Regeling vervallen per 01-05-2011

Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen 2007

Geldend van 01-01-2009 t/m 30-04-2011

Intitulé

Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen 2007

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

peuterspeelzaalwerk:

het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van 2,5 tot vier jaar gedurende één tot en met vier dagdelen per kind per week van maximaal drie uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

b.

peuterspeelzaal:

een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

c.

houder:

degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

d.

beroepskracht:

degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

e.

begeleider:

degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

HOOFDSTUK 2 Meldingsplicht

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal.

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3 Kwaliteitsniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk kwaliteitsniveau van het peuterspeelzaal-werk hij kiest, waarbij de volgende kwaliteitsniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    kwaliteitsniveau 1: ‘spelen, ontmoeten en ontwikkelen’;

  • b.

    kwaliteitsniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    kwaliteitsniveau 3: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezicht-houder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6 Register

  • 1. Het college houdt een register bij van peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding de gegevens binnen twee weken opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register is kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7 Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college kan wijzigingen in het register aanbrengen indien is gebleken dat de ten aanzien van een peuterspeelzaal opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie.

  • 3. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register bedoeld in het eerste of tweede lid zijn aangetekend.

Artikel 8 Verwijderen van gegevens

  • 1. Verwijdering door het college van de gegevens van een peuterspeelzaal uit het register vindt plaats:

    • a.

      op verzoek van de houder indien de houder de exploitatie heeft beëindigd, of

    • b.

      indien is gebleken dat de houder niet langer de peuterspeelzaal in de gemeente exploiteert.

  • 2. Verwijdering door het college van de gegevens van een peuterspeelzaal uit het register kan plaatsvinden indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 19 is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk 3 gegeven voorschriften.

HOOFDSTUK 3 De kwaliteitseisen

Artikel 9 Kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materiaal, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in de door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zijn gewaarborgd.

Artikel 10 Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3 m2 netto speel-werkoppervlakte voor binnenspeelruimte beschikbaar, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. De peuterspeelzaal beschikt over een aangrenzende buitenspeelruimte, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 11 Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 12 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen kwaliteitsniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor kwaliteitsniveau 1: ‘spelen, ontmoeten en ontwikkelen’ zijn er in elke groep tenminste twee begeleiders in de peuterspeelzaal aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren beschikbaar ten behoeve van de begeleiders in de peuterspeelzaal en ten behoeve van de externe contacten.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor kwaliteitsniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep tenminste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor kwaliteitsniveau 3: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep tenminste twee beroepskrachten aanwezig dan wel één beroepskracht en één beroepskracht - in - opleiding.

Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder/verzorger

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder/verzorger.

Artikel 14 Informatieplicht aan ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder/verzorger schriftelijk voorafgaand aan het aangaan van in artikel 13 genoemde overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen kwaliteitsniveau als bedoeld in artikel 3;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de omgang met de kinderen is beschreven met inachtneming van het gekozen kwaliteitsniveau;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 15 Inspraak voor ouders/verzorgers

  • 1. De houder voert beleid over de inspraakmogelijkheden voor ouders/verzorgers en de mogelijkheid om klachten in te dienen.

  • 2. De houder informeert de ouders/verzorgers over de wijze waarop inspraak is geregeld en de wijze waarop klachten worden behandeld.

Artikel 16 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4 Het gemeentelijk toezicht

Artikel 17

  • 1. In de peuterspeelzaal dient tenminste één keer per jaar een ontruimingsoefening plaats te vinden en hiervan dient een logboek bijgehouden te worden.

  • 2. In de peuterspeelzaal dienen een volledig uitgeruste EHBO-trommel met de door de GGD voorgeschreven inhoud en een giflijst aanwezig te zijn.

  • 3. Eén van de aanwezige medewerkers dient te beschikken over een geldig (kinder) EHBO-diploma.

Artikel 18 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 19 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder tweejaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 20 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport door de toezichthouder wordt vastgesteld, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 21 Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het vastgestelde inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing gestelde termijn.

Artikel 22 Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 23 Overgangsbepaling

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning op grond van de Verordening op de Kindercentra 1995 beschikken.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2007.

Artikel 25 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen 2007.