Beleidsregel Terugvordering, aflossing en kwijtschelding Participatiewet Den Haag 2017

Geldend van 31-07-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregel Terugvordering, aflossing en kwijtschelding Participatiewet Den Haag 2017

Toelichting

Algemeen

Op 22 mei 2014 zijn de Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding WWB 2014 (hierna: Beleidsregels 2014) vastgesteld voor de gemeente Den Haag. De beleidsregels zijn aan herziening toe om de volgende redenen:

  • -

    Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden ter vervanging van de WWB (Wet werk en bijstand). Per die datum is een nieuwe “kan-bepaling” in de Participatiewet opgenomen, om het college de mogelijkheid te geven om ten onrechte verstrekte bijstand terug te vorderen op gezinsleden van de belanghebbende (artikel 59 Participatiewet). Deze bepaling is in deze nieuwe beleidsregels opgenomen. Daarnaast is in deze nieuwe beleidsregels nog een “kan-bepaling” van de WWB 2013 (en Participatiewet, artikel 58, zevende lid onder b) opgenomen met betrekking tot kwijtschelden van vorderingen als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, die in de Beleidsregels 2014 nog niet was opgenomen. Dit betreft de situatie waarin de debiteur weliswaar niet consequent maandelijks gedurende 10 jaar heeft terugbetaald, maar wel het achterstallige bedrag over die periode heeft betaald. In de gemeente Den Haag wordt enerzijds het standpunt gehanteerd dat schenden van de inlichtingenplicht niet mag lonen (en dat overige ten onrechte verstrekte bijstand evenmin tot voordeel voor de klant mag leiden) en anderzijds het standpunt dat er op een gegeven moment wel financieel perspectief voor de klant moet zijn. Vanuit deze twee standpunten zijn de hierboven genoemde twee bepalingen in deze nieuwe beleidsregels opgenomen (zie artikel 4 en artikel 12, onder c van deze nieuwe beleidsregels).

  • -

    Per 1 januari 2017 is een nieuwe bepaling in de Participatiewet van kracht op grond waarvan het college boetes kan kwijtschelden ten behoeve van het inzetten van een schuldregeling. Het moet daarbij wel gaan om boetes die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht met verminderde- of gemiddelde verwijtbaarheid en er mag geen sprake zijn van recidive (herhaling) van het schenden van de inlichtingenplicht. Deze bepaling is opgenomen in artikel 6 van deze nieuwe beleidsregels. Boetevorderingen ontstaan vanuit grove schuld en opzet en fraudevorderingen kunnen niet ten behoeve van een schuldregeling worden kwijtgescholden. Door de Staatssecretaris SZW is uitdrukkelijk aangegeven (in de Verzamelbrief van 5 juni 2015) dat deze wel kunnen meelopen met de schuldregeling of worden opgeschort gedurende de looptijd van de schuldregeling. Na afloop van de schuldregeling moet het restant van de vordering alsnog worden betaald.Deze bepaling is opgenomen in artikel 7 van deze nieuwe beleidsregels.

Met deze nieuwe beleidsregels worden alle mogelijkheden benut die de Participatiewet biedt met betrekking tot terugvorderen en kwijtschelden van ten onrechte verleende bijstand, evenals de mogelijkheid van kwijtschelden van boetes.Daarnaast zijn enkele artikelen technisch gewijzigd. Ook is een aantal artikelen van de Beleidsregels van 2014 niet teruggekomen in deze beleidsregels, omdat ze niet langer van toepassing zijn. In de artikelsgewijze toelichting wordt per artikel aangegeven of en zo ja, wat er gewijzigd is in deze nieuwe beleidsregels ten opzichte van de Beleidsregels van 2014.

Financiële consequenties:

De wijzigingen in deze “Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding Participatiewet 2017” ten opzichte van de “Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding wwb 2014” betreffen enerzijds een uitbreiding van terugvorderingsmogelijkheden voor het college, anderzijds een uitbreiding van kwijtscheldingsmogelijkheden. Het zijn vrij specifieke bepalingen. Het terugvorderen op gezinsleden en kwijtschelden van vorderingen als gevolg van schenden van de inlichtingenplicht na 10 jaar betaling van achterstallige gelden zal zich niet frequent voordoen. Het voor een schuldregeling kwijtschelden van boetes als gevolg van verminderde of gemiddelde verwijtbaarheid zal wel regelmatig aan de orde zijn. Hierdoor zouden de inkomsten op boetevorderingen kunnen verminderen. Echter deze boetes betreffen, binnen het kader van draagkracht, veelal relatief geringe bedragen. Al met al is het op voorhand niet in te schatten of er een financieel effect van deze gewijzigde beleidsregels te verwachten is.

Met ingang van 2017 zullen de financiële effecten (ten minste) jaarlijks gemonitord worden.

Artikelsgewijs

artikel 1 Begripsbepalingen

Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding wwb 2014 (hierna: Beleidsregels 2014).

Omdat er ook sprake kan zijn van terugvordering van bijstand die nog op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) is verleend, is deze wet ook genoemd in de begripsbepalingen.

artikel 2 Reikwijdte regeling

De Beleidsregels zijn uitsluitend van toepassing op personen aan wie ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand voor levensonderhoud is verleend. Ze zien niet op terugvordering van bijzondere bijstand.

artikel 3 Terugvorderen van vorderingen die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid van artikel 58, tweede lid, Participatiewet om vorderingen, niet ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, terug te vorderen.

In de Beleidsregel 2014 was dit artikel 2.

artikel 4 Terugvorderen gezinsleden

Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de Beleidsregels 2014.

Dit artikel is als “kan-bepaling” opgenomen in artikel 59 Participatiewet.

lid 1): Op grond van dit lid kan ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand worden teruggevorderd van alle gezinsleden, ingeval van gezinsbijstand. Onder gezin wordt verstaan: gehuwden of samenwonenden met één of meer ten laste komende minderjarige kinderen, dan wel een alleenstaande ouder met één of meer ten laste komende minderjarige kinderen. 

Alle gezinsleden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor vorderingen uit hoofde van gezinsbijstand. Terugvorderen van kinderen, die deel uit maakte van het gezin ten tijde van de bijstandverlening, is met name van betekenis als deze meerderjarig zijn geworden en inkomen hebben.

Nadrukkelijk is als voorwaarde opgenomen dat het college alleen terugvordert van het betreffende gezinslid als dit redelijk en billijk is, gelet op alle omstandigheden van het betreffende gezinslid. Hierbij moet rekening gehouden worden met vooral de financiële positie van het gezinslid. Voorkómen moet immers worden dat mensen door de vordering onevenredig worden belast.

lid 2): In dit lid wordt geregeld, dat als een gezamenlijke huishouding niet of niet tijdig aan het college is gemeld, waardoor geen gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, de kosten van de bijstand ook teruggevorderd kunnen worden van de partner. Van terugvorderen in deze specifieke situatie is sprake als er inkomsten aanwezig waren van een verzwegen partner. Immers, als die partner aan het college gemeld was, had het college geen , dan wel minder gezinsbijstand verstrekt onder verrekening van de inkomsten van die partner. Beide partners zijn hoofdelijk aansprakelijk.

lid 3) Denkbaar is de situatie dat er terecht gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar dat er desondanks toch sprake is van een verzwijging van inkomsten van de partner.

Dit lid regelt dat de ten onrechte verstrekte bijstand ook van de partner wordt teruggevorderd. Beide partners zijn hoofdelijk aansprakelijk.

artikel 5 Afzien van (verdere) terugvordering

Dit artikel is in lijn met artikel 3 van de Beleidsregels 2014.

b) De Participatiewet biedt de mogelijkheid om af te zien van (verdere) terugvordering om dringende redenen (artikel 58, achtste lid). Een dringende reden om af te zien van (verdere) terugvordering kan zijn een onaanvaardbaar zware psychische belasting voor de belanghebbende. Hiervan zal niet snel sprake zijn. Het moet gaan om een levensbedreigende psychische belasting.

artikel 6 kwijtschelden van boete ten behoeve van een schuldregeling

Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de Beleidsregels 2014.

