Verordening Overlegprocedure Lokaal Onderwijsbeleid

Geldend van 01-02-1998 t/m heden

Intitulé

Verordening overlegprocedure lokaal onderwijsbeleid

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    schoolbestuur: het bevoegd gezag van een volgens de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school voor basisonderwijs, voor speciaal onderwijs/voor voorgezet speciaal onderwijs/voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs/voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs/voor algemeen voortgezet onderwijs/voor voorbereidend beroepsonderwijs, die gelegen is op het grondgebied van de gemeente;

  • b.

    overleg: het op overeenstemming gericht overleg tussen het gemeentebestuur en de bevoegde gezagsorganen als bedoeld in de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • c.

    advies van de Onderwijsraad: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • d.

    Burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Overleg

Paragraaf 2.1 Overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid

Artikel 2 Functie overlegorganen

  • 1. Er is een overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid Primair Onderwijs en een overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid Voortgezet Onderwijs, waarin burgemeester en wethouders met vertegenwoordigers van schoolbesturen overleg voeren over de voorbereiding en uitvoering van het lokaal onderwijsbeleid.

  • 2. In het overlegorgaan komen aan de orde de onderwerpen, exclusief huisvesting, waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is als bedoeld in de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 3. Op verzoek van een van de leden kunnen ook andere onderwerpen over lokaal onderwijsbeleid dan bedoeld onder 2 op de agenda geplaatst worden.

  • 4. Op de onderwerpen als genoemd in het derde lid is artikel 10 niet van toepassing.

Artikel 3 Samenstelling overlegorgaan Primair Onderwijs

  • 1. De schoolbesturen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het overlegorgaan. Een schoolbestuur wijst daartoe één vertegenwoordiger aan, die namens het schoolbestuur het overleg voert. Tevens kan één plaatsvervangend vertegenwoordiger benoemd worden.

  • 2. Schoolbesturen kunnen zich gezamenlijk laten vertegenwoordigen in het overleg. Voor het bepalen van het aantal vertegenwoordigers is het gestelde in het eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De portefeuillehouder onderwijs vertegenwoordigt burgemeester en wethouders in het overlegorgaan. De portefeuillehouder onderwijs fungeert als voorzitter van het overlegorgaan.

Artikel 4 Samenstelling overlegorgaan Voortgezet Onderwijs

  • 1. De schoolbesturen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het overlegorgaan. Een schoolbestuur wijst daartoe één vertegenwoordiger per school voor voortgezet (speciaal) onderwijs aan, die namens het schoolbestuur het overleg voert. Tevens kan één plaatsvervangend vertegenwoordiger benoemd worden.

  • 2. Schoolbesturen kunnen zich gezamenlijk laten vertegenwoordigen in het overleg. Voor het bepalen van het aantal vertegenwoordigers is het gestelde in het eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De portefeuillehouder onderwijs vertegenwoordigt burgemeester en wethouders in het overlegorgaan.

Artikel 5 Derden

Derden kunnen indien de voorzitters van de overlegorganen dit wensen of een meerderheid van de vertegenwoordigers van de schoolbesturen, genoemd in artikel 3 en 4 dit wenst, deelnemen aan het overleg.

Paragraaf 2.2 Voorbereiding overleg

Artikel 6 Uitnodiging

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen over een onderwerp als bedoeld onder artikel 2 lid 2, wordt de voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop toegezonden aan alle schoolbesturen.

  • 2. De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdstip waarop het bestuurlijk overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending van het voorstel en de datum van het overleg liggen ten minste twee weken.

  • 3. De schoolbesturen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor de datum van dit overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan dit overleg hiervan in kennis.

Artikel 7 Secretariaat

Burgemeester en wethouders voeren het secretariaat van de overlegorganen.

Artikel 8 Voorbereiding

Het overleg wordt voorbereid door de portefeuillehouder onderwijs, de voorzitter van het directeurenoverleg primair onderwijs, de voorzitter van het besturenoverleg Voortgezet Onderwijs en een vertegenwoordiger van het besturenoverleg Primair Onderwijs. Hierbij wordt ook gezorgd voor een goede afstemming tussen de overlegorganen primair- en voortgezet onderwijs.

Artikel 9 Agendaoverleg

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een agendaoverleg instellen. Hierin wordt nagegaan welke onderwerpen op welk tijdstip in de overlegorganen aan de orde kunnen komen. Op grond hiervan stellen burgemeester en wethouders de agenda op.

  • 2. Aan het agendaoverleg nemen de portefeuillehouder onderwijs, de voorzitter van het directeurenoverleg primair onderwijs, de voorzitter van het besturenoverleg Voortgezet Onderwijs en een vertegenwoordiger van het besturenoverleg Primair Onderwijs deel.

Artikel 10 Advies Onderwijsraad

  • 1. Indien een of meer vertegenwoordigers in het overleg een advies van de Onderwijsraad wensen over een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is, maken ze dit uiterlijk kenbaar in het overleg waarin het onderwerp in finale zin aan de orde is. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting van het onderwijs.

  • 2. Alle vertegenwoordigers krijgen in het overleg de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen over het verzoek om advies.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij wordt de Onderwijsraad tevens geïnformeerd over de in he tweede lid bedoelde zienswijzen.

  • 4. De wettelijke termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de onderwijsraad burgemeester en wethouders uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die hij nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld.

  • 5. De raad neemt gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit over het onderwerp waarover advies is gevraagd.

  • 6. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan alle schoolbesturen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van het voorstel over een onderwerp waarover advies gevraagd, worden de schoolbesturen bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Zij geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.

  • 7. Het overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats nadat het advies is uitgebracht. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 11.

Artikel 11 Verslaglegging; informeren raad

  • 1. Burgemeester en wethouders maken een verslag van het overleg.

  • 2. Het verslag bevat in ieder geval:

    • a.

      of het bepaalde in artikel 2 lid 2 van toepassing is;

    • b.

      of volledige, geen volledige of geen overeenstemming is bereikt;

    • c.

      de in het overleg door de deelnemers naar voren gebrachte zienswijzen en - indien van toepassing- de zienswijzen als bedoeld in artikel 6 derde lid;

    • d.

      de door de portefeuillehouder onderwijs in het overleg toegezegde wijzigingen in het oorspronkelijk voorstel.

    Indien artikel 10, eerste lid van toepassing is, wordt hiervan eveneens een weergave opgenomen in het verslag.

  • 3. Het overlegorgaan stelt het verslag vast. In afwijking hiervan kunnen burgemeester en wethouders spoedheidshalve het verslag ter commentaar toezenden aan de schoolbesturen. Binnen 10 dagen na de dag waarop het conceptverslag is toegezonden, maken de schoolbesturen die deel hebben genomen aan het overleg schriftelijk hun opmerkingen over het conceptverslag kenbaar. Vervolgens stellen burgemeester en wethouders, met inachtneming van de opmerkingen, het eindverslag vast.

  • 4. Het eindverslag wordt door burgemeester en wethouders ter kennisname van de besturen gebracht.

  • 5. Burgemeester en wethouders brengen het eindverslag gelijktijdig met het voorstel over het onderwerp ter kennis van de raad. Voorzover door burgemeester en wethouders is afgeweken van de tijdens het overleg naar voren gebrachte zienswijzen, zoals weergegeven in het vastgestelde verslag, wordt dit gemeld in het voorstel aan de raad. Daarbij worden de redenen voor het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen aangegeven.

Artikel 12 Heropening overleg

  • 1. Indien uit het oordeel van de betrokken raadscommissie over het voorgenomen voorstel aan de raad over een onderwerp blijkt dat een deel van de raadscommissie dat volgens burgemeester en wethouders geacht kan worden een meerderheid in de raad te vertegenwoordigen, van oordeel is dat het voorstel op een of meer onderdelen inhoudelijk bijstelling behoeft, dan kan een heropening van het overleg plaats vinden. Burgemeester en wethouders beslissen daarover. Zij heropenen het overleg in ieder geval indien de inhoudelijke bijstelling betrekking heeft op een onderwerp als bedoeld in artikel 2 tweede lid, waarover overeenstemming in het overlegorgaan was bereikt.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders het overleg heropenen dan roepen zij het overlegorgaan zo spoedig mogelijk bijeen, doch uiterlijk voor het moment waarop de raad een besluit neemt over het onderwerp. In dit overleg worden de vertegenwoordigers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven op het oordeel van de raadscommissie. Burgemeester en wethouders informeren de raad over het resultaat van dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 11. De raad betrekt de in dit aanvullend verslag neergelegde zienswijzen bij zijn besluitvorming over het onderwerp.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 13 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders, gehoord de vertegenwoordigers van de schoolbesturen in het overleg.

Artikel 14 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente 's-Hertogenbosch.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

In overleg met het onderwijsveld is gekozen voor een overlegstructuur bestaande uit een besturenoverleg primair onderwijs en een besturenoverleg voortgezet- en beroeps onderwijs. Het besturenoverleg primair onderwijs wordt voorbereid een directeurenoverleg primair onderwijs. Binnen het besturenoverleg voortgezet- en beroepsonderwijs zijn directeuren middels mandaat afgevaardigd. Hoewel de wet hiertoe niet verplicht, is het vanzelfsprekend dat voorafgaande aan de vaststelling van de verordening overleg heeft plaatsgevonden binnen voormelde besturenoverleggen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

De schoolbesturen die zijn uitgenodigd voor het bestuurlijk overleg, zijn de bevoegde gezagsorganen van alle scholen die zijn gesitueerd op het grondgebied van de gemeente, en vallen onder de reikwijdte van een onderwerp van lokaal onderwijsbeleid waarop het overleg van toepassing is. De verordening gaat uit van de territoriale werking van de regelgeving, dat wil zeggen dat alle rijksbekostigde scholen en nevenvestigingen die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente onder de werking van de verordening vallen. Tijdens het op overeenstemming gericht overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken om een advies uit te brengen over een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. De gemeenteraad moet dit verzoek dan doen indien een schoolbestuur dit wenst (zie verder toelichting op artikel 2 en 10).

Artikel 2 Functie overlegorganen

In de overlegorganen lokaal onderwijsbeleid wordt tussen de gemeente en alle schoolbesturen overleg gevoerd over de verschillende facetten van het lokaal onderwijsbeleid. Met de instelling van de overlegorganen wordt beoogd het wettelijk voorgeschreven overleg te institutionaliseren. Dit is gezien het feit dat dit overleg qua intensiteit en reikwijdte toeneemt door de decentralisatie van bepaalde onderwijstaken naar de gemeente. Het wettelijk voorgeschreven overleg heeft betrekking op het onderwijsachterstandenplan, de inzet van schoolbegeleidingsmiddelen en Onderwijs in Allochtone Levende Talen. Dit overleg heeft ook betrekking op huisvesting. Gelet op het specifieke karakter is gekozen om voor huisvesting het aparte overleg zoals dat nu reeds bestaat te handhaven. Er is voor gekozen om de verordening overleg over lokaal onderwijsbeleid niet alleen te richten op de onderwerpen waarvoor wettelijk het op overeenstemming gericht overleg is voorgeschreven, maar ook voor een bredere opzet. Gezien de samenhang tussen de verschillende wetten en tevens uit oogpunt van harmonisatie en effectiviteit heeft een brede overlegprocedure de voorkeur. Zo kan de eventuele vaststelling van een verordening voor de materiële financiële gelijkstelling een onderwerp van overleg zijn, hoewel hierbij het voeren van op overeenstemming gericht overleg niet door de wetgever is voorgeschreven. Daarnaast is ervoor gekozen om het overleg op te splitsen naar schoolsoort, namelijk primair- en voortgezet onderwijs. Dit gelet op de veelal aparte problematiek/onderwerpen die binnen deze schoolsoorten aan de orde komen. Om de integraliteit van het beleid te waarborgen vindt regelmatig overleg tussen de verschillende schoolsoorten en onze portefeuillehouder plaats.

Het voorgeschreven op overeenstemming gericht overleg moet voldoen aan de wettelijke eisen. Ze hebben betrekking op het advies van de Onderwijsraad (artikel 10). Op de onderwerpen waarvoor het op overeenstemming gericht overleg in de wet is voorgeschreven, is dit artikel exclusief van toepassing.

De wetgever heeft met het op overeenstemming gericht overleg een "zwaarder" type van overleg willen creëren om tot consensus te komen. Het gemeentebestuur kan immers door zijn wettelijke competenties dicht raken aan de autonomie van de scholen. Het karakter van het finale brede overleg is te allen tijde bestuurlijk. Dit is ter onderscheiding van het technisch getinte voorbereidend overleg (artikel 8) en het agendaoverleg (artikel 9). Het betreft immers een overleg tussen het gemeentebestuur en de schoolbesturen.

Artikel 3/4 Samenstelling overlegorgaan

Het schoolbestuur bepaalt of en door wie het zich laat vertegenwoordigen. Dit kan door een of meer leden van het schoolbestuur zijn en/of door een of meer door het schoolbestuur gemandateerde leden van het management. Tevens kan een plaatsvervanger worden aangewezen.

Wanneer schoolbesturen in de gemeente bijvoorbeeld zo nauw samenwerken dat een gezamenlijke vertegenwoordiging voor de hand ligt, dan biedt het tweede lid deze mogelijkheid.

Voor een effectief overleg is het eveneens belangrijk dat de besturen hun vertegenwoordigers voldoende mandaat geven voor het voeren van het overleg (innemen standpunten/maken van afspraken). De gekozen formulering dat de vertegenwoordiger namens zijn bestuur of een aantal besturen deelneemt aan het overleg, is daarvan een uitdrukking. De vertegenwoordigers dienen zich te vergewissen van voldoende mandaat door middel van gestructureerd vooroverleg met de schoolbesturen die zij vertegenwoordigen. Het mandaat zal inhoudelijk doorgaans betrekking hebben op de standpuntbepaling over voorstellen die langs de reguliere weg zijn ingebracht in het overleg. Wanneer zich tijdens of vlak voor het overleg nieuwe omstandigheden aandienen, dan dient er uiteraard voldoende ruimte te zijn voor de vertegenwoordigers om tussentijds terug te kunnen koppelen naar de respectievelijke schoolbesturen of het college van burgemeester en wethouders.

Uit het derde lid vloeit voort dat de raad de wettelijke opdracht tot het voeren van overleg delegeert aan burgemeester en wethouders door middel van afvaardiging van de portefeuillehouders onderwijs naar het overleg. De deelname aan het overleg van burgemeester en wethouders in de persoon van de verantwoordelijke portefeuillehouder benadrukt - ook vanuit de invalshoek van de lokale overheid - het bestuurlijk karakter van het overleg.

Artikel 5 Derden

Afhankelijk van het onderwerp van het overleg kunnen derden, als deelnemer worden toegelaten tot het overleg. Denk bijvoorbeeld aan de schoolbegeleidingsdienst of welzijnsinstellingen. Kenmerkend verschil tussen de positie van de schoolbesturen en deze derden is dat voor de laatsten de formule van het op overeenstemming gericht overleg in relatie tot het advies van de Onderwijsraad niet opgaat. Wel dienen de zienswijzen van de derden tot uiting te komen in het verslag van het overleg. Hierdoor kan de raad ook deze zienswijzen betrekken bij zijn definitieve besluitvorming over het betrokken onderwerp.

Artikel 6 Uitnodiging

De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig worden ingeschakeld in het traject dat moet leiden tot een besluit over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is. Hierbij is gekozen voor een termijn van minimaal twee weken om ook de schoolbesturen voldoende tijd te geven voor de voorbereiding van het overleg.

De schoolbesturen die niet deel kunnen nemen aan het overleg, kunnen voor de datum van het overleg hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders.

De gemeente is gehouden om een "aangekleed" voorstel toe te zenden. In de vorm van een toelichting wordt de overlegpartners inzicht gegeven in de achtergronden van het voorstel. Tevens dient te worden aangegeven of het overleg over het voorstel moet worden aangemerkt als een op overeenstemming gericht overleg. De vertegenwoordigers van de schoolbesturen hebben uiteraard de mogelijkheid om ook zelf stukken in te brengen voor het overleg.

De formulering dat het overleg op een bepaald tijdstip zal "aanvangen", impliceert dat het overleg niet in één ronde behoeft te worden afgerond. Vaak zal het zo zijn dat voor het overleg meer dan één bijeenkomst nodig is. Er is voor gekozen om deze optie van vervolgoverleg niet te binden aan nadere formele vereisten (behoudens de beschreven omstandigheden in artikel 10, zesde lid, en artikel 12) over de uitnodiging en toezending van stukken.

Artikel 7 Secretariaat

In formele zin zijn burgemeester en wethouders belast met het voeren van het secretariaat van het overlegorgaan. De praktijk is dat het secretariaat - onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders - wordt verzorgd door een of meer gemeenteambtenaren.

Artikel 8 Voorbereiding

De praktijk laat vaak zien dat een overleg wordt voorafgegaan door het nodige (technische) vooroverleg. Dit overleg heeft tot doel om onderwerpen in inhoudelijke en technische zin voor te bereiden voor de bespreking in het overlegorgaan. Het kan voorafgaan aan het agendaoverleg als bedoeld in artikel 9. Indien een onderwerp is voorbereid, kan het op de agenda geplaatst worden.

Er is van afgezien om het voeren van het voorbereidend overleg te binden aan procedurele voorschriften. Afhankelijk van de omvang van de problematiek dient dit overleg met een grote mate van flexibiliteit te kunnen worden ingericht en gevoerd. Deze voorbereiding wordt ook gebruikt voor afstemming tussen de overlegorganen primair- en voortgezet onderwijs. Dit om de integraliteit van het beleid te waarborgen en zaken goed op elkaar te kunnen afstemmen.

Artikel 9 Agendaoverleg

In het agendaoverleg kan onderzocht worden welke onderwerpen op welk tijdstip in het op overeenstemming gericht overleg aan de orde kunnen komen en welke onderwerpen op welk tijdstip in andere vormen van overleg. De ratio is om te komen tot een vroegtijdige afstemming op bestuurlijk niveau van welke zaken er in de tijd bezien aan de orde zullen komen. Alle partners kunnen dan in de planning van hun werkzaamheden hiermee rekening houden. Burgemeester en wethouders stellen dit overleg in. Zij doen dit, evenals bij het voorbereidend overleg, in samenspraak met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.

Artikel 10 Advies Onderwijsraad

Dit artikel betreft de rol van de Onderwijsraad. Daar waar het lokaal onderwijsbeleid inzake huisvesting, schoolbegeleiding, achterstandenbeleid en OALT de grondwettelijke vrijheid van richting en vrijheid van inrichting van het onderwijs raakt, kan de Onderwijsraad in beeld komen. Niet als geschillenbeslechter, maar als adviseur van de lokale overheid. Maar wel, wanneer een schoolbestuur zich beroept op strijdigheid met deze grondwettelijke aspecten van onderwijsvrijheid, in de vorm van een verplichting voor de gemeente om advies te vragen. De wetgever beperkt de formulering doelbewust tot de vrijheid van richting en inrichting. Het aspect van de bekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf (gelijke behandeling) is daarbij niet genoemd. Mocht een gemeente echter een ongerechtvaardigd onderscheid aanbrengen tussen bijzonder en openbaar onderwijs en daardoor scholen voor bijzonder onderwijs vanwege hun bijzonder zijn achterstellen bij openbaar onderwijs, dan handelt deze gemeente in strijd met de vrijheid van richting en inrichting. Er wordt immers een inbreuk gemaakt op de wezenlijke aard van de bijzondere school. Een schoolbestuur kan via deze invalshoek de gemeente verzoeken om advies te vragen van de Onderwijsraad.

Artikel 10 geeft in procedurele zin aan op welke wijze een of meer overlegpartners, schoolbesturen en gemeentebestuur, kenbaar moeten maken dat ze de Onderwijsraad willen inschakelen voor een advies over aspecten aangaande een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Uitgangspunt daarbij is dat de partij die om advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft wat de relatie is tussen deze aspecten en de vrijheid van richting of vrijheid van inrichting. Dit gebeurt uiterlijk in het overleg dat is bestempeld als het laatste, afrondende overleg over het desbetreffende onderwerp. Het is aan te bevelen om het finale karakter van het overleg te vermelden in de uitnodiging. Zowel de schoolbesturen als burgemeester en wethouders zijn gebonden aan dit uiterste moment (zie artikel 10, eerste lid).

Burgemeester en wethouders dienen het verzoek om advies in bij de Onderwijsraad. Zij doen dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Deze termijn is opgenomen vanwege het feit dat de wet met het oog op een goede procesgang voorschrijft dat in de gemeentelijke verordening wordt opgenomen vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen.

Tevens is erin voorzien dat in het overleg van gedachten kan worden gewisseld over de inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit is tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat er minimaal duidelijkheid bestaat over de beweegredenen van een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachtewisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of de gemeente onverlet om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het overleg.

De adviestermijn bedraagt vier weken. De wettelijke bepalingen geven aan dat de termijn van vier weken wordt opgeschort indien de Onderwijsraad op redelijke gronden aanvullende gegevens nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak (zie het vierde lid). Bij de formulering van de opschorting van de termijn is aangesloten bij artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bevat een regeling voor opschorting van de termijn bij de aanvraag van een beschikking. De woorden "nodig voor een goede vervulling van diens taak" maken duidelijk dat de Onderwijsraad gemotiveerd zal moeten aangeven welke gegevens hij nodig heeft. De Onderwijsraad zal alleen aanvullende gegevens kunnen opvragen voorzover die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies.

Verder bepaalt de wet dat de gemeenteraad geen besluit neemt over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is alvorens de termijn is verstreken waarbinnen de Onderwijsraad advies moet uitbrengen.

In het zesde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader overleg plaatsvindt over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel over het desbetreffende onderwerp. In alle andere gevallen maken burgemeester en wethouders de afweging of nader overleg noodzakelijk is. Overigens wordt nog opgemerkt dat de wettelijke bepalingen over de advisering van de Onderwijsraad niets voorschrijven over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven. Er wordt bepaald dat de Onderwijsraad advies uitbrengt aan de gemeenteraad. Het advies wordt vervolgens bekendgemaakt, tezamen met het besluit over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is.

Om te voorkomen dat eventueel nader overleg over het uitgebrachte advies tot een te grote vertraging in het besluitvormingsproces leidt, is in het zesde lid uitgegaan van een vrij korte termijn waarbinnen een dergelijk overleg plaats zal dienen te vinden. Om hierbij problemen te voorkomen verdient het aanbeveling om aan de vooravond van de indiening van het verzoek om advies met de daarbij behorende stukken bij de Onderwijsraad alvast in onderling overleg enkele data te reserveren voor een eventueel nader overleg.

Op de advisering door de Onderwijsraad is hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de Awb van toepassing. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 4:20 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6 de gemeenteraad een besluit nemen over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeenteraad gehouden om al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van het advies. Wanneer de gemeenteraad afwijkt van het advies van de Onderwijsraad, worden ingevolge artikel 4:20 de redenen daarvan vermeld in de motivering. (In de derde tranche van de Awb worden de bepalingen aangaande motivering verplaatst naar afdeling 3.7.)

Artikel 11 Verslaglegging; informeren raad

De raad zal bij zijn besluitvorming over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is de argumenten en zienswijzen moeten wegen die in het overleg naar voren zijn gebracht. Hiertoe is het van belang dat de raad zich een duidelijk beeld kan vormen van de inhoud en strekking van hetgeen tijdens en voor het overleg is aangevoerd. De raad wordt hierover op de hoogte gebracht via toezending van het verslag van het overleg. In het verslag wordt per onderwerp aangegeven of het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Daarnaast wordt per onderwerp aangegeven in hoeverre er in het overlegorgaan overeenstemming over het onderwerp is bereikt. Het verslag bevat uiteraard de zienswijzen die door de verschillende deelnemers (vertegenwoordigers van schoolbesturen, derden en de gemeente) zijn ingebracht. Voorzover deze zienswijzen niet of niet geheel zijn overgenomen in het voorstel dat aan de raad is voorgelegd, wordt hiervan in het betrokken raadsvoorstel melding gemaakt door burgemeester en wethouders. Daarbij wordt ook aangegeven op welke gronden burgemeester en wethouders tot het desbetreffende oordeel zijn gekomen.

Artikel 12 Heropening overleg

De uitkomst van het overleg vormt een belangrijk gegeven in de verdere besluitvormingsprocedure (raadscommissie en raad) over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is. In het voorstel van burgemeester en wethouders is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de gebrachte zienswijzen. Indien er in het verdere besluitvormingsproces signalen komen dat vermoedelijk wordt afgeweken van het voorstel van burgemeester en wethouders en dat daarmee de uitkomst van het overleg in een ander licht komt te staan, komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid moet worden geboden om over de gewijzigde situatie het overleg te heropenen. Een eventueel hernieuwd overleg is in dit artikel gekoppeld aan het resultaat van de bespreking van het voorstel van burgemeester en wethouders in de raadscommissie waarin onderwijsaangelegenheden aan de orde komen. Indien de raadscommissie of een deel daarvan dat een meerderheid vertegenwoordigt in de raad aanleiding ziet voor een standpunt om te komen tot inhoudelijke bijstellingen in het voorstel van burgemeester en wethouders, dan kan dit aanleiding zijn om het overleg bijeen te roepen. In één geval moeten burgemeester en wethouders het overleg heropenen, namelijk indien dit oordeel betrekking heeft op inhoudelijke onderdelen van het voorstel waarover in het op overeenstemming gericht overleg overeenstemming was bereikt.

Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze consensus een zwaarder gewicht kan hebben dan een bereikte overeenstemming over een onderwerp waarover de wetgever geen op overeenstemming gericht overleg heeft voorgeschreven.

Er kunnen zich in dit laatste geval naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie verschillende situaties voordoen:

  • 1.

    Over (onderdelen van) het voorstel dat burgemeester en wethouders hebben ingebracht bestond in het overleg volledige overeenstemming. Het afwijkende meerderheidsstandpunt van de raadscommissie daarover betekent dus ook een afwijking van de bereikte consensus in het overleg. In een dergelijk geval heropenen burgemeester en wethouders het overleg. Het spreekt voor zich dat het daarbij dient te gaan om aspecten met een zekere importantie. Vandaar dat gekozen is voor de formulering dat het moet gaan om een "inhoudelijke" bijstelling. Het zou bijvoorbeeld overdreven zijn om voor kleine technische bijstellingen een bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

  • 2.

    De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de afwijkende zienswijzen zoals die gezamenlijk door de vertegenwoordigers van de schoolbesturen zijn ingebracht in het overleg. In een dergelijke situatie lijkt het opnieuw bijeenroepen van het overleg niet noodzakelijk, tenzij burgemeester en wethouders dit dienstig vinden voor hun standpuntbepaling over het meerderheidsstandpunt van de raadscommissie.

  • 3.

    De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de zienswijze zoals die door een deel van de schoolbesturen in het overleg naar voren is gebracht. In deze situatie kan het bijeenroepen van het overleg gewenst zijn in verband met de positie van de schoolbesturen die hun zienswijze niet gehonoreerd zien. Burgemeester en wethouders bezien de noodzaak daartoe.

    Het voordeel van de in artikel 12 neergelegde procedure is dat het gemeentelijk besluitvormingsproces voortgang kan vinden zonder het gewicht van het overleg geweld aan te doen. Het voorstel van burgemeester en wethouders, al dan niet bijgesteld naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie, kan namelijk doorgaan naar de raad. Het resultaat van het heropende overleg kan vervolgens ter kennis worden gebracht van de raad. Dit resultaat wordt door de raad betrokken bij de uiteindelijke besluitvorming. Dit positioneert de raad ook als hoogste bestuursorgaan in de gemeente, die alles afwegend een finale beslissing neemt.

Artikel 13 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet, dan nemen burgemeester en wethouders een beslissing. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het overleg raken, is erin voorzien dat B en W hierover de ander partijen uit het overleg horen. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om:

  • -

    bepaalde zaken nader te regelen (reglement van orde, huishoudelijk reglement of iets dergelijks);

  • -

    bepaalde zaken via een aan de raad voor te leggen wijziging vast te leggen in de verordening op het overleg.

Artikel 14 Citeertitel; inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van de verordening overleg lokaal onderwijsbeleid dient de verordening procedure overleg huisvesting te worden ingetrokken. Zoals bij artikel 2 al is vermeld, is gekozen voor een brede overlegverordening waaronder ook het overleg over de inhoud van de verordening voor de onderwijshuisvesting is begrepen.