Regeling vervallen per 02-10-2018

Coördinatieverordening

Geldend van 27-06-2013 t/m 01-10-2018

Intitulé

Coördinatieverordening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

a.

besluit:

besluit als bedoeld in artikel 3:30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

b.

coördineren:

het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

c.

bestemmingsplan:

een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

d.

structuurvisie:

een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

e.

bouwen:

bouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

f.

omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene-bepalingen omgevingsrecht;

g.

aanvrager:

een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • a. Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, dan wel wijzigings- of uitwerkingsplan vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, al dan niet met de aan de omgevingsvergunning en/of aan het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen, afwijkingen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • b. Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de omgevingsvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kan gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een ontheffing als bedoeld in artikel 6 van de Woningwet;

  • b.

    een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    een ontheffing als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet;

  • d.

    instemming voor het aanleggen, beschadigen, opbreken of veranderen van een weg (artikel 2:11), een uitwegvergunning (artikel 2:84), een kapvergunning (artikel 2:87), als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • e.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde (‘ontheffing’) als bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85, 100a of 106d van de Wet geluidhinder;

  • f.

    een vergunning als bedoeld in artikel 9 lid 2, artikel 15 en/of artikel 18 lid 1 van de Monumentenverordening Den Haag.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 en 3:

  • a.

    het besluit over een omgevingsvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en verband houdt met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

  • c.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

  • d.

    het college van burgemeester en wethouders heeft vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • e.

    de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • b.

    uit een schadeveroorzakend besluit blijkt dat de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b. De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedureregeling kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c. Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 30 tot en met 32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d. Bij toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening gemeente Den Haag.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van
De griffier, mr. H.L.G. Seurenen de voorzitter, J.J. van Aartsen.