Regeling vervallen per 01-01-2011

Reïntegratieverordening wet werk en bijstand

Geldend van 03-12-2009 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2009

Intitulé

Reïntegratieverordening wet werk en bijstand

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet:

wet werk en bijstand;

b.

uitkeringsgerechtigde:

persoon, jonger dan 65 jaar, die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet, uitkering ontvangt ingevolge de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

c.

Anw -er:

persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet;

d.

niet-uitkeringsgerechtigde:

persoon, vanaf 16 jaar tot 65 jaar, die geen recht op uitkering heeft ingevolge de wetten en regelingen als genoemd in artikel 6 van de wet;

Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;

e.

belanghebbende:

persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening, met inbegrip van de instelling of onderneming waaraan een werkgelegenheidssubsidie wordt toegekend;

f.

voorziening:

specifiek reïntegratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, lid 1 sub a. van de wet;

g.

premie:

de zesmaandelijkse premie in het kader van een leerwerkplek, als bedoeld in artikel 10a van de wet;

h.

deeltijdpremie:

de jaarlijkse premie voor een uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien;

i.

dienstbetrekking:

een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Ambtenarenwet, uitgezonderd arbeidsovereenkomsten waarvan de bedongen arbeid wordt gesubsidieerd op grond van de wet en arbeidsovereenkomsten ingevolge de Wet sociale werkvoorziening;

j.

opstapbaan:

een arbeidsplaats die kan aanvangen met een proefplaatsing voor de duur van maximaal 6 maanden met aansluitend, voor de duur van maximaal 2 jaar, een of twee arbeidsovereenkomst(en) met een werkgever waarvoor de werkgever een reïntegratiesubsidie kan verkrijgen;

k.

Ooievaarsbaan:

een arbeidsplaats waarvoor een vergoeding of subsidie beschikbaar wordt gesteld, voor de duur van maximaal 5 jaar;

l.

college:

het college van burgemeester en wethouders;

m.

leerwerkplek:

tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in de Wet Participatieplaatsen en in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun, met name waar het betreft de vormgeving van de voorziening gesubsidieerde arbeid.

Artikel 3 Personenkring

De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Den Haag. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een rechthebbende wijzigt, is het college bevoegd te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, lid 1 van de wet.

Artikel 4 Voorzieningen

De door het college aan te bieden voorzieningen betreffen:

  • 1.

    Het sollicitatietraject.

    Dit traject is bestemd voor belanghebbenden met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt en die zelfstandig of met zeer beperkte ondersteuning werk kunnen vinden.

  • 2.

    Het bemiddelingstraject.

    Dit traject is bestemd voor belanghebbenden die tot werken in staat zijn, maar eerst werkervaring moeten opdoen en arbeidsvaardigheden moeten aanleren. Gesubsidieerde arbeid in de vorm van een Opstapbaan kan een onderdeel zijn van dit traject.

  • 3.

    Het activeringstraject.

    Dit traject is bestemd voor belanghebbenden die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben en voor wie de kans op werk wordt bemoeilijkt door persoonlijke en maatschappelijke belemmeringen en gebrek aan arbeidscompetenties. Gesubsidieerde arbeid in de vorm van een Ooievaarsbaan kan een onderdeel zijn van dit traject.

  • 4.

    Het participatietraject.

    Dit traject is bestemd voor belanghebbenden die vooralsnog geen perspectief hebben op werk en heeft ten doel de maatschappelijke participatie te vergroten teneinde sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

  • 5.

    Bij de inzet van deze voorzieningen geeft het college prioriteit aan de volgende doelgroepen:

    • a.

      Jongeren in de leeftijd tot 27 jaar;

    • b.

      Nieuwe, werklozen, waaronder nieuwkomers;

    • c.

      Alleenstaande ouders zonder vrijstelling van arbeidsplicht, van wie, in verband met het combineren van arbeid en zorgtaken, de mate van werkbelasting na zorgvuldig onderzoek is vastgesteld.

  • 6.

    Op de subsidieverlening aan de werkgever die belanghebbende een arbeidsplaats aanbiedt, als bedoeld in de leden 2 en 3 zijn de bepalingen van de Haagse Kaderverordening subsidieverstrekking van toepassing.

Artikel 4A Leerwerkplek

Onder de leerwerkplek wordt verstaan het tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject. De leerwerkplek is een voorziening bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. Voordat tot plaatsing op een leerwerkplek wordt overgegaan, biedt het college aan de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid om gehoord te worden over deze voorgenomen plaatsing. Periodiek kan steekproefgewijs onderzocht worden of het verrichtte werk inderdaad additioneel is gebleken.

  • a.

    Het college beoordeelt na negen maanden aan de hand van een ontwikkelplan of de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Is dat het geval dan wordt de leerwerkplek na afloop van één jaar met nog één jaar voortgezet. De leerwerkplek kan tussentijds ook bij een andere werkgever worden ingezet. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na één jaar.

  • b.

    Het college kan vóór afloop van het tweede jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten, alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het tweede jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na twee jaar.

  • c.

    Het college kan vóór afloop van het derde jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het derde jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na drie jaar.

  • d.

    Indien de uitkeringsgerechtigde niet in het bezit is van een startkwalificatie wordt uiterlijk zes maanden na plaatsing op een leerwerkplek beoordeeld in hoeverre een vorm van scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college legt criteria hiervoor vast in een uitvoeringsbesluit.

  • e.

    Het college verstrekt elke zes maanden aan de uitkeringsgerechtigde een premie, indien hij in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling. De premie bedraagt 225 euro per half jaar op basis van een omvang van de leerwerkplek van ten minste tweeëndertig uur. Bij een geringere omvang van de leerwerkplek wordt de premie naar rato verminderd. Het college legt in een uitvoeringsbesluit de voorwaarden vast, waaronder de premie wordt verstrekt.

  • f.

    Het college is bevoegd tot het wijzigen van de hoogte van de premie, via een uitvoeringsbesluit.

  • g.

    De premie wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde aan de leerwerkplek verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Artikel 5 Beleidsplan

Het college stelt jaarlijks een beleidsplan WWB vast. In dit beleidsplan wordt mede aangegeven hoe het reïntegratiebeleid voor het komende jaar wordt uitgevoerd. De totstandkoming van dit onderdeel van het beleidsplan is in overeenstemming met de bepalingen uit de verordening Financieel beheer en beleid gemeente Den Haag. In het beleidsplan wordt tenminste aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:

  • a.

    wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het reïntegratiebeleid;

  • b.

    De inzet van de diverse reïntegratievoorzieningen.

Artikel 6 Beleidsverslag

Het college legt jaarlijks verantwoording af over het gevoerde reïntegratiebeleid in de vorm van een specifiek onderdeel van het beleidsverslag. Het beleidsverslag maakt onderdeel uit van de begrotingscyclus en is in overeenstemming met het verantwoordingsverslag als bedoeld in artikel 77 van de wet. Het beleidsverslag omvat tenminste de volgende onderwerpen:

  • a.

    portage over in hoeverre de kwantitatieve doelstellingen zijn gerealiseerd;

  • b.

    aard en omvang van de aangeboden reïntegratievoorzieningen.

Artikel 7 Aanspraak

  • 1. De uitkeringsgerechtigde, de Anw-er en de niet-uitkeringsgerechtigde hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

  • 2. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen, indien naar zijn oordeel:

    • a.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling of daaraan niet blijkt bij te dragen;

    • b.

      belanghebbende onvoldoende medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van de voorziening;

    • c.

      de voorziening anderszins niet (langer) noodzakelijk is.

Artikel 8 Verplichtingen

De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of voor een voorziening in aanmerking wordt gebracht, is verplicht hiervan gebruik te maken. In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de uitke-ing ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz, indien daarop aanspraak bestaat, overeenkomstig de bepalin-en van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand en van artikel 20 van de Ioaw en de Ioaz.

Artikel 9 Eigen bijdrage

Het college kan bepalen dat de niet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-er, aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage is verschuldigd. De wijze waarop, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een zodanige bijdrage wordt opgelegd, worden door het college vastgesteld.

Artikel 10 Terugvordering

Het college is bevoegd, indien door verwijtbaar handelen of nalaten van een belanghebbende een voorziening voortijdig wordt beëindigd, de kosten van deze voorziening, onder nader te stellen regels, geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Artikel 11 Premie deeltijdarbeid

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien heeft eenmaal per jaar recht op een premie van 250 euro, indien en voor zo lang hij naar het oordeel van het college is aangewezen op arbeid in deeltijd.

  • 2. De toekenning van de premie geschiedt ambtshalve. De premie wordt bij aanvang van het dienstverband toegekend, na overleggen van de arbeidsovereenkomst en eerste salarisstrook. De uitkeringsgerechtigde als bedoeld in lid 1 heeft niet tegelijkertijd recht op een premie en vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de wet.

Artikel 12 Overgangsbepaling

Op grond van artikel 11b van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, zoals deze is vastgesteld op 4 maart 2004 en laatst is gewijzigd op 3 april 2008, heeft de belanghebbende, die arbeid in dienstbetrekking verricht, waar werkgelegenheidssubsidie in het kader van het voormalige Besluit In en Doorstroombanen (ID) of de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) wordt verleend, en die aansluitend uiterlijk tot en met 31 december 2008, een dienstbetrekking aanvaardt of start als zelfstandig ondernemer, recht op een éénmalige premie ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder j van de wet. De voorwaarde hiervoor is dat hij daarmee volledig in de kosten van bestaan kan voorzien. De premie wordt op aanvraag verleend, en dient uiterlijk binnen acht maanden na aanvang van dienstbetrekking of zelfstandig ondernemerschap bij het college te worden aangevraagd. Deze overgangsbepaling vervalt per 1 september 2009.

Artikel 13 Slotbepaling

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College.

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening kan worden aangehaald als Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand en treedt in werking met ingang van 1 januari 2005, onder gelijktijdige intrekking van de Premieverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 15

Deze wijziging treedt onmiddellijk in werking na publicatie, met terugwerkende kracht tot 1 april 2009.