Verordening bodemsanering 's-Hertogenbosch 2009 Wet bodembescherming

Geldend van 27-07-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening bodemsanering ’s-Hertogenbosch 2009 Wet bodembescherming

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 14 juli 2009;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 maart 2009, regnr. 09.0377;

gelet op de Gemeentewet;

gezien het “Eindverslag inspraak verordening bodemsanering” ;

Besluit

De verordening bodemsanering ’s-Hertogenbosch 2009 vast te stellen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet bodembescherming;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch in haar hoedanigheid als bevoegd gezag Wbb;

  • c.

    nader onderzoek: een nader onderzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder a. van de wet;

  • d.

    saneringsplan: een saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste lid van de wet;

  • e.

    saneringsverslag: een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid van de wet;

  • f.

    nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, eerste lid van de wet;

  • g.

    aanvraag: het doen van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de wet evenals de indiening van een nader onderzoek, een saneringsplan, een saneringsverslag of een nazorgplan.

Procedure

Artikel 2 Indiening van aanvraag

  • 1. Voor de indiening van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld (elektronisch) formulier;

  • 2. De aanvraag wordt, voor zover geen sprake is van een elektronische versie, minimaal in viervoud bij het college ingediend.

Afbakening van een geval van verontreiniging

Artikel 3

  • 1. Indien de aanvraag slechts is gericht op het vaststellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 29 van de wet wordt een geval van verontreiniging afgebakend door de interventiewaardecontour van de verontreinigde stof(fen).

  • 2. Indien de aanvraag is gericht op een saneringsvoornemen wordt een geval van verontreiniging afgebakend tot het niveau van de gekozen terugsaneerwaarden.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt een geval van verontreiniging afgebakend tot de tussenwaarde indien er sprake is van een verontreinigingssituatie waarbij als gevolg van een combinatie van stoffen en/of een gevoelig gebruik het risico voor de mens niet is uit te sluiten bij gehalten lager dan de interventiewaarden.

  • 4. Het college kan in voorkomende gevallen besluiten dat een andere afbakening van een geval van verontreiniging, dan die genoemd in het eerste, tweede of derde lid, noodzakelijk is of volstaat.

Erkenning uitvoering werkzaamheden

Artikel 4

De uitvoering van bodemonderzoeken, bodemsaneringen en de milieukundige begeleiding dienen te worden uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit bodemkwaliteit beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden.

Saneringsplan

Artikel 5 Inhoud saneringsplan

  • 1. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid, van de wet aan het saneringsplan worden gesteld, dienen in het saneringsplan eveneens de gegevens te worden vermeld zoals weergegeven in bijlage 1 van deze verordening.

  • 2. Het vermelden van de gegevens als weergegeven in bijlage 1 van deze verordening kan achterwege blijven indien:

    • a.

      bij indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken, en

    • b.

      daarbij de reden is aangegeven waarom de gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

Artikel 6 Wijziging saneringsplan

Bij een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de wet dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan waarmee het college op grond van artikel 39, tweede lid van de wet heeft ingestemd;

  • b.

    de inhoud van de wijziging;

  • c.

    de reden van de wijziging;

  • d.

    de gevolgen van de wijziging voor de oorspronkelijke beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen.

Beschermingsgebieden

Artikel 7 Saneringsdoelstelling

  • 1. In die gebieden, aangewezen bij verordening door Provinciale Staten van Noord-Brabant, waar regels gelden ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning dient het saneringsplan gericht te zijn op volledige verwijdering van de verontreiniging. Als dit niet kosteneffectief is, dient het saneringsplan gericht te zijn op een stabiele eindsituatie, inhoudende dat een eventuele restverontreiniging zich niet verspreidt.

  • 2. Ingeval van sanering van grondwater binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden dient het saneringsplan gericht te zijn op het bereiken van de streefwaarde of de (verhoogde) achtergrondwaarde. Indien dit niet haalbaar blijkt, dient te worden aangegeven op welke wijze de risico’s voor het grondwater, als grondstof voor drinkwater, worden weggenomen.

  • 3. Indien de sanering, geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden dient uit het saneringsplan te blijken dat hulpstoffen voor een in-situ sanering geen risico vormen voor het grondwater als grondstof voor drinkwater en moet de afbraak van restproducten inzichtelijk worden gemaakt.

Meldingsplichten

Artikel 8 Start sanering

  • 1. De datum van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden wordt door degene die saneert uiterlijk tien werkdagen voorafgaande aan de aanvang aan het college gemeld.

  • 2. Indien sprake is van een sanering in fasen als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de wet wordt de aanvang van iedere afzonderlijke fase op de in het eerste lid beschreven wijze gemeld.

  • 3. Voor de indiening van de melding wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld (elektronisch) formulier.

Artikel 9 Bereiken einddiepte

De datum waarop de einddiepte van de ontgraving zal worden bereikt wordt door degene die saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert uiterlijk twee werkdagen voorafgaande aan het bereiken van dat punt aan het college gemeld. Bij ontgraving in gedeeltes geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

Artikel 10 Beëindiging sanering

  • 1. De datum van de feitelijke beëindiging van zowel de grondsanering als de grondwatersanering wordt door degene die saneert uiterlijk vijf werkdagen na beëindiging van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering aan het college gemeld.

  • 2. Indien sprake is van een sanering in fasen als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de wet wordt de beëindiging van iedere afzonderlijke fase op de in het eerste lid beschreven wijze gemeld.

Saneringsverslag

Artikel 11

  • 1. Het saneringsverslag wordt uiterlijk acht weken na beëindiging van de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid van de wet bij het college ingediend.

  • 2. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39c, tweede lid, van de wet aan het saneringsverslag worden gesteld, dienen in het saneringsverslag eveneens de gegevens te worden vermeld zoals weergegeven in bijlage 2 van deze verordening.

  • 3. Het saneringsverslag van een grond- en grondwatersanering bestaat uit twee evaluatieverslagen indien de grondwatersanering niet gelijktijdig met de uitvoering van de grondsanering is afgerond.Als dan wordt na de uitvoering van de grondsanering een (evaluatie)verslag ingediend van de grondsanering en na uitvoering van de grondwatersanering een (evaluatie)verslag van de grondwatersanering.

  • 4. Het vermelden van de gegevens als weergegeven in bijlage 2 van deze verordening kan achterwege blijven indien:

  • 5.

    • a.

      bij indiening van het verslag duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken, en

    • b.

      daarbij de reden is aangegeven waarom de gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsverslag.

Nazorgplan

Artikel 12

  • 1. Het nazorgplan wordt tegelijk met of uiterlijk zes weken na de toezending van het saneringsverslag bij het college ingediend.

  • 2. Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de wet aan het nazorgplan worden gesteld, dienen in het nazorgplan eveneens de gegevens te worden vermeld zoals weergegeven in bijlage 3 van deze verordening.

  • 3. Het vermelden van de gegevens als weergegeven in bijlage 3 van deze verordening kan achterwege blijven indien:

  • 4.

    • a.

      bij indiening van het plan duidelijk is aangegeven welke gegevens ontbreken, en

    • b.

      daarbij de reden is aangegeven waarom de gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Strafbaarstelling

Artikel 13

Overtreding van het bepaalde bij de artikelen 8, 9 en 10 is een strafbaar feit en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Toezicht en handhaving

Artikel 14

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de krachtens artikel 18.4 derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen ambtenaren.

Slotbepalingen

Artikel 15 Saneringen in opdracht van het college

Op saneringen in opdracht van het college zijn de artikelen 2 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 Intrekking

De Verordening op de bodemsanering 2002, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 24 januari 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 17 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening bodemsanering gemeente ‘s-Hertogenbosch 2009

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Ondertekening

's-Hertogenbosch,
De gemeenteraad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
drs. A. van der Jagt mr. dr. A.G.J.M. Rombouts

Bijlage 1 Aanvullende gegevens welke vermeld moeten worden in het saneringsplan

  • 1.

    het adres, kadastrale aanduiding en ligging van de percelen waarop de verontreiniging zich bevindt;

  • 2.

    een recente kadastrale kaart, waarop de interventiewaardecontour van de verontreiniging in het vaste deel van de bodem is aangegeven;

  • 3.

    gegevens over de situering en het gebruik van de saneringslocatie waaronder in ieder geval de huidige en toekomstige bodemfunctie (zoals beschreven in de Circulaire bodemsanering 2006, gewijzigd 1/10/08) en de ligging in of in de nabijheid van bijvoorbeeld een (grondwater)beschermingsgebied of ander kwetsbaar object;

  • 4.

    het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal aanvangen alsmede een planning (met eventuele fasering) van de uit te voeren werkzaamheden;

  • 5.

    de naam en het adres van degene(n) die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op de percelen als bedoeld onder 1º, alsmede van de gebruiker(s) daarvan;

  • 6.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering wordt uitgevoerd alsmede van degene die de sanering feitelijk uitvoert;

  • 7.

    de namen en adressen van de bij de uitvoering van de sanering betrokken uitvoerende zoals aannemer, milieukundig begeleider en/of andere belanghebbende (rechts)personen en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit;

  • 8.

    de motivering van de saneringsdoelstelling conform de Circulaire bodemsanering 2006, gewijzigd 1/10/08;

  • 9.

    een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

  • 10.

    indien van toepassing: een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd.

Bijlage 2 Aanvullende gegevens welke vermeld moeten worden in het saneringsverslag

  • 1.

    het adres, kadastrale aanduiding, en ligging van de percelen waar de sanering heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    een recente kadastrale kaart, waarop de grenzen van de saneringslocatie staan aangegeven en indien na de sanering nog verontreiniging boven de interventiewaarden in de bodem aanwezig is, de ligging daarvan;

  • 3.

    gegevens over de situering en het gebruik van de saneringslocatie waaronder in ieder geval de bodemfunctie na sanering (zoals beschreven in de Circulaire bodemsanering 2006, gewijzigd 1/10/08);

  • 4.

    de naam en het adres van degene(n) die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op de percelen als bedoeld onder 1º, alsmede van de gebruiker(s) daarvan;

  • 5.

    de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering is uitgevoerd alsmede van degene die de sanering feitelijk heeft uitgevoerd;

  • 6.

    de namen en adressen van de bij de uitvoering van de sanering betrokken uitvoerende zoals aannemer, milieukundig begeleider en/of andere belanghebbende (rechts)personen en, indien van toepassing, het certificaatnummer van de erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit;

  • 7.

    een omschrijving van het saneringsdoel zoals beschreven in, en met verwijzing naar, het saneringsplan waarmee het college op grond van artikel 39, tweede lid van de wet heeft ingestemd;

  • 8.

    de wijziging(en) van het saneringsplan welke al dan niet ingevolge artikel 39, vierde lid van de wet aan het college zijn gemeld, de reden(en) voor deze wijziging(en), de gevolgen voor de oorspronkelijke beoogde saneringsdoelstelling alsmede een beschrijving van de uitvoer van deze wijziging(en);

  • 9.

    de aanwijzing(en) welke het college op grond van artikel 38, vierde lid en/of artikel 39, vijfde lid van de wet heeft gegeven omtrent de verdere uitvoering van de sanering, die een wijziging inhouden van onderdelen van het saneringsplan waarmee door het college is ingestemd alsmede een beschrijving van de uitvoer van deze aanwijzing(en);

  • 10.

    het tijdstip waarbinnen de sanering is uitgevoerd waarbij in ieder geval dient te worden vermeld de start- en einddatum van de grond- en/of grondwatersanering;

  • 11

    overzicht en bespreking van de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters alsmede een bespreking van de consequenties;

  • 12

    de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering.

Bijlage 3 Aanvullende gegevens welke vermeld moeten worden in het nazorgplan

  • 1.

    het adres, kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de restverontreiniging zich bevindt;

  • 2.

    een recente kadastrale kaart, waarop de interventiewaardecontour van de (rest)verontreiniging in het vaste deel van de bodem is aangegeven;

  • 3.

    de naam en het adres van degene(n) die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied;

  • 4.

    de naam van degene die belast is met de uitvoering van de beschreven maatregelen;

  • 5.

    overzicht van de tijdelijke alsmede de definitieve voorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht en op welke wijze deze in stand gehouden worden;

  • 6.

    Indien de (rest)verontreiniging actief gevolgd moet worden: de aard, frequentie en duur van de metingen (monitoringsplan);

  • 7.

    een beschrijving van de risico’s die de nazorg (kunnen) bedreigen.

Toelichting op de verordening bodemsanering gemeente 's-Hertogenbosch 2009

Inleiding

Sinds 1 januari 2002 is de gemeente ’s-Hertogenbosch voor de toepassing van de Wet bodembescherming (Wbb) gelijkgesteld met een provincie. Dit is geregeld in het Besluit aanwijzing Bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming.

In het kader van deze “nieuwe” bevoegdheid heeft de gemeenteraad bij haar besluit van 24 januari 2002 de “Verordening op de bodemsanering 2002” vastgesteld.

Sindsdien zijn er diverse wijzigingen in beleid en wetgeving opgetreden die onder meer beogen de bodemsaneringsoperatie te versnellen, procedures te vereenvoudigen en bodemsanering goedkoper te maken.

Niet langer is de hoofdregel dat bodemverontreiniging geheel verwijderd moet worden maar dat een locatie minimaal geschikt moet worden gemaakt voor de beoogde functie. Bij mobiele verontreinigingen dient het risico van verspreiding van verontreinigde stoffen zoveel mogelijk beperkt te worden. Ook zijn er sinds 2006 een tweetal nieuwe wettelijke plannen geïntroduceerd, het saneringsverslag en het nazorgplan.

Dit alles is de reden dat de “Verordening op de bodemsanering 2002” geactualiseerd moet worden.

Belangrijkste wijzigingen

De belangrijkste wijziging ten opzichte van de verordening uit 2002 is dat niet langer standaard wordt gekozen voor het toepassen van de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De ervaring heeft geleerd dat een dergelijke zware besluitvormingsprocedure in de meeste gevallen alleen maar vertragend werkt. Dit kwam vooral door de lange inspraakprocedure van zes weken waar echter zelden gebruik van werd gemaakt. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan dat bij grotere bodemsaneringsprojecten, waarbij veel belanghebbenden betrokken zijn, incidenteel voor deze procedure gekozen wordt. Voor gemeentelijke bodemsaneringsprojecten is daarnaast de gemeentelijke Inspraakverordening van toepassing. Op basis van artikel 4 lid 2 van de Inspraakverordening hebben wij besloten voor deze projecten c.q. beleidsvoornemens niet standaard afdeling 3.4 toe te passen.

Om de handhaving bij bodemsanering te verbeteren worden in de verordening een aantal meldplichten voorgeschreven. Dit betreft onder meer het verplicht melden van de start van een bodemsanering, het bereiken van de einddiepte en het einde van een bodemsanering.

In de verordening uit 2002 waren regels gesteld welke gegevens in het saneringsplan opgenomen moesten worden. In navolging van de Provinciale milieuverordening was dit een enorme lijst. Ook hier heeft de praktijk geleerd dat niet alle gegevens daadwerkelijk noodzakelijk zijn om een saneringsplan te kunnen beoordelen. Veel van de gegevens zijn daarom in deze verordening niet meer opgenomen. Wel zijn in deze verordening een aantal regels gesteld voor gegevens welke opgenomen moeten worden in de nieuwe wettelijke plannen, het saneringsverslag en het nazorgplan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In deze bepaling worden de in de verordening gehanteerde begrippen omschreven. Aangesloten is bij de begrippen uit de Wbb en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Diverse begripsomschrijvingen, die reeds in de Wbb of Awb zijn beschreven, zijn niet herhaald.

Artikel 3

In de wet wordt in artikel 1 gedefinieerd wat moet worden verstaan onder een geval van verontreiniging en wat onder een geval van ernstige verontreiniging. Niet in de wet is vastgelegd wat bedoeld wordt met het begrip verontreiniging.

Hierdoor is het onduidelijk tot hoever een geval van verontreiniging in beeld gebracht moet worden. In het Protocol nader onderzoek wordt gesteld dat een geval van verontreiniging wordt afgebakend door de isoconcentratielijn van de streefwaarde of achtergrondwaarde.

In deze verordening wordt van het gestelde in het Protocol afgeweken. De belangrijkste reden hiervoor is dat slechts indien er sprake is van een ernstige verontreiniging, d.w.z. concentraties van stoffen boven de interventiewaarde, schuldplichtigheid in de vorm van een potentiële saneringsverplichting ontstaat. Ook gebruiksbeperkingen kunnen slechts opgelegd worden indien er sprake is van een ernstige verontreiniging. Daarnaast is het ook niet langer wettelijk verplicht om bestaande bodemverontreiniging in zijn geheel, dus tot beneden de streefwaarde, te verwijderen.

Tenslotte is gebleken dat wanneer er geen stoffen boven de interventiewaarde worden aangetroffen er zelden aan het college verzocht wordt in een besluit vast te stellen dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.

Daarom wordt in het eerste lid van artikel 3 volstaan met de afbakening tot aan de interventiewaarde-contour indien de aanvraag slechts is gericht op het vaststellen of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.

Indien er sprake is van een saneringsvoornemen moet het geval uiteraard afgebakend worden tot aan het niveau van de terugsaneerwaarde. Hierop ziet het tweede lid van artikel 3. In de praktijk blijkt dat er vaak toch verdergaand gesaneerd wordt dan wettelijk wordt voorgeschreven. Een eenmaal gekozen en in het saneringsplan vastgelegde saneringsdoelstelling moet nu eenmaal ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Dit moet ook gecontroleerd kunnen worden. Dus indien iemand er voor kiest de gehele verontreiniging te verwijderen, zal het geval dus afgebakend moeten worden tot aan de streef- of achtergrondwaarde.

Lid 3 van artikel 3 vormt een uitzondering op de eerste twee. Hoewel er over het algemeen geen risico’s voor de mens aanwezig zijn indien de interventiewaarde niet overschreden wordt, zijn er uitzonderingen mogelijk. Het is namelijk niet uit te sluiten bij bijvoorbeeld het gecombineerd voorkomen van een aantal stoffen en een gevoelig bodemgebruik (bijvoorbeeld moestuin of kinderspeelplaats).

Artikel 4

Dit artikel heeft te maken met het op 1 oktober 2006 in werking getreden Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (Kwalibo). Dit besluit beoogt de kwaliteit van de uitvoering te verhogen en de integriteit van de uitvoerders te verbeteren. Slechts door de minister van VROM erkende bedrijven mogen in dit besluit bepaalde werkzaamheden uitvoeren zoals de analyses voor milieuhygiënische bodemonderzoeken, de bewerking van verontreinigde grond, uitvoeren milieukundige begeleiding, uitvoeren van bodemsaneringen en het uitvoeren van veldwerk voor bodemonderzoek. Volgens het besluit Kwalibo zijn echter alleen de VROM-inspectie en de Inspectie voor Verkeer & Waterstaat bevoegd handhavend op te treden tegen de intermediairs die werken zonder erkenning of in afwijking van het onderliggende normdocument.

Om toch handhavend op te kunnen treden door het college bij bodemsaneringen (of andere kwalibo-activiteiten) is in artikel 4 voorgeschreven dat de uitvoering van bodemonderzoeken, bodemsaneringen en milieukundige begeleiding dienen te worden uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit bodemkwaliteit (= opvolger van het Besluit Kwalibo) beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden.

Artikel 5

De wet stelt enkele eisen aan de inhoud van het saneringsplan. De wettelijke eisen zijn de afgelopen jaren aangepast/aangescherpt naar aanleiding van ervaringen die zijn opgedaan bij de uitvoering en handhaving van saneringen. Ten gevolge van deze aanpassingen alsmede tengevolge opgedane ervaringen in de praktijk zijn de aanvullende eisen die ingevolge de verordening uit 2002 werden gesteld aan de inhoud van een saneringsplan sterk verminderd.

Artikel 6

Uit de wet vloeit voort dat indien de saneerder constateert dat van een goedgekeurd saneringsplan zal (moeten) worden afgeweken, hij twee weken voorafgaande aan de uitvoering hiervan melding aan het college moet doen.

Het college beoordeelt vervolgens binnen twee weken of de afwijking binnen de gekozen saneringsdoelstelling past en acceptabel is. Indien sprake is van een belangrijke wijziging van het saneringsplan (bijvoorbeeld een ander saneringsresultaat), dan moet het college een nieuw saneringsplan verlangen. Met dit saneringsplan zal volgens de gebruikelijke besluitvormingsprocedure weer moeten worden ingestemd.

Voor het beoordelen van een melding tot wijziging van het saneringsplan is het noodzakelijk te vernemen welke afwijkingen zijn geconstateerd en welke gevolgen die hebben ten opzichte van het eerder goedgekeurde saneringsplan en ook de reden om van het goedgekeurde saneringsplan af te wijken. Daarom wordt voor de te verstrekken gegevens aansluiting gezocht bij de gegevens die ingevolge artikel 5 van de verordening en artikel 39, eerste lid van de wet dienen te worden verstrekt.

Artikel 7

Met dit artikel wordt aangesloten bij het gestelde in de Provinciale Milieuverordening voor wat betreft de saneringsdoelstelling in (grondwater)beschermingsgebieden. Hiermee wordt beoogd de risico’s voor het grondwater als grondstof voor de drinkwatervoorziening maximaal weg te nemen.

Artikel 11

In het verleden werd ingevolge de Verordening bodemsanering een evaluatierapport verlangd nadat de sanering was afgerond. De wet biedt thans formeel de wettelijke grondslag voor de indiening en goedkeuring van het evaluatierapport, thans genoemd saneringsverslag. Hiermee is een leemte in de wet hersteld. Belanghebbenden zijn nu verzekerd van rechtsbescherming tegen de goedkeuring van het saneringsverslag en derhalve tegen het oordeel van het college of op juiste wijze is gesaneerd. In aanvulling op de eisen die de Wbb stelt aan de inhoud van een saneringsverslag worden in dit artikel nog enkele aanvullende gegevens verlangd.

Artikel 12

Ook het nazorgplan heeft een wettelijke status verkregen. Het college mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen naar haar oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem. Ook in dit artikel worden, in aanvulling op de wettelijke eisen, nog wat aanvullende gegevens gevraagd. Gezien het feit dat het nazorgplan een nieuw wettelijk instrument is zal in de praktijk nog moeten blijken of de nu gevraagde gegevens voldoen.

Artikel 13

De start van een sanering, bereiken van de einddiepte of beëindiging van een sanering niet of niet op tijd melden is strafbaar gesteld. Dit geldt ook voor saneringen die in opdracht van het college uitgevoerd worden (zie artikel 15).

Ten aanzien van de handhaving wordt vermeld dat de overheid bestuursrechtelijke- en strafrechtelijke middelen kan hanteren. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen zijn per definitie minder geschikt om de naleving te bevorderen van bepalingen met een éénmalige en tijdsafhankelijke verplichting. Bestuursrechtelijk handhaven is namelijk niet effectief omdat de gevolgen van die overtreding niet ongedaan gemaakt kunnen worden.

Overtreding van de artikelen 8 (start), 9 (bereiken einddiepte) en 10 beëindiging sanering zijn éénmalig, tijdsafhankelijk en vormen onomkeerbare momenten in het totale saneringstraject. Er is geen sprake van een economisch delict omdat hiervan alleen sprake kan zijn indien dit zo in de Wet op de economische delicten is bepaald. De strafbaarstelling vloeit voort uit de bevoegdheid die de gemeenteraad heeft op basis van artikel 154 van de Gemeentewet. In dit artikel staat letterlijk de strafmaat vermeld (raad is bevoegd geen andere of zwaardere straf te stellen als hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie).