Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015

Geldend van 02-05-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Aanvullend op de begripsbepalingen in de Jeugdwet, zoals vermeld in de toelichting, wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt (mede) verstaan onder:

-

beroepsmatig werkzame personen:

a. personen die werkzaam zijn bij een instelling, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007, en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

b. personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

c. personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp;

-

eerstegraads bloedverwantschap:

(adoptie-)ouder(s) en (adoptie-)kind(eren);

-

eerstegraads aanverwantschap:

(adoptie-)ouder(s) van de partner en (adoptie-)kind(eren) van de partner;

-

formele pgb-tarief:

tarief voor beroepsmatige hulpverlening als vastgesteld in de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag voor het betreffende jaar;

-

gebruikelijke hulp:

de normale dagelijkse hulp en zorg die ouders geacht worden te bieden aan hun kind;

-

Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden:

de bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 2 van de Gemeenschappelijke regeling Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden H-10;

-

hulpvraag:

behoefte van een jeugdige of een ouder aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

-

individuele voorziening:

de met een verwijzing of beschikking op de jeugdige of zijn ouders toegesneden toegankelijke jeugdhulpvoorziening, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

-

informele pgb-tarief:

tarief voor niet beroepsmatige hulpverlening als vastgesteld in de Regeling Pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag voor het betreffende jaar;

-

jeugdteam:

op decentraal niveau (wijk, stadsdeel of andere gebiedsafbakening) georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders afhandelt;

-

leefeenheid:

de personen binnen één huishouden;

-

MWA

een maatwerkarrangement zoals bedoeld in artikel 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018;

-

OJA

een onderwijs-jeugdhulparrangement bestaande uit een combinatie van onderwijsondersteuning en jeugdhulp;

-

ondersteuningsplan:

het document waarin de gezinssituatie in kaart is gebracht, de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders is vastgelegd samen met de te bereiken resultaten en de wijze waarop deze resultaten worden bereikt;

-

overige voorzieningen:

overige voorzieningen als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de wet, waarvoor geen verwijzing of beschikking van het college vereist is in het kader van de wet;

-

pgb:

persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die in de vorm van een individuele voorziening is toegekend van derden te betrekken;

-

sociaal netwerk:

personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

-

tweedegraads bloedverwantschap:

grootouder(s), kleinkind(eren), broer(s) en zus(sen);

-

tweedegraads aanverwantschap:

grootouder(s) van de partner, kleinkind(eren) van de partner, broer(s) en zus(sen) van de partner;

-

verwijzing:

een deskundig oordeel van de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts dat er specifieke hulp nodig is voor een jeugdige of zijn ouders;

-

wet:

Jeugdwet.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1 De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      basishulp geboden door het jeugdteam, waaronder:

      1° ambulante opvoedhulp;

      2° begeleiding voor jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke, of zintuiglijke beperking;

      3° kortdurende basis jeugd-ggz;

      4° gezinsondersteuning waaronder gezinscoaching.

    • b.

      jongerentrajecten en intensief casemanagement, mede met het oog op jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast;

    • c.

      informatie, trainingen en (opvoed-)advies;

    • d.

      maatwerkactiviteiten jeugdgezondheidszorg;

    • e.

      jongerencoaching en participatiebevordering;

    • f.

      schoolmaatschappelijk werk;

    • g.

      OJA's.

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      crisisopvang;

    • b.

      basis jeugd-ggz;

    • c.

      specialistische jeugd-ggz;

    • d.

      diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie;

    • e.

      begeleiding;

    • f.

      behandeling;

    • g.

      pleegzorg;

    • h.

      (semi-) residentiële hulp;

    • i.

      ambulante opvoedhulp;

    • j.

      persoonlijke verzorging;

    • k.

      gesloten jeugdhulp;

    • l.

      niet-regionaal ingekochte jeugdhulp;

    • m.

      vervoer van de jeugdige van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

  • 3. Niet-regionaal ingekochte jeugdhulp kan bestaan uit:

    • a.

      jeugdhulp met een specialistische functie binnen de kaders van de landelijk ingekochte jeugdhulp;

    • b.

      jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio H10 verblijven en volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen en voor wie de regionaal ingekochte jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden.

