Beleidsregels vermogen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019

Geldend van 01-04-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels vermogen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019

Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch,

In zijn vergadering van 26 maart 2019, gelezen het voorstel met reg.nr. 8833087

gelet op

  • Participatiewet, art. 31;

  • Participatiewet, art. 32;

  • Participatiewet, art. 34;

Overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie en schoolverlating,

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels:

  • 1.

    De Beleidsregels ‘Vermogen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019’.

  • 2.

    De datum van inwerkingtreding wordt vastgesteld op 1 april 2019.

Richtlijnen handboek

B019 - Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

B020 - Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

B021 - Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

B022 - Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

B027 - Waarde auto bij vermogensvaststelling

B028 - Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

B061 - Vaststelling vermogen bij co-ouderschap

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • b.

      vrij te laten vermogen: vermogen tot aan de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de wet;

    • c.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het vaststellen van vermogen

Artikel 2. Vaststellen van het vermogen

  • 1.

    De peildatum voor de vermogensvaststelling bij aanvang van de bijstandsverlening, is de datum waarop het recht op bijstand voor de belanghebbende is ontstaan.

  • 2.

    Bij toename van het vermogen tijdens de bijstandsverlening tot maximaal het vrij te laten vermogen, wordt de vermogenstoename in mindering gebracht op het vastgestelde vrij te laten vermogen.

Artikel 3. Bestanddelen vermogen

  • 1.

    Bij de vermogensvaststelling wordt een eenmalig bedrag van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) op het totale vermogen vrijgelaten.

  • 2.

    Op geld waardeerbare bezittingen met een persoonlijke waarde worden in beginsel niet als vermogen aangemerkt. In bijzondere gevallen kan hierbij het individualiseringsprincipe worden toegepast.

Artikel 4. Vrijlating auto, motor, caravan of boot

  • 1.

    Eén auto of motor (benzine, gas, diesel) met een waarde tot maximaal € 4.500- wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 4.500-, wordt de waarde van de auto of motor volledig aangemerkt als vermogen. Eén elektrische of hybride auto met een waarde tot maximaal € 7.000-, wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk. Indien de waarde meer bedraagt dan € 7.000-, wordt de waarde van de elektrische of hybride auto volledig aangemerkt als vermogen.

  • 2.

    Caravans en boten worden niet als algemeen gebruikelijk beschouwd en worden volledig aangemerkt als vermogen.

Artikel 5. Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij vestiging vanuit een andere gemeente wordt het vermogen in alle gevallen (opnieuw) vastgesteld per ingangsdatum van de bijstandsuitkering in de gemeente ‘s-Hertogenbosch.

Artikel 6. Vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Indien er sprake is van een echtscheiding of verlating met een boedelscheiding, wordt het vermogen na afronding van de boedelscheiding vastgesteld.

Artikel 7. Vermogensvaststelling bij co-ouderschap

  • 1.

    Wanneer er sprake is van co-ouderschap wordt de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3, sub a en sub b van de wet naar rato berekend op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.

  • 2.

    Wanneer er sprake is van co-ouderschap, worden de vermogensbestanddelen van het kind naar rato tot het vermogen van de co-ouder gerekend, berekend op basis van het aantal dagen dat de co-ouder de zorg heeft voor het kind.

Artikel 8. Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Bij een wijziging van de leefvorm tijdens de bijstandsverlening wordt het vermogen opnieuw vastgesteld. De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van belanghebbende(n).

Artikel 9. Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaartkosten

Gereserveerd vermogen dat bestemd is voor begrafenis- of crematiekosten, wordt vrijgelaten op de vermogensvaststelling, indien er geen (dekkende) uitvaartverzekering is afgesloten. Het vastgelegde bedrag, inclusief de waarde van de reeds afgesloten uitvaartverzekeringen, mag niet hoger zijn dan het vastgestelde bedrag van de actuele prijsgegevens van het Nibud.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2019.

