Regeling vervallen per 01-01-2021

Parkeerverordening 's-Hertogenbosch 1996

Geldend van 08-07-1996 t/m 31-12-2020

Intitulé

Parkeerverordening 's-Hertogenbosch 1996

De raad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 25 april 1996;

gezien het voorstel van het College van 2 april 1996, reg.nr. 96.0371;

gelet op artikel 149 van de gemeentewet en de Wegenverkeerswet;

b e s l u i t:

vast te stellen de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren.

Hoofdstuk 1: Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990 : het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

  • b.

    voertuig : hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • c.

    parkeren : het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder : degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.

  • e.

    parkeerapparatuur : parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats : een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone, aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • h.

    vergunning : een door het College verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder : de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Hoofdstuk 2: Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1. Het College kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het College kan, bij openbaar besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het College kan op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een voertuig wanneer deze

    • a.

      woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, dan wel

    • b.

      een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerappartuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang van diens beroeps- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een voertuig te parkeren.

  • 3. De eigenaar of houder van een voertuig die voldoet aan beide in het tweede lid gestelde voorwaarden wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a. genoemde voorwaarde.

  • 4. Het College kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van voertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

  • 5. Het College kan nadere eisen stellen, waaraan voldaan moet worden om voor een vergunning inaanmerking te komen.

  • 6. Aan de vergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 7. Het College kan aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goed verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

  • 1. Het College kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 2. Het College beslist binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag voor en vergunning.

  • 3. Het College kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste twee maanden verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4. Een besluit tot afwijzing van een aanvraag is met redenen omkleed. De aanvrager wordt van deze afwijzing in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste drie maanden verleend. Het College kunnen gebieden aanwijzen, waarvoor een vergunning voor ten hoogste één jaar wordt verleend.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken dan wel een ander kenmerk van het voertuig of de voertuigen waarvoor de vergunning is verleend;

    • c.

      de periode waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 6

  • 1. Het College kan een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

Hoofdstuk 3: Verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het College kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven, in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te plaatsen of geparkeerd te houden;

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd is met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het College kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Hoofdstuk 4: Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in hoofdstuk 3 van de verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 142 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporings-ambtenaren, de door het College aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Parkeerverordening 's-Hertogenbosch 1996".

Artikel 13

  • 1. Deze verordening treedt in werking op een door het College bij openbaar besluit bekend te maken datum. Op dat tijdstip wordt ingetrokken de Parkeerverordening 's-Hertogenbosch 1996.

  • 2. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 's-Hertogenbosch 1996, worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.