  • 4. Het Servicebureau Jeugdhulp Haaglanden maakt op www.jeugdhulp-haaglanden.nl bekend welke aanbieders welke individuele voorzieningen uitvoeren.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de individuele voorzieningen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp, indiening hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een overige voorziening of toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

  • 2. Het college legt een individuele voorziening vast in een beschikking bij:

    • a.

      inzet van gesloten jeugdhulp;

    • b.

      verstrekking van een pgb;

    • c.

      weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening, waarbij onder een

    • d.

      een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen, binnen 6 weken na het voor akkoord ondertekenen van een ondersteuningsplan.

  • 3. Het college zorgt voor de inzet van diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie na verwijzing door de school naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp conform de wet nodig is. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

  • 4. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp conform de wet nodig is. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

  • 5. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 6.

  • 6. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.3 juncto artikel 6.1.8 van de wet.

  • 7. Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden. Ook de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken instanties kunnen hen rechtstreeks verwijzen naar een overige voorziening.

Artikel 4 Aanvraag individuele voorzieningen en gespreksprocedure

Het college stelt nadere regels met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening, te rekenen vanaf de ontvangst van een hulpvraag of een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid. Het college geeft hierbij aan welke eisen worden gesteld aan de registratie en gespreksvoorbereiding, het gesprek met de jeugdige of zijn ouders voor zover dit noodzakelijk wordt geacht, de verslaglegging en, voor zover van toepassing, het familiegroepsplan of het ondersteuningsplan. Tevens wordt aangegeven hoe een aanvraag om een individuele voorziening moet worden ingediend en in welke gevallen het college een aanvraag als compleet beschouwt.

Hoofdstuk 2 Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen

Artikel 5 Toekenning individuele voorzieningen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het voor akkoord ondertekende verslag of ondersteuningsplan, wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

    • d.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een OJA.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen voor de toekenning van individuele voorzieningen ter uitwerking van de criteria als genoemd in het eerste lid.

Artikel 5a Individuele voorzieningen voor jongeren

Bij jongeren van 16 tot 23 jaar maakt het college op grond van het afwegingskader 16-23 de afweging of een individuele voorziening of een MWA het meest passend is voor de jongere.

Artikel 6 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening en het beoogde resultaat hiervan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en de uitvoeringsperiode van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

Artikel 7 Individuele voorziening in de vorm van een PGB

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld budgetplan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, voor zover deze beschikbaar en vergelijkbaar is.

  • 3. De ontvanger van een pgb, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon uit het sociale netwerk:

    • a.

      de ontvanger van het pgb motiveert waarom de inzet van deze persoon tot een gelijk of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele jeugdhulpverlener;

    • b.

      de persoon uit het sociale netwerk verleent veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

    • c.

      de persoon uit het sociale netwerk verricht geen handelingen die op grond van de norm van verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional is voorbehouden;

    • d.

      de persoon uit het sociale netwerk krijgt maximaal een door het college bij nadere regel vastgesteld tarief betaald voor zijn diensten;

    • e.

      de hulp leidt voor de persoon uit het sociale netwerk niet tot overbelasting;

    • f.

      de persoon uit het sociale netwerk heeft op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb uitgeoefend bij diens besluitvorming.

  • 4. Het college kan in nadere regels criteria stellen aan:

    • a.

      de periode waarbinnen een pgb moet zijn besteed;

    • b.

      de wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld;

    • c.

      de verantwoording van het pgb.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde jeugdhulp, al dan niet steekproefgewijs, de bestedingen van pgb ‘s.

  • 6. Bij het verstrekken van een voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • d.

      hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 7. Het college betaalt het pgb overeenkomstig het informele pgb-tarief indien:

    • a.

      de individuele voorziening niet beroepsmatig wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk;

    • b.

      de individuele voorziening beroepsmatig geboden wordt door een bloed- of aanverwante in de 1e of 2e graad van de budgethouder of door een ander persoon die deel uitmaakt van de leefeenheid.

  • 8. In alle andere gevallen betaalt het college het pgb overeenkomstig het formele pgb-tarief.

Hoofdstuk 3 Overige bepalingen

Artikel 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Een jeugdige of zijn ouders doen op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken de uitbetaling van het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten;

  • 4. Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de te veel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het te veel of ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na het klaarzetten van het budget bij de Sociale Verzekeringsbank, niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6. Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    en kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 10 Vertrouwenspersoon

  • vervallen

Artikel 11 Klachtregeling

Het college behandelt klachten van jeugdigen, ouders of pleegouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtbehandeling GGD Den Haag.

Artikel 12 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 13 Evaluatie

Het college zendt binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening (en vervolgens telkens na vier jaar) aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp Den Haag 2015” of “VJDH 2015”.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening.

In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden:

  • *

    overige voorzieningen;

  • *

    individuele voorzieningen;

  • *

    andere voorzieningen.

    Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a. van de wet zijn centrale begrippen. Zij zijn in deze verordening gedefinieerd omdat de wet dit nalaat.

    Om te benadrukken: een overige voorziening in deze verordening behoeft geen besluit van het college.

    De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b. van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet.

    Bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg die door jeugdartsen en verpleegkundigen wordt geboden op scholen en consultatiebureaus in het kader van de Wet publieke gezondheid.

    De ‘hulpvraag’ is in termen van deze verordening, ongeacht of er feitelijk al eerder contact met het gezin is geweest, het contact van jeugdigen of ouders met het college (in de praktijk is dit degene die namens het college optreedt) op basis waarvan zij toegang tot jeugdhulp verzoeken.

    Het ‘jeugdteam’ is de spil in het Haagse Jeugdstelsel voor de behandeling van hulpvragen van jeugdigen en ouders. De deelnemers aan het multidisciplinair team zijn breed kijkende, goed opgeleide professionals uit onder andere de pedagogische, psychologische en psychiatrische disciplines. Het college borgt hiermee dat de binnen deze disciplines opgebouwde en te koesteren professionele deskundigheid optimaal wordt benut.

    Artikel 2

    Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 2.9, onder a. van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de onderstaande passage uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 2.9 komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

    Artikel 2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan overige en individuele voorzieningen dat het college ter beschikking staat. Bij de toepassing hiervan wordt mede gebruik gemaakt van de online productencatalogus die het voorzieningenaanbod nader inkleurt.

    Een aantal voorzieningen die voorheen vielen onder de overige voorzieningen zijn overgeheveld naar de MWA’s. Het gaat om de voorzieningen met verblijf die bijvoorbeeld door het Jongeren Interventie Team worden uitgevoerd. De ambulante trajecten blijven een overige voorziening en dus vrij toegankelijk.

    De OJA’s zijn toegevoegd als overige voorziening. Dat wil zeggen dat er geen besluit nodig is van de gemeente voor toegang tot een OJA.

    Via de school kunnen jeugdigen direct gebruik maken van deze voorzieningen. Op dit moment zijn er al enkele OJA’s beschikbaar op een aantal scholen. We hebben de ambitie om in 2020 de OJA’s uit te breiden.

    Ter verduidelijking zijn ook de niet-regionaal ingekochte voorzieningen toegevoegd.

    Omdat het aanbod van overige en individuele voorzieningen zich in de praktijk moeten ontwikkelen, biedt het vijfde lid het college de mogelijkheid om desgewenst ten behoeve van de uitvoering nadere regels te stellen.

    Artikel 3, eerste en tweede lid

    Het eerste lid van dit artikel regelt de start van het toegangstraject voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag.

    Er wordt alleen een beschikking voor individuele voorzieningen verstrekt indien een van de in artikel 3, tweede lid genoemde uitzonderingsgevallen aan de orde is. Hiermee beogen wij het in de MvT genoemde beschikkingsvoorschrift en rechtsbescherming te combineren met een maximale beperking van de administratieve lasten. In alle andere gevallen volgt geen beschikking en wordt de aanvraag als afgehandeld beschouwd.

    Er kunnen zich vier bijzondere toeleidingssituaties voordoen. Deze worden beschreven in het derde lid tot en met het zesde lid.

    Artikel 3, derde lid

    Het derde lid regelt de wijze waarop het college omgaat met de inzet van diagnostisch onderzoek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie na verwijzing door de school. Scholen dienen hierbij gebruik te maken van het meest actuele Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. De jeugdhulpaanbieder toetst de aanmelding.

    Artikel 3, vierde lid

    Het vierde lid regelt de wijze waarop het college omgaat met de toegang na verwijzing via de huisarts, medisch specialist en jeugdarts zoals geregeld in artikel 2.6, eerste lid, onder g, van de wet. De jeugdhulpaanbieder handelt een dergelijke verwijzing in principe zonder tussenkomst van het jeugdteam af, mits hij dit kan realiseren binnen het voorzieningenpakket waarvoor hij door het college gecontracteerd is.

    Artikel 3, vijfde lid

    Het vijfde lid regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van kinderbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties bestaat de inzet in eerste instantie uit het beschikbaar stellen van het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht. Maar mocht hierin een leemte bestaan, dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

    Artikel 3, zesde lid

    Het zesde lid ziet op acute crisissituaties waarbij al jeugdhulp dient te worden verleend zonder dat de toekenning van de individuele voorziening is vastgelegd in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

    Artikel 3, zevende lid

    In het zevende lid van dit artikel is geregeld dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zoals een opvoedcursus, zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure vanaf artikel 3 te hoeven doorlopen. Zij hoeven dus geen verplichte gang langs het jeugdteam te maken.

    Artikel 4

    De toeleiding naar individuele voorzieningen verloopt in de regel via het jeugdteam.

    Met het oog op de ambitie om integraal te werken, is het van belang om zoveel mogelijk uniformiteit te realiseren bij de regels voor aanvraag van individuele c.q. maatwerkvoorzieningen voor jeugdigen (Jeugdwet) en volwassenen (Wmo). Hetzelfde geldt voor de regels met betrekking tot de gesprekken tussen de wijkteams en de jeugdigen of volwassenen (keukentafelgesprekken).

    Om het college in staat te stellen deze ambitie nader in te vullen, delegeert de raad in dit artikel de bevoegdheid tot het stellen van regels met betrekking tot de voorwaarden voor de aanvraag van een individuele voorziening jeugdhulp aan het college.

    Artikel 5

    In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Voor wat betreft het toekennen voor pgb is daarnaast een apart artikel geschreven, artikel 7. Het is voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.

    Alleen 'bovengebruikelijke' hulp kan doorgaans in aanmerking komen voor een voorziening. Het college maakt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige of zijn ouders.

    Er wordt een nieuw onderdeel opgenomen m.b.t. de OJA’s. Voordat er een individuele voorziening wordt ingezet wordt eerst onderzocht of een OJA passend is bij de hulpvraag. Het onderzoek wordt toegespitst op de individuele situatie. Als blijkt dat een OJA passend is, dan komt er geen toeleiding naar een individuele voorziening.

    Artikel 5a

    Het college heeft een afwegingskader 16-23 ontwikkeld om de overgang van de Jeugdwet naar de Wmo (18-/18+) soepeler te laten verlopen. Uitgangspunt van de nieuwe werkwijze is dat niet meer naar de leeftijd van de jongere, maar naar de ondersteuningsbehoefte van de jongere wordt gekeken. Het college maakt op basis van de ondersteuningsbehoefte van de jongere een afweging of specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement het meest passend is voor de jongere.

    Individuele jeugdhulp is passend voor jongeren tot 23 jaar met opgroei- of opvoedingsproblemen die systeemgerichte hulp nodig hebben. Dit betekent dat de hulpverlener niet alleen naar de jongere, maar ook naar de gezinsdynamiek kijkt en op basis daarvan actief met het gezin aan de slag gaat om hier verbetering in aan te brengen.

    Ondersteuning vanuit het maatwerkarrangement is passend voor jongeren vanaf 16 jaar die ondersteuning nodig hebben op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Dit betreft jongeren die zich los gaan maken van hun ouders en steeds meer hun eigen leven gaan leiden. Het is dan passender om de jongere te begeleiden naar zelfstandigheid.

    Een combinatie van een MWA en een individuele voorziening jeugdhulp is vooralsnog niet mogelijk.