Artikel 11. Citeerartikel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels vermogen 2019’.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders,

De secretaris,

Mr.Drs. I.A.M. Woestenberg

De burgemeester,

Drs. J.M.L.N. Mikkers

Toelichting Beleidsregels vermogen uitkering

ALGEMENE TOELICHTING

Wanneer middelen voor mensen ontbreken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, behoort een bijstandsuitkering tot de mogelijkheden. De wet regelt dan hoeveel vermogen iemand mag hebben om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering: de vermogensgrens. De wet voorziet ook in enkele vrijgestelde bedragen wat betreft de vermogensvaststelling. Daarnaast kan het college verdere regels opstellen omtrent de vermogensvaststelling. Met deze beleidsregels geeft het college aan op welke wijze er met vermogen(vaststelling) moet worden omgegaan.

Wanneer in deze beleidsregels gesproken wordt over vermogen, wordt hiermee bedoeld de vermogensbestanddelen van de belanghebbende en de personen die tot zijn gezin behoren (de partner en eventuele ten lasten komende kinderen).

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 2. Vaststellen van het vermogen

Lid 2: het opnieuw berekenen van het vermogen bij iedere (lichte) vermogenstoename is arbeidsintensief met relatief hoge uitvoeringskosten. Daarbij komt dat lang niet elke vermogenstoename rechtsgevolgen voor de belanghebbende heeft. Een veel voorkomend voorbeeld hierbij is de eenmalige afkoop van pensioen.

Wanneer er sprake is van vermogenstoename die binnen de grens van het maximaal vrij te laten vermogen blijft, heeft dit geen rechtsgevolgen voor de belanghebbende. In dergelijke situaties staan de inspanningen van het opnieuw berekenen van het vermogen niet in verhouding tot het resultaat. Het college heeft daarom besloten om in deze gevallen de huidige werkwijze te handhaven: de vermogenstoename wordt op het resterend vrij te laten vermogen in mindering gebracht. De belanghebbende ontvangt een beschikking waarin de verlaging van het resterend vrij te laten vermogen wordt genoemd en het bedrag van de mogelijke nieuwe vermogenstoename. De uitkering kan in dergelijke situaties verder ongewijzigd worden voortgezet.

Vermogenstoename boven de vermogensgrens

Wanneer er sprake is van vermogenstoename groter dan het resterend vrij te laten vermogen, heeft dit overschrijding van het vrij te laten vermogen tot gevolg. Ongeacht of er bij de belanghebbende op dat moment wel degelijk sprake is van een negatief vermogen, moet de overschrijding van het resterend vrij te laten vermogen in aanmerking worden genomen. Met andere woorden: de overschrijding staat in de weg van voortzetting van de bijstand. De uitkering zal in deze gevallen beëindigd moeten worden. Hoewel deze werkwijze juridisch gezien correct is, kunnen de gevolgen van beëindiging voor belanghebbenden groot zijn. Dit is met name het geval in situaties waarbij er, naast de vermogenstoename, ook sprake is van schulden. In dergelijke situaties kan er gebruik gemaakt worden van de volgende werkwijze (zie ook CRvB 01-02-2005, nrs. 03/6531 NABW e.a en CRvB 22-11-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU6987 en artikel 45, lid 3 van de Participatiewet):

  • Bij toename van het vermogen tijdens de bijstandsverlening met een bedrag dat hoger is dan het vrij te laten vermogen, wordt de bijstand ingetrokken vanaf de datum waar de vermogenstoename aan moet worden toegerekend. Op (minimaal) de 31e dag na de intrekkingsdatum kan een volledig nieuwe vermogensvaststelling plaatsvinden.

Het recht wordt op deze wijze tijdelijk ingetrokken voor een periode van minstens 30 dagen, waarna ambtshalve een volledig nieuwe vermogensvaststelling dient plaats te vinden met alle actuele (positieve en negatieve) vermogensbestanddelen hierin meegenomen (CRvB 28-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4123). Indien uit deze vermogensvaststelling volgt dat het recht op bijstand blijft bestaan, kan de uitkering op de 31e dag worden voortgezet (met in achtneming van de nieuwe vermogensvaststelling). Het recht op bijstand wordt in de tussenliggende periode ingetrokken.

Met deze ambtshalve werkwijze wordt voorkomen dat belanghebbenden het gehele aanvraagproces opnieuw moeten doorlopen. Daarnaast blijven mensen op deze manier ‘in het vizier’. Niet iedereen zal immers na beëindiging van de bijstand (tijdig) een nieuwe aanvraag indienen, omdat men bijvoorbeeld (onterecht) denkt hier geen recht meer op te hebben. Van deze werkwijze dient gebruik te worden gemaakt wanneer de financiële situatie van belanghebbenden hierom vraagt. De beoordeling hiervan ligt bij de uitvoering. Hiermee wordt, binnen de wettelijke kaders, zo veel mogelijk aangesloten bij de huidige visie van de gemeente ’s-Hertogenbosch op gastvrijheid en Den Bosch Schuldenvrij.

Aan bovenstaande dient toegevoegd te worden dat de bovengenoemde werkwijze vaak niet van toepassing zal zijn, wanneer er sprake is van vermogenstoename in het verleden (zoals in geval van ontvangst van een erfenis). Daarnaast wordt voor ontvangst van giften en schadevergoedingen verwezen naar de ‘beleidsregels giften en schadevergoedingen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019’.

Artikel 3. Bestanddelen vermogen

Het vermogen is de som van de waarde van de bezittingen waar de op dat moment redelijkerwijs over kan worden beschikt, verminderd met de aanwezige schulden. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende vermogensbestanddelen:

  • Saldi spaar- en betaalrekeningen

  • Saldi afkoopwaarde (levens)verzekeringen

  • De beurswaarde van aandelen, effecten en cryptomunten

  • De (particuliere) verkoopwaarde van een auto, motor en/of boot

  • Overige op geld waardeerbare bezittingen

  • Opeisbare schulden met een aantoonbare aflossingsverplichting. Een schuld kan in mindering gebracht worden op het vermogen als deze wordt aangetoond met schriftelijke bewijsstukken en er daadwerkelijk een verplichting tot terugbetaling is. Een studieschuld op grond van de Wet Studiefinanciering (WSF) kent vaak een uitgestelde betalingsverplichting. Indien hier sprake van is, wordt deze niet in de vermogensberekening meegenomen. In geval van een directe terugbetalingsverplichting via een deurwaarder wordt de studieschuld wel meegerekend.

Merk daarbij op dat deze opsomming niet limitatief is.

Eventuele vermogen van de belanghebbende dat gebonden is in de koopwoning, is nadrukkelijk géén onderdeel van de vermogensvaststelling zoals bedoeld in deze beleidsregels. In artikel 50 en artikel 34, lid 2 van de wet is aangegeven hoe hiermee om moet worden gegaan.

Lid 1: bij de vaststelling van het vermogen dient rekening gehouden te worden met een deel van het vermogen dat is bedoeld voor het levensonderhoud van de lopende maand. Dit gedeelte is bedoeld ter overbrugging. Bij zowel de aanvraag van de bijstandsuitkering als bij eventuele heronderzoeken wordt daarom het bedrag van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) op het totale vermogen vrijgelaten.

Lid 2: van vermogensbestanddelen met een emotionele en persoonlijke waarde kan gesteld worden dat het voor de belanghebbende niet wenselijk is om deze te gelde te maken. In beginsel worden deze dan ook niet als vermogen aangemerkt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze beleidsregels slechts handvatten zijn om tot een redelijke afweging te komen wat wel en wat niet verantwoord is in het kader van (verdere) bijstandsverlening. In bijzondere gevallen kan hiervan af worden geweken en het individualiseringsprincipe worden toegepast. Dit zal altijd een vorm van maatwerk zijn, waarbij elke situatie afzonderlijk beoordeeld moet worden

Artikel 4. Vrijlating auto, motor, caravan of boot

Lid 1: belanghebbende wordt geacht arbeid te accepteren over een afstand met een totale reisduur van maximaal 3 uur per dag. Het is dan ook redelijk om in lijn hiervan een auto of motor als algemeen gebruikelijk te beschouwen.

