Liftenverordening Den Haag 1999

Geldend van 23-09-2016 t/m heden

Intitulé

Liftenverordening Den Haag 1999.

§ 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Uitzonderingen

Het bepaalde in deze verordening is niet van toepassing op:

  • 1.

    installaties in de zin van het Liftenbesluit I dan wel het Besluit liften;

  • 2.

    klein-goederenliften voor een nominale last van ten hoogste 20 kg en waarvan de toegangen niet breder zijn dan 0,4 m en niet hoger dan 0,6 m.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

beheerder:

degene die een installatie voorhanden heeft die in gebruik of voor gebruik gereed is;

2.

Liftinstituut:

de Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek;

3

installatie:

a.

een klein-goederenlift, zijnde een niet-betreedbare en niet-verplaatsbare hefinrichting voor verticaal vervoer van goederen door middel van één of meer geleid bewogen onderdelen welke de last dragen;

b.

een roltrap, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen door middel van een langs vaste geleidingen bewogen reeks traptreden, waarbij het betreden en verlaten kan plaatsvinden tijdens de beweging;

c.

een rolpad, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen, waar-van het dragende oppervlak wordt bewogen langs vaste geleidingen en waarbij het betreden en verlaten kan plaatsvinden tijdens de beweging;

d.

een paternosterlift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor verticaal vervoer van personen en/of goederen door middel van geleid bewogen kooien, waarbij de kooien ten behoeve van het betreden of verlaten of het laden of lossen niet tot stilstand komen;

e.

een traplift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het vervoer van personen en/of goederen over trappen langs een al of niet hellende vaste geleiding, waarbij voor het betreden of verlaten of het laden of lossen de stoel of het plateau tot stilstand moet worden gebracht;

f.

een hefplateau voor het vervoer van personen en/of goederen, zijnde een niet-verplaatsbare hefwerktuig, voorzien van een plateau voor verticaal of nagenoeg verticaal personenvervoer, en dat bepaalde stopplaatsen bedient;

g.

een balanslift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het verticaal vervoer van een bepaalde persoon door middel van een met handkracht en geleid bewogen hefvlak, waarbij voor de uitbalancering gebruik wordt gemaakt van een zorgvuldig op die bepaalde persoon afgestemd tegen gewicht;

h.

een toneel-, orkest-, of etalagelift, zijnde een hefplateau voor het verticaal vervoer van personen en/of goederen, en voor het op een bepaald niveau instellen van (gedeelten van) een toneel, een orkestbak of een etalage;

i.

een lijkenlift, zijnde een hefplateau of een lift voor het verticaal verplaatsen van stoffelijke overschotten, zoals in gebruik bij crematoria ziekenhuizen en dergelijke;

j.

een hangsteiger, zijnde een inrichting voor het verticaal en/of horizontaal verplaatsen van personen en goederen langs de gevel en waarvan ten minste delen van deze inrichting bij een gebouw behoren;

k.

een goederenheffer, zijnde een hefwerktuig, voorzien van een door een krachtwerktuig aangedreven hefvlak, bestemd voor het vervoer van goederen.

§ 2 GEBRUIKSVOORWAARDEN

Artikel 3 Verbod gebruik installatie.

  • 1. Het is verboden, een installatie in gebruik te nemen of te houden zonder dat daarvoor een geldig certificaat van deugdelijkheid, afgegeven door het Liftinstituut, kan worden getoond.

  • 2. Het certificaat voor trapliften, voor zover deze zijn geplaatst in een woning, en voor handgedreven liften mag niet ouder zijn dan vier jaren.

  • 3. Het certificaat voor alle overige installaties mag niet ouder zijn dan 18 maanden, met dien verstande dat het na de eerste keuring afgegeven certificaat niet ouder mag zijn dan 12 maanden.

  • 4. Het is eveneens verboden, een installatie te gebruiken, indien deze door of namens Burgemeester en Wethouders buiten gebruik is gesteld.

Artikel 4. Staken gebruik installatie.

  • 1. Bij ontstaan van een gevaarlijke situatie moet de installatie direct buiten werking worden gesteld.

  • 2. Een defect moet door een deskundige worden opgeheven. De vermoedelijke oorzaak van het defect en de datum van het weer in bedrijf stellen van de installatie moeten door de deskundige zo spoedig mogelijk in het bij de installatie behorende (lift)boek worden aangetekend.

Artikel 5. Algemene voorschriften.

Met betrekking tot de installaties moeten, voor zover van toepassing, de volgende publicaties en normen, zoals geldend ten tijde van de vervaardiging van die installaties, in acht worden genomen:

  • a.

    de leidraad voor veiligheidsmaatregelen voor liften (rapport van de commissie, ingesteld bij beschikking van de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 april 1930, nr. 1222, afdeling Arbeid), hoofdstukken VI (artikelen 107 tot en met 122), VIII (artikelen 140 tot en met 146 en bijlage C1) en X (artikelen 170 tot en met 173, tweede lid, en 177 tot en met 179);

  • b.

    NEN 1010 (Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties);

  • c.

    NEN 1082 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische goederenliften met niet-betreedbare kooi);

  • d.

    NEN 1083 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische paternosterliften voor personen);

  • e.

    NEN 1085 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische roltrappen);

  • f.

    NEN-EN-115 (Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden);

  • g.

    NEN 3583 (Trapliften Veiligheidseisen);

  • h.

    NEN 3584 (Veiligheidseisen voor hefplateaus voor personenvervoer met geringe snelheid en beperkte hefhoogte);

  • i.

    NEN 3585 (Veiligheidseisen voor vast opgestelde goederenheffers);

  • j.

    NEN 5080 (Personenliften in woongebouwen. Afmetingen en functionele eisen);

  • k.

    de veiligheidsrichtlijnen, vermeld in de brief van 23 april 1976 betreffende "Veiligheid Balansliften" van de Commissie Liftveiligheid aan de Stichting A.G.V. Carolinehof, Voorburgseweg 63, Leidschendam;

  • l.

    P 119/P 120 (Verplaatsbare hangsteigers; constructie, gebruik, onderhoud);

  • m.

    P 87 (Goederenheffers; constructie, gebruik, onderhoud);

  • n.

    Richtlijn 89/392/EEG(Richtlijn machines);

  • o.

    Document Gevelonderhoud.

§ 3 OVERIGE VOORWAARDEN

Artikel 6 Verplicht aanwezige bescheiden.

De beheerder is verplicht het certificaat als bedoeld in artikel 3, lid 1, op eerste aanvraag van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk, ter inzage te geven.

Artikel 7 Gebruiksgereed houden van installaties.

Het normale onderhoud van de installaties dient zodanig te geschieden dat de installaties zich in zindelijke staat bevinden, zodat daarvan een onbelemmerd en veilig gebruik kan worden gemaakt.

§ 4 VERZEGELEN OF ONTOEGANKELIJK MAKEN

Artikel 8 Buiten gebruik stellen van een installatie.

Burgemeester en Wethouders zijn op grond van artikel 125, 2e lid van de Gemeentewet, in samen-hang met artikel 5:21 en verder van Algemene wet bestuursrecht bevoegd bestuursdwang toe te passen door het buiten gebruik doen stellen door een verzegeling van de installatie of een gedeelte daarvan en/of het ontoegankelijk maken van de toegangen tot de installatie, indien:

  • a.

    in strijd wordt gehandeld met het bepaalde in paragraaf 2;

  • b.

    de veiligheid een direct ingrijpen vergt.

Artikel 9 Opheffen buiten-gebruikstellen.

Burgemeester en Wethouders kunnen op schriftelijk verzoek van de beheerder besluiten de buiten-gebruikstelling op te heffen indien de aanleiding tot buitengebruikstellen niet meer aanwezig is.

§ 5 STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Opsporingsbepaling.

Onverminderd de bepaling van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering zijn met het opsporen van overtredingen van deze verordening, alsmede het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, belast de ambtenaren van de politie, de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen ambtenaren van de Brandweer als-mede de aangewezen personen, behorende tot het technisch personeel van een instelling als bedoeld in artikel 2, lid 2.

Artikel 10a

Een ieder is verplicht om de door de in artikel 10 bedoelde toezichthouder gegeven aanwijzingen na te leven.

Artikel 11 Binnentreden woning.

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, zijn op grond van artikel 100, 5e lid, van de Woningwet, bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 12 Strafbepaling.

Het niet nakomen van de bepalingen van deze verordening of van de krachtens deze verordening gestelde nadere eisen of voorwaarden wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 13 Citeerartikel.

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel van "Liftenverordening Den Haag 1999".