    Artikel 6, eerste lid

    Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder, bestaat de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Voor pgb wordt verwezen naar artikel 7, zevende lid.

    Artikel 6, tweede lid

    Het tweede lid geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten. De omvang van de hulp kan bijvoorbeeld worden vormgegeven als een x-aantal uur per week. En de uitvoeringsperiode als een vooraf bepaald tijdsbestek binnen de periode vanaf datum y.

    Artikel 7, eerste lid

    In het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de Jeugdwet artikel 8.1.1., waarin specifieke bepalingen over het pgb zijn opgenomen, onder andere over de kwaliteit van de in te kopen hulp: deze moet van goede kwaliteit zijn. Dat wil zeggen dat deze aan de gangbare kwaliteitsmaatstaven moet voldoen. Deze kwaliteitsmaatstaven gelden voor alle aanbieders, dus ook voor kleine aanbieders zoals zzp-ers.

    In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a. van de Jeugdwet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.

    Artikel 7, tweede lid

    Het tweede lid van dit artikel geeft expliciet invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet waarin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

    De formulering in artikel 8.1.1 maakt nog wel mogelijk dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

    Artikel 7, vierde lid

    In het vierde lid wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

    Artikel 7, vijfde lid

    Bij het vijfde lid geeft het college aan dat het (algemene) nadere regels kan stellen voor wat betreft de periode van besteding en verantwoording van pgb’s. Dit wordt per individueel geval vastgelegd in het verleningsbesluit. De hoogte van de tarieven wordt nader geregeld in de Regeling pgb tarieven Jeugdhulp Den Haag. Met het tweede, zevende en achtste lid draagt de raad er zorg voor dat de essentialia van de voorziening in de verordening zijn geborgd. Tegelijkertijd kunnen de berekeningen voldoende actueel blijven.

    Artikel 7, zesde lid

    Bij het zesde lid geeft het college aan dat uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoekt en monitort.

    Artikel 7, zevende lid

    Bij het zevende lid vermeldt de inhoudseisen voor de pgb-verleningsbesluiten.

    Ten slotte zijn in het zevende lid vastgelegd wanneer het college het formele en informele tarief toekent.

    Artikel 8

    Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet.

    Artikel 8, eerste lid

    Het eerste lid van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet.

    De bepaling in lid 2 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

    Artikel 9

    Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt:

    Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

    De indieners van het amendement hebben hier ter toelichting aan toegevoegd dat gemeenten hierbij ten minste een inschatting dienen te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten.

    Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat een gemeente alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht beschouwt. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

    Artikel 10

    Artikel 10 (oud) over de onafhankelijke vertrouwenspersoon komt te vervallen. Dit is een landelijk georganiseerde voorziening geworden, onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Wet centraliseren tolvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd).

    Artikel 11

    Met dit artikel wordt bereikt dat voor klachten tegen de gemeente op het terrein van de jeugdhulp één regeling gaat gelden, ongeacht of de gemeente in een concreet geval heeft gehandeld als jeugdhulp verwijzer of als jeugdhulpaanbieder. De klachtmogelijkheid tegenover de hulpaanbieders is al geregeld in artikel 4.2.1 van de wet.

    Artikel 12

    De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Opgemerkt wordt dat regeling van de inspraak en medezeggenschap in artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015, op grond van artikel 2.10 van de jeugdwet van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat bij verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

    Artikel 12, eerste lid

    Het eerste lid van dit artikel verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid een zelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen.

    Artikel 12, vierde lid

    In het vierde lid wordt aan het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

    Artikel 13

    Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel 12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. De in dit artikel bedoelde evaluatie is echter niet dezelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden. Bij de gemeentelijke evaluatie kunnen wel de centraal verzamelde gegevens worden benut.

    Als termijn voor evaluatie houden wij een overeenkomstige interval van drie jaar aan.

    Artikel 14

    Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

    Artikel 15

    Het kan noodzakelijk zijn om nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt of die nog niet in andere algemeen verbindende regels zijn uitgewerkt. Dit artikel biedt de grondslag voor een dergelijke nadere uitwerking.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 16 oktober 2014.
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen.