Verordening Werkleeraanbod Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

Geldend van 04-02-2010 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Werkleeraanbod Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

De raad der gemeente Aa en Hunze;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze,

d.d. , nummer ;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

besluit:

vast te stellen:

Verordening Werkleeraanbod Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

PARAGRAAF 2. BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2.

    Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3.

    Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 4 genoemde beleidsplan.

  • 3.

    Op grond van artikel 4 WIJ doet het college aan een jongere die alleenstaande ouder is en die de volledige zorg heeft voor een te zijnen laste komend kind tot vijf jaar, desgevraagd een werkleeraanbod dat gericht is op scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van die jongere te boven gaat. Indien het college tot dat oordeel is gekomen, biedt het college een andere voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 4.

    De periode waarin het hier bedoelde werkleeraanbod wordt aangeboden is indicatief vastgesteld op één schooljaar.

Artikel 4. Beleidsplan

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast.

  • 2.

    Dit beleidsplan omvat in elk geval:

    • a.

      Een omschrijving van het beleid ten aanzien van de arbeidsinschakeling van jongeren en de wijze waarop aandacht wordt besteed aan in elk geval de volgende doelgroepen:

      • Jongeren met een arbeidshandicap;

      • Alleenstaande ouders;

      • Jongeren zonder startkwalificatie;

      • Jongeren met schulden.

    • b.

      Een omschrijving van de beschikbare voorzieningen;

    • c.

      Een omschrijving van de beschikbare instrumenten ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling;

    • d.

      De wijze waarop de voorzieningen worden ingezet voor de verschillende doelgroepen;

    • e.

      De afspraken, die met derden zijn of worden gemaakt over de arbeidsinschakeling van, en het aanbieden van voorzieningen aan jongeren;

    • f.

      Een omschrijving van de maatregelen die worden genomen om het niet-gebruik van voorzieningen tegen te gaan.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de effecten van het beleid.

  • 4.

    Het beleidsplan, alsmede het verslag bedoeld in het tweede lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 5. Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 6. Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.

Artikel 7. Budgetplafond

  • 1.

    Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

PARAGRAAF 3. SUBSIDIE EN VERGOEDINGEN

Artikel 8. Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt ten opzichte van reguliere arbeid.

Artikel 9. Weigeren loonkostensubsidie

  • 1.

    De subsidie kan worden geweigerd indien de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie of vergoeding ontvangt.

  • 2.

    Indien de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed wordt voor het doel waarvoor zij is verleend.

  • 3.

    De subsidie wordt geweigerd indien naar het oordeel van het college door de subsidieverlening de concurrentie verhoudingen verstoord worden, dan wel de subsidieverlening leidt tot het verdringen van reguliere arbeid.

  • 4.

    De subsidie wordt geweigerd indien het vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

Artikel 10. Vergoedingen

Het college kan aan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

PARAGRAAF 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 12. inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van publicatie en werkt terug tot 1 januari 2009.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Werkleeraanbod Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aa en Hunze, gehouden op
27 januari 2010.
De griffier, De voorzitter,
T. Santes Drs. H.F. van Oosterhout

ALGEMENE TOELICHTING

Het college van burgemeester en wethouders heeft ingevolge de WIJ opdracht om jongeren een werkleeraanbod te doen. De gemeenteraad stelt de verordening vast waarin het beleid van de gemeente wordt vastgelegd. In deze verordening wordt het recht op het werkleeraanbod geregeld.

De invoering van de WIJ behelst een paradigma wisseling. Op grond van de WIJ kan een werkleeraanbod worden aangevraagd. Middels dit aanbod wordt idealiter voldoende inkomen gegenereerd. Wanneer dit niet het geval is wordt ambtshalve het recht op een inkomensvoorziening beoordeeld.

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden.

Duurzame arbeidsparticipatie

Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert.

Tot dat punt is bereikt is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over ‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.

Maatwerk

Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ).

Centraal in deze verordening staat artikel 4, het beleidsplan. Via een door de raad vast te stellen beleidsplan en de jaarlijkse verantwoording hierover door het college, kan adequaat worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. Daarbij is het van belang dat maatwerk wordt geleverd. Om hier goed op in te kunnen spelen is er voor gekozen het college de bevoegdheid te geven om binnen het door deze verordening aangegeven kader nadere beleids- en uitvoeringsregels vast te kunnen stellen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

PARAGRAAF 2. BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een

combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

Het derde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld aan de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22). Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af. In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening (en het beleidsplan waarin die criteria zijn uitgewerkt, als gekozen wordt voor de zogenaamde procedurele variant genoemd in artikel 4).

In het derde lid wordt de maximale periode van een werkleeraanbod dat toeziet op scholing en ontheffing van de sollicitatieplicht en aanvaarden van werk geregeld. Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de WIJ is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat (artikel 17, vierde lid, WIJ). Daarmee loopt deze regeling parallel met de WWB (artikel 9a WWB). Anders dan in de WWB echter is uit oogpunt van deregulering afgezien van een maximale termijn van zes jaar. Dit omdat gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) deze maximale termijn in de meeste gevallen reeds in de werkleerperiode zal zijn geïncorporeerd. De periode waarin het werkleeraanbod toeziet op scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert wordt indicatief vastgesteld op een jaar. Uitgangspunt van de WIJ is dat de jongere zich gemotiveerd meldt voor een werkleeraanbod waarmee duurzame uitstroom wordt bereikt. Dit impliceert dat geen lange periode van scholing wordt gevolgd waarmee de facto uitstroom niet wordt bereikt. Daarbij wordt maatwerk geleverd waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere. In het individuele geval is het denkbaar dat vooraleerst belemmeringen moeten worden weggewerkt alvorens met scholing gestart kan worden. Deze periode gaat vooraf aan de indicatieve scholingsperiode van een jaar.

Artikel 4. Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WIJ aan de gemeenteraad om het beleid over het werkleeraanbod in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbeleid.

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, een beleidsplan maakt. Daarmee wordt de kenbaarheid en rechtszekerheid van jongeren gewaarborgd. Zij kunnen uit het beleidsplan afleiden welk beleid de gemeente voert. Dit beleidsplan wordt jaarlijks vastgesteld.

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in het beleidsplan aan de orde kunnen komen. De doelgroepen die in elk geval aandacht krijgen in het beleidsplan zijn omschreven. Het staat de gemeente daarnaast vrij om eigen beleid te voeren. In het beleidsplan zal in ieder geval duidelijk moeten worden gemaakt welke voorzieningen beschikbaar zijn voor jongeren.

Alleenstaande ouders

Volstaan wordt met een verwijzing naar de toelichting op artikel 3 lid 3

Jongeren met arbeidshandicap

Voor de groep jongeren met een medische beperking (die niet behoren tot de doelgroep van de WAJONG) is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden. Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen. Aan de hand van de individuele situatie zal beoordeeld moeten worden welk aanbod past bij de jongere gelet op zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Het werkleeraanbod moet aansluiten bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Maatwerk betekent een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging bij de uiteindelijke keuze van een traject. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Als een werkleeraanbod vanwege de medische situatie in het geheel niet mogelijk is, wordt de gehandicapte geen aanbod gedaan. Wel kan aanspraak op een inkomensvoorziening bestaan.

Jongeren zonder Startkwalificatie

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken.

Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Jongeren met Schulden

Expliciet in deze verordening wordt de categorie jongeren met schulden opgenomen. Steeds meer jongeren worden geconfronteerd met dermate hoge schulden waardoor arbeidsinschakeling niet mogelijk is.

De periode waarin het werkleeraanbod toeziet op scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert wordt indicatief vastgesteld op een jaar.

Uitgangspunt van de WIJ is dat de jongere zich gemotiveerd meldt voor een werkleeraanbod waarmee duurzame uitstroom wordt bereikt. Dit impliceert dat geen lange periode van scholing wordt gevolgd waarmee de facto geen uitstroom wordt bereikt. Daarbij wordt maatwerk geleverd waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere. In het individuele geval is het denkbaar dat vooraleerst belemmeringen moeten worden weggewerkt alvorens met scholing gestart kan worden. Deze periode gaat vooraf aan de indicatieve scholing van een jaar.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De beleidscyclus mondt uit in verantwoording en beoordeling door de raad over de effecten van het gevoerde beleid.

Het vierde lid maakt het beleidsplan tot onderwerp van inspraak. De cliëntenraad is het orgaan dat inspraak heeft.

Artikel 5. Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Artikel 6. Intrekking werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kan ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling slechts tot intrekking te besluiten nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

Factoren die voorts betrokken kunnen worden bij het maken van de keuze tot intrekken van het werkleeraanbod zijn:

  • Is er sprake van herhaald gedrag?

  • Wat is de kans op herhaling?

  • Wat is het belang voor de jongere bij dit werkleeraanbod?

  • Wat zijn de kansen op arbeidsinschakeling bij voortzetting van het werkleeraanbod?

  • Heeft het gedrag de belangen van derden geschaad?

  • Kan van de instelling/bedrijf waar het werkleeraanbod feitelijk wordt uitgevoerd nog

  • worden gevergd dat de jongere het werkleeraanbod daar voortzet?

Artikel 7. Budgetplafonds

De gemeente kan een verdeling maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen. Dit vormt onderdeel van het beleidsplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

PARAGRAAF 3. SUBSIDIE EN VERGOEDINGEN

Artikel 8. Subsidies

Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook als voorziening aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan uit een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien. De hoogte van de subsidies en de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend, dienen afzonderlijk te worden geregeld. Dat kan in deze verordening maar zal doorgaans in het beleidsplan worden afgekaderd. Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels stellen over enkele zaken over de subsidiëring. Hoewel uitgangspunt is dat het beleid over het werkleeraanbod door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is reeds eerder aangegeven dat waar het om uitvoeringsbeleid gaat, dit door het college ter hand kan worden genomen. De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen.

Artikel 9. Weigeren subsidies

Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is het een vereiste dat een dergelijk plafond is ingesteld, zie ook art. 4:24 e.v. Awb. In lid 3 is de bevoegdheid van het college vastgesteld om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende soorten subsidie worden gereserveerd. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

PARAGRAAF 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Vergoedingen

Kosten die voor de jongere verbonden zijn aan het uitvoeren van het werkleeraanbod kunnen worden vergoed op grond van dit artikel. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan kosten van kinderopvang, voor zover de voorliggende voorziening (Wet Kinderopvang) daarin onvoldoende voorziet. Ook noodzakelijke reiskosten en andere kosten, bijvoorbeeld voor verplichte kleding of schoeisel, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen, mits de kosten aantoonbaar en noodzakelijk zijn en er geen andere voorzieningen zijn. De kosten kunnen ten laste worden gebracht van het participatiebudget.

Artikel 11. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.