Verordening kinderopvang gemeente ’s-Hertogenbosch 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening kinderopvang gemeente ’s-Hertogenbosch2016

De gemeenteraad van ‘s-Hertogenbosch heeft op 10 mei 2016 de Verordening kinderopvang gemeente ’s-Hertogenbosch 2016 vastgesteld. De verordening is op 1 januari 2016 in werking getreden en regelt onder meer de gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). De verordening regelt de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

De gemeenteraad van 's-Hertogenbosch in zijn openbare vergadering van 10 mei 2016;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 maart 2016,

regnr.5579640;

gelet op de Gemeentewet;

Besluit

De Verordening Kinderopvang 2016 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang;

HOOFDSTUK 2. GRONDEN VOOR TEGEMOETKOMING

Artikel 2 Gronden voor tegemoetkoming

  • 1. Het college voorziet in een vergoeding voor de kosten van kinderopvang in die gevallen waarin sprake is van:

    • a.

      Een Sociaal-Medische Indicatie

    • b.

      Een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW/IOAZ of de Algemene nabestaandenwet én gebruik makend van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 1.6 lid1 sub c van de wet.

    • c.

      Minderjarigen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, scholing of opleiding volgen en met toepassing van artikel 16 of artikel 18 van de PW algemene bijstand ontvangen of kunnen ontvangen zoals bedoeld in artikel 1.6 lid 1 sub e van de wet.

    • d.

      een ouder die is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in de Wet tegemoetkoming, onderwijsbijdragen en schoolkosten, dan wel als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 als bedoeld in artikel 1.6 lid 1 sub j van de wet.

  • 2. Er is sprake van een Sociaal-Medische Indicatie in een situatie waarbij de ouder door sociale en/of medische omstandigheden tijdelijk niet (goed) voor het kind kan zorgen of waarbij meervoudige gezinsproblematiek een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van het kind in de weg staat. De ouder kan een vergoeding voor kinderopvang ontvangen als kinderopvang een functie kan vervullen bij het opheffen of verminderen van de omstandigheden en daarom noodzakelijk is voor het bevorderen van een gezonde en evenwichtige ontwikkeling van het kind.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam en BSN-nummer van de ouder;

    • b.

      naam en BSN-nummer van de partner (indien van toepassing)

    • c.

      naam, geboortedatum en (zo mogelijk) BSN-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      de grond waarop de tegemoetkoming wordt aangevraagd;

    • f.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2;

    • g.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Een aanvraag op basis van een Sociaal-Medische Indicatie bevat naast het genoemde in lid 1 gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de indicatiestelling.

  • 3. Het college bepaalt dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier;

  • 4. Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college informeert de aanvrager hierover schriftelijk.

Artikel 5 Weigeringsgrond

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming indien:

    • a.

      De aanvraag niet gebaseerd is op de genoemde gronden in deze verordening.

    • b.

      De aanvraag niet compleet is;

    • c.

      Er sprake is van een voorliggende voorziening;

    • d.

      De opvang niet noodzakelijk is.

  • 2. Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub b, c en d, geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.1. lid 1 van de wet.

  • 3. Het college weigert een voorziening aan ouders als bedoeld in lid 2 indien het inkomen meer bedraagt dan 120 procent van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. In aanvulling op lid 1 weigert het college de tegemoetkoming op basis van een Sociaal Medische Indicatie indien in het geval van een psychisch-sociale aandoening geen professionele begeleiding wordt ingezet om de problematiek weg te nemen.

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. Voor wat betreft de datum waarop de aanvraag ingediend dient te worden en de ingangsdatum voor de tegemoetkoming, wordt aangesloten bij de termijnen zoals gehanteerd door de Belastingdienst bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. .

  • 2. Als op de datum van aanvraag nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van het lopend kalenderjaar t/m 31 december.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.

  • 3. Bij personen als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub b kan de tegemoetkoming gedurende de lopende maand en de daarop volgende maand worden voortgezet indien de uitkering als genoemd in het bedoelde artikel wordt beëindigd als gevolg van het aanvaarden van betaalde arbeid en de kinderopvang noodzakelijk is voor het behoud van deze arbeid.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming op basis van een Sociaal-Medische Indicatie ook voor een langere periode verlenen, met een maximum van één jaar.

Artikel 8 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

  • 1. Het college verstrekt de tegemoetkoming gebaseerd op de gronden zoals genoemd in artikel 2 lid 1 b en c alleen voor het aantal uren kinderopvang per kind dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van gezin en activiteiten gericht op werk, participatie en/of scholing.

  • 2. Het college verstrekt de tegemoetkoming op basis van een Sociaal-Medische Indicatie alleen voor het aantal uren kinderopvang per kind dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor het opheffen of verminderen van de sociale en/of medische omstandigheden het gezin.

  • 3. De noodzakelijkheid wordt vastgesteld op basis van de beschikbaarheid van de alleenstaande ouder of beide inwonende ouders.

  • 4. Het maximum aantal uren zoals genoemd in de Wet Kinderopvang, worden gehanteerd bij de berekening van de tegemoetkoming.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • b.

      de naam en vestigingsplaats van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • c.

      de periode van de kinderopvang per kind waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • d.

      het maximaal toegekende bedrag per maand of andere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend en de wijze waarop dit berekend is;

    • e.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • f.

      de verplichtingen van de ouder;

    • g.

      de omvang van de kinderopvang indien de noodzakelijkheid wordt beperkt volgens artikel 7;

    • h.

      de grond waarop de tegemoetkoming wordt verstrekt.

Artikel 10 De voorlopige toekenningen van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming is van voorlopige aard en wordt op maandbasis berekend en vastgesteld.

  • 2. Het college kan de bijdrage tussentijds aanpassen indien het aantal benodigde uren kinderopvang hiertoe aanleiding geeft

  • 3. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

  • 4. Voor de Sociaal-Medische indicatie worden de kosten voor de ouder met een inkomen tot 120 procent van de uitkeringsnorm volledig vergoed

  • 5. Voor de Sociaal-Medische Indicatie wordt van ouders met een inkomen boven de 120 procent van de uitkeringsnorm een eigen bijdrage gevraagd conform de norm van de belastingdienst.

  • 6. Voor de tegemoetkoming gebaseerd op de gronden zoals genoemd in artikel 2 lid 1 b, c en d worden enkel de eigen bijdragen van de ouder vergoed.

HOOFDSTUK 5. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 11 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder verstrekt aan het college onmiddellijk, uit eigen beweging, alle gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een gewijzigde tegemoetkoming.

  • 2. De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt op verzoek van het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, een overzicht van de feitelijke afgenomen kinderopvang over het voorafgaande jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het overzicht van de feitelijke afgenomen kinderopvang op basis van een Sociaal-Medische Indicatie uiterlijk 1 april verstrekt.

  • 3. Het college stelt de tegemoetkoming kinderopvang binnen 26 weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13 Terugvorderen

  • 1. Teveel betaalde tegemoetkomingen worden zo mogelijk verrekend met lopende betalingen dan wel teruggevorderd.

  • 2. Bedragen door een ouder of diens partner in het kader van deze verordening verschuldigd aan de gemeente worden ingevorderd door het college van burgemeester en wethouders. Een bedrag is invorderbaar vanaf een maand na de dag van dagtekening van de beschikking waarbij de vordering is ontstaan.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Beleidsregels

Het college kan beleidsregels formuleren.

Artikel 15 Afwijken van bepalingen; hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder(s) afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1-1-2016 .

Artikel 18 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente ’s-Hertogenbosch 2016.

Toelichting op de Verordening Wet kinderopvang

1. Inleiding

Op 1 januari 2005 trad de Wet Kinderopvang en kwaliteitsteisen peuterspeelzalen (Wko) in werking. De Wko wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wko, maar ook niet werkenden. De wet benoemde een aantal doelgroepen, die een beroep op de gemeente kunnen doen voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. Bij de wetswijziging van 1 januari 2013 wordt deze vergoeding voortaan volledig betaald door de Belastingdienst/Toeslagen, m.u.v. de ouderbijdrage.

De gemeente heeft de beleidsvrijheid ervoor te kiezen de eigen bijdrage die van de ouders wordt gevraagd te vergoeden. De regels hieromtrent worden vastgelegd in deze verordening. Voor de doelgroepen als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub b, c en d geldt het uitgangspunt dat er alleen een gemeentelijke tegemoetkoming verstrekt wordt als er recht bestaat op een vergoeding in het kader van de Wko vanuit de Belastingdienst.

2. Karakter van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Dit betekent dat de regels die de Awb stelt over subsidies van toepassing zijn op de tegemoetkomingen. Daarnaast natuurlijk de Wko zelf en deze verordening. De Algemene subsidieverordening gemeente ‘s-Hertogenbosch is niet van toepassing voor deze vorm van subsidieverlening, omdat de Verordening Wet kinderopvang in juridische zin specifieker is en dus voorgaat op de algemene verordening.

3. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd.

De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van zorg en activiteiten buitenshuis gericht op werk en/of scholing mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus uitdrukkelijk niet bepalend.

Wat betreft de termijnen m.b.t. de datum aanvraag en ingangsdatum tegemoetkoming wordt aangesloten bij de termijnen zoals die ook door de belastingdienst worden gehanteerd in het kader van de Wko. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaatsvindt.

De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorlopige betalingen. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

De tegemoetkoming gaat nooit uit boven het maximum aantal toegestane uren zoals bedoeld in artikel 7 lid 4 van de wet.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar t/m 31 december. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Daarnaast kunnen natuurlijk ook twee besluiten genomen worden, een voor het lopende jaar en een voor het komende jaar. Dit zal het geval zijn als de behoefte aan kinderopvang bijvoorbeeld kort doorloopt in het komende jaar.

Voor een aanvraag op basis van een Sociaal-Medische Indicatie geldt dat deze ook voor een langere periode dan het lopende kalenderjaar kan worden verstrekt. Hierbij geldt wel een maximumperiode van één jaar.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de betaling wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het definitief vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wko worden gehanteerd.

Artikel 2 Gronden van tegemoetkoming

In dit artikel worden de gronden waarop de gemeente voorziet in een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang uiteengezet. Hierbij worden drie gronden aangegeven op basis waarvan de gemeente de eigen bijdrage van ouders voor kinderopvang vergoed:

  • a.

    Een Sociaal-Medische Indicatie

  • b.

    Een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW/IOAZ of de Algemene nabestaandenwet

  • c.

    Minderjarigen die scholing of opleiding volgen

  • d.

    Studenten

Onder de grond genoemd onder b wordt ook verstaan uitkeringsgerechtigden met inkomen uit een parttime baan én een aanvullende uitkering.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wko). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wko). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 3.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden kan de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toesturen. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per kind, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wko en artikel 19, eerste lid

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

In onderdeel e is bepaald dat de grond waarop de aanvraag wordt ingediend aangegeven moet worden.

Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt.

In het tweede lid wordt aangegeven dat aanvragers gegevens over het vaststellen van de Sociaal-Medische Indicatie moeten aanleveren.

In het derde lid is vastgelegd dat het college kan bepalen dat van een aanvraagformulier gebruik gemaakt wordt waarop aangegeven staat welke gegevens overlegd moeten worden bij de aanvraag.

In het vierde lid wordt bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.

Artikel 4 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. Dit sluit aan bij de termijnen die bij de uitvoering van de Participatiewet gehanteerd worden.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, worden cliënten in december verzocht de januarifactuur die zij al vooraf hebben ontvangen, toe te sturen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.

Artikel 5 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de tegemoetkoming in de vorm van een subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.

Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid

Artikel 6 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Wat betreft de ingangsdatum van de tegemoetkoming wordt aangesloten bij de termijnen die de Belastingdienst hanteert in het kader van de Wko.

Artikel 7 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Eind december ontvangt belanghebbende een brief waarin belanghebbende gewezen wordt op de mogelijkheid tot continuering van de vergoeding.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), kan in sommige gevallen voorkomen worden dat de tegemoetkoming ten onrechte wordt verleend.

Artikel 8 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

Om de kosten voor de gemeente te beheersen, is in de verordening een bepaling over de noodzaak van het aantal uren kinderopvang per week opgenomen. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid met zijn zorgtaken te kunnen combineren. Het begrip arbeid wordt ruim opgevat; het gaat bv. ook om de activiteiten in het kader van een reïntegratietraject. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om zorg voor het gezin en activiteiten gericht op werk en scholing te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 van de Wko, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel e). Artikel 10 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorlopige tegemoetkomingen. Onderdeel f van artikel 9 schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wko (en in ongeveer dezelfde bewoordingen is overgenomen in artikel 19 van de verordening);

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De betalingen vinden plaats in de vorm van een voorlopige tegemoetkoming.

De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Daarbij wordt gestreefd naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf zo min mogelijk verrekeningen nodig zijn.

Artikel 11 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet.

Het vierde lid van artikel 28 Wko bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt en dat de ouders daarvoor geen aanvraag hoeven in te dienen. De ouders zijn wel verplicht om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk zes weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens zesentwintig weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft en de manier waarop dit berekend is.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de tegemoetkoming lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor een tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de ouder/ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ouder/ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot een tegemoetkoming zou hebben geleid, of

  • d.

    de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ouder/ontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 13 Terugvorderen

Dit artikel regelt hoe omgegaan wordt met de mogelijkheid dat tussentijds of achteraf blijkt dat de vergoeding niet overeen komt met de daadwerkelijke kosten. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag verrekenen of terugvorderen.

Artikel 14 Beleidsregels

In dit artikel is geregeld dat het college beleidsregels kan opstellen waarin nader aangegeven is hoe omgegaan wordt met bevoegdheden ten aanzien van de genoemde artikelen. Op die wijze wordt de beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 15 Afwijken van bepalingen; hardheidsclausule

De hardheidsclausule maakt het mogelijk om in gevallen dat toepassing van de verordening tot een onbillijke uitkomst zou leiden van de verordening af te wijken.

Artikel 16 Gevallen waarin de hardheidsclausule niet voorziet

Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig nu het hier een nieuwe regelgeving betreft waarbij op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

In dit artikel is geregeld op welk moment de verordening in werking treedt.

Artikel 18 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.