Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2017

Het college van burgemeester en wethouders,

in zijn vergadering van 9 november 2016,

gezien het voorstel met reg.nr. 6412840

besluit vast te stellen

de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 's-Hertogenbosch 2017

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

  • 2.

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning ‘s-Hertogenbosch 2017

  • 3.

    Besluit: Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning ‘s-Hertogenbosch 2017

 

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening en het Besluit.

Hoofdstuk 2. Procedure

De wet kent een uitgebreide toegangsprocedure tot (maatwerk)voorzieningen die bestaat uit drie delen:

  • 1.

    Deel 1 (melding en onderzoek)

    • a.

      De melding

    • b.

      Persoonlijk plan (keuze voor cliënt)

    • c.

      Het onderzoek, dat bestaat uit in ieder geval:

      • .

        De in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet genoemde verplichte onderwerpen

      • .

        Het gesprek

    • d.

      Onderzoeksverslag: hiermee wordt de onderzoeksfase afgesloten; het arrangement staat in het onderzoeksverslag

  • 2.

    Deel 2 (aanvraag en besluit)

    • a.

      De aanvraag (indien de cliënt ervoor kiest een maatwerkvoorziening aan te vragen) Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wil, moet hij ook een budgetplan overleggen.

    • b.

      Bij verstrekking van hulp bij het huishouden, begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en beschermd wonen (in natura) maken de aanbieder en de cliënt een ondersteuningsplan waarin is beschreven op welke wijze de afgesproken resultaten worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van het besluit.

    • c.

      Het besluit op de aanvraag (binnen twee weken na de aanvraag)

  • 3.

    Deel 3 (bezwaar, beroep en hoger beroep)

    • a.

      De cliënt kan bezwaar aantekenen tegen het besluit op zijn aanvraag.

afbeelding deel 3 bezwaar beroep en hoger beroep

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen: beoordeling

Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening), de onderhavige beleidsregels en het Besluit.

Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorziening wordt in ieder geval gekeken naar:

  • 1.

    het algemene beoordelingskader (zie

  • 2.

    de algemene toegangscriteria (zie § 3.2)

§ 3.1 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 5.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)

§ 3.1.1 Ingezetene

Een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het vaststellen van de doelgroep heeft te maken met het begrip ingezetene. Een gemeente is voor wat betreft zelfredzaamheid en participatie namelijk alleen verantwoordelijk indien een cliënt ingezetene is van de betreffende gemeente. In de Verordening is omschreven wat onder ingezetene wordt verstaan. Bij beschermd wonen en opvang geldt niet dat de cliënt ingezetene moet zijn, omdat daar sprake is van landelijke toegankelijkheid.

§ 3.1.2 Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. De cliënt wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij of zij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij of zij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Uitgangspunt is dus dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.
Oplossingen die een cliënt zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken. Via algemene voorlichting kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen, die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen verantwoordelijkheid tijdens het gesprek met de cliënt aan de orde.

Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk bestaat uit personen uit de huiselijke kring (familieleden, huisgenoten, de (voormalig) echtgenoot en mantelzorgers) en andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Dit laatste zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

§ 3.1.3 Gebruikelijke hulp

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de cliënt huisgenoten heeft die wel in staat zijn hulp te bieden bij bijvoorbeeld het voeren van een gestructureerd huishouden of het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd (zie uitgebreider 4.1.2.1 en 4.5.2.1).

§ 3.1.4 Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt en/of de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt. Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

  • 1.

    Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;

  • 2.

    Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;

  • 3.

    Verblijfsindicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierop bevat de wet wel een aantal uitzonderingen).

 

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

§ 3.1.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • .

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • .

    de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;

  • .

    de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten. 

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • .

    wasmachine

  • .

    wasdroger/condensdroger

  • .

    strijkplank en strijkijzer

  • .

    stofzuiger

  • .

    afwasmachine

  • .

    douchekop met glijstang

  • .

    menghendelkranen

  • .

    éénhendelmengkraan

  • .

    thermostatische kranen

  • .

    thermostatische radiatorkranen

  • .

    ventilatiesysteem badkamer

  • .

    statische beugels (niet inklapbaar of opklapbaar)

  • .

    inductie of keramische kookplaat

  • .

    verhoogd toilet

  • .

    hangtoilet

  • .

    waterbed

  • .

    centrale verwarming

  • .

    airconditioning

  • .

    meterkast met meerdere groepen

  • .

    zonwering

  • .

    intercom

  • .

    elektrische garagedeuropener

  • .

    kookplaat

  • .

    ligbad

  • .

    douche

  • .

    douche- en toiletstoelen op poten

  • .

    vervangen lavet door douche

  • .

    eenvoudige wandbeugels en grepen

  • .

    dakkapel

  • .

    luchtbevochtigers en ontvochtigers

  • .

    stangen voor raambediening van hoge ramen

  • .

    fiets of tandem

  • .

    fiets of tandem met hulpmotor

  • .

    fiets of tandem met trapondersteuning

  • .

    fiets of tandem met lage instap

  • .

    buggy (tot 4 jaar)

  • .

    bakfiets

  • .

    fietskarren voor kinderen (voor zowel fiets als scootmobiel)

  • .

    aankoppelingsfiets voor kinderen

  • .

    elektrische fiets

  • .

    autoaanpassingen zoals:

    • .

      automatische transmissie

    • .

      neerklapbare achterbank

    • .

      verstelbaar stuurwiel

    • .

      stuurbekrachtiging

    • .

      rembekrachtiging

    • .

      rechter buitenspiegel

    • .

      (verwarmde) buitenspiegels

    • .

      blindering auto

    • .

      elektrisch bedienbare ramen

    • .

      elektrische garagedeuropener

    • .

      airconditioning

    • .

      trekhaak en aanhangers

    • .

      kosten behalen rijbewijs

    • .

      kosten APK-keuring

Deze opsomming laat onverlet dat in ieder individueel geval moet worden beoordeeld of de voorziening voor de betreffende cliënt algemeen gebruikelijk is.

Uitzondering

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de cliënt toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Deze uitzondering kan zich voordoen indien:

  • .

    de cliënt een inkomen heeft dat door aantoonbare voor eigen rekening komende kosten van de beperkingen onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm ligt

  • .

    een nog niet afgeschreven zaak ten gevolge van een plotseling optredende beperking moet worden vervangen.

§ 3.1.6 Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente kan overigens na het onderzoek dat volgt op een melding nog steeds verwijzen naar een algemene voorziening. Bij algemene voorzieningen gaat het vaak om voorzieningen die op de een of andere laagdrempelige wijze via dienstverlening worden aangeboden.

Van een algemene voorziening is alleen sprake indien deze wordt geleverd door een aanbieder. Een voorziening die door een private partij wordt geboden waarmee het college geen overeenkomst heeft gesloten of geen subsidierelatie heeft, wordt niet door een aanbieder geboden en is daarmee dus geen algemene voorziening. Voorbeelden van algemene voorzieningen kunnen zijn:

  • .

    rolstoel- of scootmobielpools

  • .

    klussendienst

  • .

    buurtinloopactiviteiten

  • .

    cliëntondersteuning

  • .

    maatschappelijk werk

  • .

    welzijnswerk

 

De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

  • .

    daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;

  • .

    financieel gedragen kan worden door de cliënt;

  • .

    passend en toereikend is voor de cliënt.

§ 3.2 ALGEMENE TOEGANGSCRITERIA

§ 3.2.1 Noodzakelijk

In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slechts wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Deze bepaling geeft een tweetal begrenzingen aan met betrekking tot het verstrekken van voorzieningen, t.w. een begrenzing in tijd en de noodzakelijkheid. Voor het criterium ‘langdurig noodzakelijk’ is ook gekozen vanwege het nadrukkelijkere beroep op de cliënt om problemen zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als die problemen kortdurend zijn.

Begrenzing in tijd:

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend, is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet. Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een cliënt die nog een korte levensverwachting heeft , is er sprake van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden. Bij ontslag na een ziekenhuisopname behoort het regelen van hulp bij de huishoudelijke taken tot de eigen verantwoordelijkheid. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zelf een oplossing vindt voor deze tijdelijke situatie.

Noodzakelijkheid:

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

§ 3.2.2 Goedkoopst passende voorziening

Maatwerkvoorzieningen die worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking, indien de cliënt met een PGB kan omgaan, plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.

§ 3.2.3 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Zo moet degene die weet dat traplopen, wat al lastig is, binnen afzienbare tijd onmogelijk gaat worden, op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat voorbij aan de eigen verantwoordelijkheid en leidt tot een afwijzing. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt en/of zijn huisgenoten betekent ook dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.

Indien er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een douchescherm of een bad, en het was op dat moment te voorzien dat deze voorziening in de toekomst niet meer adequaat zou zijn bestaat geen aanspraak op compensatie in het kader van de wet. Voorzienbaarheid moet goed onderzocht worden en in kaart gebracht. Voorzienbaarheid is moeilijk vast te stellen. Van belang is wanneer en wat de cliënt had kunnen weten. Als een cliënt een aantal jaar geleden een bad heeft laten plaatsen en in de jaren daarna gezondheidsklachten heeft ontwikkeld, kan gesteld worden dat de problemen niet te voorzien waren. Echter is het wel mogelijk dat op het moment dat de gezondheidsklachten ontstonden, cliënt al had kunnen voorzien dat er problemen met de woning zouden ontstaan en kan dus verwacht worden van een cliënt dat hij rekening houdend met deze verwachting nagedacht zou hebben over bijvoorbeeld verhuizen.

§ 3.2.4 Eerder verstrekte voorziening

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Het is eveneens redelijk te achten dat de cliënt – indien een andere dan hemzelf schade heeft veroorzaakt – diegene aansprakelijk stelt.

Normale afschrijvingstermijn

Het college verstaat onder de normale afschrijvingsduur de technische afschrijvingsduur. Dit houdt in dat het college niet gehouden is een economisch afgeschreven voorziening, die nog in goede staat is en passend voor de cliënt, in te nemen en een nieuwe maatwerkvoorziening te verstrekken.

§ 3.2.5 Geen aanleiding voor verhuizen, tenzij belangrijke reden

Maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de cliënt geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot afwijzing van een maatwerkvoorziening. Dat is anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat.

Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de maatwerkvoorziening als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen eigen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de cliënt vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst passende oplossing is.

Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen en resultaten

§ 4.1 Het voeren van een huishouden

§ 4.1.1 Omschrijving resultaat

Het kunnen voeren van een huishouden vergroot de zelfredzaamheid en maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Hulp bij het huishouden is een vorm van ondersteuning die ervoor zorgt dat cliënten een huishouden kunnen voeren. De gemeente heeft binnen de Wmo een compensatieplicht voor het bereiken van het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’, ‘het hebben van schone en draagbare kleding en het ‘bereiden van de maaltijden’.

Hieronder wordt uitgewerkt wat hieronder precies wordt verstaan met benoeming van een aantal (sub)resultaten:

a. Beschikken over een schoon en leefbaar huis

In het kader van de Wmo 2015 dient rekening te worden gehouden met de volgende definitie van een woning, welke schoongemaakt dient te worden: de cliënt dient gebruik te kunnen maken van een aantal elementaire woonruimten, zoals een woonkamer, slaapkamer of een als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s), keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer

en maximaal twee toiletten) en aangrenzende hal/trap/overloop. Het gaat over de primaire leefruimten in het huis die de cliënt daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik heeft. Daarnaast betreft het de “binnenkant” van het huis. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de

buitenkant vallen hier dus niet onder.

Maatstaf Schoon en leefbaar

Het huis dient zodanig ‘schoon’ te worden gehouden dat het niet vervuilt en zo een basisniveau van schoon (visueel stof- en vlekvrij) wordt bereikt. Concrete taken bij deze vorm van maatwerk ondersteuning zijn het afnemen van stof, vlekken verwijderen, bed verschonen, stofzuigen, reinigen van vloeren, sanitair en keuken. De werkzaamheden die hierbij uitgevoerd dienen te worden, zijn beschreven in het ondersteuningsplan. Deze is ter illustratie als bijlage 3 bijgevoegd.

De werkzaamheden die bijdragen aan het resultaat ‘Schoon en leefbaar’ kunnen onderscheiden worden in 3 type taken, te weten niet-uitstelbare taken, uitstelbare taken en laag frequente werkzaamheden.

  • 1.

    Niet-uitstelbare taken:

    Het niet kunnen verschuiven van taken naar een later tijdstip. Deze taken dienen direct te worden uitgevoerd. Wachten tot de volgende dag is niet mogelijk.

  • 2.

    Uitstelbare taken:

    Het verschuiven van taken naar een later tijdstip is mogelijk. Deze taken kunnen zonodig verschoven worden naar een volgende dag. Een voorbeeld van een uitstelbare taak is het wassen van de ramen (binnenkant).

  • 3.

    Incidentele werkzaamheden:

    Naast de taken die frequent worden uitgevoerd, zijn er ook zogenaamde laag frequente werkzaamheden te benoemen: taken die niet behoren tot de gangbare standaard taken en zich (ook) kenmerken door een bepaalde mate van uitstelbaarheid. Denk aan het wassen van de vitrage en gordijnen, het poetsen van deuren, boenen van de keuken, etc.

 

Het begrip “leefbaar” staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De aanwezigheid van dieren of een druk interieur van het huis is geen reden om in het normenkader een hogere intensiteit voor ondersteuning toe te kennen, noch voor de inzet van meer tijd.

 

b. Beschikken over schone en draagbare kleding

Het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding houdt in dat de cliënt, indien nodig, ondersteuning ontvangt zodat deze over schone en draagbare kleding kan beschikken.

Draagbare kleding houdt in dat de kleding niet gekreukeld is. Onder schone en draagbare kleding wordt ook het bed- en linnengoed verstaan. Concrete taken bij deze maatwerk ondersteuning zijn het sorteren, wassen en drogen van het wasgoed. Ook omvat dit strijken en het wasgoed opvouwen en opbergen.

 

c. Maaltijd bereiding

Het klaarmaken van de broodmaaltijd (smeren, indien mogelijk klaarzetten in trommeltje in de koelkast) en het zetten van koffie of thee en/of het klaarmaken van de warme maaltijd (opwarmen in de magnetron of het koken van de warme maaltijd). Opruimen en afwassen van de gebruikte (keuken)hulpmiddelen.

d. Regie

Het organiseren/coördineren van het huishoudelijk werk met als doel te komen tot een schoon en leefbaar huis, schone en draagbare kleding en/of maaltijden bereiden. Concrete taken van de zorgaanbieder bij deze maatwerkondersteuning zijn het samen-op-werken van cliënt en huishoudelijke hulp tijdens de uitvoer van de schoonmaakwerkzaamheden, het

aansturen van cliënt door de huishoudelijke hulp tot uitvoer van huishoudelijke

werkzaamheden, het geven van instructies door de huishoudelijke hulp aan cliënt / volwassen huisgenoten (gebruikelijke zorg) met betrekking tot gebruik (technische) hulpmiddelen.

4.1.1.1 Frequentie/omvang huishoudelijke taken

De frequentie van bovenstaande taken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid) van de cliënt. Het kan heel praktisch betekenen dat de aanpak niet helemaal voldoet aan de persoonlijke standaard en verwachtingen van de cliënt. De inzet moet in ieder geval in voldoende mate aansluiten bij de persoonlijke situatie (mogelijkheden en beperkingen). Daarbij is het aan de cliënt om samen met de zorgaanbieder keuzes te maken en prioriteiten te stellen.

Een hogere intensiteit van huishoudelijke ondersteuning, ter aanvulling op schoon en leefbaar huis en schone en draagbare kleding, is nodig als de cliënt op grond van (ernstige) beperkingen zelf geen mogelijkheden heeft om enige huishoudelijke werkzaamheden te verrichten of medische beperkingen heeft waaruit een hoger niveau van hygiëne noodzakelijk is. Voorbeelden hiervan zijn:

• Allergieën voor huisstofmijt

• COPD

• Blindheid/slechtziendheid

• Gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen, waardoor huis sneller vervuild raakt

• Bedlegerige patiënten

• Incontinentie, overmatige transpiratie, speekselverlies, spugen

• Ernstige lichamelijke-en of psychische/psychiatrische beperkingen

§ 4.1.2 Aanspraak op hulp bij het huishouden

Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op hulp bij het huishouden wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.3) Wellicht zijn er bekenden en/of kinderen gewend of bereid te boodschappen te doen en/of de maaltijden te bereiden. Bij de andere mogelijkheden kan rekening worden gehouden met feit dat bepaalde huishoudelijke taken wel uitstelbaar zijn en de het bereiden van maaltijden niet uitstelbaar is.

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.4 en 4.1.2.1)

  • 5.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.6)

  • 7.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.7)

4.1.2.1 Gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot:

  • .

    Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden.

  • .

    Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien.

  • .

    Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.

  • .

    Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat de huisgenoot een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden.

  • .

    Vanaf 21 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren.

 

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd kunnen worden. 

 

Bij het onderzoek naar de aanvraag voor huishoudelijke hulp wordt in het kader van de Wmo niet alleen de situatie van cliënt zelf bekeken. De gehele leefeenheid (inwonende personen) in verantwoordelijk voor het resultaat schoon en leefbaar huis en het hebben van schone en draagbare kleding. De inzet van de leefeenheid is voorliggend op een maatwerkvoorziening vanuit de gemeente en dient derhalve altijd eerst onderzocht te worden.

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden:

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken:

  • .

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • .

    Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen en kleding in de wasmand gooien.

  • .

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

  • .

    Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

    • -

      schoonhouden van sanitaire ruimte

    • -

      keuken en een kamer

    • -

      de was doen

    • -

      boodschappen doen

    • -

      maaltijd verzorgen

    • -

      afwassen en opruimen

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

§ 4.1.3 Omvang en normering hulp bij het huishouden

De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft naar aanleiding van landelijke rechterlijke uitspraken in mei 2016 een onafhankelijk onderzoek laten verrichten door het medisch adviesbureau Triviumplus. Met de resultaten van dit onderzoek is een objectief normenkader hulp bij het huishouden ’s-Hertogenbosch vastgesteld.

Objectief normenkader hulp bij het huishouden ‘s-Hertogenbosch

Om tot een onafhankelijk en objectief normenkader hulp bij het huishouden voor ’s-Hertogenbosch te komen, is een uitgebreid veldonderzoek verricht door Triviumplus. In het collegebesluit met bijbehorende raadsinformatiebrief “normenkaderonderzoek hulp bij het huishouden”, zijn de resultaten van dit veldonderzoek beschreven. Aan de hand van de resultaten van dit veldonderzoek zijn objectieve normtijden hulp bij het huishouden bepaald. Deze zijn opgenomen in bijlage 1. In het nomenkader staat beschreven wat gemiddeld gezien nodig is voor een schoon en leefbaar huis. Ook indirecte tijd is als aparte tijdsnormering in het normenkader benoemd. Deze tijd is gedefinieerd als aankomst en vertrektijd, sociaal contact met de cliënt en een moment van samen iets drinken. Deze indirecte tijd is noodzakelijk voor de hulpen om hun werk goed te doen en cliënten de opstart, afstemming en het sociale contact met de hulp ook belangrijk vinden.

Verder voorziet het normenkader in extra tijd (tweemaal per jaar een dagdeel) voor een grote schoonmaak (dwz incidentele taken zoals gordijnen wassen, vitrage wassen, reinigen lamellen, radiatoren afnemen, keukenkastjes/koelkast/vriezer en afzuigkap reinigen).

Werkwijze hulp bij het huishouden in natura

Uit de Wmo-verordening van de gemeente ’s-Hertogenbosch volgt dat hulp bij het huishouden onder de Wmo een maatwerkvoorziening is. De gemeente bepaalt samen met de cliënt inwoner welk resultaat een interventie dient op te leveren, waarna de zorgaanbieder in een ondersteuningsplan met de cliënt afspraken maakt over de uitvoering. Dit doet de zorgaanbieder aan de hand van het onafhankelijk en objectief vastgestelde normenkader hulp bij het huishouden ’s-Hertogenbosch (zie bijlage 1).

De gemeente toetst vervolgens of het opgestelde ondersteuningsplan aansluit op de hulpvraag van de cliënt en of het in overeenstemming is met wat de cliënt nodig heeft. Vervolgens maakt de gemeente de beschikking op en stuurt deze naar de cliënt. Bij de beschikking is het ondersteuningsplan als bijlage opgenomen. In dit ondersteuningsplan (zie bijlage 2) is een duiding van de werkzaamheden, activiteiten en tijdseenheden met frequentie weergegeven. Tegen dit besluit kan altijd bezwaar worden gemaakt conform de Awb.

Een uitgebreide beschrijving van het werkproces hulp bij het huishouden in natura is opgenomen in bijlage 2. De werkwijze is gekoppeld aan een vorm van resultaatfinanciering waarmee wordt beoogd om de zorgaanbieders te prikkelen tot innovatie en efficiency. De resultaatfinanciering komt er op neer dat zorgaanbieders per cliënt vrij zijn om de hulp in te zetten die zij nodig achten. Per cliënt financiert de gemeente een fictief budget dat neerkomt op 2,1 uren per week aan ondersteuning (zie advies onderzoeksrapport Triviumplus). Voor cliënten bij wie de zorgaanbieder aannemelijk kan maken dat vier uur of meer hulp per week nodig is (bijzondere situaties), betaalt de gemeente de gehele ondersteuning.

Verder is er ook extra tijd (tweemaal per jaar een dagdeel) om bij cliënten indien noodzakelijk een grote schoonmaak te verrichten.

Persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De gemeente formuleert het concrete resultaat dat met hulp bij het huishouden moet worden bereikt én neemt dat resultaat op in de beschikking. De cliënt stelt een budgetplan op waarin is beschreven op welke wijze het betreffende resultaat wordt bereikt. Bij het bepalen van de omvang van de hulp wordt eveneens het normenkader hulp bij het huishouden gehanteerd. (zie bijlage 1).

§ 4.1.4 Mantelzorgondersteuning

Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor zieke familieleden of vrienden. Mantelzorg is intensief. De gemeente ’s-Hertogenbosch waardeert de inzet van mantelzorgers en vindt het belangrijk dat mantelzorgers kunnen worden ontlast met ondersteunende diensten als huishoudelijke hulp, tuinonderhoud, ramen wassen, strijken. Daarom worden deze diensten voor gereduceerd tarief aan mantelzorgers aangeboden. De gemeente financiert het verschil tussen de kostprijs van de voorziening en door de mantelzorger te betalen bijdrage van € 5,50 per uur.

Hulp bij het huishouden

Mantelzorgers kunnen huishoudelijke hulp krijgen tegen een laag tarief van € 5,50 per uur. Maximaal 2,5 uur per week. De mantelzorger kiest zelf of hij/zij de hulp inzet bij degene waarvoor gezorgd wordt of in het eigen huis. De huishoudelijke hulp moet de werkzaamheden wel binnen de gemeente ’s-Hertogenbosch uitvoeren.

Om in aanmerking te komen voor deze regeling moeten mantelzorgers zich inschrijven bij Steunpunt Mantelzorg Divers. De voorwaarden voor registratie als mantelzorger zijn: zorgverlening aan iemand uit

’s-Hertogenbosch die ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is voor minimaal 3 maanden achter elkaar en meer dan 8 uur per week. Het steunpunt informeert de mantelzorger over de eigen betaling en de jaarlijks te betalen lidmaatschapskosten van € 10,- aan de Zorgcoöperatie Den Bosch.

De Zorgcoöperatie Den Bosch is een initiatief van de gemeente ’s-Hertogenbosch, Weener XL en de gecontracteerde thuiszorgorganisaties IVT Thuiszorg, Tzorg, Interzorg, Sint Jozefoord, Brabant Zorg.

Mantelzorgers kunnen zelf kiezen bij welke bovengenoemde organisatie zij de huishoudelijke hulp willen afnemen.

Particulieren, niet zijnde mantelzorgers of Wmo-cliënten, die via de zorgcoöperatie hulp bij het huishouden inkochten tegen gereduceerd tarief van € 12,50, behouden deze mogelijkheid (overgangsrecht) tot 31 december 2018. Vanaf 2017 is de zorgcoöperatie voor nieuwe cliënten alleen nog gericht op mantelzorgers.

Tuinonderhoud, ramen wassen, strijken

Vanaf 2017 kunnen mantelzorgers via het Steunpunt Mantelzorg Divers/ Zorgcoöperatie Den Bosch tegen gereduceerd tarief ook andere ondersteunende diensten aanvragen als tuinonderhoud, ramen, wassen en strijken. Deze diensten worden uitgevoerd door Weener XL. Het tarief bedraagt eveneens € 5,50 per uur.

Deze aanvullende dienstenregeling voor mantelzorgers loopt vooralsnog van 1 januari 2017 t/m 31 december 2018.

§ 4.2 Normale gebruik van de woning

§ 4.2.1 Omschrijving resultaat

Onder de zelfredzaamheid valt ook ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. De wet bevat geen nadere omschrijving van ‘het voeren van een gestructureerd huishouden’. Daaronder kunnen zowel resultaten vallen die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning die hij normaal kan gebruiken. Het gaat om het compenseren van de beperkingen die een persoon bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt. Het normale gebruik van de woning omvat in ieder geval het kunnen bereiken en gebruiken van de woning en het zich kunnen verplaatsen in en om de woning. De persoon moet de elementaire woonfuncties kunnen verrichten of te wel de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij onder andere om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

§ 4.2.2 Aanspraak

De aanspraak ten behoeve van het normale gebruik van de woning kan bestaan uit een woningaanpassing, een woonvoorziening of een rolstoel. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening ten behoeve van het normale gebruik van de woning wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet))

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 5.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)

 

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

 4.2.2.1 Verhuizen of aanpassen

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ‘normale gebruik van de woning’ ook te bereiken is via een verhuizing. Bij de afweging van het primaat van verhuizen kunnen diverse factoren een rol spelen. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:

  • .

    de woonlasten en financiële consequenties van de verhuizing

  • .

    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn)

  • .

    de sociale omstandigheden

  • .

    eventueel aanwezige mantelzorg.  

    Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

     

4.2.2.2 Renovatie of aanpassing aan de eisen van de tijd

Er bestaat geen aanspraak op een woonvoorziening indien de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd. Iedere badkamer zal eens in de zoveel jaar worden vernieuwd. Bij de aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer. Hierbij wordt aangesloten bij de afschrijvingstermijnen die zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering. Daarin staat dat een badkamer na twintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven. Indien een badkamer twintig jaar of ouder is, wordt deze geacht te zijn afgeschreven. Op dat moment is renovatie algemeen gebruikelijk en vindt geen vergoeding vanuit de Wmo 2015 plaats.

§ 4.2.3 Het bereiken en gebruiken van de woning

4.2.3.1 Woningaanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

 

Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

 

Aanbouw

Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning.

 

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

 

Gemeenschappelijke ruimten

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

 

4.2.3.2 Woonvoorzieningen (niet bouwkundig of woontechnisch)

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

4.2.3.3 Bezoekbaar maken

Het college kan, indien de cliënt in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de cliënt ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de cliënt de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

 

4.2.3.4 Verhuiskostenvergoeding

Een verhuizing en de kosten daarvan worden in beginsel algemeen gebruikelijk geacht. Volgens gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving verhuizen Nederlanders gemiddeld zeven keer in hun leven. Dat is gemiddeld (afgerond) één keer in de tien jaar. Het verhuizen behoort voor eenieder dus tot het normale leven en een ieder heeft dus enkele malen in het leven te maken met verhuiskosten. In uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld bij een plotseling noodzakelijke verhuizing, kan wel een verhuiskostenvergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

 

4.2.3.5 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Hierin is onder meer een aantal wijzigingen opgenomen voor het vergunningvrij bouwen of gebruiken. Zo wordt het mogelijk om op het achtererfgebied een woongelegenheid voor mantelzorg te plaatsen, zonder omgevingsvergunning (voorheen bouwvergunning). Iemand die mantelzorg nodig heeft, kan nu in het achtererfgebied van zijn mantelverzorger gaan wonen. Andersom is ook mogelijk, mantelzorgverlener in de woongelegenheid en mantelzorgontvanger in de hoofdwoning. Het moet daarbij gaan om de huisvesting in of bij een woning van maximaal één huishouden van maximaal twee personen, waarvan ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.

§ 4.2.4 Verplaatsen in en om de woning

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel kan een rolstoel toegekend krijgen. De resultaatverplichting daarbij bestaat uit het zich kunnen verplaatsen, al dan niet met hulp van anderen. Het gaat om verplaatsingen die in of direct vanuit de woning worden gedaan.

Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit met een maatwerkvoorziening te bereiken resultaat.

4.2.4.1 Algemene voorzieningen

De algemene rolstoelvoorziening (rolstoel en scootmobielpool) biedt mogelijkheden voor die cliënten die een rolstoel niet dagelijks maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan cliënten die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die worden afgelegd te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is.

4.2.4.2 Verstrekkingsvorm

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die de cliënt zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

§ 4.3 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

§ 4.3.1 Omschrijving resultaat

Een vervoersvoorziening is een voorziening ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De cliënt moet 1500 tot 2000 kilometer kunnen afleggen. Daarbij mag rekening gehouden worden met de combinatie van de beschikbare voorzieningen, zoals een rolstoel, een scootmobiel of collectief vervoer.

§ 4.3.2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 5.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)

 

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

 

4.2.3.1 Voldoet de cliënt aan de geldende criteria?

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB geoperationaliseerd middels het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen, en in een redelijk tempo meter lopen, dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de cliënt niet in het openbaar vervoer kan komen, dan kan er aanleiding zijn wel een vervoersvoorziening te treffen.

 

Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

§ 4.3.3 Overige aspecten

4.3.3.1 Primaat collectief vervoer

Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de cliënt in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de cliënt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt alsmede zijn beperkingen en vervoersbehoeften, rekening houdend met de vraag op welke wijze het behoud of het bevorderen van zelfredzaamheid of de deelname aan het maatschappelijk verkeer bereikt wordt.

 

4.3.3.2 Aanvullende vervoersvoorziening

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand. Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.

4.3.3.3  Vervoersbehoefte

De vervoersbehoefte is mede bepalend of aanspraak bestaat op een (maatwerk)voorziening en in geval van een maatwerkvoorziening, waaruit deze moet bestaan.

 

Kinderen tot 12 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets (drie- of vierwieler of tandem) worden verstrekt.

§ 4.3.4 Vorm van de voorziening

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen:

  • .

    vervoersvoorziening in natura

    Collectief vervoer wordt in natura verstrekt. Het aantal zones is gemaximeer op 800.

    • .

      Voor het collectief vervoer (regiotaxi vervoer ’s-Hertogenbosch) betaalt een Wmo-reiziger voor een rit een opstaptarief van € 0,65 en € 0,65 voor iedere OV-zone waar hij doorheen reist. Een medisch begeleider (indicatie wordt door de gemeente verstrekt) reist gratis mee. Een sociaal begeleider betaalt hetzelfde tarief als van toepassing is voor de belanghebbende. De betaling van de belanghebbende wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente. Een rit kan maximaal 5 zones zijn.

  • .

    vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

    Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk indien de cliënt is aangewezen op collectief vervoer. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van het gebruik van de taxi of rolstoeltaxi wordt op declaratiebasis verstrekt.

§ 4.3.5 Soorten vervoersvoorzieningen

Bij het maken van de keuze gericht op het compenseren van beperkingen bij het verplaatsen per vervoermiddel moet ermee rekening gehouden worden dat deze in beginsel gericht is op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving”. Bij het opstellen van een programma van eisen en de selectie moet rekening gehouden worden met de vervoersbehoefte, frequentie, de sociale en de medische omstandigheden.

Bij alle vervoersvoorzieningen gelden een aantal algemene uitgangspunten:

  • .

    Gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen is medisch gezien niet mogelijk.

  • .

    Bij een individuele maatwerkvoorziening, zoals een driewielfiets of scootmobiel, moet er voldoende verkeersinzicht zijn om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen.

§ 4.4. Ontmoeten van medemensen en aangaan sociale verbanden

§ 4.4.1 Omschrijving resultaat

Het resultaat “ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden” is een heel algemeen resultaat. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Vaak zal het inzetten van een maatwerkvoorziening zoals begeleiding of vervoersvoorziening ertoe leiden dat de cliënt in voldoende mate medemensen kan ontmoeten en sociale verbanden kan aangaan. Dan is de cliënt met de reeds verstrekte maatwerkvoorzieningen, wellicht in combinatie met andere oplossingen, zoals algemene voorzieningen, in voldoende mate gecompenseerd.

§ 4.4.2 Sportvoorzieningen

De maatwerkvoorzieningen, die onder dit resultaat aan de orde kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld sportvoorzieningen. De cliënt komt voor een sportvoorziening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk is door beperkingen. Een andere voorwaarde is dat de cliënt actief lid is van een sportvereniging.

4.4.2.1 Vorm van de toekenning

Via de hulpmiddelenleverancier (wheels2sport) kan een cliënt gratis een half jaar een sporthulpmiddel uitproberen. Daarna kan via een persoonsgebonden budget een sportvoorziening worden aangeschaft.

Een persoonsgebonden budget voor een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3000,-. Dit bedrag is bedoeld als vergoeding in aanschaf, onderhoud en reparatie van de sportvoorziening voor een periode van drie jaar. In bijzondere situaties kan van dit bedrag afgeweken worden.

§ 4.5 Het zelf voeren van regie over het dagelijkse leven en het hebben van een dagstructuur en het ontlasten van mantelzorgers

§ 4.5.1 Omschrijving resultaat

Bij dit resultaat gaat het ten eerste om het bevorderen, behoud of het compenseren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, teneinde opname in een instelling, verwaarlozing en/of escalatie te voorkomen. Bij zelfredzaamheid en participatie gaat het erom dat iemand:

  • .

    voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie voeren over de zelfzorghandelingen;

  • .

    het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • .

    het vermogen heeft om zelf in zijn dagstructurering te voorzien;

  • .

    zelf besluiten kan nemen en regie voeren;

  • .

    een zinvolle dagbesteding heeft, ge

  • .

    een evenwichtig dag- en nachtritme

 

Het ontlasten van mantelzorgers heeft als beoogd resultaat dat de mantelzorger de ondersteuning thuis kan volhouden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld. Het ontlasten kan middels kortdurend verblijf, maar ook door begeleiding in de thuissituatie of dagbesteding.

 

De maatwerkvoorzieningen die kunnen worden verstrekt om het hiervoor omschreven resultaat te bereiken, worden aangeduid als ‘specialistische hulp’. Onder specialistische hulp zijn diverse voorzieningen te scharen zoals begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf.

§ 4.5.2 Aanspraak op specialistische hulp

Bij de beoordeling of aanspraak bestaat op specialistische hulp wordt gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt ingezetene van de gemeente? (zie § 3.1.1)

  • 2.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • 3.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 4.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3 en 4.5.2.1)

  • 5.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 7.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)

 

Daarnaast moet worden beoordeeld of de cliënt voldoet aan de geldende criteria.

4.5.2.1 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er meerderjarige huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de specialistische hulp te bieden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.

 

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie, met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat Wmo-ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

 

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door huisgenoten onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • .

    Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, bezoeken zwembad enzovoort.

  • .

    Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een huishouden horen, zoals het doen van de administratie of bieden van dagstructuur. Dit kan worden overgenomen door huisgenoot van cliënt wanneer die taak voorheen altijd door de cliënt werd uitgevoerd.

 

Wanneer kan een uitzondering worden gemaakt voor gebruikelijke hulp:

In bepaalde situaties is gebruikelijke hulp niet van toepassing of dient er soepeler mee omgegaan te worden. Die situaties zijn:

  • 1.

    Voor zover de huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht.

  • 2.

    Voor zover een huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden of andere oplossingen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, dienen deze hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door een ander, zoals een aanbieder, uit te laten voeren.

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp , wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp  voor op die maatschappelijke activiteiten.

§ 4.5.3 Specialistische hulp

4.5.3.1 Begeleiding

Begeleiding kan worden ingezet om te ondersteunen bij het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Begeleiding kan ook verstrekt worden ten behoeve van het oefenen van vaardigheden of handelingen of ten behoeve van het houden van toezicht op een cliënt.

Criteria

Om in aanmerking te komen voor begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    probleemgedrag;

  • 3.

    psychisch functioneren;

  • 4.

    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.

 

Indien de cliënt tijdens de begeleiding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden.

Omvang en normering  

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Persoonsgebonden budget

De omvang en aard van begeleiding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de omvang van begeleiding is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Het aantal uren varieert van 1 uur tot en met 24,9 uren per week.

4.5.3.2 Dagbesteding

Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven beoogd resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt niet verstaan:

  • 1.

    een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden;

  • 2.

    een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke. 

Criteria

Om in aanmerking te komen voor dagbesteding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vier terreinen:

  • 1.

    sociale redzaamheid;

  • 2.

    probleemgedrag;

  • 3.

    psychisch functioneren;

  • 4.

    of geheugen- en oriëntatiestoornissen.

 

Indien de cliënt tijdens de dagbesteding ondersteuning nodig heeft bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld hulp bij toiletbezoek), dan dient dit door de begeleider geboden te worden. Het vervoer van en naar de dagbesteding moet door de aanbieder worden geboden.

Omvang en normering  

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Persoonsgebonden budget

De omvang en aard van dagbesteding wordt afgestemd op de situatie van de cliënt. De bepaling van de

omvang van dagbesteding is de optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. De omvang wordt uitgedrukt in een aantal dagdelen, waarbij ieder dagdeel 4 uur bedraagt. Er geldt een maximum van 9 dagdelen per week.

   

Afbakening begeleiding en dagbesteding

Of iemand is aangewezen op begeleiding of dagbesteding, wordt bepaald door wat inhoudelijk het meest doelmatig is. Dagbesteding is voorliggend op begeleiding als hetzelfde resultaat wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is dagbesteding de aangewezen vorm van ondersteuning. Maar wanneer de hulpvraag gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de behoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding de aangewezen vorm. Ook als er contra-indicaties zijn voor dagbesteding, kan begeleiding worden verstrekt.

4.5.3.3 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger (maar ook van huisgenoten die gebruikelijke hulp leveren). Het zwaartepunt ligt bij kortdurend verblijf vooral op het logeren elders met als beoogd resultaat het overnemen van het permanent toezicht op de cliënt ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of mantelzorg. Het kortdurend verblijf is dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie.

 

Kortdurend verblijf is uitdrukkelijk preventief bedoeld: het kortdurend verblijf heeft als beoogd resultaat om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.

 

Criteria

De cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • 1.

    de cliënt heeft bijvoorbeeld een

  • 2.

    de cliënt is hierop gedurende maximaal drie etmalen per week aangewezen; Het is mogelijk om etmalen te sparen, zodat bijvoorbeeld in verband met vakantie meer etmalen per week kunnen worden afgenomen. Wel geldt dat het maximum aantal etmalen per jaar 156 (52 x 3) bedraagt en dat etmalen niet mogen worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar. De maximale aaneengesloten periode kortdurend verblijft is gelijk aan de wettelijke vakantiedagen, zijnde 28 dagen.

  • 3.

    de ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg aan de cliënt levert, is noodzakelijk.

  • 4.

    de cliënt is, gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte, aangewezen op ondersteuning gepaard gaand met permanent toezicht; 

Omvang

 

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met de specialistische hulp moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (en met welke vormen van specialistische hulp) de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Persoonsgebonden budget

Kortdurend verblijf wordt voor maximaal drie etmalen per week toegekend. De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in klassen en bijbehorende etmalen:

  • 1.

    klasse 1: een etmaal per week

  • 3.

    klasse 2: twee etmalen per week

  • 4.

    klasse 3: drie etmalen per week

 

Het (gemiddelde) aantal etmalen kortdurend verblijf wordt bepaald aan de hand van het aantal etmalen dat de mantelzorger of de huisgenoot die gebruikelijke hulp verleent, moet worden ontlast. Het aantal dagen dat de aanbieder registreert dient gelijk te zijn aan het aantal nachten dat de cliënt in de instelling verblijft.

§ 4.5.4 Beschermd wonen

4.5.4.1 Omschrijving resultaat

Het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven door het bieden van een veilige en afgeschermde woonomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en mogelijk een gevaar vormen voor zichzelf en anderen.

 

Woonzorgcombinaties

Binnen beschermd wonen worden twee woonzorgcombinaties onderscheiden:

  • 1.

    Beschermd wonen all-inclusive Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die zijn aangewezen op 24 uurs hulp/zorg, veel nabijheid nodig hebben en hun hulpvraag vaak niet langer dan 30 min. uit kunnen stellen. Bewoners nemen een all-inclusive pakket af. D.w.z. dat alle begeleiding/dagbesteding, woonlasten, vaste lasten, eten, schoonmaak, toezicht, e.d. op lasten komen van de zorgaanbieder. De cliënt betaalt een eigen bijdrage voor verblijf, ingehouden door het CAK.

  • 2.

    Beschermd wonen Thuis Voorziening voor mensen (18+) met een psychiatrische diagnose die een beroep kunnen doen op 24 uurs hulp/zorg op afroep. Er is altijd sprake van scheiden van zorg en wonen, betekent dat cliënt zelfstandig huurt en alle vaste lasten op zich neemt. Cliënt betaalt een eigen bijdrage voor begeleiding aan het CAK. 

4.5.4.2 Aanspraak

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening beschermd wonen wordt gekeken naar:

  • 1.

    Behoort de cliënt tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet))

  • 2.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk? (zie § 3.1.2)

  • 3.

    Is sprake van gebruikelijke hulp? (zie § 3.1.3)

  • 4.

    Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.4)

  • 5.

    Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar? (zie § 3.1.5)

  • 6.

    Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar (zie § 3.1.6)

4.5.4.3 Centrale toegang

Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een centrale toegang voor beschermd wonen die sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang. Toegang kan alleen verleend worden via de casusbespreking met de voorzitter.

4.5.4.5 Omvang  

Natura

De gemeente formuleert concrete resultaten die met beschermd wonen moeten worden bereikt. De cliënt en de aanbieder stellen een ondersteuningsplan op waarin is beschreven op welke wijze (de resultaten zullen worden bereikt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking.

 

Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de vorm van beschermd wonen die aan de orde is, beschermd wonen all-inclusive of beschermd wonen thuis.

§ 4.5.5 Opvang

Ee bestaat een aantal vormen van opvang, zoals vrouwenopvang en maatschappelijke opvang. Binnen de maatschappelijke opvang bestaat er een onderscheid tussen de volgende maatwerkvoorzieningen:

1) Crisisopvang

2) Begeleid wonen (dit is ook een doorstroomvoorziening voor de crisisopvang.

De dag- en nachtopvang is een inloopvoorziening die als algemene voorziening wordt aangemerkt. Hiervan kunnen bijvoorbeeld verslaafden en dak- en thuislozen gebruik maken. Nu het een algemene voorziening betreft, vindt de verstrekking in natura plaats, dus geen persoonsgebonden budget.

4.5.5.1 Centrale toegang

Vanaf 1 januari 2016 wordt in de regio de Meierij en Bommelerwaard gewerkt met een centrale toegang voor opvang die sociale (wijk)teams ondersteunt bij het verlenen van deze toegang. Toegang kan alleen verleend worden via de casusbespreking met de voorzitter.

Hoofdstuk 5 Natura en persoonsgebonden budget

§ 5.1 Inleiding

Op basis van de wet zijn er twee verstrekkingsvormen voor maatwerkvoorzieningen. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. Met de voorziening die de cliënt in natura krijgt moet het probleem voldoende opgelost zijn.

De tweede mogelijkheid is de in de wet verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor het persoonsgebonden budget geldt het trekkingsrecht. Dat wil zeggen dat de betaling van hulpverleners verloopt via de SVB. Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die kan de gemeente zelf uitbetalen.

§ 5.2 Afwegingskader

§ 5.2.1 De voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt door het college bij beschikking verstrekt. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

§ 5.2.2 Het persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor de cliënt die zelf de regie over zijn leven kan voeren. De gemeente vindt het belangrijk dat cliënten eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een persoonsgebonden budget kunnen inzetten. De gemeente zet daarom in op de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget met een stevige voorkant (intake/voorlichting) waardoor voor controle achteraf een lichte en goedkope vorm volstaat.

5.2.1.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

De wet en, ter uitwerking hiervan, de verordening bevatten een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

 

Bekwaamheid cliënt

Een van de voorwaarden is dat de cliënt bekwaam is, dat wil zeggen of deze op eigen kracht, of met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk of een vertegenwoordiger, op een verantwoorde wijze kan omgaan met een PGB. Deze bekwaamheid wordt vooraf beoordeeld door de gemeente. De beoordelingscriteria zijn:

  • .

    Is de belanghebbende burger zelf, of samen met sociaal netwerk, in staat de eigen situatie te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en te sturen?

  • .

    Is de belanghebbende burger goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en kan hij hiermee omgaan?

  • .

    Is de belanghebbende burger in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uit te zoeken, sollicitatiegesprekken te voeren, contracten af te sluiten, facturen af te handelen, de kwaliteit te bewaken evenals de voortgang van de hulpverlening?

 

Indien er een ernstig vermoeden is dat de cliënt, ook met hulp uit zijn sociaal netwerk of zijn vertegenwoordiger, problemen zal hebben met het omgaan met persoonsgebonden budget, vindt geen verstrekking van een persoonsgebonden budget plaats. Hierbij valt te denken aan de volgende situaties:

  • .

    De cliënt is handelingsonbekwaam.

  • .

    De cliënt heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking, niet aangeboren hersenletsel of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie.

    Er is sprake van verslavingsproblematiek. Bij verslavingsproblematiek is er vaak sprake van ongecontroleerde uitgaven en verwaarlozing van de financiële situatie waarbij het verstrekken van een pgb een risico kan vormen en dus een inadequate verstrekking is. Ook hier is het belangrijk of er sprake is van een financiële bewindvoerder, is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

  • .

    Er is sprake van schuldenproblematiek Beoordeeld moet worden of een cliënt dusdanig in de financiële problemen zit dat bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget de verwachting bestaat dat deze verkeerd gebruikt kan worden al dan niet met opzet. Immers zal verstrekking van een pgb in dergelijke situaties tot vergroting van de problematiek leiden. Een belangrijk aspect bij deze problematiek is de aanwezigheid van een financiële bewindvoerder. Is er een financiële bewindvoerder aanwezig dan kan een persoonsgebonden budget toch een optie zijn.

 

Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet gewenst is. Ook kan het zo zijn dat een cliënt zelf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een persoonsgebonden budget verstrekt kan worden. Wel gelden er eisen aan degene die het persoonsgebonden budget beheert

 

Kwaliteit van de dienstverlening

Afhankelijk van het type hulp en ondersteuning worden meer of minder eisen gesteld over de kwaliteit van hulp en ondersteuning die wordt geboden met een PGB. In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

  • .

    De zorgovereenkomst moet zijn afgestemd op het ondersteuningsplan dat met de cliënt is opgesteld en moet leiden tot de daarin afgesproken resultaten.

  • .

    Degene die ondersteuning verleent, moet een VOG kunnen overleggen.

  • .

    Degene die ondersteuning verleent, moet over een passende opleiding/registratie beschikken.

  • .

    Degene die ondersteuning verleent, neemt bij zijn werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard, uiteraard voor zover de hulpverlener een professional is.

  • .

    Het college toetst periodiek de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt.

Hoofdstuk 6 Beëindigen, intrekken, herzien en terugvorderen

§ 6.1 Algemeen

De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.

§ 6.2 Terugvordering

§ 6.2.1 Inleiding

De wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van de cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.

§ 6.2.2 Bevoegdheid tot terugvordering

Er bestaat voor het college geen verplichting tot terugvordering (discretionaire bevoegdheid). Het besluit al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen is aan het college. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging (artikel 3:4 Awb). Welke belangen precies een rol spelen en hoe die dienen te worden afgewogen tegen het algemene belang van een rechtmatige besteding van gemeenschapsgelden is sterk afhankelijk van de casus.

Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt geen executoriale titel, met uitzondering van de terugvordering op grond van de wet (de cliënt heeft opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt). Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

§ 6.2.3 Terugvordering voorziening in natura

Op grond van de Verordening kan het college besluiten de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen. Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening gaat het college uit van de dagwaarde. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan en reële afschrijvingsduur.

Hoofdstuk 7 Controle klachtafhandeling aanbieders

Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders. Het college controleert in ieder geval of de aanbieders een klachtenregeling hebben. Daarnaast controleert het college steekproefsgewijs of klachten zorgvuldig worden afgehandeld. Tot slot moeten de aanbieders periodiek een managementrapportage inzake de klachten overleggen.

Ondertekening

de secretaris, de burgemeester,
mr.drs. I.A.M Woestenberg, mr. dr. A.G.J.M. Rombouts

Bijlage 1 Normeringskader hulp bij het huishouden

Bijlage 1 Normeringskader hulp bij het huishouden

Bijlage 2 Werkproces hulp in het huishouden

GEMEENTE

  • 1.

    De cliënt meldt zich bij de gemeente met een hulpvraag tot huishoudelijke ondersteuning. De cliënt wordt hierbij op de mogelijkheid van klantondersteuning gewezen, waarbij de cliënt zich kan laten ondersteunen in zijn hulpvraag.

  • 2.

    De gemeente stelt aan de hand van het normenkader een onderzoek in waaruit blijkt of sprake is van beperkingen bij het voeren van het huishouden en zo ja, welke beperkingen dit zijn. Ook wordt bezien of er mogelijkheden zijn voor de cliënt om op eigen kracht of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot een schoon en leefbaar huis.

    In het gesprek met de cliënt wordt verder voorlichting gegeven over de wet- en regelgeving waaronder de eigen bijdrage systematiek en de mogelijkheid voor mantelzorgers om tegen gereduceerd tarief van € 5,50 per uur hulp van de Zorgcoöperatie ‘s-Hertogenbosch hulp bij het huishouden te regelen.

    Het onderzoek resulteert in vier mogelijke conclusies:

    • a.

      de cliënt kan op eigen kracht of met hulp uit zijn sociaal netwerk hulp regelen

    • b.

      de cliënt wil gebruik maken van de mantelzorgregeling

    • c.

      de cliënt heeft gezien zijn beperkingen en persoonlijke situatie een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden nodig. Omdat de cliënt en/of mantelzorger ook zelf nog kan bijdragen is gedeeltelijke professionele hulp bij het huishouden nodig

    • d.

      de cliënt heeft gezien zijn beperkingen en persoonlijke situatie een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden nodig. Er zijn geen mogelijkheden binnen het eigen netwerk om de huishoudelijke taken over te nemen, waardoor het volledig inzetten van professionele hulp noodzakelijk is.

  • 3.

    Wanneer er onduidelijkheden zijn over de medische noodzaak voor huishoudelijke hulp bestaat de mogelijkheid om medisch advies op te vragen. De medisch adviseur zal tijdens een onderzoek beoordelen welke hulp noodzakelijk is voor de cliënt (zie tevens de hieronder genoemde vier conclusies). De gemeente toetst het advies van de medisch adviseur op zorgvuldigheid en neemt een standpunt in over wel/geen noodzaak tot een maatwerkvoorziening.

  • 4.

    De cliënt ontvangt van de gemeente een plan van aanpak waarin de toegang tot HH, het te bereiken resultaat “schoon en leefbaar huis / het kunnen beschikken over schone en doelmatige kleding” en de werkzaamheden zoals onder andere “licht / zwaar / wasverzorging / strijk / maaltijden bereiden” die overgenomen moeten worden, beschreven worden. In dit plan wordt aangekondigd dat de zorgaanbieder een ondersteuningsplan samen met de cliënt maakt waarin concrete werkzaamheden, activiteiten en tijdseenheden met frequentie zijn opgenomen. De zorgaanbieder dient met het ondersteuningsplan maatwerk te leveren, hetgeen voortvloeit uit het normenkader hulp bij het huishouden gemeente ’s-Hertogenbosch.

    De gemeente meldt de cliënt aan bij de zorgaanbieder van voorkeur (IVT thuiszorg, Tzorg, Sint Jozefoord, Interzorg of Brabant Zorg). De zorgaanbieder ontvangt een formulier van de gemeente waarin de toegang beschreven staat (hetgeen alleen relevante informatie moet bevatten).

     

    ZORGAANBIEDER

  • 5.

    De zorgaanbieder waar de voorkeur van de cliënt naar uitgaat neemt contact op met de cliënt. De zorgaanbieder legt een huisbezoek af bij de cliënt en bespreekt hoe het te bereiken resultaat met de geadviseerde werkzaamheden/hoofdtaken worden omgezet in werkafspraken.

    De zorgaanbieder maakt vervolgens gezamenlijk met de cliënt het ondersteuningsplan op. Dit doen ze aan de hand van het onafhankelijk en objectief vastgestelde normenkader hulp bij het huishouden gemeente ’s-Hertogenbosch.

  • 6.

    Zorgaanbieder legt het ondersteuningsplan voor aan de cliënt ter ondertekening. Cliënt beslist of hij een aanvraag wilt indienen. Op het aanvraagformulier geeft de cliënt akkoord / niet akkoord voor het uitvoeringsplan.

    Zodra de cliënt akkoord gaat, kan de hulp starten (startdatum HH is gelijk aan datum ondertekening ondersteuningsplan).

    Bij niet akkoord wordt huishoudelijke hulp ingezet voor onderdelen waarover wel overeenstemming bestaat, en/of zal er binnen een bepaalde termijn een evaluatie van het uitvoeringsplan gepland worden. Bij niet akkoord dient de cliënt aan te geven waarom hij niet akkoord is en dient de cliënt te omschrijven wat hij volgens hem noodzakelijk acht.

     

    GEMEENTE

  • 7.

    Het door de cliënt en zorgaanbieder ondertekende ondersteuningsplan wordt door de zorgaanbieder naar de gemeente gestuurd ter toetsing. De gemeente toetst of het opgestelde ondersteuningsplan aansluit op de hulpvraag van de cliënt en of het in overeenstemming is met wat de cliënt nodig heeft (gelet op de persoonlijke omstandigheden en beperkingen als genoemd in het plan van aanpak).  

    Vervolgens maakt de gemeente de beschikking op en stuurt deze naar de cliënt. Bij de beschikking is het ondersteuningsplan als bijlage opgenomen. In dit ondersteuningsplan (zie bijlage 2) is een duiding van de werkzaamheden, activiteiten en tijdseenheden met frequentie weergegeven. Tegen dit besluit kan altijd bezwaar worden gemaakt conform de Awb.

Bijlage 3 Voorbeeld ondersteuningsplan hulp bij het huishouden

Bijlage 3 Voorbeeeld ondersteuningsplan hulp bij het huishouden