Specifieke beleidsregels Nadeelcompensatie Bartenbrug

Geldend van 17-02-2014 t/m heden

Intitulé

Specifieke beleidsregels voor nadeelcompensatie Bartenbrug

Burgemeesters en Wethouders van ‘s-Hertogenbosch, in haar vergadering van 4 februari 2014,

Reg.nr. 3702249,

Gelet op de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat de uitvoering van het project “Bartenbrug” het wenselijk maakt om vanuit een oogpunt van harmonisatie en regulering beleidsregels voor nadeelcompensatie vast te stellen.

Besluiten:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt mede verstaan onder:

  • a.

    Project Bartenbrug:de realisatie van een nieuwe brug - nadat de oude brug over de rivier de Aa gesloopt is - die het Hinthamereind verbindt met de Graafseweg te ’s-Hertogenbosch.

  • b.

    Bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester

  • c.

    Vergoeding: tegemoetkoming in geleden nadeel, uitgedrukt in geld of bij uitzondering anderszins;

  • d.

    Aanvrager: indiener van een aanvraag om tegemoetkoming in geleden nadeel.

Artikel 2 Toepassingsbereik beleidsregels

Deze beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen tot vergoeding van schade, voortvloeiende uit de rechtmatige uitoefening door de gemeente ‘s-Hertogenbosch of een van haar bestuursorganen van feitelijke infrastructurele werkzaamheden in het kader van het project “Bartenbrug”.

Artikel 3 Recht op schadevergoeding

  • 1. Indien het bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van haar publiekrechtelijke bevoegdheid of taak in het kader van het project “Bartenbrug” schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe. Een nog nader te bepalen percentage van de schade, die het rechtstreekse gevolg is van de vertraging van de oplevering en openstelling van de nieuwe Bartenbrug wordt geacht tot het “normale maatschappelijke risico” te behoren en blijft derhalve voor rekening van de aanvrager.

  • 2. Schade blijft voorts voor rekening van de aanvrager voor zover:

    • a.

      hij het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard;

    • b.

      hij de schade had kunnen beperken door binnen redelijke grenzen maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade hadden kunnen leiden;

    • c.

      de schade anderszins het gevolg is van een omstandigheid die aan de aanvrager kan worden toegerekend of

    • d.

      de vergoeding van de schade anderszins is verzekerd.

  • 3. Indien een schadeveroorzakende gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid tevens voordeel voor de benadeelde heeft opgeleverd, wordt dit bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

  • 4. Het bestuursorgaan kan een vergoeding toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 4 Vereisten aanvraag

Onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bevat de aanvraag om een vergoeding:

  • a.

    een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis;

  • b.

    een motivatie waarom het bestuursorgaan gehouden is een vergoeding toe te kennen;

  • c.

    een opgave van aard en omvang van de geleden of te lijden schade, bedoeld in artikel 2, eerste lid; en

  • d.

    voor zover redelijkerwijs mogelijk het bedrag van de schade en een specificatie daarvan.

Artikel 5 Ontvangstbevestiging

Door of namens het bestuursorgaan wordt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen drie weken na de ontvangst ervan bevestigd, en wordt de aanvrager in kennis gesteld van de te volgen procedure.

Artikel 6 Termijn aanvraag

Het bestuursorgaan kan de aanvraag afwijzen indien op het tijdstip van de aanvraag vijf jaren zijn verstreken na aanvang van de dag na die waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met het voor de schadeveroorzakende gebeurtenis verantwoordelijke bestuursorgaan, en in ieder geval na verloop van twintig jaren nadat de schade is veroorzaakt.

Artikel 7 Beslistermijn

  • 1. Het bestuursorgaan beslist binnen acht weken of – indien deskundigen zijn ingesteld– binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken of – indien deskundigen als bedoeld in het eerste lid is ingeschakeld – zes maanden verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3. Indien de schade mede is veroorzaakt door een besluit waartegen beroep kan worden ingesteld, kan het bestuursorgaan de beslissing aanhouden totdat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 8 Deskundige

  • 1. Het bestuursorgaan kan advies vragen aan één of meer onafhankelijke deskundigen alvorens op de aanvraag om vergoeding te beslissen.

  • 2. De deskundige kan zich rechtstreeks wenden tot de aanvrager die op diens verzoek alle relevante gegevens en bescheiden moet verstrekken die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan/moet krijgen .

  • 3. Aanvrager en/of het bestuursorgaan verlenen medewerking aan een bespreking van de aanvraag of een plaatsopneming indien de deskundige daartoe verzoekt.

  • 4. De deskundige brengt, voordat hij een definitief advies opstelt, eerst een conceptadvies uit, waarop de aanvrager en het bestuursorgaan schriftelijk en binnen een door de deskundige gestelde termijn kunnen reageren.

Artikel 9 Hoogte vergoeding

  • 1. Een vergoeding als bedoeld in artikel 3 bestaat uit:

    • a.

      een vergoeding van het deel van het geleden nadeel dat boven het normaal maatschappelijkrisico uitstijgt;

    • b.

      de redelijke kosten van door aanvrager getroffen maatregelen ter voorkoming of beperking van nadeel;

    • c.

      de redelijke kosten van door aanvrager ingeschakelde rechts- of deskundigenbijstand voor het laten behandelen van de aanvraag;

    • d.

      de wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag, doch niet eerder dan vanaf het moment dat het nadeel zich daadwerkelijk volledig heeft geopenbaard.

  • 2. Op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het voordeel dat aanvrager heeft verkregen als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis.

  • 3. De vergoeding kan bij uitzondering worden toegekend in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 10 Voorschot

  • 1. Het bestuursorgaan kan aanvrager op aanvraag een voorschot toekennen indien naar het oordeel van het bestuursorgaan aannemelijk is dat:

    • a.

      de aanvraag zal leiden tot het toekennen van een vergoeding en

    • b.

      het belang van aanvrager een voorschot redelijkerwijs rechtvaardigt.

  • 2. Het bestuursorgaan kan, al dan niet met toepassing van artikel 8, advies vragen aan één of meer onafhankelijk deskundigen over het nut en de noodzaak van het toekennen van een voorschot.

  • 3. Het bestuursorgaan kan voorwaarden verbinden aan de toekenning van een voorschot.

  • 4. Een voorschot geeft geen recht op toekenning van de schadevergoeding.

  • 5. Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de aanvrager schriftelijk verklaart dat een ten onrechte uitbetaald voorschot geheel wordt terugbetaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van het voorschot tot aan de dag van de algehele voldoening. Het bestuursorgaan kan hiervoor een zekerheidsstelling vragen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag waarop zij bekend is gemaakt, zijnde 17 februari 2014, en behoudt haar werking tot vijf jaren na de openstelling van de brug zijn verstreken.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Specifieke beleidsregels voor nadeelcompensatie Bartenbrug.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch van 4 februari 2014.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
De secretaris, De voorzitter
mr.drs. I.A.M. Woestenberg, mr.dr. A.G.J.M. Rombouts

Toelichting behorende bij de Specifieke beleidsregels voor nadeelcompensatie Bartenbrug

Algemeen

Bij nadeelcompensatie is een bestuursorgaan onder voorwaarden verplicht tot het vergoeden van onevenredige nadelen die rechtmatige handelingen of besluiten in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid bij derden hebben veroorzaakt.

In het Staatsblad is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten als aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht gepubliceerd. Titel 4.5 over nadeelcompensatie treedt pas op een later, nog nader te besluiten tijdstip in werking.

De beleidsregel is geheel afgestemd op deze wet.

De beleidsregel beoogt een met waarborgen omklede regeling vast te stellen ten behoeve van de voorbereiding en besluitvorming van verzoeken om vergoeding ten titel van nadeelcompensatie in het kader van het project Bartenbrug.

Reikwijdte

Deze regeling heeft uitsluitend betrekking op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van de gemeente ’s-Hertogenbosch in het kader van het project Bartenbrug.

Tot slot

Deze regeling bevat geen bepaling over onvolledige aanvragen. Indien een aanvraag onvolledig wordt ingediend, volgt het bestuursorgaan het bepaalde in artikel 4.5 van de Awb en volgt er een hersteltermijn.

Indien al op voorhand op grond van de gegevens die aanvrager beschikbaar heeft gesteld overduidelijk blijkt dat het bestuursorgaan de aanvraag om nadeelcompensatie moet afwijzen, kan zij de aanvraag vereenvoudigd afhandelen. Het plegen van een volledig nader onderzoek of het inschakelen van een extern deskundige is voor de behandeling van de aanvraag dan niet nodig. Er is dan sprake van kennelijke ongegrondheid.

Artikelsgewijs

Artikel 2 Toepassingsbereik beleidsregels

Het nadeel moet zijn veroorzaakt binnen het kader van de rechtmatige (feitelijke) uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid in het kader van het project Bartenbrug door hetzelfde bestuursorgaan als dat waaraan nadeelcompensatie wordt gevraagd (materiële connexiteit).

Artikel 3 Recht op schadevergoeding

Toetsing aan de criteria resulteert in een antwoord op de vraag of het nadeel redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van aanvrager behoort te blijven.

Indien het nadeel buiten het normaal maatschappelijke risico valt is er sprake van een abnormale last.

Bij het normaal maatschappelijke risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening behoort te houden, ook al kan nog niet worden voorzien in welke vorm, op welk moment en wat de duur van de nadeel veroorzakende maatregelen zullen zijn. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de nadeel veroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en omvang van het nadeel en ook de aard van het getroffen belang.

Op grond van vaste jurisprudentie van de ABRS, geldt als uitgangspunt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de daardoor getroffenen mogen worden gelaten (zie onder meer ABRS 14 juli 2004, zaak 200306296/1).

In aanvulling daarop heeft de ABRS overwogen dat voorts dient te worden bezien of er bijzondere feiten of omstandigheden zich hebben voorgedaan, op basis waarvan sprake kan zijn van een overstijging van het normaal maatschappelijk risico. Bij deze beoordeling dient een bestuursorgaan voorts rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden, zowel met betrekking tot de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als met de aard van het geschade belang (zie onder meer ABRS 24 juni 2009 (200807251/) en ABRS 5 juni 2013 (201205690/1/T1/A2))

Uitsluitend die nadelen komen voor vergoeding in aanmerking, die het normaal maatschappelijk risico van de benadeelde hebben overschreden. In de regel komt de praktische vertaling van dit uitgangspunt erop neer dat een vooraf vastgesteld percentage van de schade voor rekening van de benadeelde blijft. Om hier aan ondernemers tegemoet te komen wordt – per geval en afhankelijk van de omstandigheden van het geval - een nog nader te bepalen percentage gehanteerd.

Indien het nadeel drukt op een naar verhouding gering aantal rechtssubjecten die in een vergelijkbare positie verkeren, dan wel het nadeel in belangrijke mate afwijkt van het nadeel dat op een ieder drukt is er sprake van een speciale last. De benadeelde maakt deel uit van een beperkte groep die de nadelen ondervindt, terwijl een grote groep, de referentiegroep, juist baat heeft bij de voordelen van de overheidshandelingen.

Indien door de aanvrager een beslissing tot investering in het geschade belang is genomen op een moment dat het risico op het ontstaan van de geleden nadelen voor aanvrager redelijkerwijs voorzienbaar was, is er sprake van actieve risicoaanvaarding. De risico’s die benadeelde hiermee aanvaardt behoren voor rekening van benadeelde te blijven.

Zo zal een investering in een belang dat wordt gedaan op het moment dat voorzienbaar was dat het betreffende belang mogelijk zou worden aangetast als een actieve risicoaanvaarding aangemerkt.

Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van aanvrager moet blijven wordt bij nadeelcompensatie gekeken naar de (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee aanvrager, voorafgaand aan de gebeurtenis waarop de eventuele aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon en moest houden.

Belangrijk daarbij is welke eventuele risico’s aanvrager op het moment van investeren redelijkerwijs kon kennen of overzien (voorzienbaarheid).

Voorzienbaarheid kan betrekking hebben op onder meer de aard van de maatregelen, het tijdstip waarop de maatregelen genomen werd, de plaats waar de maatregel genomen werd, de wijze en duur van de uitvoering of de aard en omvang van het uit de maatregel voortvloeiende nadeel. De risico’s waarmee aanvrager redelijkerwijs bekend kon zijn op het moment van investeren worden geacht door benadeelde te zijn aanvaard. Het mogelijke nadeel, voortvloeiend uit maatregelen die verband houden met de eerder genoemde voorzienbare risico’s, dient in beginsel dan ook voor rekening van aanvrager te blijven. Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen hangt in belangrijke mate af van het handelen of nalaten van aanvrager zelf. Daarbij wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) benadeelde, die zich van de mogelijkheden en de belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Van risicoaanvaarding is in ieder geval sprake op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van een schadeveroorzakende maatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee rekening te houden bij de beslissing tot investeren. Er rust daarbij een duidelijke onderzoeksplicht op de benadeelde om zich voldoende inspanningen te getroosten zich te (laten) informeren. (zie onder meer ABRS 29 februari 2011 inzake 201002871/1/H2)

In geval van actieve risicoaanvaarding wordt niet aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen. Om die reden vindt de beoordeling van een eventuele actieve risicoaanvaarding plaats voorafgaand aan de beoordeling van de inhoudelijke en financiële gegevens.

Indien de aanvrager afziet van het nemen van passende maatregelen vanaf het moment dat in voldoende mate rekening kon worden gehouden met de mogelijkheid dat een belang in de toekomst door een bepaald overheidshandelen zou kunnen worden aangetast is er sprake van passieve risicoaanvaarding.

In het geval aanvrager geen passende maatregelen heeft getroffen terwijl hij hiermee redelijkerwijs het nadeel had kunnen voorkomen, dan wordt de benadeelde geacht het nadeel te hebben aanvaard en vindt een mindering plaats op de vergoeding. Het verzuimen nadeel te beperken of te voorkomen wordt aan benadeelde toegerekend.

Dit vereiste wordt het subsidiariteitvereiste genoemd. Het regelt dat de benadeelde slechts aanspraak op vergoeding van nadeel kan maken voor zover het nadeel niet op een andere wijze vergoed kan worden. Dit vereiste voorkomt dat een benadeelde zich ongerechtvaardigd verrijkt doordat hetzelfde nadeel tweemaal vergoed wordt.

Artikel 4 Vereisten aanvraag

In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie.

Op de aanvraag zijn verder het bepaalde in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb van toepassing.

Artikel 4:2 Awb bepaalt onder meer dat een aanvraag wordt ondertekend en tenminste de naam en het adres van de aanvrager, een dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevat. Daarnaast verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

De omvang van de schade is niet altijd direct bekend. Van de benadeelde kan dan ook niet worden verwacht dat hij in alle gevallen al in de aanvraag een opgave van de omvang van de schade doet. Hetzelfde geldt met betrekking tot de specificatie van het schadebedrag. Deze kan alleen worden gegeven als de omvang van de schade bekend is.

Om het nadeel, geleden als gevolg van infrastructurele werken, aan te tonen dient een aanvrager in ieder geval een jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek van het jaar waarin het verzochte nadeel optrad indienen, alsmede de jaarrekeningen van drie daaraan voorafgaande jaren. Indien een onafhankelijk deskundige om advies wordt gevraagd, kan deze adviseur om nadere financiële informatie vragen.

Artikel 6 Termijn aanvraag

Uitgangspunt is dat een benadeelde de aanvraag tot nadeelcompensatie zo spoedig mogelijk indient. Het is mede uit bestuurlijk oogpunt onwenselijk dat de aanvragen pas jaren nadat het schadeveroorzakende besluit is genomen, worden ingediend.

Om te voorkomen dat gedurende een relatief korte periode op grond van deze regeling een andere termijn geldt dan komt te gelden op grond van titel 4.5 (nadeelcompensatie) van de Awb, sluit deze regeling alvast aan bij de termijn die de Awb zal stellen. De letterlijke tekst van artikel 4:131 van het voorstel van wet is overgenomen.

Artikel 7 Beslistermijn

De beslistermijn houdt rekening met de extra behandelingsduur die inschakeling van een deskundige met zich meebrengt.

Dit artikel biedt de mogelijkheid de beslissing aan te houden zolang voor het besluit nog de mogelijkheid voor beroep open staat en daarmee nog niet onherroepelijk is.

Artikel 8 Deskundige

Artikel 3:2 van de Awb verplicht het bestuursorgaan haar beslissingen zorgvuldig voor te bereiden. Het bestuursorgaan kan het daarom noodzakelijk vinden een extern deskundige in te schakelen om advies uit te brengen over de behandeling van de aanvraag om nadeelcompensatie en de beslissing daarop. Het bestuursorgaan zal alle relevante gegevens aan de adviseur ter beschikking stellen, zoals de aanvraag om nadeelcompensatie en de daarop betrekking hebbende documenten. Deze handelwijze sluit aan bij het bepaalde in artikel 3:7 en verder van de Awb. Indien het bestuursorgaan een deskundige inschakelt, deelt zij dit mede aan aanvrager.

Aanvrager is verplicht medewerking te verlenen door alle relevante gegevens ter beschikking te stellen aan de extern deskundige die het bestuursorgaan heeft ingeschakeld. De juistheid, volledigheid en relevantie van de door aanvrager aan te leveren gegevens wordt de aanvrager zwaar toegerekend. Op aanvrager rust immers de bewijslast dat het geleden nadeel niet voor zijn rekening moet blijven. In dat kader kan het ook noodzakelijk zijn dat de extern deskundige een plaatsopneming houdt. De externe deskundige beschikt echter niet over een bijzondere opsporingsbevoegdheid en kan zich niet begeven op plaatsen waar aanvrager geen toestemming voor geeft. Het is wel in het belang van aanvrager om zijn medewerking aan een verzoek tot plaatsopneming te verlenen, zodat het bestuursorgaan een zorgvuldige en goed afgewogen beslissing op zijn aanvraag kan nemen.

Artikel 9 Hoogte vergoeding

Uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de vergoeding is het werkelijk geleden nadeel, in de vorm van onder meer verminderde brutowinst en/of extra gemaakte kosten.

Aanvrager heeft een plicht tot schadebeperking en dient derhalve daartoe maatregelen te treffen. Deze verplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek, dat in geval van nadeelcompensatie van overeenkomstige toepassing wordt geacht.

De omvang van deze plicht wordt enerzijds begrensd door redelijkheid. Slechts de maatregelen die door aanvrager binnen de grenzen van de redelijkheid zijn genomen ter voorkoming of beperking van nadeel komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten van de nadeelbeperkende maatregelen worden anderzijds begrensd door de omvang van de te beperken nadeel. De kosten van

maatregelen mogen het nadeelbedrag niet te boven gaan. Een voorbeeld van een nadeelbeperkende maatregel is extra adverteren.

Voor het bepalen van de redelijke kosten van rechts- of deskundigenbijstand sluit het bestuursorgaan aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Kwantificeerbaar voordeel wordt verrekend. Voorbeelden zijn de economische waarde van vrijgevallen arbeid of de toegenomen opbrengst van een andere winkel van dezelfde keten door overloop van klanten naar die winkel.

Artikel 10 Voorschot

De regeling biedt de aanvrager de mogelijkheid om, vooruitlopend op de beslissing op de aanvraag, het bestuursorgaan om een voorschot te vragen, bijvoorbeeld om de schade te beperken.

Om voor een voorschot in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van aanzienlijke nadelige gevolgen voor de verzoeker, bijvoorbeeld een kans op faillissement van een bedrijf.

Indien het bestuursorgaan beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van wat ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuursorgaan kan daarvoor zekerheidstelling verlangen, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie.

Een beslissing over een voorschot kan worden genomen voordat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden.