Regeling vervallen per 26-09-2023

Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015

Geldend van 12-10-2017 t/m 25-09-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet:

    Participatiewet;

    b.

    uitkeringsgerechtigde:

    persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

    c.

    Anw-gerechtigde:

    persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw);

    d.

    niet-uitkeringsgerechtigde:

    persoon, vanaf 18 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wet en de persoon vanaf 16 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wetten en regelingen in artikel 6 van de wet. Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet;

    e.

    belanghebbende:

    persoon die overeenkomstig artikel 10 van de wet aanspraak kan maken op een voorziening;

    f.

    arbeidsbeperkte:

    persoon van wie door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het met voltijdse arbeid verdienen van het wettelijk minimumloon of waar uit een gevalideerde loonwaardemeting op de werkplek is gebleken dat hij niet in staat is zelfstandig met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen.

    g.

    loonwaarde:

    waarde van de prestatie die de werknemer levert op de werkvloer in verhouding tot die van een reguliere werknemer in dezelfde functie. Van toepassing is artikel 6, lid 1, sub g van de wet;

    h.

    participatieplaats:

    een voorziening als bedoeld in artikel 10a van de wet;

    i.

    beschut werk:

    werk in een beschutte omgeving en onder aangepaste omstandigheden als bedoeld in artikel 10b van de wet;

    j.

    banenafspraak:

    de afspraak tussen het rijk en werkgevers over het creëren van extra banen voor arbeidsbeperkten;

    k.

    activeringstraject:

    het verrichten van maatschappelijk nuttige en andere sociale activiteiten ter voorbereiding op re-integratie en ter voorkoming van sociaal isolement;

    l.

    tegenprestatie:

    het naar vermogen verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naast of in aanvulling op reguliere arbeid, die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt en niet gericht hoeven zijn op re-integratie;

    m.

    vrijwilligerswerk:

    werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving;

    n.

    college:

    het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening vindt uitdrukkelijk mede haar grondslag in de bepalingen van de in de aanhef vermelde EG-verordening inzake werkgelegenheidssteun.

Artikel 1.3 Personenkring

De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot belanghebbenden die hun woonplaats hebben in de gemeente Den Haag. Als een belanghebbende die werkzaam is bij een werkgever verhuist naar een andere gemeente, komen de werkgeversvoorzieningen, uitgezonderd de loonkostensubsidie, ten laste van de andere gemeente.

Artikel 1.4 Belanghebbenden

Er worden in het aanbod van voorzieningen vier groepen belanghebbenden onderscheiden:

  • a.

    belanghebbenden die naar verwachting binnen korte tijd betaald aan het werk kunnen met de inzet van lichte voorzieningen, te weten de voorzieningen genoemd onder artikel 2.1 lid 1 onder a, c en e.

  • b.

    belanghebbenden zonder arbeidsbeperking, die naar verwachting binnen 18 maanden, met gericht aanbod van de onder artikel 2.1 eerste lidonder a t/m h en k genoemde voorzieningen betaald aan het werk kunnen;

  • c.

    belanghebbenden met een arbeidsbeperking, die naar verwachting binnen 18 maanden, met gericht aanbod van de onder artikel 2.1 lid 1 sub a t/m m genoemde voorzieningen betaald aan het werk kunnen;

  • d.

    belanghebbenden die naar verwachting niet binnen 18 maanden betaald aan het werk kunnen, maar met inzet van de voorzieningen, genoemd in artikel 2.1 lid 1 sub c, f en n werken aan hun ontwikkeling en zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 2.1 Soorten voorzieningen

  • 1. Het college kan ten behoeve van de belanghebbende zoals genoemd in artikel 1.4 de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      Sollicitatietraining

      Het college biedt met modules op maat begeleiding bij het solliciteren naar een reguliere baan.

    • b.

      Proefplaatsing

      Het college kan een proefplaatsing bij een werkgever aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a derde lid van de wet, waarbij:

      • 1°.

        de proefplaatsing wordt vastgelegd in een Proefplaatsingsovereenkomst, waarin de werkgever verklaart dat zijn intentie is om de belanghebbende aansluitend op de proefplaatsing een dienstbetrekking aan te bieden.

      • 2°.

        de proefplaatsing geldt voor de duur van maximaal één maand.

      • 3°.

        in afwijking van het bepaalde onder 2º de proefplaatsing in bijzondere individuele situaties kan gelden voor de duur van maximaal drie maanden.

    • c.

      Werknemerscheque

      Als tegemoetkoming in aantoonbare kosten volgend uit re-integratie kan het college aan de belanghebbende een kostenvergoeding verstrekken. Deze tegemoetkoming kan worden verstrekt voor zover hiervoor geen beroep kan worden gedaan op andere vergoedingen en de kosten naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

    • d.

      Werkgeverscheque

      Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan de werkgever die aan de belanghebbende een arbeidsplaats aanbiedt en daarvoor extra kosten moet maken die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn.

    • e.

      Vergoeding leerwerkstage

      Het college kan ten behoeve van jongeren tot 27 jaar een vergoeding leerwerkstage verstrekken op basis van een leerwerkovereenkomst, waarin minimumvereisten staan die de gemeente aan de leerwerkstage stelt, of een beroepspraktijkovereenkomst in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg, als het een leerling betreft die werkzaam is bij een bedrijf en daarnaast een opleiding volgt.

    • f.

      participatieplaats

      Het college kan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden. De voorwaarden en verplichtingen voor de participatieplaats staan omschreven in artikel 10a van de wet. De maximale duur van de participatieplaats bedraagt twee keer één jaar, met in zeer uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee keer één jaar. Uitzonderlijke gevallen zullen zich alleen voordoen bij belanghebbenden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, zoals genoemd in artikel 1.4 sub d.

    • g.

      Scholing of opleiding tijdens participatieplaats

      Voor zover de belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

    • h.

      Ondersteuning leerwerktrajecten in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg

      Het college kan op grond van artikel 10f van de wet ondersteuning bieden bij leerwerktrajecten in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg ten behoeve van personen van 16 en 17 jaar van wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. De ondersteuning is gericht op extra begeleiding op of naar een leerwerktrajecten in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg om uitval te voorkomen.

    • i.

      Loonkostensubsidie

      Het college stelt vast of een belanghebbende die arbeidsmogelijkheden heeft, niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en daarmee behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e van de wet.

      • 1°.

        Het college stelt de loonwaarde van een belanghebbende vast, indien een werkgever voornemens is met deze persoon een dienstbetrekking aan te gaan.

      • 2°.

        Bij de vaststelling van de loonwaarde neemt het college in aanmerking of sprake is van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke, psychische of andere aard, die naar verwachting leiden tot een arbeidsprestatie met een loonwaarde van niet meer dan 80 procent van het wettelijk minimumloon.

      • 3°.

        Bij de vaststelling van de loonwaarde betrekt het college opgaven en inlichtingen van de belanghebbende en de werkgever over de praktijkervaringen van de belanghebbende, bijvoorbeeld tijdens een participatieplaats of proefplaatsing indien deze vooraf zijn gegaan aan de arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever.

      • 4°.

        Het college maakt gebruik van een objectief loonwaardemeetsysteem voor het beoordelen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en neemt daarbij de in de bijlage omschreven methode in acht.

      • 5°.

        Het college stelt aan de hand van het ontwikkelperspectief van de belanghebbende de termijn vast waarbinnen opnieuw een loonwaardemeting moet plaatsvinden. Ongeacht het voorgaande vindt de nieuwe loonwaardemeting uiterlijk 3 jaar plaats na de laatste loonwaardemeting of 5 jaar als er sprake is van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10b van de wet.

    • j.

      Begeleiding werkgever

      Belanghebbenden die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hebben op grond van artikel 10da van de wet aanspraak op begeleiding op de werkplek. Het college kan, in overleg met de werkgever nadere invulling geven aan de vorm en inhoud van deze begeleiding.

    • k.

      Werkvoorzieningen

      Het college kan aan de belanghebbende, die arbeid verricht, of gaat verrichten werkvoorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

      Onder werkvoorzieningen wordt verstaan:

      • 1°.

        vervoersvoorzieningen die ertoe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek kan bereiken;

      • 2°.

        hulpmiddelen voor belanghebbenden met een visuele, of motorische handicap;

      • 3°.

        hulpmiddelen voor het geschikt maken van de arbeidsplaats, voorzieningen ten behoeve van de productie- en werkmethoden en op het individu afgestemde hulpmiddelen;

      • 4°.

        job coaching bij het verrichten van de aan belanghebbende opgedragen taken, gedurende maximaal drie jaar.

    • l.

      Beschut werk

      Tot de doelgroep beschut werk behoort de belanghebbende van wie het college heeft vastgesteld dat deze een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

      • 1°.

        Indien uitzicht bestaat op een dienstbetrekking in het kader van beschut werk, vraagt het college op grond van artikel 10b tweede lid van de wet, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om een advies of de belanghebbende uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Het college neemt bij de voorselectie in aanmerking of sprake is van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke, psychische of andere aard, die naar verwachting leiden tot een arbeidsprestatie met een loonwaarde van 30 tot 60 procent.

      • 2°.

        Binnen het gemeentelijk dienstverband beschut werk wordt doorstroom naar een dienstbetrekking in het kader van de Banenafspraak of een reguliere dienstbetrekking zo veel mogelijk gestimuleerd. Als na één tot twee jaar van het tijdelijke dienstverband blijkt dat de belanghebbende zich niet kan doorontwikkelen naar regulier werk, kan het dienstverband worden omgezet in een vast dienstverband. Het college kan aan de werkgever een voorziening beschut werk toekennen voor begeleiding en overige kosten.

      • 3°.

        De voorzieningen in artikel 2.1 eerste lid onder i t/m k, kunnen tezamen met de voorziening beschut werk worden aangeboden.

      • 4°.

        Indien het college de belanghebbende met een indicatie beschut werk een uitkering verstrekt kan een voorliggende voorziening aangeboden worden zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder f, uiterlijk tot het moment dat een beschut werk dienstverband beschikbaar is.

      • 5°.

        Indien de belanghebbende met een indicatie beschut werk een uitkering verstrekt krijgt door het UWV is het college niet verantwoordelijk voor het aanbieden van een voorliggende voorziening tot het moment dat een beschut werk dienstverband beschikbaar is.

      • 6°.

        Het aantal te realiseren beschutte werkplekken dat bij ministeriële regeling is vastgelegd zal door het college, in de periode tot 1 januari 2019 worden aangevuld tot maximaal tweehonderd dienstbetrekkingen in beschutte werkomgeving. De aanvullende beschutte werkplekken zijn beschikbaar voor kandidaten met een indicatie beschut werk.

    • m.

      Participatievoorziening

      Het college kan op grond van artikel 9 lid 1, sub b van de wet de uitkeringsgerechtigde die nog niet in staat is om te re-integreren een participatievoorziening aanbieden.

  • 2. Bij de inzet van de voorzieningen kan het college bepalen dat aan specifieke doelgroepen prioriteit gegeven wordt.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de voorzieningen.

Artikel 2.2 Premie participatieplaats

  • 1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde van 27 jaar of ouder, die werkzaam is op een participatieplaats een premie indien de werkzaamheden op participatieplaats gedurende zes maanden niet langer dan één kalendermaand onderbroken zijn geweest.

  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassing als de uitkeringsgerechtigde in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling.

  • 3. De premie bedraagt 50 procent van het maximum bedrag, zoals genoemd in artikel 31 lid 2, sub r van de wet, bij de maximale omvang van de leerwerkplek, zijnde 32 uur. Bij een geringere omvang wordt de premie naar rato verstrekt.

Artikel 2.2.a Premie proefplaatsing

  • 1. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde na afloop van de proefplaatsing als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid onder b van deze verordening een éénmalige premie, mits de uitkeringsgerechtigde zich naar het oordeel van het college voldoende heeft ingezet op de proefplaatsing. 

  • 2. De premie bedraagt: 

    • a.

      per maand het verschil tussen het van toepassing zijnde netto wettelijk minimum (jeugd)loon (exclusief vakantietoeslag) op basis van een volledige werkweek en de van toepassing zijnde netto bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag), doch tenminste 250 euro per maand.

    • b.

      de premie bedoeld onder a naar rato bij een proefplaatsing die korter duurt dan één of meer volledige maand(en) en/of die een kleinere omvang heeft dan een volledige werkweek.

    • c.

      ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid onder j Participatiewet.

    • d.

      samen met een eventuele toegekende premie participatieplaats (als bedoeld in artikel 2.2. derde lid van deze Verordening), in hetzelfde fiscale jaar ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid onder j Participatiewet.

  • 3. De premie wordt aan de uitkeringsgerechtigde die jonger is dan 27 jaar slechts verstrekt indien hij binnen zes maanden na de proefplaatsing in dienst treedt bij een werkgever met een dienstbetrekking voor de duur van ten minste zes maanden met een omvang, die leidt tot beëindiging van de bijstandsuitkering.

  • 4. Indien de bijstandsuitkering wordt beëindigd na afloop van de proefplaatsing, doordat de bijstandsgerechtigde in dienst treedt bij een werkgever, wordt de premie niet verrekend met eventueel ten onrechte verstrekte bijstand, tenzij deze het gevolg is van het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid van de Participatiewet.

Artikel 2.3 Tegenprestatie

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 1.4, lid 1 sub a en d een tegenprestatie opleggen mits de persoon niet actief is met re-integratie.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt tijdelijk geen tegenprestatie opgelegd, op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 9 lid 2 van de wet.

  • 3. Het college stemt de tegenprestatie naar inhoud, omvang en duur af op de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring, het verrichten van mantelzorgtaken en andere relevante persoonlijke omstandigheden.

  • 4. De omvang van de tegenprestatie is maximaal acht uren per week.

  • 5. Het college kan bepalen dat geen tegenprestatie wordt opgelegd gedurende de periode waarin belanghebbende vrijwilligerswerk verricht. Mits omvang en duur van het vrijwilligerswerk in overeenstemming zijn met de mogelijkheden van belanghebbende.

  • 6. Het college kan de tegenprestatie ieder kalenderjaar opnieuw opleggen.

  • 7. Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het tegenprestatiebeleid waarin ook het oordeel van de Cliëntenraad zal worden meegenomen.

Hoofdstuk 3 Afstemming

Artikel 3.1 Taak college

Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen voor en het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling van personen behorende tot de doelgroep van deze verordening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

Artikel 3.2 Beëindiging

Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen indien naar haar oordeel:

  • a.

    de voorziening niet langer noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling of daaraan niet blijkt bij te dragen;

  • b.

    belanghebbende of werkgever onvoldoende medewerking verleent aan de tenuitvoerlegging van de voorziening;

  • c.

    de voorziening anderszins niet langer noodzakelijk is.

Artikel 3.3 Verplichtingen

De uitkeringsgerechtigde die door het college wordt ondersteund bij zijn arbeidsinschakeling of een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken. In het geval dat deze verplichting niet of in onvoldoende mate wordt nagekomen, vindt verlaging plaats van de uitkering ingevolge de wet, de Ioaw of de Ioaz, indien daarop aanspraak bestaat. De verlaging vindt plaats overeenkomstig de bepalingen van de wet en de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen.

Artikel 3.4 Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden deniet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-gerechtigde aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 3.5 Terugvordering

Ingeval de voorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 is ingetrokken, kunnen de kosten van deze voorziening geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens, verplichtingen niet zijn nagekomen of de voorziening anderszins naar het oordeel van het college onverschuldigd is betaald.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

  • 3. De belanghebbende houdt recht op lopende voorzieningen verstrekt op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013, totdat het college in het individuele geval een nieuw besluit heeft genomen.

  • 4. Aanvragen op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013, die voor 1 januari 2015 ingediend zijn bij het college en waarop nog niet is beslist bij de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 wordt beslist met inachtneming van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2013 waarop het besluit is gebaseerd.

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden leidt.

Artikel 4.3 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als Re-integratieverordening Participatiewet Den Haag 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 november 2014
De griffier, mr. H.L.G. Seuren en de voorzitter, J.J. van Aartsen.