Er wordt geen grens van het bouwjaar van de auto gehanteerd. Dit is enkel verwarrend bij oudere auto’s die een relatief hoge waarde hebben. Het hanteren van alleen een bedrag is afdoende. Bij de vaststelling van de waarde van de auto dient gebruik gemaakt te worden van de onafhankelijke autokoerslijsten van de ANWB (www.anwb.nl/auto/koerslijst) of Independer (www.independer.nl). Daarbij dient de waarde van ‘verkoop tussen particulieren’ te worden gehanteerd. Auto’s ouder dan 15 jaar kunnen niet middels deze koerslijst worden opgezocht.

Benzine, diesel en gas auto’s

Het college maakt van haar bevoegdheid gebruik om één voertuig tot een maximum bedrag van

€ 4.500,00, vrij te laten van de vermogensvaststelling. Hierbij wordt aangesloten bij een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 04-11-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3646).

Aangenomen mag worden dat deze geen waarde boven de € 4.500,00 vertegenwoordigen. Indien er sprake is van een exclusief model of oldtimer, dan dient de waarde door de belanghebbende aangetoond te worden doormiddel van bijvoorbeeld een actueel taxatierapport van een dealer.

Elektrische of hybride auto’s

Als gevolg van het duurzaamheidsbeleid van de regering zijn de prijzen van elektrische en hybride auto’s enigszins gedaald. Daarom bestaat er een geringe kans dat een bijstandsgerechtigde over een elektrische of hybride auto beschikt.

Een elektrische of hybride auto is duurder in aanschaf dan een vergelijkbaar model op benzine of diesel. Echter, een elektrische of hybride auto is duurzamer dan de overige auto’s. Daarom hanteren we een waarde van € 7.000,00 voor de elektrische / hybride auto’s. Bedraagt de waarde van een auto meer dan € 7.000,00 dan dient de volledige waarde van de auto te worden betrokken bij de vaststelling van het vermogen.

Indien de belanghebbende meer dan één auto of motor op zijn naam heeft staan, geldt voor de overige vervoermiddelen niet de vrijlating van € 4.500,00 of € 7.000,00. De vrijlating is van toepassing op de auto of motor die de belanghebbende het langst in zijn/haar bezit heeft.

Auto op medische redenen

In sommige gevallen kan het bezit van een auto om medische redenen noodzakelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan een autobus in verband met een gehandicapt familielid. Wellicht dat in dergelijke gevallen de auto dan ook is aangepast. In deze situaties dient de waarde van de auto niet als vermogen te worden beschouwd. Er is in ieder geval sprake van een medische noodzaak als op grond van een Wmo-beschikking (Wet maatschappelijke ondersteuning) is vastgesteld dat de auto noodzakelijk is.

Indien er sprake is van een dergelijke situatie, dienen belanghebbenden dit zelf aan te geven. Het is ook de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf om hier bewijsstukken, zoals een Wmo-beschikking, over aan te leveren.

Lid 2: voor het vaststellen van de waarde van caravans kan gebruik worden gemaakt van de website www.caravans-verkopen.nl. Voor het vaststellen van de waarde van motoren kan gebruik worden gemaakt van een actueel taxatierapport van een dealer of van overige verkoopsites.

Artikel 5. Vermogensvaststelling bij vestiging vanuit een andere gemeente

Bij belanghebbenden die direct voorafgaand aan hun verhuizing naar de gemeente ’s-Hertogenbosch een bijstandsuitkering in een andere gemeente genoten, dient het vermogen opnieuw vastgesteld te worden.