Dit is als “kan-bepaling” opgenomen in artikel 18a, dertiende lid, Participatiewet.

lid 1) Op grond van artikel 18a, dertiende lid, van de Participatiewet per 1 januari 2017 kan het college boetevorderingen geheel of gedeeltelijk kwijtschelden ten behoeve van een schuldregeling met als resultaat finale kwijting. Dit kwijtschelden kan alleen ingeval de boete is ontstaan door schenden van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van opzet of grove schuld, met andere woorden: waarbij slechts sprake is van verminderde of gemiddelde verwijtbaarheid (conform de indeling van de mate van verwijtbaarheid van het schenden van de inlichtingenplicht, zoals de Centrale Raad van Beroep deze onderscheidt in de uitspraak van 24 november 2014). Het besluit tot kwijtschelding kan op grond van artikel 18a, dertiende lid, alleen plaatsvinden op verzoek van de belanghebbende. In werkinstructies zal worden opgenomen dat de consulent de belanghebbende actief wijst op het verzoek tot kwijtschelding. Dit om te borgen dat ook de meest kwetsbare personen voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen.

lid 2) Volgens artikel 18a, dertiende lid, Participatiewet geldt voor de kwijtschelding nog de voorwaarde dat de belanghebbende niet nogmaals de inlichtingenplicht schendt gedurende één jaar na het opleggen van de boete.

Daarom regelt dit tweede lid dat als de belanghebbende nogmaals de inlichtingenplicht schendt binnen één jaar nadat het besluit tot het opleggen van de boete is genomen, het college afziet van het besluit tot kwijtschelding. Indien het besluit tot kwijtschelding al is genomen, wordt dit ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende herzien. Het schenden van de inlichtingenplicht moet dan wel definitief vaststaan (dus niet meer vatbaar zijn voor bezwaar of beroep).

lid 3) In artikel 18a, veertiende lid, Participatiewet is geregeld, dat als de belanghebbende opnieuw de inlichtingenplicht schendt binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding, dat besluit wordt ingetrokken of herzien ten nadele van de belanghebbende. Het bedrag dat ten tijde van de kwijtschelding resteerde moet alsnog worden betaald, ongeacht de afloop van de schuldregeling. Het schenden van de inlichtingenplicht moet dan wel definitief vaststaan (dus niet meer vatbaar zijn voor bezwaar of beroep).

artikel 7 Opschorten of laten meelopen met een schuldregeling van boete of fraudevordering, zonder kwijtschelden

Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de Beleidsregels 2014.

De Verzamelbrief SZW van 5 juni 2015 vermeldt als toelichting op artikel 60c van de Participatiewet dat gemeenten in elk geval boetes of vorderingen als gevolg van het overtreden van de inlichtingenplicht tijdens een schuldregeling mogen opschorten of laten meelopen, waarbij het resterende bedrag na afloop van de schuldregeling alsnog moet worden betaald. Deze mogelijkheid staat dus open als artikel 6 van deze beleidsregels niet toegepast kan worden, dat wil zeggen: bij een vordering op grond van schending van de inlichtingenplicht en bij een boete als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, waarbij sprake is van opzet of grove schuld.

artikel 8 Terugbetalen ineens

Dit artikel is een wijziging van artikel 4 van de Beleidsregels 2014.

lid 1) Aflossen op een vordering vindt nadrukkelijk zoveel mogelijk in een keer plaats binnen zes weken (op grond van de Algemene wet bestuursrecht), alvorens een maandelijkse aflossingsregeling wordt getroffen.

lid 2) Het eigen vermogen van de debiteur moet zoveel mogelijk worden aangewend voor de aflossing. Vermogen tot 2.000 euro wordt vrijgelaten; reden is dat de debiteur dit als reserve kan aanhouden voor onverwachte kosten van levensonderhoud, waar anders een beroep op bijzondere bijstand nodig zou zijn; Bij schenden van de inlichtingenplicht met betrekking tot vermogen en/of inkomen is de vrijlating niet van toepassing om te voorkomen dat de schending lucratief is.

Ad artikel 9 Terugbetalen via minnelijke betalingsregeling

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 5 van de Beleidsregels 2014, met dien verstande dat in het derde lid (aflossen op recidive boete) niet langer wordt verwezen naar de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen Den Haag, omdat dit geen onderwerp van de verordening meer is. Nu wordt rechtstreeks verwezen naar artikel 60b van de Participatiewet.

lid 1)

a) Debiteuren met een bijstandsuitkering lossen af met de financiële ruimte tussen het inkomen en de wettelijke beslagvrije voet.

b) Zolang de belanghebbende de gegevens ter berekening van de wettelijke beslagvrije voet niet verstrekt aan het college, geldt een beslagvrije voet van 95% van de bijstandsnorm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet op basis van de leefsituatie van de belanghebbende.

lid 2) Uitgangspunt is dat het aflossingsregime de uitstroom uit de bijstand niet belemmert.

Immers, zolang de debiteur in de bijstand blijft kan het maandelijkse aflossingsbedrag nagenoeg op nihil uitkomen door de toepassing van de wettelijke beslagvrije voet. Daarom is het van belang dat bijstandsgerechtigden zoveel mogelijk uitstromen naar werk, zodat maandelijks uiteindelijk substantieel afgelost kan worden. Na uitstroom uit de bijstand is er sprake van inkomen en/of vermogen, zodat er meer financiële ruimte is om een vordering terug te betalen. Echter, ter stimulering van uitstroom, hoeft de debiteur niet alle extra financiële ruimte te gebruiken voor de aflossing.

a)In eerste instantie kan een onderhandeling plaatsvinden met de debiteur over het bedrag dat hij maandelijks kan aflossen; hiervoor geldt geen maximumbedrag, mits de overeenkomst maar op basis van vrijwilligheid tot stand is gekomen.

b) Als er geen overeenkomst tot stand komt, moet in elk geval een vastgesteld minimum worden afgelost:

1º) Om voor bijstandsgerechtigden met een lopende aflossing de drempel tot uitstroom te verlagen, laat het college na uitstroom uit de bijstand bij een vordering niet als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht 65% van de maandelijkse aflossingsruimte (ruimte tussen het netto inkomen en de beslagvrije voet) vrij. Men hoeft na uitstroom dus slechts 35% van de maandelijkse aflossingsruimte af te lossen.

2º) Bij een vordering als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht laat het college na uitstroom uit de bijstand de helft van de ruimte (50%) vrij van aflossing. Hier is dus ook nog sprake van een substantiële vrijlating van het inkomen. Om een contrast aan te brengen met vorderingen, niet het gevolg van schenden van de inlichtingenplicht, ligt het vrijlatingspercentage bij vorderingen als gevolg van schenden van de inlichtingenplicht 15% lager.

De bepaling onder b) is alleen van toepassing als er sprake is van volledige uitstroom uit de bijstand.Bij een aanvullende bijstand is de bepaling onder a) van toepassing.

lid 3) Bij recidive boetes is lid 2 niet van toepassing maar verrekent het college de boete gedurende drie maanden met de bijstandsuitkering.

artikel 10 Kwijtschelden alleen na minnelijke aflossing

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 6 van de Beleidsregels 2014.

Het college scheldt een vordering alleen kwijt als de belanghebbende meewerkt aan een minnelijke aflossing. Er vindt derhalve geen kwijtschelding plaats als de college dwanginvordering heeft ingezet.

artikel 11 Kwijtschelden van vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht

Dit artikel vervangt artikel 7 en 8 van de Beleidsregels 2014.

In de Beleidsregels 2014 is nog onderscheid gemaakt met betrekking tot kwijtschelding tussen vorderingen (niet het gevolg van schenden van de inlichtingenplicht) ontstaan vóór en ontstaan ná 1 januari 2014. Inmiddels zijn de vorderingen ontstaan vóór 1 januari 2014 al afgelost dan welkwijtgescholden. Daarom is in deze nieuwe beleidsregels geen onderscheid meer ten aanzien van de ontstaansdatum van vorderingen, die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. Hierbij is alleen de kwijtscheldingstermijn van toepassing voor vordering ontstaan na 1 januari 2014: 4 jaar.

Met de mogelijkheid om de aflossing binnen een tijdsbestek van 54 maanden (4,5 jaar) te doen, heeft de debiteur 6 “adempauze” maanden.

artikel 12 Kwijtschelden van vorderingen, die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, ontstaan na 1 januari 2013

Dit artikel is een wijziging van artikel 9 van de Beleidsregels 2014.

a)Met de mogelijkheid om binnen 10 jaren (120 maanden) binnen een tijdsbestek van 132 maanden (11 jaar) af te lossen, heeft de debiteur 12 “adempauze” maanden.

b) Ten aanzien van debiteuren die in het geheel niet aflossen, zoals degenen die vetrokken zijn onbekend waarheen (vobw), is het zinloos om na 10 jaar nog inspanningen tot terugvordering te plegen. De Participatiewet biedt expliciet de mogelijkheid voor gemeenten om uiteindelijk oninvorderbare vorderingen los te laten.

c) Dit onderdeel in nieuw: een vordering, als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, wordt kwijtgescholden als de belanghebbende gedurende tien jaar niet maandelijks heeft terugbetaald, maar uiteindelijk wel het achterstallige bedrag heeft betaald.

Deze kwijtscheldinggrond is, evenals de overige kwijtscheldingsgronden, als "kan-bepaling" opgenomen in de Participatiewet, artikel 58 lid 7, onder b. Met het opnemen van deze bepaling in de Beleidsregels, maakt het college volledig gebruik van de kwijtscheldingsgronden van de wet.

d) De Participatiewet biedt de mogelijkheid om een vordering kwijt te schelden als de debiteur 50% van de vordering in een keer betaalt. Echter hiermee kan een verkeerd signaal worden afgegeven, namelijk dat fraude zou lonen. Daarom geldt in de gemeente Den Haag een hoger aflossingspercentage (60%) voor afkoop binnen 2 jaar na ontstaan van de vordering; vervolgens loopt het afkooppercentage op, om de debiteur te stimuleren tot een snelle afkoop.

artikel 13 Kwijtschelden van vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, ontstaan vóór 1 januari 2013

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 10 van de Beleidsregels 2014.

artikel 14 Ambtshalve kwijtschelden

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 11 van de Beleidsregels 2014.

De ambtshalve kwijtschelding is al jaren een belangrijk uitgangspunt in het Haagse beleid. Vereiste is uiteraard wel dat de debiteur aan de voorwaarden voor kwijtschelding (zoals neergelegd in deze beleidsregels) heeft voldaan.

De ambtshalve kwijtschelding biedt een waarborg voor rechtsgelijkheid tussen debiteuren. Immers als de debiteur een verzoek tot kwijtschelding zou moeten indienen, zouden juist de meest kwetsbaren geen gebruik van dit recht maken.

artikel 15 Van kwijtschelding uitgezonderde vorderingen

Dit artikel is een wijziging van artikel 12 van de Beleidsregels 2014.

In de Beleidsregels 2014 is opgenomen dat niet voor kwijtschelding in aanmerking komen onder d: vorderingen die een bestuurlijke boete betreffen; dit is gewijzigd in: vorderingen die een boete betreffen waarbij sprake is van opzet of grove schuld. Immers op grond van het nieuwe artikel 18a dertiende lid van de Participatiewet en artikel 6 van deze Beleidsregels, kunnen vorderingen die een boete betreffen waarbij sprake is van verminderde- of gemiddelde verwijtbaarheid wel in aanmerking komen voor kwijtschelding, mits de debiteur meewerkt aan een schuldregeling.

artikel 16 Hardheidsclausule

Dit is een nieuwe bepaling ten opzichte van de Beleidsregels 2014.

Dit artikel bevat een hardheidsclausule. Hierdoor kan in bijzondere omstandigheden ten gunste van de belanghebbende van een of meerdere artikelen van de beleidsregel worden afgeweken.

artikel 19 Citeertitel

Dit artikel bevat een nieuwe citeertitel.

Besluitvorming

Het College van Burgemeester en Wethouders

gelet op artikel 18a , dertiende en veertiende lid, van de Participatiewet, die in werking treden per 1 januari 2017 en artikel 58, zevende lid onder b en artikel 59 van de Participatiewet

besluit vast te stellen de Beleidsregels Terugvordering, aflossing enkwijtschelding Participatiewet Den Haag 2017:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt (mede) verstaan onder:

  • -

    belanghebbende: persoon die een uitkering levensonderhoud op grond van de Participatiewet, de Wet werk en bijstand, IOAW of IOAZ ontvangt of heeft ontvangen;

  • -

    bijstandsuitkering: uitkering levensonderhoud op grond van de Participatiewet, de Wet werk en bijstand, IOAW of IOAZ;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

  • -

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • -

    schuldregeling: schuldhulpverlening zoals omschreven in de Beleidsregels Schuldhulpverlening 2014, gemeente Den Haag, BSW2014.52, RIS 271040.

Artikel 2 Reikwijdte regeling

Deze beleidsregels zijn van toepassing op personen aan wie het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand heeft verleend.

HOOFDSTUK 2.

Artikel 3 Terugvorderen van vorderingen die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht

Het college vordert ten onrechte of tot een te hoog bedrag, niet als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, verstrekte bijstand terug.

Artikel 4 Terugvorderen gezinsleden

  • 1. Het college vordert ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden terug, indien en voor zover dit naar het oordeel van het college redelijk en billijk is, gelet op alle omstandigheden van de betreffende gezinsleden.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dat achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van de bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

Artikel 5 Afzien van (verdere) terugvordering

  • 1.

    Het college kan besluiten af te zien van (verdere) terugvordering:

    a. als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldregeling via het college of een ander lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), waarbij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding plaatsvindt, nadat de schuldregeling succesvol is afgerond;

    b. om dringende redenen.

  • 2.

    Het college ziet bij terugvorderingen van de bijstandsuitkering, die niet het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht en ontstaan zijn in of na 2019, af van het bruteren van vorderingen.

Artikel 6 kwijtschelden van boete ten behoeve van een schuldregeling

  • 1. Op verzoek van de belanghebbende besluit het college een bestuurlijke boete als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, waarbij sprake is van verminderde of gemiddelde verwijtbaarheid, kwijt te schelden, als de belanghebbende naar het oordeel van het college medewerking verleent aan een schuldregeling.

  • 2. Indien de belanghebbende binnen één jaar na de datum waarop de bestuurlijke boete, als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, opnieuw de inlichtingenplicht schendt en dit is komen vast te staan, wordt het besluit als bedoeld in het eerste lid niet genomen, dan wel -indien het al genomen is- ingetrokken of ten nadele van belanghebbende herzien.

  • 3. Indien de belanghebbende binnen vijf jaar na de datum waarop het besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, de belanghebbende opnieuw de inlichtingenplicht schendt en dit is komen vast te staan, wordt het besluit, als bedoeld in het eerste lid, ingetrokken of ten nadele van belanghebbende herzien.

Artikel 7 Opschorten of laten meelopen met een schuldregeling van boete of fraudevordering, zonder kwijtschelden

Het college schort een terugvordering als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht of een boete, als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht waarbij sprake is van opzet of grove schuld, op tijdens een schuldregeling, dan wel laat deze meelopen met de schuldregeling. Het resterende bedrag wordt na afloop van de schuldregeling alsnog door de belanghebbende betaald.

Artikel 8 Terugbetalen ineens

  • 1.

    Vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand worden door de belanghebbende zoveel mogelijk ineens terugbetaald binnen zes weken.

  • 2.

    a. Eventueel vermogen van belanghebbende dient te worden aangewend voor de aflossing van de vordering, met een vrijlating van het vermogen tot 2.000 euro; voor zover het vermogen niet toereikend is voor de aflossing van de totale vordering(en), wordt het aanwenden van vermogen als één kwijtscheldingstermijn (maand) aangemerkt, zoals bedoeld in de bepalingen in de artikelen 11 tot en met 13.

  • b. De vrijlating van een bedrag tot 2.000 euro geldt niet als er sprake is van schendenvan de inlichtingenplicht met betrekking tot inkomen en/of vermogen.

Artikel 9 Terugbetalen via minnelijke betalingsregeling

Voor zover terugbetaling ineens van vorderingen uit ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand niet mogelijk is, wordt een minnelijke betalingsregeling getroffen.

  • 1.

    De minnelijke betalingsregeling omvat bij een bijstandsuitkering:

    • a.

      Een maandelijkse aflossing van dat deel van de uitkering, dat boven de wettelijke beslagvrije voet uitkomt.

    • b.

      Zolang de belanghebbende de gegevens ter berekening van de wettelijke beslagvrije voet niet verstrekt aan het college, geldt een beslagvrije voet van 95% van de bijstandsnorm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet op basis van de leefsituatie van de belanghebbende.

  • 2.

    De minnelijke betalingsregeling omvat na volledige uitstroom uit de bijstand:

    • a.

      Een maandelijks aflossingsbedrag dat vrijwillig via onderhandeling is overeengekomen

      tussen belanghebbende en college.

    • b.

      Indien een overeenkomst bedoeld onder a. niet tot stand komt:

1ºBij vorderingen die niet het gevolg zijn van schenden van de inlichtingenplicht: een maandelijkse aflossing van 35% van het verschil tussen het netto gezinsinkomen en de wettelijke beslagvrije voet (dan wel, zolang de gegevens ter berekening van de beslagvrije voet niet door de belanghebbende zijn verstrekt, 90% van de betrokken bijstandsnorm).

2º Bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht: een maande lijkse aflossing van 50% van het verschil tussen het netto gezinsinkomen en de wettelijke beslagvrije voet (dan wel, zolang de gegevens ter berekening van de beslagvrije voet niet door de belanghebbende zijn verstrekt, 90% van de betrokken bijstandsnorm).

  • 3.

    Bij recidive boeten is het eerste lid niet van toepassing, maar artikel 60b van de Participatiewet, dat bepaalt dat een recidive-boete met de bijstandsuitkering verrekend mag worden gedurende drie maanden.

Artikel 10 Kwijtschelden alleen na minnelijke aflossing

Kwijtschelding van vorderingen vindt alleen plaats nadat de debiteur heeft meegewerkt aan een minnelijke aflossingsregeling, zoals neergelegd in artikel 8 en 9. Indien dwanginvordering is ingezet, kan geen kwijtschelding plaatsvinden.

Artikel 11 Kwijtschelden van vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht

  • 1. Komen na 4 jaren in aanmerking voor kwijtschelding.

  • 2. De voorwaarde voor kwijtschelding is dat de debiteur 48 maanden (4 jaar) binnen een periode van maximaal 54 maanden (4,5 jaar), gerekend vanaf de eerste aflossing, aan zijn aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 8 en/of 9 heeft voldaan.

Artikel 12 Kwijtschelden van vorderingen, die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, ontstaan na 1 januari 2013

Het college besluit deze vorderingen in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding:

  • a.

    Na 10 jaren.

    De voorwaarde voor kwijtschelding is dat de belanghebbende 120 maanden (10 jaar) binnen een periode van maximaal 132 maanden (11 jaar), gerekend vanaf de eerste aflossing, aan zijn aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 8 en/of 9 heeft voldaan, dan wel:

  • b.

    Nadat de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment nog gaat verrichten,dan wel:

  • c.

    Nadat de belanghebbende gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald, dan wel:

  • d.

    Nadat de belanghebbende binnen 2 jaren 60% van de restsom in één keer aflost, of binnen 3 jaren 70% van de restsom in één keer aflost, of binnen 4 jaren 80% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 13 Kwijtschelden van vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht, ontstaan vóór 1 januari 2013

Het college besluit deze vorderingen in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding:

  • a.

    Na 5 jaren, als de helft (50%) van de vordering is voldaan;De voorwaarde voor kwijtschelding is dat de belanghebbende 60 maanden (5 jaar) binnen een periode van maximaal 66 maanden (5,5 jaar), gerekend vanaf de eerste aflossing, aan zijn aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 8 en/of 9 heeft voldaan,dan wel:

  • b.

    Na 10 jaren (120 maanden), ook als nog niet 50% van de vordering is voldaan.De voorwaarde voor kwijtschelding is dat de belanghebbende 120 maanden (10 jaar) binnen een periode van maximaal 132 maanden (11 jaar), gerekend vanaf de eerste aflossing, aan zijn aflossingsverplichting als bedoeld in artikel 8 en/of 9 heeft voldaan.

Artikel 14 Ambtshalve kwijtschelden

Kwijtschelding van vorderingen uit ten onrechte verstrekte bijstand vindt ambtshalve plaats, onder de voorwaarde dat is voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 8 en/of 9, en aan artikel 10 en aan artikel 11, 12 of 13.

Artikel 15 Van kwijtschelding uitgezonderde vorderingen zijn:

  • a. Vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

  • b. Vorderingen, waarbij de verstrekking heeft plaatsgevonden als bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).

  • c. Vorderingen, ontstaan uit bijzondere bijstand: voor deze vorderingen gelden de aflossings- en kwijtscheldingsbepalingen neergelegd in de beleidsregels met betrekking tot bijzondere bijstand van de gemeente Den Haag.

  • d. Vorderingen, die een bestuurlijke boete betreffen, waarbij sprake is van grove schuld of opzet.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze regeling buiten toepassing laten, of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van de belanghebbende, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 17 Intrekking

De Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding wwb 2014 worden ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst, en werken terug tot en met 1 januari 2017.

Artikel 19 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Terugvordering, aflossing en kwijtschelding Participatiewet Den Haag 2017.

Den Haag, 9 maart 2017

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris

mw. A.W.H. Bertram

de burgemeester

J.J. van Aartsen

Namens dezen,

Mevrouw drs. E. M. Ten Hoorn Boer

Algemeen directeur dienst SZW

Op grond van hoofdstuk 1.6 van de mandaatregeling gemeente Den Haag (mandaatbesluit BSW 2008.97 RIS 152615).