Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels giften en schadevergoedingen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019

Geldend van 01-04-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels giften en schadevergoedingen Participatiewet ’s-Hertogenbosch 2019

Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch,

In zijn vergadering van 26 maart 2019,

Gezien het voorstel met reg.nr. 8833087

gelet op

artikel 1:3 van de Algemene wet Bestuursrecht en

artikel 31, tweede lid, onderdeel m van de Participatiewet;

Besluit tot vaststelling van de volgende beleidsregels:

Beleidsregels giften en schadevergoedingen Participatiewet ‘s-Hertogenbosch 2019

Richtlijnen handboek

B024 Vrijlaten giften

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Participatiewet

    • b.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

    • c.

      gift: een bijdrage met een onverplicht karakter.

Hoofdstuk 2. Giften en schadevergoedingen

Artikel 2. Giften

  • 1.

    Voor alle giften wordt een drempelbedrag van € 1.000,00 per kalenderjaar gehanteerd.

  • 2.

    Een gift of giften die het drempelbedrag overstijgen, worden tot de middelen van de belanghebbende gerekend.

Artikel 3. Giften voor bijzondere kosten

  • 1.

    Giften van instellingen en personen worden niet als middelen voor de bijstand aangemerkt, voor zover deze worden verstrekt voor kosten waarvoor anders bijzondere bijstand verstrekt had kunnen worden.

  • 2.

    Giften van instellingen en personen worden niet als middelen voor de bijstand aangemerkt, voor zover deze voor vanuit medisch oogpunt wenselijke kosten worden verstrekt. Dit, voor zover de levensstandaard hierdoor niet wordt verhoogd

  • 3.

    Giften van werkgevers voor werknemers worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend, voor zover deze onbelast zijn.

  • 4.

    Voor giften als bedoeld in bovenstaande leden geldt wel een meldingsplicht.

  • 5.

    Giften als bedoeld in bovenstaande leden tellen niet mee voor het drempelbedrag zoals bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels.

Artikel 4. Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag

  • 1.

    Een gift die wordt verstrekt in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag, en die niet meer bedraagt dan de voor de belanghebbende geldende maandelijkse netto bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld), wordt niet in aanmerking genomen als middel.

  • 2.

    Het gedeelte van de gift dat de maandelijkse bijstandsnorm als bedoeld in bovenstaand lid overschrijdt, telt mee voor de opbouw van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 2, lid 1 van deze beleidsregels.

  • 3.

    Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag dienen gemeld te worden.

Artikel 5. Giften in verband met schulden

  • 1.

    Een gift die wordt ontvangen ter afbetaling van een problematische schuld, ontstaan in een periode voor aanvang van de bijstandsverlening, wordt niet in aanmerking genomen als middel.

  • 2.

    Er is sprake van een problematische schuld als op het moment van aanvang van de bijstandsverlening een negatief vermogen is vastgesteld en er een terugbetalingsverplichting rust op deze schuld, waarvan de termijn is overschreden.

  • 3.

    Voor giften als bedoeld in bovenstaande leden geldt wel een meldingsplicht.

Artikel 6. Schadevergoeding

  • 1.

    De schadevergoeding die de belanghebbende ontvangt voor materiële schade wordt niet als vermogen aangemerkt, tenzij de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor het wegnemen van de schade.

  • 2.

    Schadevergoeding die is bedoeld ter compensatie van het verlies van arbeidsvermogen, wordt aangemerkt als inkomen voor de periode waarop de vergoeding betrekking heeft.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het vermogen na ontvangst van een immateriële schadevergoeding wordt buiten beschouwing gelaten: het bedrag genoemd in artikel 34, lid 3, onderdeel a van de Participatiewet.

  • 4.

    Indien de immateriële schadevergoeding meer bedraagt dan de vrijlating zoals genoemd in het vorige lid, wordt 2/3 deel van het meerdere van het bedrag van de immateriële schadevergoeding in aanmerking genomen als vermogen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2019. 

Burgemeester en wethouders van ‘s-Hertogenbosch,

De secretaris,

mr.drs. I.A.M. Woestenberg

De burgemeester,

Drs. J.M.L.N. Mikkers

Ondertekening

Toelichting

Algemeen

De definitie van een gift kan worden omschreven als ‘een betaling uit vrijgevigheid door een natuurlijk persoon of een instelling, waarvoor niets wordt terug verlangd’. Deze beleidsregel geeft aan hoe er met het ontvangen van giften moet worden omgegaan. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Door giften niet volledig in aanmerking te nemen, wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Het uitgangspunt hierbij is dat kerkelijk en particulier initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Wanneer deze giften niet leiden tot een duidelijke besparing op de kosten van levensonderhoud, zal vrijlating in beginsel mogelijk moeten zijn. Dit mag niet leiden tot een bestedingsniveau dat onverenigbaar is met wat op bijstandsniveau gebruikelijk is. Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating daarom niet onbeperkt zijn.

Bij het vaststellen van deze beleidsregels is geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar die in vergelijking met personen van 21 jaar en ouder een lagere bijstandsnorm ontvangen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de landelijke zienswijze met betrekking tot kwetsbare jongeren (zie ook Gemeentenieuws SZW 2018 3). Kwetsbare jongeren vallen vaak tussen wal en schip wat betreft (schuld)hulpverlenende instanties. Het is wenselijk om (verdere) schuldproblematiek te voorkomen bij deze groep. Er is daarom gekozen om geen aparte (beleids)regel op te nemen voor jongeren van 18 tot 21 jaar.

Uit deze beleidsregels volgt wanneer giften in de bijstand tot de middelen moeten worden gerekend. Het omgekeerde is niet per definitie het geval. Wanneer er sprake is van giften die buiten deze beleidskaders vallen, betekent het niet automatisch dat mag worden aangenomen dat deze niet tot de middelen gerekend hoeven worden. Ten aanzien van deze giften zal altijd nog een specifieke afweging moeten worden gemaakt of de gift uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is.

De genoemde criteria in deze beleidsregels zijn slechts handvatten om tot een redelijke afweging te komen wat wel en wat niet verantwoord is in het kader van (verdere) bijstandsverlening: in bijzondere gevallen kan het individualiseringsprincipe worden toegepast.

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op uitkeringen die verstrekt worden op basis van de IOAW en IOAZ. Voor deze regelingen geldt geen vermogensvaststelling en is het vermogen derhalve niet van belang. Het begrip inkomen, en daarmee ook de inhouding van inkomsten op de uitkering, is voor deze regelingen vastgelegd in artikel 8. Andere vormen van inkomen die hierin niet zijn genoemd, moeten buiten beschouwing worden gelaten en zijn niet van invloed op het recht op uitkering. Hieruit vloeit voort dat voor deze uitkeringen giften en schadevergoedingen niet als inkomen aangemerkt kunnen worden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepaling

Eerste lid: een gift kan zowel eenmalig verstrekt zijn of een zeker periodiciteit kennen. Daarnaast kunnen giften in verschillende vormen aan de belanghebbende worden geschonken: per bankoverschrijving, contant of in natura. Voor het vaststellen van de economische waarde van giften in natura wordt gebruik gemaakt van de NIBUD prijzengids. Uitzonderingen op giften in natura zijn giften die worden verstrekt vanuit charitatieve instellingen, zoals de Voedselbank, Kledingbank, Speelgoedbank, etc. Dergelijke giften worden buiten beschouwing gelaten.

Artikel 2. Giften

Eerste lid: bij het vaststellen van de hoogte van de vrijlating is aansluiting gezocht bij een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: 25-1-2012, nr. 09/5310 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012. In deze uitspraak heeft de Raad besloten dat giften verantwoord zijn om vrij te laten, voor zover deze per kalenderjaar beneden de voor die persoon geldende bijstandsnorm per maand blijft. Vanuit een praktisch en systeemtechnisch oogpunt, is gekozen voor een vast drempelbedrag van € 1.000,00 per jaar per uitkering. Daarnaast zorgt een vast bedrag voor gelijkheid onder alle belanghebbenden, ook wanneer men gedurende het jaar meerdere uitkeringsnormen ontvangt. Voor de uitvoering van deze beleidsregels gelden de vrijlatingen per uitkering, niet per persoon. Dit houdt in dat voor een alleenstaande ouder en gehuwden (en daarmee gelijkgestelden) dezelfde vrijlating van toepassing is als voor een alleenstaande.

Er geldt wel een meldingsplicht voor het ontvangen van giften ondanks het feit dat giften lager dan € 1.000,00 niet van invloed zijn op het recht op uitkering. Daarmee vallen deze giften niet onder de werkingssfeer van artikel 17, lid 1, Participatiewet.

Het drempelbedrag ad € 1.000,00 wordt toegerekend aan een kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december). Wanneer iemand minder dan het drempelbedrag aan giften heeft ontvangen, mag het restant niet mee worden genomen naar het volgend jaar. Voor mensen die gedurende het jaar een uitkering toegekend hebben gekregen, geld dat de drempel van € 1.000,00 geldt voor de periode van toekenning tot en met 31 december van dat jaar.

Tweede lid: wanneer de gift het drempelbedrag van € 1.000,00 overstijgt, dient het meerdere als middel in aanmerking genomen te worden. Bij de beoordeling of een bijdrage als een gift kan worden beschouwd is het niet van belang of deze eenmalig is verstrekt of een zekere periodiciteit kent. Ook is het niet van belang of de bijdrage door een natuurlijk persoon of particuliere instelling plaatsvindt. Doorslaggevend is of de bijdrage een onverplicht karakter kent. Bijdragen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten (zoals leningen) kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften. Er kan pas worden aangenomen dat er sprake is van een lening als er een daadwerkelijk terugbetalingsverplichting bestaat. Hiervoor hoeft niet altijd een schriftelijk bewijsstuk aangeleverd te worden (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6012).

Giften boven het vastgestelde drempelbedrag hebben meestal het karakter van inkomsten. Er is sprake van een besteedbaar inkomen dat hoger ligt dan het bestaansminimum. Dit is vanuit het oogpunt van bijstandsverlening niet aanvaardbaar en het betreffen immers giften die kunnen worden aangewend voor levensonderhoud. Deze giften dienen dan ook verrekend te worden met de bijstand volgens artikel 32 lid 1 en artikel 58 lid 4 van de wet. Indien dit niet (meer) mogelijk is, dient (voor het resterende gedeelte) een terugvordering opgesteld te worden.

Er zijn situaties denkbaar waarin een gift wel aan het vermogen moet worden toegerekend. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de gift een auto betreft. Als de auto een waarde heeft die lager is dan de vrijlating voor een auto volgens het huidige beleid, heeft dit voor de vermogensvaststelling geen consequentie. Dit, voor zover de belanghebbende niet over een andere auto beschikt waarop al een vrijlating is toegepast. Indien de waarde van de auto meer bedraagt dan de vrijlating, wordt de waarde van de auto volledig aangemerkt als vermogen (zie ook beleidsregels Vermogensvaststelling gemeente ’s-Hertogenbosch).

Artikel 3. Giften voor bijzondere kosten

Eerste lid: giften voor kosten waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is, worden niet tot de middelen gerekend waar in de bijstand rekening mee moet worden gehouden. Dit is ook het geval wanneer de bijzondere bijstand een maximale vergoeding kent en de gift hoger is.

Voorbeeld

Voor de aanschaf van een nieuwe bril is de vergoeding vanuit de bijzondere bijstand maximaal

€ 180,00. Belanghebbende kiest voor optionele extra’s (zoals dunne glazen), waardoor de bril uitkomt op € 300,00. In dat geval wordt een gift van € 300,00 volledig buiten beschouwing gelaten.

Tweede lid: er kunnen situaties zijn waarin de gemaakte kosten vanuit medisch oogpunt wel wenselijk zijn, maar waarvoor geen bijzondere bijstand voor mogelijk is. In dat geval kan de gift vrijgelaten worden, mits deze de levensstandaard niet verhoogt.

Voorbeeld:

Dit is bijvoorbeeld het geval indien de belanghebbende een gift ontvangt voor het aanschaffen van een medisch hulpmiddel zoals een scootmobiel. Of iets medisch wenselijk is zal door de belanghebbende moeten worden aangetoond (bijvoorbeeld door een verklaring van een zorgprofessional zoals een huisarts).

Derde lid: dit artikel biedt voldoende ruimte om onverplichte verstrekkingen van werkgevers aan werknemers buiten beschouwing te laten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een kerstpakket of een tegoedbon.

Artikel 4. Giften in afwachting van de afhandeling van de bijstandsaanvraag

Eerste lid: als gevolg van een eventuele lange behandelingsduur door de gemeente kan het zijn dat familie bijspringt voor de meest belangrijke uitgaven. De gemeente maakt de keus deze - door de familie als overbrugging bedoelde betalingen, vaak gedaan zonder een afdwingbare terugbetalingsverplichting - tot de aangegeven hoogte niet toe te rekenen aan het maximale drempelbedrag.

Tweede lid: het gedeelte van de gift dat de maandelijkse bijstandsnorm overschrijdt, wordt meegeteld mee voor het bereiken van het drempelbedrag.

Voorbeeld:

De van toepassing zijnde bijstandsnorm is € 500,00 per maand voor de belanghebbende. De ontvangen gift bedraagt € 800,00. De overschrijding van € 300,00 op de bijstandsnorm wordt in mindering gebracht op het drempelbedrag van € 1.000,00.

Artikel 5. Giften in verband met schulden

De Participatiewet biedt maar beperkte mogelijkheden tot bijstandsverlening voor schulden. Het hebben van problematische schulden is echter in algemene zin een belemmering in het sociaal functioneren. Giften in de vorm van afbetaling van schulden kunnen daarom worden vrijgelaten als de aflossing van de schuld, naar het oordeel van het college, de eventuele re-integratie en/of schuldhulpverlening ten goede komt.

Om de gift vrij te kunnen laten dient de afbetaling van de schuld rechtstreeks aan de schuldeiser plaats te vinden. Daarnaast dienen het schulden te zijn die geen betrekking hebben op de bijstandsperiode: de schulden zijn dus vooraf aan de bijstandsperiode ontstaan. Door een rechtstreekse betaling aan de schuldeiser ontstaat een voor de belanghebbende onherroepelijk karakter.

Een (nog) niet opeisbare schuld wordt niet als een problematische schuld beschouwd.

Artikel 6. Schadevergoeding

Materiele schadevergoeding is een vergoeding voor schade die direct in geld is uit te drukken. Het gaat om een vergoeding voor schade of verlies van iets dat belanghebbende al had. Bijvoorbeeld vervanging van een kapotte auto of brandschade in huis. Het kunnen reeds gemaakt kosten zijn of kosten die nog gemaakt moeten worden.

Bij immateriële schadevergoeding, ook wel smartengeld genoemd, gaat het om een vergoeding voor gederfde levensvreugde. Deze vergoeding is bedoeld voor geleden emotionele schade, waarvan de hoogte door een rechter of schadeverzekeraar is bepaald. Binnen de bijstandsuitkering moet worden gekeken naar de hoogte van de immateriële schadevergoeding. Is de vergoeding exorbitant hoog, of heeft deze een loondervend karakter, dan kan dat deel wel als middel in aanmerking worden genomen. Voor het gedeelte van de immateriële schadevergoeding dat door de gemeente wordt vrijgelaten, is het aan de belanghebbende om te bepalen waar de vrijgelaten immateriële schadevergoeding voor wordt gebruikt. Invulling geven aan het hervinden van levensvreugde is immers een persoonlijke kwestie.

Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende om documenten aan te leveren waaruit blijkt op welke grond aan hem een schadevergoeding is toegekend. Dit kan bijvoorbeeld een besluit van een verzekeringsmaatschappij of rechtbank zijn. De bewijslast ligt bij de belanghebbende zelf; hij/zij zal zelf de schade aannemelijk moeten maken.

Eerste lid: wanneer er sprake is van ontvangst van een materiele schadevergoeding door belanghebbende, zal beoordeeld moeten worden of de vergoeding is gebruikt voor het wegnemen van de schade. Indien dit niet (helemaal) het geval is, wordt het deel dat niet is aangewend om de geleden schade weg te nemen als vermogen in aanmerking genomen. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele kosten die in de toekomst nog gemaakt moeten worden, zoals fysiotherapie. Indien hier sprake van is kan de vergoeding niet als vermogen worden aangemerkt.

Tweede lid: door tijdelijke of blijvende arbeidsongeschiktheid kan iemand zijn baan verliezen. Het gevolg zal in veel gevallen zijn dat het inkomen van iemand voor een bepaalde periode, of zelfs helemaal, weg valt. Een vergoeding voor loonderving is bestemd voor de kosten van levensonderhoud en wordt daarom beschouwd als inkomen binnen de bijstand.

Het proces van afhandelen van de schade kan lange tijd duren. De uiteindelijk toegekende schadevergoeding kan dan ook over een periode gaan die in het verleden ligt. Er zal daarom beoordeeld moeten worden op welke periode de vergoeding precies betrekking heeft. Het bedrag van de toegekende schadevergoeding wordt vervolgens gedeeld door het aantal maanden waarop deze vergoeding betrekking heeft en maandelijks gekort als inkomen. In de meeste gevallen gaat het om één bedrag, waarbij het bedrag per maand niet duidelijk is. De belanghebbende zal moeten aantonen om welk verlies van arbeidsvermogen het gaat. Dit kan bijvoorbeeld doormiddel van salarisspecificaties of jaaropgaven, maar ook door een overzicht van de nog te lijden schade opgemaakt door een letstelschadespecialist.

Derde lid: wanneer er een immateriële schadevergoeding wordt toegekend, gaat het meestal om een zeer ernstige situatie. In een dergelijke situatie heeft de belanghebbende het recht om gecompenseerd te worden voor de geleden schade, zonder dat dit direct van invloed is op het recht op bijstand. Immateriële schadevergoedingen worden daarom niet volledig als vermogen aangemerkt. Aan de andere kant kan deze vrijlating niet onbegrensd zijn. Een bedrag ter hoogte van het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande (artikel 34, lid 3, onder a van de Participatiewet) wordt gezien als verantwoord.

Vierde lid: wanneer de immateriële schadevergoeding hoger is, dan wordt 2/3 deel van het bedrag dat de vermogensgrens overschrijdt in aanmerking genomen als vermogen. De eerste vrijlating ter hoogte van het vrij te laten vermogen voor een alleenstaande geldt dus ook bij hogere immateriële schadevergoedingen. Een vrijlating van 1/3 deel van de immateriële schadevergoeding is gebaseerd op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep: CRvB 02-12-2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO1106. Het overige deel van de schadevergoeding dient als vermogen in aanmerking te worden genomen op basis van artikel 34 lid 1 onder b van de Participatiewet. 

Als deze beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, kan hiervan afgeweken worden (zie ook algemene toelichting).

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.