De huidige zienswijze is dat bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente de bijstand in theorie ‘doorloopt’, waardoor niet opnieuw een vermogensvaststelling hoeft plaats te vinden. Echter, elke gemeente voert eigen beleid inzake de vermogensvaststelling. Het is daarnaast onbekend of en op welk moment het college van de vorige gemeente tussentijds een vermogensvaststelling liet plaatsvinden. Ook blijkt het in de praktijk soms lastig de (meest recente) vermogensvaststelling van de vorige gemeente te achterhalen. Op basis van de domiciliebepaling in artikel 40, lid 1 van de wet kan worden gesteld dat er feitelijk sprake is van een nieuwe aanvraag. Het college maakt daarom van haar bevoegdheid gebruik om het vermogen opnieuw vast te stellen.

Artikel 6. Vermogensvaststelling bij echtscheiding en verlating

Soms is definitieve vermogensvaststelling (nog) niet mogelijk. Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij echtscheiding en verlating. In deze gevallen moet worden afgeweken van de hoofdregel door het daadwerkelijke vermogen vast te stellen op het moment dat de boedelscheiding een feit is. Het vermogen wordt in dat geval voorlopig vastgesteld met de op dat moment bekende gegevens. In de beschikking moet opgenomen worden dat het vermogen na afwikkeling van de (boedel)scheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Middels een heronderzoek dient het vermogen dan op een later tijdstip definitief vastgesteld te worden.

Artikel 7. Vermogensvaststelling bij co-ouderschap

Ouders die niet (meer) bij elkaar wonen, kunnen afspreken om hun kind(eren) gezamenlijk te (blijven) verzorgen en opvoeden in de vorm van co-ouderschap. Het co-ouderschap moet door de rechter vastgesteld zijn of beide ouders moeten hierover duidelijke, schriftelijke afspraken hebben gemaakt en deze afspraken daadwerkelijk nakomen. Er is sprake van co-ouderschap als beide ouders in een regelmatige afwisseling de zorg voor het kind of de kinderen hebben voor ten minste drie etmalen per week. Bij co-ouderschap is de feitelijke situatie van het verblijf en de feitelijke verzorging doorslaggevend. Niet van belang is welke ouder de kinderbijslag ontvangt.

Wanneer het kind of de kinderen incidenteel en voor een korte periode bij de andere ouder verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie), kan dit niet worden beschouwd als co-ouderschap. Als het kind of de kinderen minder dan drie dagen per week bij één van de ouders verblijven, dan wordt dit niet beschouwd als co-ouderschap, maar als een verblijf in het kader van een gebruikelijke omgangsregeling.

Lid 1: het college hanteert bij het vaststellen van de vermogensgrens bij co-ouders de volgende regel: de vermogensgrens voor een co-ouder wordt naar rato vastgesteld op basis van het aantal dagen dat die ouder de zorg heeft voor het kind.

Voorbeeld: het kind van de belanghebbende verblijft drie dagen bij hem/haar. Wat betreft het vermogen is de belanghebbende drie dagen alleenstaande ouder en vier dagen een alleenstaande. Het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande is € 6.020,00 (1 juli 2018) en voor een alleenstaande ouder is dit € 12.040,00 (1 juli 2018). De vermogensgrens is dan € 8.590,00 (3/7 * € 12.040,00 + 4/7 * € 6.0200,00).

Lid 2: om te berekenen welk vermogensdeel van het kind bij de vaststelling van het vermogen van de co-ouder meegenomen dient te worden, kan gebruik worden gemaakt van dezelfde systematiek.

Voorbeeld: het kind heeft een spaarrekening met een positief saldo van € 1.000,00. Het vermogen van het kind telt dan voor 3/7 deel mee: 3/7 * € 1.000,00 = € 300,00.

Artikel 8. Vermogensvaststelling bij wijziging leefvorm

Een wijziging in de leefvorm kan gepaard gaan met een wijziging van de vermogensgrens. Bij een wijziging van de leefvorm is echter niet wettelijk bepaald hoe om te gaan met de vaststelling van het vermogen en de vermogensgrens. In dergelijke situaties dient daarom een nieuwe vermogensvaststelling plaats te vinden, waarbij de vermogensgrens van de nieuwe leefvorm van de belanghebbende van toepassing is. Daarbij dienen onredelijke situaties te worden voorkomen. Het uitgangspunt is de stelregel ‘eens vrijgelaten, blijft vrijgelaten’ (zolang de bijstand doorloopt).

Voorbeeld:

  • Bij alleenstaande ouders die alleenstaanden worden, is het onder omstandigheden aanvaardbaar dat een deel van het vermogen wordt overgedragen aan de (niet meer ten laste komende) kinderen. Hierdoor wordt het vermogen van de alleenstaande belanghebbende lager. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt indien bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van (het) ten laste komende kind(eren). Wanneer kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken, behoren zij niet langer tot het gezin in de zin van de wet. Het is niet meer dan redelijk om bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening te houden met de vermogensbestanddelen van het kind. Als het eerder vastgestelde vermogen van de ouder hoger is dan het grensbedrag voor een alleenstaande, dan wordt geen verplichte intering van vermogen opgelegd. Er is immers geen sprake van een feitelijke vermogenstoename op dat moment: eens vrijgelaten, blijft vrijgelaten.

Voorbeeld:

  • Indien een van de partners (of beiden) al een bijstandsuitkering ontving, wordt de daarbij behorende vermogensvaststelling gehandhaafd. Indien dit leidt tot overschrijding van de vermogensgrens voor gehuwden wordt de resterende vermogensvrijlating op nihil gesteld, maar zijn er geen verdere gevolgen voor het recht op bijstand (eens vrijgelaten blijft vrijgelaten).

Artikel 9. Vermogensvaststelling bij reservering voor uitvaartkosten

Wanneer men verzekerd is voor uitvaartkosten is het normaal gesproken niet mogelijk de uitvaartpolis vóór de datum van overlijden te gelde te maken. Aangezien de belanghebbende redelijkerwijs niet over het vermogen kan beschikken dat in de polis is opgebouwd, kan het verzekerde bedrag niet in de vermogensvaststelling worden meegenomen.

Indien de belanghebbende niet of onderverzekerd is voor de kosten van een uitvaart, kan hij/zij hier wel voor sparen. Het is niet in lijn met bovenstaande om in dergelijke situaties het gespaarde bedrag (geheel) in de vermogensvaststelling mee te nemen. Het college maakt daarom van haar bevoegdheid gebruik om in dit geval bij de vermogensvaststelling een vrijlating toe te passen.

Vermogen bestemd voor begrafenis- of crematiekosten wordt vrijgelaten, mits het vermogen uitdrukkelijk de bestemming heeft voor uitvaartkosten. Daarnaast mag het vastgelegde bedrag, inclusief de waarde van de reeds afgesloten uitvaartverzekering, niet hoger zijn dan de actuele prijsgegevens van het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) voor een gemiddelde uitvaart. Momenteel is dit € 7.500,00 (gegevens Nibud, 2017). Voorwaarde is wel dat er bewijsstukken aangeleverd dienen te worden waaruit blijkt dat de gereserveerde middelen alleen kunnen worden gebruikt voor uitvaartkosten. Dit kan bijvoorbeeld een speciale (deposito) rekening of koopsompolis zijn. In dergelijke situaties mag het betreffende vermogen niet zijn vastgelegd op een moment dat de verwachting was dat er een beroep op bijstand moest worden gedaan.

Het huidige bedrag van € 7.500,00 wordt jaarlijks geïndexeerd per 1 september (de afgifte datum van de nieuwe Prijzengids van het Nibud).

Artikel 10 en 11

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.