Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente ’s-Hertogenbosch 2021

Geldend van 03-02-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente ’s-Hertogenbosch 2021

De gemeenteraad van de gemeente 's-Hertogenbosch;

  • gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 december 2020, 10332349;

  • gelet op de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • gezien het advies van de Adviesraad Wmo en Jeugdhulp van 25 november 2020

  • gelet op de constructieve samenwerking in de regio Meierij;

  • overwegende dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven

  • dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de wijze waarop en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt en zo ja, op welke manier het college beoordeelt welke inhoud deze maatwerkvoorziening moet hebben;

besluit vast te stellen de gewijzigde Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente 's-Hertogenbosch 2021

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

    • b.

      Bijdrage: Bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet

    • c.

      College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch

    • d.

      Financiële tegemoetkoming: Een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld als bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening.

    • e.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvatting in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten, als bedoeld in artikel 1.1.1. van de wet.

    • f.

      Hoofdverblijf: De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de inwoner zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de inwoner in de gemeentelijke basisregistratie personen staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • g.

      Ingezetene: Degene die in de basisregistratie personen staat ingeschreven in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan wel, indien het een inschrijving van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch betreft, degene die zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft;

    • h.

      Maatwerkvoorziening: De maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, te verstrekken als voorziening in natura, en/of in de vorm van een persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming

    • i.

      Mantelzorg: Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

    • j.

      Melding: Melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

    • k.

      Natura-tarief: Het tarief dat van toepassing is voor voorzieningen in natura. voorliggende voorziening een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de inwoner toereikend en passend te zijn.

    • l.

      PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

    • m.

      PGB plan: Een plan waarmee de inwoner een persoonsgebonden budget aanvraagt om zelf zorg in te kopen. In dit plan maakt de inwoner inzichtelijk welke zorg hij wil inkopen voor het beschikbare budget, het te besteden bedrag per zorgverlener, de gewenste resultaten van deze hulpverlening en indien van toepassing; wie vertegenwoordigt de inwoner voor welke taken.

    • n.

      Respijtzorg: Een tijdelijke overname van zorg ter ontlasting van een mantelzorger.

    • o.

      Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, die gezien haar aard en doel geacht wordt voor de klant toereikend en passend te zijn.

    • p.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

    • q.

      zzp’er: Een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer de volgende criteria gelden:

      • ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel; als verlener van diensten zoals bedoeld in de wet;

      • zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren daarvan;

      • het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;

      • het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;

      • bekendmaking van het ondernemerschap; het streven naar meerdere opdrachtgevers.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

De melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of per e-mail worden gedaan door of namens de inwoner bij het college.

Artikel 2.2 De aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk (per post of digitaal) via een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksplan plaatsvinden.

Artikel 2.3 Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting inwoner, huisgenoten en/of vertegenwoordigers

  • 1.

    Het college is in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening

    • a.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

HOOFDSTUK 3 Te bereiken resultaten

Artikel 3.1 De te bereiken resultaten

De door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijk participatie stellen de inwoner in staat:

  • 1.

    een huishouden te voeren, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het beschikken over een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • c.

      maaltijdbereiding

    • d.

      regie

  • 2.

    de woning normaal te kunnen gebruiken, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het bereiken van de woning

    • b.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning.

  • 3.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • 4.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

  • 5.

    zelf regie te voeren over het dagelijkse leven, waaronder wordt verstaan

    • a.

      het voeren van regie over de zelfzorghandelingen

    • b.

      het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie

    • c.

      het vermogen heeft om zelf in het structureren van zijn dag te voorzien;

    • d.

      zelf besluiten kan nemen en regie voeren

  • 6.

    een dag-structuur te hebben, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      het hebben van een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden;

    • b.

      het hebben van een evenwichtig dag- en nachtritme.

HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, neemt het college het onderzoeksplan, indien aanwezig, als uitgangspunt.

Artikel 4.2 Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de inwoner in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/ of participatie of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • b.

      deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is

  • 2.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de inwoner geen ingezetene van de gemeente ‘s-Hertogenbosch is, met uitzondering van beschermd wonen all-inclusive en opvang

    • b.

      indien de noodzaak tot ondersteuning voor de inwoner redelijkerwijs vermijdbaar is of was

    • c.

      indien deze voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de inwoner rekening had gehouden met de reeds bestaande beperkingen, niet verband houdende met de overgang naar een volgende levensfase;

    • d.

      voor zover de inwoner een beroep kan doen op een voorliggende voorziening of de voorliggende voorziening de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

    • e.

      indien de maatwerkvoorziening voor de persoon van de inwoner algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      indien het mogelijk is om de zorgvraag weg te nemen door inzet van gebruikelijke hulp;

    • g.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen, of tenzij de inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten

    • h.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de inwoner voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de maatwerkvoorziening noodzakelijk is en als goedkoopst passend aan te merken valt;

    • i.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de inwoner of zijn huisgenoten en/of vertegenwoordigers niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 en lid 3 van d wet of artikel 2.4;

    • j.

      indien de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en participatie, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was voor deze verhuizing.

Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen

  • 1.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat voor een inwoner die beperkingen ondervindt in het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning indien

    • a.

      sprake is van een woonvoorziening in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan verwacht mag worden dat:

      • 1.

        reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten; of

      • 2.

        voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen;

    • b.

      de inwoner niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • d.

      de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare, meest geschikte woning, tenzij er voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      de gevraagde voorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud aan de woning;

    • f.

      de voorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd.

    • g.

      het gaat om een woningaanpassing van een hostel/pension, kloosters, (trekkers)woonwagens, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen bij normale gebruik van de woning en het zich verplaatsen in de woning geldt het primaat van verhuizen.

Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voor vervoer

  • 1.

    De ingezetene kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het lokaal verplaatsen en het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening m.b.t. vervoer- of een aanpassing van een vervoersmiddel geldt het primaat van de collectieve voorziening, zoals het collectief vervoer.

Artikel 4.5 Criteria beschermd wonen

  • 1.

    Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een inwoner alleen in aanmerking komen voor beschermd wonen indien:

    • a.

      de inwoner een geldende psychiatrische diagnose van een arts (BIG-geregistreerde artikel 14 functionaris) kan overleggen, en

    • b.

      de inwoner als direct gevolg van de geldende gediagnostiseerde psychiatrische aandoening een reële noodzaak heeft tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving.

  • 2.

    Onverminderd de wet en hetgeen elders in deze verordening is bepaald komt een inwoner niet in aanmerking voor beschermd wonen indien

    • a.

      de inwoner zelfstandig kan wonen, zonder noodzaak voor specifieke ondersteuning die 24/7 beschikbare bescherming en/of begeleiding vereist, o

    • b.

      de inwoner geen medisch toetsbare psychiatrische diagnose kan overleggen op grond waarvan de noodzaak tot beschermd wonen blijkt, of

    • c.

      de inwoner wel een aantoonbaar gediagnostiseerde behoefte tot een beschermd verblijf heeft, maar waarbij de medische behandeling (nog) op de voorgrond staat en waarbij de inwoner primair onder behandeling staat voor deze aandoening.

  • 3.

    Bovengenoemde voorwaarden hebben betrekking op de hierop volgende vormen van beschermd wonen.

    • a.

      Kenmerkend voor de zorgvorm Beschermd Wonen is de 24-uurs zorg/hulp. Het betreft wonen in een accommodatie (zelfstandig, geclusterd of  binnen een instelling) waarmee een veilige leefomgeving wordt geboden met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en sociaal functioneren, het voorkomen van verwaarlozen of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen. Bestemd voor personen met psychiatrische problematiek met beperkt psychisch /psychosociaal functioneren en eventueel gecombineerd met beperkt intellectueel functioneren en/of gedragsproblemen die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    • b.

      Binnen beschermd wonen worden drie vormen onderscheiden. Het voornaamste verschil tussen deze vormen is of er 24 uurs aanwezigheid (beschermd wonen all-inclusive), 24 uurs nabijheid (beschermd wonen thuis) of 24 uurs bereikbaarheid van zorg (beschermd wonen begeleid) nodig is. De verschillende vormen gaan gepaard met verschillende tarieven. Voor een traject hulp in natura geldt een tarief voor beschermd wonen all-inclusive van maximaal € 46.004 per kalenderjaar; voor beschermd wonen thuis is dat maximaal € 35.781 per kalenderjaar en voor beschermd wonen begeleid is dat maximaal € 18.401 per kalenderjaar. Dit wordt verder in de beleidsregels uitgewerkt en toegelicht.

Artikel 4.6 Criteria maatschappelijke opvang

  • 1.

    Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een inwoner alleen in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien de regio Meierij en Bommelerwaard de regio is waarbinnen de opvang van de inwoner het meest kansrijk is.

  • 2.

    Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een inwoner in aanmerking komen voor opvang als hij:

    • a.

      Feitelijk of residentieel dakloos is en tijdelijk onderdak nodig heeft; enbeperkt zelfredzaam is waardoor hij zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij; en

    • b.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 3.

    Onder maatschappelijke opvang worden de voorzieningen dag- en nachtopvang, opvang met intensieve zelfstandigheidstraining, jongerenopvang en kleinschalige opvang verstaan.

  • 4.

    De centrumgemeente ’s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de 7 gemeenten Boxtel, Maasdriel, Meierijstad, Sint-Michielsgestel, ’s-Hertogenbosch, Vught en Zaltbommel.

Artikel 4.7 Criteria vrouwenopvang

  • 1.

