Regeling vervallen per 27-06-2013

Verordening Wet inburgering gemeente Den Haag 2010

Geldend van 23-12-2010 t/m 26-06-2013

Intitulé

VERORDENING Wet inburgering 2010 gemeente Den Haag 2010.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.het college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag;

    b.de wet:

    de Wet inburgering;

    c.bijstandsnorm:

    de van toepassing zijnde norm inclusief eventuele gemeentelijke toeslag of verlaging, zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB;

    d.WWB:

    Wet Werk en Bijstand;

    e.Voorziening:

    een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.

    • a.

      Informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen voor wie een voorziening wordt vastgesteld, vindt plaats tijdens de oproep, zoals bedoeld in artikel 25 van de wet.

    • b.

      Informatieverstrekking aan nieuwkomers vindt in elk geval plaats bij inschrijving in de GBA, in schriftelijke vorm.

    • c.

      Informatieverstrekking aan overige inburgeringsplichtigen wordt door het college op passende wijze ingevuld.

    • d.

      Informatieverstrekking vindt in elk geval plaats op aanvraag van de inburgeringsplichtige.

    • e.

      Informatieverstrekking aan de vrijwillige inburgeraar vindt in elk geval plaats wanneer de vrijwillige inburgeraar een aanbod wordt gedaan, zoals bedoeld in artikel 24 a van de wet.

Hoofdstuk 2. Het vaststellen van een voorziening aan inburgeringsplichtigen

Artikel 3. Aanwijzen van doelgroepen

  • 1. Het college kan jaarlijks vastleggen voor welke groep of groepen inburgeringsplichtigen naast de groepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, met voorrang een voorziening wordt vastgesteld.

  • 2. Het college kan jaarlijks vastleggen voor welke groep of groepen overige inburgeringsplichtige oudkomers zij de handhavingstermijn, zoals bedoeld in artikel 26 van de wet, zal laten ingaan.

  • 3. Indien het college geen gebruik maakt van de mogelijkheid als bedoeld in lid 1 en 2, wordt voor alle groepen inburgeringsplichtigen een voorziening vastgesteld.

Artikel 4. De samenstelling van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Bij een inburgeringsplichtige die een uitkering geniet, stemt het college de inburgeringsvoorziening af op de activiteiten vanuit het re-integratietraject.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles;

    • b.

      kennis van de Nederlandse samenleving;

    • c.

      voorbereiding op en eenmaal kosteloze deelname aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • d.

      versterken leervaardigheden.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening kan, bovenop het genoemde onder lid 3, de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      alfabetisering;

    • b.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid, beroepsvaardigheden, ondernemerschap, et cetera;

    • c.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage, leerwerktrajecten, et cetera;

    • d.

      activiteiten gericht op participatie, gezin en zelfredzaamheid, zoals vrijwilligerswerk;

    • e.

      sociale vaardigheden, financiële administratie, computer en internet, opvoedingsondersteuning en gezondheid, thuisstudie met behulp van de computer, tv en radio, et cetera;

    • f.

      begeleiding en coaching.

  • 5. Een taalkennisvoorziening bevat in ieder geval Nederlandse taalles.

Artikel 5. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college kan besluiten om een inburgeringsplichtige in aanmerking te laten komen voor een persoonlijk inburgeringsbudget indien:

    • a.

      de inburgeringsplichtige werkzaam is bij een werkgever, én;

    • b.

      de werkgever de inburgeringsplichtige, als bedoeld in onderdeel a, taallessen aanbiedt op de werkvloer in de vorm van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (duaal) en deze laat verzorgen door een ander inburgeringsbedrijf dan waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten; én

    • c.

      de voorziening naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of het afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; én

    • d.

      het inburgeringsbedrijf dat het programma verzorgt, gecertificeerd is om inburgeringsprogramma’s aan te bieden; én

    • e.

      de werkgever, danwel het inburgeringsbedrijf:

      • -

        alle gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de gemeente om de voorziening administratief in te regelen;

      • -

        de gemeente ten minste elk kwartaal actief informeert over relevante ontwikkelingen met betrekking tot de voortgang van de inburgeringsplichtige;

      • -

        zich inspant om de inburgeringsplichtige, de verplichtingen die hij jegens de gemeente heeft in het kader van de wet inburgering, te laten nakomen.

  • 2. Na vaststelling van de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget door het college, sluit het college een overeenkomst af met de werkgever, danwel met het betreffende inburgeringsbedrijf.

Artikel 6. De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt in ten hoogste twaalf termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 7. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening;

  • b.

    het deelnemen aan activiteiten gericht op:

    • -

      alfabetisering;

    • -

      arbeid of de verwerving daarvan;

    • -

      een vervolgopleiding en/of voorbereiding daarop;

    • -

      participatie, zelfredzaamheid en gezin.

  • c.

    het deelnemen aan gesprekken met de consulent Inburgering en Participatie;

  • d.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • e.

    het deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, aansluitend aan de lessen die onderdeel uitmaken van de inburgeringsvoorziening;

  • f.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • g.

    het melden van relevante wijzigingen in de situatie.

Artikel 8. De inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de voorziening;

    • b.

      een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

    • c.

      de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal

      I of II uiterlijk moet zijn behaald.

    • d.

      de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

    • e.

      ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de

      inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 3. De bestuurlijke boete

Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. Het college legt de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete op ten bedrage van:

    • a.

      10% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 250 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen gehoor geeft aan de oproep van het college bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet;

    • b.

      30% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 500 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de bij verordening vastgestelde verplichtingen in het kader van deze voorziening, bedoeld in artikel 23, derde lid, van de wet;

    • c.

      30% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 500 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald;

    • d.

      30% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van twee maanden, tot een maximum van € 1000 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijnen het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 2. Bij de vaststelling van het boetebedrag voor een inburgeringsplichtige zonder WWB-uitkering, geldt de netto bijstandsnorm die voor betrokkene geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn, zonder nadere vaststelling van de woonomstandigheden. Er wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

Artikel 10. Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. Het college legt de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete op ten bedrage van:

    • a.

      20% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 250 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 9, lid 1a.

    • b.

      60% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 500 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 9, lid 1b.

    • c.

      60% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van een maand, tot een maximum van € 500 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige zich binnen vierentwintig maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 9, lid 1c.

    • d.

      60% van de voor de inburgeringsplichtige vastgestelde bijstandsnorm voor de duur van twee maanden, tot een maximum van € 1000 per overtreding, indien de inburgeringsplichtige zich binnen vierentwintig maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan de overtreding als bedoeld in artikel 9, lid 1d.

Hoofdstuk 4. Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars

Artikel 11. Aanwijzen van doelgroepen

  • 1. Het college kan jaarlijks vastleggen voor welke groep of groepen vrijwillige inburgeraars naast de groepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, met voorrang een voorziening wordt vastgesteld.

  • 2. Indien het college geen gebruik maakt van de mogelijkheid als bedoeld in lid 1, wordt aan alle groepen vrijwillige inburgeraars een voorziening aangeboden.

Artikel 12. De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de vrijwillige inburgeraar.

  • 2. Bij een vrijwillige inburgeraar die een uitkering geniet, stemt het college de inburgeringsvoorziening af op de activiteiten vanuit het re-integratietraject.

  • 3. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles;

    • b.

      kennis van de Nederlandse samenleving;

    • c.

      voorbereiding op en eenmaal kosteloze deelname aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • d.

      versterken leervaardigheden.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening kan, bovenop het genoemde onder lid 3, de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      alfabetisering;

    • b.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of

      gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid,

      beroepsvaardigheden, ondernemerschap, et cetera;

    • c.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage, leerwerktrajecten, et cetera;

    • d.

      activiteiten gericht op participatie, gezin en zelfredzaamheid, zoals vrijwilligerswerk,

    • e.

      sociale vaardigheden, financiële administratie, computer en internet, opvoedingsondersteuning en gezondheid, thuisstudie met behulp van de computer, tv en radio, et cetera;

    • f.

      begeleiding en coaching.

  • 5. Een taalkennisvoorziening bevat in ieder geval Nederlandse taalles.

Artikel 13. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Het college kan besluiten om een vrijwillige inburgeraar in aanmerking te laten komen voor een persoonlijk inburgeringsbudget indien:

    • a.

      de vrijwillige inburgeraar werkzaam is bij een werkgever, én;

    • b.

      de werkgever de vrijwillige inburgeraar, als bedoeld in onderdeel a, taallessen aanbiedt op de werkvloer in de vorm van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (duaal) en deze laat verzorgen door een ander inburgeringsbedrijf dan waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten; én

    • c.

      de voorziening naar het oordeel van het college passend is om hem voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II of het afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; én

    • d.

      het inburgeringsbedrijf dat het programma verzorgt, gecertificeerd is om inburgeringsprogramma’s aan te bieden; én

    • e.

      de werkgever, danwel het inburgeringsbedrijf:

      • -

        alle gegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de gemeente om de voorziening administratief in te regelen;

      • -

        de gemeente ten minste elk kwartaal actief informeert over relevante ontwikkelingen met betrekking tot de voortgang van de vrijwillige inburgeraar;

      • -

        zich inspant om de vrijwillige inburgeraar, de verplichtingen die hij jegens de gemeente heeft in het kader van de wet inburgering, te laten nakomen.

  • 2. Na vaststelling van de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget door het college, sluit het college een overeenkomst af met de werkgever, danwel met het betreffende inburgeringsbedrijf.

Artikel 14. Geen eigen bijdrage

De vrijwillige inburgeraar is geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet verschuldigd (Artikel 24e, lid 2a).

Artikel 15. Opleggen van verplichtingen

  • 1. Het college kan in een overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet de volgende verplichtingen opnemen:

    • a.

      het deelnemen aan de voorziening;

    • b.

      het deelnemen aan activiteiten gericht op:

      • -

        arbeid of de verwerving daarvan;

      • -

        een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop;

      • -

        participatie, zelfredzaamheid en gezin.

    • c.

      het deelnemen aan gesprekken met de consulent Inburgering en Participatie;

    • d.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • e.

      het deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, aansluitend aan de lessen die onderdeel uitmaken van de inburgeringsvoorziening;

    • f.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

    • g.

      het melden van relevante wijzigingen in de situatie.

Artikel 16. De inhoud van de overeenkomst

De overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 24d, tweede lid van de wet, bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    de datum waarop aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II uiterlijk moet zijn deelgenomen;

  • d.

    de sancties die kunnen worden toegepast, wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen.

Artikel 17. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst

Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de overeenkomst niet of onvoldoende nakomt, kan het college hem de volgende sancties opleggen:

  • a.

    de voorziening wordt stopgezet;

  • b.

    de vrijwillige inburgeraar moet een deel van de door de gemeente gemaakte kosten, tot een maximum van €500,00 aan de gemeente terugbetalen.

Artikel 18. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 19 Onvoorziene omstandigheden

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na haar bekendmaking.

Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening Wet inburgering gemeente Den Haag 2009.

Artikel 21 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Den Haag 2010.

Artikel 22 Bekendmaking en ter inzage legging

Deze verordening wordt aangekondigd in de Posthoorn en kosteloos ter inzage gelegd bij het Gemeentelijk Contactcentrum en de stadsdeelkantoren.