    Onverminderd de wet en het elders in deze verordening is bepaald kan een inwoner in aanmerking komen voor de vrouwenopvang als die:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, dan wel slachtoffer is van mensenhandel, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is; en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen; en

    • c.

      geen mogelijkheid heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 2.

    De centrumgemeente ’s-Hertogenbosch voert deze opvang uit voor de 17 gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdriel, Meierijstad, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, ’s-Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Uden, Vught en Zaltbommel.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PGB

Het college weigert de verlening van een PGB indien:

  • a.

    de inwoner geen volledig ingevuld PGB-plan heeft overgelegd volgens het door het college vastgestelde model;

  • b.

    de inwoner weigert het PGB-plan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het PGB-plan te bespreken

  • c.

    de inwoner, of, indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de inwoner of, indien de inwoner jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend

  • e.

    de inwoner zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder PGB opgelegde verplichtingen;

  • f.

    naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het PGB zal worden voorzien in toereikende ondersteuning van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de inwoner problemen zal hebben met het omgaan met een PGB;

  • h.

    deze is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij er toestemming is gegeven door de toegang op basis van behoefte in lijn met de reguliere ondersteuning;

  • i.

    de inwoner het beheren van het persoonsgebonden budget overlaat aan de aanbieder die de ondersteuning levert of een persoon die werkzaam is bij of voor deze aanbieder.

  • j.

    Geen aanspraak op een PGB bestaat voor een inwoner die gebruik maakt van een maatschappelijk opvang, vrouwenopvang en/of verslavingszorg.

Artikel 5.2 Hoogte PGB

  • 1.

    De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan inzake de besteding van het PGB;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      kan door de gemeente aangepast worden door een lager PGB-tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van personen die behoren tot het sociale netwerk of zzp'ers.

  • 2.

    Het bedrag van het PGB voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT)

    • b.

      84% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zzp’er of zorgorganisatie die geen CAO hanteert, inschakelt;

    • c.

      66% van het van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 3.

    Het bedrag van het PGB voor individuele begeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT);

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zzp’er of zorgorganisatie die geen CAO hanteert, inschakelt;

    • c.

      50% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 4.

    Het PGB voor groepsbegeleiding bedraagt maximaal:

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT);

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zzp’er of zorgorganisatie die geen CAO hanteert, inschakelt;

    • c.

      50% van het tarief als bedoeld in lid 3 indien de inwoner iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor kortdurend verblijf bedraagt maximaal

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke cao (veelal VVT);

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner een zzp’er of een zorgorganisatie die geen CAO hanteert, inschakelt;

    • c.

      30% van het tarief als bedoeld in lid 1 indien de inwoner iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 6.

    Het PGB voor beschermd wonen bedraagt maximaal per kalenderjaar:

    • a.

      € 40.484 voor beschermd wonen all-inclusive

    • b.

      € 30.772 voor beschermd wonen thuis;

    • c.

      € 16.193 voor beschermd wonen begeleid;

  • 7.

    Het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen bedraagt maximaal

    • a.

      100% van het tarief als bedoeld in lid 6 indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met de voor de sector toepasselijke CAO (veelal VVT);

    • b.

      85% van het tarief als bedoeld in lid 6 indien de inwoner een zzp’er of een zorgorganisatie inschakelt die geen CAO hanteert, inschakelt.

    • c.

      50% van het tarief als bedoelt in lid 6 indien de inwoner iemand uit het sociaal netwerk inschakelt.

  • 8.

    De hoogte van een PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt maximaal de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder zou zijn verschuldigd.

  • 9.

    Het college legt op basis van de systematiek en tariefdifferentiatie genoemd in de leden 1 tot en met 7 in nadere regels de tarieven vast.

Artikel 5.3 Verplichtingen

De inwoner, aan wie een PGB is verstrekt, maakt met de hulpverlener of aanbieder in een schriftelijke overeenkomst tenminste afspraken over het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning, de kwaliteit en de wijze van declareren.

Artikel 5.4 Controle en verantwoording

Het college onderzoekt uit oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van PGB’s en financiële tegemoetkomingen.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de koste

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De inwoner is een bijdrage in de vorm van een abonnementstarief verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, niet zijnde beschermd wonen all-inclusief of opvang, in natura of PGB.

  • 2.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, zijnde beschermd wonen of opvang, is conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

  • 3.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de maximum bijdrage conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, op nihil gesteld voor inwoners met een bijdrage plichtig inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum

  • 5.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of PGB voor een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 6.

    De bijdrage voor opvang wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de inwoner verblijft.

  • 7.

    Het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt uitgesloten van een eigen bijdrage op grond van het Abonnementstarief. De inwoner met een Wmo-indicatie voor het collectief vervoer betaalt een ritbijdrage die bestaat uit een opstaptarief van € 0,75 en € 0,75 voor iedere ov-zone waar hij doorheen reist, tot een maximum van 5 zones.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Voor een algemene voorziening is geen bijdrage verschuldigd conform het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een voorziening in natura is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een leverancier/aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten;

  • 2.

    De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB

  • 3.

    Het college stelt nadere regels over (het bepalen van) de kostprijs, waarbij de kostprijs in afwijking van het eerste en tweede lid op een lager bedrag kan worden vastgesteld.

Artikel 6.4.1 Eigen bijdrage voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

  • 1.

    Het college is bevoegd tot vaststelling, inning en verrekening van de eigen bijdrage van inwoners van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 2.

    Er is een eigen bijdrage verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder gebruik maakt van de volgende voorzieningen:

    • a.

      voltijd vrouwenopvang (waaronder crisisopvang)

    • b.

      voltijd jongerenopvang;

    • c.

      voltijd opvang met intensieve zelfstandigheidstraining.

  • 3.

    De eigen bijdrage is verschuldigd vanaf de tweede dag, voor iedere dag dan wel nacht waarop de inwoner verblijft in de voltijd opvang. De eigen bijdrage wordt bepaald per maand.

  • 4.

    Voor voltijdopvang maatschappelijke opvang en vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de norm voor persoonlijke uitgaven, behoudens wat volgens deze verordening op de eigen bijdrage in mindering mag worden gebracht. Indien bij gehuwden een van beide partners gebruik maakt van voltijd maatschappelijke opvang of vrouwenopvang wordt bij het bepalen van de bijstandsnorm de regelgeving in de Participatiewet voor opname in een inrichting gevolgd.

  • 5.

    Indien de instelling bij voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang aan de inwoner geen voeding verstrekt, wordt de eigen bijdrage verminderd met een bedrag voor voeding. Dit bedrag is gelijk aan het normbedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent.

  • 6.

    Voor inwoners die gebruik maken van voltijd maatschappelijke opvang of vrouwenopvang en tegelijkertijd nog kosten hebben voor een zelfstandige woonruimte, wordt de eigen bijdrage gedurende maximaal 6 maanden verminderd met een forfaitair bedrag voor dubbele woonlasten, zijnde 20% van de bijstandsnorm.

  • 7.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt jaarlijks op 1 januari opnieuw bepaald op basis van de dan geldende bijstandsnormen, de hoogte van de premie voor ziektekosten (minus de zorgtoeslag) en de norm voor persoonlijke uitgaven. Het college hoeft hier geen nieuw besluit over te nemen, zonder nader besluit worden de bedragen automatisch aangepast op basis van deze verordening.

Artikel 6.4.2 Inning eigen bijdrage

  • 1.

    Het college mandateert de instelling, die voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang verzorgt, om de eigen bijdrage bij de inwoner te innen.

  • 2.

    De instellingen nemen de reële te verwachte opbrengsten aan eigen bijdrage op in de begroting. De instellingen dienen het college minimaal jaarlijks te informeren over de eigen bijdrage die zij innen.

Artikel 6.4.3 Bijzondere omstandigheden

In het geval dat het werkelijk inkomen verminderd met de op basis van deze verordening bepaalde eigen bijdrage, minder bedraagt dan de norm voor persoonlijke uitgaven, wordt de eigen bijdrage zodanig verminderd dat de norm voor persoonlijke uitgaven beschikbaar blijft.

Artikel 6.4.4 Eigen bijdrage kosten overige opvang voorzieningen

  • 1.

    Voor de kleinschalige opvang en woon-werk trajecten is de eigen bijdrage van de inwoner het huurbedrag dat de instelling ten behoeve van de inwoner aan de woningcorporatie is verschuldigd en welk bedrag is vastgelegd in de woonbegeleidingsovereenkomst.

  • 2.

    Voor de dag- en nachtopvang is geen eigen bijdrage verschuldigd. Het is de instelling toegestaan om een vergoeding te vragen voor verblijf en voeding. Deze vergoeding kan nooit meer bedragen dan de kostprijs en moet direct bij binnenkomst aan de inwoner kenbaar worden gemaakt. De instelling is verplicht het college te informeren over de hoogte van de gevraagde vergoeding.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 7.1 Beëindiging

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien uit onderzoek blijkt dat

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening

  • b.

    de inwoner zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

  • c.

    de inwoner is overleden;

  • d.

    de inwoner geen ingezetene meer is van de gemeente.

Artikel 7.2 Herziening en intrekking

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

    • b.

      de inwoner de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen;

  • 2.

    Het college kan een beslissing tot verlening van een PGB intrekken indien blijkt dat de inwoner het PGB binnen zes maanden na toekenning niet heeft ingezet.

Artikel 7.3 Terugvordering

Het college kan, onverminderd artikel 2.4.1 van de wet, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde PGB terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 8.1 Fraudepreventie

Het college informeert de inwoner over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de voorziening.

Artikel 8.2 Onderzoek rechtmatigheid

Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening indien er een vermoeden bestaat van fraude, misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de verstrekte of nog te verstrekken voorziening. Het college heeft hiervoor een toezichthouder met bevoegdheden aangesteld.

8.3 Weigering maatwerkvoorziening of besteding PGB

Het college kan de aanvraag voor een maatwerkvoorziening of PGB weigeren indien de zorg wordt ingekocht bij een aanbieder waarbij eerder fraude is geconstateerd of waarbij twijfels zijn over de integriteit van de aanbieder. In dit geval wordt een verzoek tot beoordeling gevraagd bij de Toezichthouder Wmo, Jeugd en Algemene Subsidieverordening. Hiervan is sprake als de aanbieder:

  • a.

    betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • b.

    Veroordeeld is voor strafbare feiten die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • c.

    een bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen;

  • d.

    bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of een dwangsom;

  • e.

    in/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten;

  • f.

    zich intimiderend gedraagt of zich anderszins niet professioneel opstelt of als er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie;

  • g.

    Niet danwel onvoldoende medewerking verleend aan het onderzoek door de gemeente waardoor het recht op de maatwerkvoorziening niet op voldoende wijze kan worden vastgesteld.

Artikel 8.4 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      is afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoner;

    • b.

      is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg

    • c.

      wordt geleverd door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;

    • d.

      wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren

    • e.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht wordt gerealiseerd;

    • f.

      beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk / gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard

    • g.

      voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de aanbieder dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de aanbieder, voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding bij levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs, als bedoeld in het eerste lid, op de volgende kostprijselementen

    • c.

      de kosten van de beroepskracht;

    • d.

      redelijke overheadkosten;

    • e.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • f.

      reis en opleidingskosten;

    • g.

      gemeentelijke indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • h.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3.

    Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding, bij het leveren van overige voorzieningen door derden in ieder geval rekening met

  • a.

    de aard en omvang van de te leveren voorziening;

  • b.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • c.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • 1.

      aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

    • 2.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • 3.

      onderhoud van de voorziening; en

    • 4.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal team, wijkteam).

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor klachtenafhandeling heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

  • 1.

    Het college regelt dat de aanbieder, waar nodig naar het oordeel van het college, een regeling voor medezeggenschap heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregeling van aanbieders.

Artikel 9.5 Betrekken van inwoners bij het beleid

Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval de adviesraad WMO en Jeugdhulp ‘s-Hertogenbosch, vroegtijdig bij de beleidsvorming, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie van de wet. Dit is bij verordening geregeld in de verordening adviesraad WMO en Jeugdhulp. Dit draagt bij aan de totstandkoming en verbetering van het beleid.

Artikel 9.6 Melding incidenten, calamiteiten en geweld

  • 1.

    De aanbieder is verplicht om calamiteiten en geweld bij de toezichthoudende ambtenaar te melden (art.3.4 van de wet) en is ook verplicht om incidenten te registreren.

  • 2.

    De aanbieder moet de onder punt 1 genoemde registratie binnen 48 uur aan de gemeente geven als de gemeente dit vraagt.

  • 3.

    De aanbieder stuurt tenminste één keer per jaar een overzicht van de meldingen met betrekking tot incidenten, calamiteiten en geweld, op naar de eigen cliëntenraad.

  • 4.

    Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de wijze waarop met meldingen van incidenten, calamiteiten en geweld wordt omgegaan.

HOOFDSTUK 10 Mantelzorgwaardering

Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Naast de mogelijkheid tot respijtzorg biedt de gemeente ook de jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers. Het college stelt nadere regels vast, waarin wordt bepaald waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

Het college kan de in het kader van deze verordening en de op deze verordening berustende Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 11.3 Evaluatie

Het door het gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente ‘s-Hertogenbosch 2017 wordt ingetrokken met de inwerkingtreding van deze geactualiseerde verordening;

  • 2.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van een van de in het eerste lid genoemde verordening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 3 februari 2021.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning ‘s-Hertogenbosch 2021”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in openbare vergadering in de gemeenteraad op 2 februari 2021.

De gemeenteraad voornoemd,

De griffier,

Drs. W.G. Amesz

De voorzitter,

Drs. J.M.L.N. Mikkers

Toelichting op verordening

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke Ondersteuning 2015. Via een verordening vult de gemeenteraad, op basis van het door haar aangepaste beleid, haar kaderstellende rol verder in. In dit beleid is de ondersteuning gericht op de persoon en diens plek in de samenleving, in plaats van uitsluitend gericht op diens aandoening, beperking of indicatie. Hierbij wordt verder gekeken dan naar de zorgvraag van een inwoner, maar meegekeken naar de gehele situatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanvraag voor een hulpmiddel, waarbij een overbelaste mantelzorger of eenzame inwoner achter schuilt. We willen dat zo veel mogelijk inwoners van de stad hun leven zelfstandig kunnen leiden, maar waar nodig met ondersteuning. Waar mogelijk wordt laagdrempelige hulp of een eerstelijnsvoorziening ingezet, waar nodig wordt verwezen naar specialistische ondersteuning. Dit gebeurt op een klantgerichte, resultaatgerichte en efficiënte wijze waardoor de schaarste middelen bij de meest kwetsbare groep inwoners belandt, zoals een sociaal zorgbedrijf.

HOOFDSTUK 1 Begripsbepaling Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de begrippen die niet in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of de Algemene wet bestuursrecht staan omschreven.

Onder a Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder een beperking wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan een vergelijkbare voorziening. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een fiets met trapondersteuning, airconditioning, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermostatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan.

Wel moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de inwoner algemeen gebruikelijk is.

Onder e gebruikelijke hulp

Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening zal vooraf gekeken worden naar de inzet van gebruikelijke hulp vanuit de directe omgeving van de inwoner. Bij gebruikelijke hulp gaat het om de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarvan redelijkerwijs geacht wordt deze te bieden aan elkaar. Gebruikelijke hulp is voorliggend aan een maatwerkvoorziening en haalbaarheid en inzet zal per situatie worden afgewogen.

Onder f Hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de basisregistratie personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De inwoner dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de basisregistratie personen, aan te tonen.

Onder g Ingezetene

De gemeente is, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie, verantwoordelijk voor de ingezetene. Dit geldt overigens niet voor beschermd wonen all-inclusive en opvang, waarbij de inwoner zich tot iedere gemeente kan wenden. De wet definieert het begrip ‘ ingezetene’ niet. Vandaar dat de definitie in de Verordening is opgenomen. Uitgangspunt is dat sprake is van een ingezetene indien de persoon in de gemeente ‘s-Hertogenbosch staat ingeschreven in de basisregistratie personen. Mocht sprake zijn van een briefadres in de gemeente ‘s-Hertogenbosch dan is de gemeente alleen verantwoordelijk indien deze persoon ook zijn feitelijke verblijfplaats in de gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft.

Onder h Maatwerkvoorziening

Deze definitie maakt helder dat een maatwerkvoorziening in twee vormen kan worden verstrekt:

  • 1.

    Als voorziening in natura; het gaat dan meestal om verstrekking in (bruik)leen of in eigendom, en/of als persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Als PGB; een PGB is een geldbedrag waarmee de inwoner zelf de gewenste ondersteuning kan betrekken

Onder n respijtzorg

Een mantelzorger kan tijdelijke respijtzorg aanvragen ter ontlasting van de mantelzorg. Door af en toe vrij te zijn van mantelzorgtaken kunnen mantelzorgers hun eigen leven beter in balans houden en de zorg voor een ander langer volhouden. Mantelzorgers kunnen zowel via Farent als via de gemeente vormen van mantelzorg aanvragen. Bij de gemeente betreft dit groepsbegeleiding (voorheen dagbesteding), logeeropvang of huishoudelijke hulp

Onder o Voorliggende voorziening

Dit is een voorziening op grond van andere wetgeving, die voorgaat op de wet. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de inwoner aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg.

HOOFDSTUK 2 procedureregels

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. De melding kan door of namens de inwoner worden gedaan. In dit geval moet de inwoner en de vertegenwoordiger een machtigingsformulier hebben ondertekend. Hierin wordt vastgelegd waartoe de inwoner zijn of haar vertegenwoordiger machtigt. In principe kan iedereen namens de inwoner een signaal afgeven dat de inwoner behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet (en daarover gaat artikel 2.1) kan alleen worden gedaan door of namens de inwoner. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.

Artikel 2.2 De aanvraag

Deze bepaling regelt dat een aanvraag schriftelijk of digitaal kan worden ingediend. De inwoner heeft twee mogelijkheden: het gebruiken van een vastgesteld aanvraagformulier of het ondertekenen van het onderzoeksplan.

Artikel 2.3 Nadere regels over procedure

In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt beoordeeld of de inwoner voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.

Artikel 2.4 Medewerkingsverplichting inwoner en huisgenoten en/of vertegenwoordigers

Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening kan het, bijvoorbeeld in het kader van gebruikelijke hulp, van belang zijn om ook de huisgenoten te kunnen spreken. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. Hetzelfde geldt voor een vertegenwoordiger. Daarom is expliciet opgenomen dat de inwoner, diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers medewerking moeten verlenen.

HOOFDSTUK 3 Te bereiken resultaten

Dit hoofdstuk bevat een eerste invulling van de te bereiken resultaten op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een nadere invulling van deze resultaten zal plaatsvinden in de beleidsregels.

HOOFDSTUK 4 Beoordeling van de aanspraak

Artikel 4.1 Uitgangspunt beoordeling maatwerkvoorziening

Op grond van artikel 2.3.2 lid 8 van de wet is het college verplicht de inwoner een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksplan, indien aanwezig, als uitgangspunt. Een dergelijk onderzoeksverslag kan achterwege blijven indien de situatie duidelijk is en ook welke maatwerkvoorziening aan de orde is. Dat kan zich bijvoorbeeld doen bij de verlenging van een toekenning. Het college kan verder afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de inwoner aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de inwoner wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.

Artikel 4.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 1

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, ook wel adequaat of compenserend genoemd, als de meest goedkope voorziening te zijn. Allereerst moet dus sprake zijn van een passende voorziening. Indien meerdere voorzieningen passend zijn, wordt volstaan met het verstrekken van de goedkoopste van de passende voorzieningen.

Lid 2

Onder a

Uit artikel 1.2.1 van de wet volgt dat de inwoner aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie in de gemeente waar hij ingezetene is voor zover het. De wet bevat geen definitie van “ingezetene”. In de verordening is daaraan invulling gegeven door in artikel 1.1 een definitie op te nemen. Het gaat in dit artikel niet om mandaat om deze maatwerkvoorzieningen voor gehele regio in te zetten.

Onder d

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 in de Wmo 2007, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordeningsbepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Participatiewet, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet via de wet worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan rollators die niet meer vergoed worden via de basiszorgverzekering.

Onder e

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de maatwerkvoorziening in de situatie van de inwoner algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1

Onder h

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsplicht van de inwoner opgenomen. En in artikel 2.4 van deze verordening is voor de inwoner , diens huisgenoten en/of vertegenwoordiger een specifieke medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de inwoner, de huisgenoot of vertegenwoordiger geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

Artikel 4.3 Bijzondere criteria in verband met wonen

Dit artikel bevat een aantal weigeringsgronden die verband houden met wonen (het normale gebruik van de woning en/of het zich verplaatsen in en om de woning).

Artikel 4.4 Criteria maatwerkvoorziening voor vervoer

Het tweede lid regelt het primaat van het collectief vervoer. Bij de beoordeling of dit primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van het collectief vervoer is al bekend van onder de WVG en de Wmo.

HOOFDSTUK 5 Persoonsgebonden budget

Artikel 5.1 Criteria PG

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een PGB. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een PGB. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de inwoner om een PGB-plan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een PGB. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

Artikel 5.2 Hoogte PGB

Dit artikel regelt de hoogte van een PGB en de daarbij te hanteren tariefdifferentiatie als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk of een zzp’er of een zorgorganisatie met medewerkers in loondienst.

Lid 1 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het PGB niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Wij hebben dit vormgegeven in lid 2. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

HOOFDSTUK 6 Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening

Dit artikel regelt dat een inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een bijdrage is verschuldigd. Onder de Wmo 2015 is ook een bijdrage voor een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar verschuldigd. De kaders voor de hoogte van de bijdrage zijn vastgelegd in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, waarbij er drie verschillende systematieken zijn voor

  • 1.

    maatwerkvoorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie,

  • 2.

    maatwerkvoorziening beschermd wonen

  • 3.

    maatwerkvoorziening opvang

Bij alle voorzieningen wordt voor de hoogte van de bijdrage de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gevolgd, waarbij wordt uitgegaan van het maximale abonnementstarief.

Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente ’s-Hertogenbosch minimabeleid met het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dat wil zeggen dat inwoners met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, wel een eigen bijdrage (fictief) opgelegd krijgen door het Centraal Administratie Kantoor doch deze in opdracht van de gemeente niet wordt geïnd.

Artikel 6.2 Algemene voorziening

Voor de algemene voorziening is de inwoner geen eigen bijdrage verschuldigd conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.. Wel kan de inwoner een kleine vergoeding moeten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening voor het gebruik. Hierbij valt te denken aan een vergoeding van bijvoorbeeld € 2,50 voor het gebruik van een welzijnsdienst.

Artikel 6.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de hoogte van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een PGB is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het PGB. Het college stelt nadere regels over een (eventuele) lagere kostprijs.

Artikel 6.4.1

In aansluiting op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) is de verordening alleen van toepassing op natuurlijke personen van 18 jaar en ouder. Dit betekent niet dat personen jonger dan 18 jaar uitgesloten zijn van het gebruik van het aanbod van opvang door de instellingen, maar voor hen geldt geen eigen bijdrage.

Bij het bepalen van de bijstandsnorm is rekening gehouden met de afwijkende bepalingen in de Participatiewet voor personen van 18 tot 21 jaar. Voor de berekening van de eigen bijdrage worden de toeslagen die vanuit de Bijzondere Bijstand mogelijk zijn meegerekend.

Bij het bepalen van de norm voor de persoonlijke uitgaven gaan wij uit van de premie voor de collectieve ziektekostenverzekering die de gemeente ‘s-Hertogenbosch aanbiedt

Zowel bij de bijstandsnorm als bij de norm voor persoonlijke uitgaven wordt de vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. Deze toeslag is voor de inwoner noodzakelijk voor bijzondere uitgaven zoals de aflossing van schulden en om te sparen voor grotere uitgaven.

Artikel 6.4.1 lid 5

In het geval de instelling geen voeding verstrekt aan inwoners in de voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt de bijdrage verlaagd met een redelijk bedrag voor voeding. Daarbij sluiten wij aan bij een onafhankelijke norm, namelijk van het Nibud. Bij volwassenen wordt uitgegaan van het bedrag voor een man van 14-65 jaar met een 1 persoonshuishouden. Voor kinderen wordt het bedrag gehanteerd, dat het Nibud hanteert op basis van de leeftijd van het kind (1-3 jaar, 4-8 jaar en 9-13 jaar). Dit bedrag wordt op basis van dit lid in mindering gebracht op de bijdrage. Dat leidt nooit tot een negatieve bijdrage, maar bij alleenstaanden jonger dan 21 jaar mogelijk wel tot nihil. In het geval het Nibud dit bedrag niet meer vaststelt of bekend maakt, bepaalt het college een andere basis voor dit bedrag

Artikel 6.4.1 lid 6

Bij de voltijd maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is het mogelijk dat de inwoner nog kosten heeft voor een zelfstandige woonruimte en zodoende redelijkerwijs de berekende bijdrage niet kan betalen. Het uitgangspunt is dat maatschappelijke opvang en vrouwenopvang kortdurende voorzieningen zijn, waarbij een termijn van 6 maanden voldoende is om ofwel weer zelfstandig te kunnen wonen dan wel om door te stromen naar een andere vorm van opvang. De eigen bijdrage wordt daarom voor een periode van maximaal 6 maanden verlaagd met een forfaitair bedrag van 20% van de bijstandsnorm.

Artikel 6.4.2 lid 1

Het innen van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang kan niet door het CAK plaatsvinden, zoals bij de inning van de eigen bijdragen van individuele Wmo-voorzieningen. Direct gevolg is dat de bevoegdheid om een eigen bijdrage te innen is neergelegd bij het college, waarbij de uitvoering gemandateerd kan worden aan de instellingen van maatschappelijke opvang. Gelet op de veelal kortdurende opvang en het grote aantal mutaties, zijn de instellingen het beste in staat om vast te stellen hoeveel dagen de bewoner in de opvang is verbleven en de eigen bijdrage te innen.

Artikel 6.4.3

De instellingen beschikken over alle relevante informatie om de bijdrage te bepalen. Op basis van artikel 6.4.1 lid 6 en artikel 6.4.3 kan de instelling beoordelen of een eventuele verlaging van de eigen bijdrage binnen de verordening past. De gemeente kan desgewenst achteraf, middels ontvangen overzichten, controleren of de verordening juist wordt toegepast.

Artikel 6.4.4 lid 1

Het uitgangspunt bij kleinschalige opvang en woon-werktrajecten is dat de inwoner zelfstandig woont maar geen zelfstandig huurcontract heeft met een woningcorporatie. Inwoners huren een woning/kamer van de instelling en krijgen van deze instelling begeleiding. Daar waar zij leren met begeleiding zelfstandig te leven én te huren wordt het betalen van de huur en de directe woonlasten aan de instelling aangemerkt als eigen bijdrage. Zodra een huurcontract op naam van de inwoner staat is er sprake van begeleid zelfstandig wonen en valt dit buiten de werking van deze verordening.

HOOFDSTUK 7 Beëindiging, herziening, intrekking en terugvordering

De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3.10 maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

HOOFDSTUK 8 Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de inwoner bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

HOOFDSTUK 9 Kwaliteit en inspraak

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van inwoners en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de inwoner, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9.3 Regeling voor klachtenafhandeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een klachtenregeling beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

Artikel 9.4 Regeling voor medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het college moet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat nodig vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

HOOFDSTUK 10 Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers

Artikel 10.1 Jaarlijkse blijk van waardering

Het is aan het college om te bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering bestaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, gezamenlijke koffie/borrel/uitstapje, het verstrekken van een stadspas, een geldbedrag, cadeaubon, boeket bloemen of een combinatie van waarderingsvormen. Wel moet het college vooraf overleggen met de Wmo Adviesraad ‘s-Hertogenbosch en het uitvoerend orgaan voor mantelzorgondersteuning, zoals het Steunpunt Mantelzorg.

HOOFDSTUK 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer persoonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor doorlopende voorzieningen die zijn verstrekt op basis van de Wmo en de daarbij behorende verordening.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 11.6 Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden.