Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015

Gemeente Aa en Hunze

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze besluit;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Kadernota Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015;

en de Raad van de gemeente Aa en Hunze gehoord hebbende;

vast te stellen de hierna volgende beleidsregels:

Wijzigingen in wet- en regelgeving en rechterlijke uitspraken kunnen gevolgen hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015. Daarnaast kan gewijzigde inzicht aanleiding zijn om de regels omtrent de uitvoering aan te passen. De beleidsregels kunnen en zullen als dat nodig is door het College worden aangepast.

Inleiding

De beleidsregels geven uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

De Wmo 2015, de verordening, besluit en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist besluit moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

De Wmo 2015, de verordening en het besluit leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in de verordening, besluit en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

In de ‘Beleidsregels maatschappelijk ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’ en het ‘Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’ leggen we de nadere regelingen vast met betrekking tot de uitvoering van de Wmo.

Hoofdstuk 1 Afwegingskader

Ten aanzien van elke hulpvraag geldt hetzelfde afwegingskader. Het college beoordeelt in iedere situatie in hoeverre de cliënt in staat is om zijn beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te verminderen of weg te nemen. Daarnaast beoordeelt het college of gebruikmaking van algemeen gebruikelijke- of algemene voorzieningen hiertoe kan leiden. Indien bovengenoemde oplossingen niet aanwezig zijn, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken.

Per hulpvraag geldt een algemeen afwegingskader. Uit dit afwegingskader blijkt dat het college eerst beoordeelt in hoeverre andere wetgeving, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, het sociale netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen. Dit betekent dat elke hulpvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht. Van belang is echter dat persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek. Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de cliënt verkeert leiden tot verschillende oplossingen. Hieronder volgt verdere uitwerking van dit algemene afwegingskader.

1.1 Andere wetgeving

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen door een beroep te doen op andere wetgeving?

Het college beoordeelt allereerst in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de hulpvraag.

Indien andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang, voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal het college van de cliënt verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden. Elke wet beoogt een ander doel en het is logischerwijs niet de bedoeling dat de met uitvoering van wetgeving belaste organisaties dit door elkaar laten lopen.

Indien er in uitzonderlijke gevallen onduidelijkheid bestaat over de vraag of een andere wettelijke regeling voorziet in het bieden van een oplossing voor de hulpvraag én het betreft een spoedeisende situatie, kan de gemeente besluiten om op grond van de Wmo maatschappelijke ondersteuning voor tijdelijke duur in te zetten.

1.2 Eigen kracht

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen op eigen kracht, waaronder eigen oplossingen.

Het college beoordeelt in hoeverre de cliënt op eigen kracht in staat is om zijn beperkingen te verminderen of weg te nemen. Hiermee wordt bedoeld het organiseren en realiseren van eigen oplossingen.

Voorbeelden

De cliënt is wegens zijn of haar beperkingen niet langer in staat om staand af te wassen. Indien het zittend afwassen het uitvoeren hiervan echter wel mogelijk is, mag van de cliënt worden verwacht om zijn of haar werkzaamheden hierop aan te passen.

Indien gevraagd wordt om in aanmerking te komen voor een woningaanpassing, maar een herindeling van het meubilair maakt het kunnen wonen in een geschikt huis nog mogelijk, dan geldt ook dat dit prevaleert boven maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

Een cliënt die een beroep doet op begeleiding omdat er beperkingen zijn ten aanzien van het bijhouden en het nakomen van zijn of haar gemaakte afspraken, wordt allereerst verwezen naar een agenda beheersysteem op de eventueel aanwezige computer/laptop of naar een agenda app zoals te downloaden via de eventueel in het bezit zijnde smartphone.

1.3 Gebruikelijke hulp

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met gebruikelijke hulp?

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of er sprake is van gebruikelijke hulp.

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend.

In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld.

Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp is het van belang om toeval en willekeur te voorkomen. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden, Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen elkaar in een bepaalde situatie zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning.

Per situatie zal dan ook beoordeeld moeten worden in hoeverre de persoon met wie de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om geen gebruikelijke hulp van toepassing te achten.

Echtgenoten/ouders/huisgenoten

Van echtgenoten, ouders en huisgenoten (18+) mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie, in staat worden geacht tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, maar ook om het bieden van begeleidingshandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse begeleiding van ouders aan een kind.

Als er sprake is van fysieke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten per week en de huisgenoot is op die momenten dus niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kan het college ondersteuning inzetten voor de niet uitstelbare taken. Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra hij niet langer afwezig is.

Kinderen

Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat acht wordt geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk. Er is een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Tot 18 jaar mag in algemene zin echter van kinderen worden verwacht dat zij hun bijdrage leveren door bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas.

Begeleiding

Bij begeleiding is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen kortdurende en langdurige situaties.

Hoofdregels:

  • 1.

    Als er sprake is van een kortdurende situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor die periode. Het gaat hierbij om een periode van maximaal 3 maanden.

  • 2.

    Als er sprake is van een chronische situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven.

Het gaat hierbij om:

  • -

    het bieden van begeleiding op het gebied van de maatschappelijke participatie;

  • -

    het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts enzovoort;

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Van de persoon zonder beperkingen mag worden verwacht deze taken over te nemen indien de cliënt hiertoe wegens zijn beperkingen niet langer in staat is.

Ook het leren omgaan door derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met beperkingen (waarmee ook wordt bedoeld kinderen met beperkingen) valt onder gebruikelijke hulp.

Ouders-kinderen

Betreft het gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen, dient het college te beoordelen in hoeverre de hulp in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke hulp van een ouder aan de begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel.

Ouderlijk toezicht ten aanzien van kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders naarmate een kind zich ontwikkelt. Bovengebruikelijke begeleiding komt bij kinderen tot 3 jaar zelden voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan er sprake zijn van bovengebruikelijk toezicht. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het ziet bijvoorbeeld op toezicht en aansturen op gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

Er dient altijd gekeken te worden naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de hulp die iedereen nodig heeft (hulp bij het wassen, eten en dergelijke). Het kan soms ook gaan om hulp die niet standaard aan kinderen wordt geboden, zoals het geven van medicijnen of het injecteren. Van bovengebruikelijke hulp is sprake indien personen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer hulp bieden dan binnen de sociale relatie gewoon is.

Voorbeelden

Indien een cliënt als gevolg van zijn of haar beperkingen niet langer in staat is tot het uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden, wordt van de leefeenheid - de persoon met wie de persoon met beperkingen een huishouden deelt - verwacht om de huishoudelijke werkzaamheden voor haar rekening te nemen. Het niet gewend zijn om bepaalde taken uit te voeren, doet hier niet aan af.

Als de cliënt begeleiding vraagt bij het beheren van de administratie, of het wassen van kleding, wordt eerst beoordeeld in hoeverre de huisgenoten hiertoe in staat zijn.

1.4 Mantelzorg

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met mantelzorg?

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of er sprake is van mantelzorg.

Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke hulp. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

Voorbeelden

Er is sprake van mantelzorg indien de cliënt niet langer in staat is huishoudelijke taken uit te voeren en dit door de buurvrouw/buurman structureel wordt overgenomen. Mantelzorg betreft ook de situatie waarbij een familielid begeleiding biedt aan de cliënt ten aanzien van bijvoorbeeld het zich verplaatsen per vervoermiddel of het kunnen opvoeden van de kinderen.

1.5 Sociale netwerk

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk?

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag in hoeverre er hulp geboden wordt of kan worden vanuit het sociale netwerk.

De wet omschrijft het sociale netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Onder huiselijke kring dient volgens de wet te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt betreft personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of medeleden van een vereniging. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie de cliënt hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd.

Van belang is dat vraagverlegenheid van de cliënt en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk dienen te worden doorbroken. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek zoals verricht wordt na de melding.

Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel, etc.

Voorbeelden

Indien de cliënt wegens zijn beperkingen niet in staat is tot het doen van de boodschappen, of niet in staat is tot het zelfstandig bezoeken van instanties, zal het college onderzoeken of een beroep op de buren of vrienden tot de opties behoort.

Ook als de cliënt tijdelijk niet in staat is zich per vervoermiddel te verplaatsen binnen de eigen leefomgeving, mag van de cliënt verwacht worden om binnen het sociale netwerk om hulp te vragen.

1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemeen gebruikelijke voorzieningen?

Het college beoordeelt bij elke hulpvraag of de cliënt gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten. Het college dient ten aanzien van algemeen gebruikelijke voorzieningen wel te onderzoeken in hoeverre de cliënt hier gebruik van kan maken. Indien de cliënt wegens een gebrek aan financiële middelen geen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, kan het onredelijk zijn om gebruikmaking hiervan van de cliënt te verwachten.

Als iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperkingen of problemen niet meer afdoende zijn, kan er mogelijk wel aanleiding zijn om een voorziening te treffen.

Voorbeelden

De cliënt meldt zich met een verzoek om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening in de vorm van centrale verwarming. Centrale verwarming in een woning wordt echter beschouwd

als een algemeen gebruikelijke voorziening. Dit geldt in beginsel ook voor de fiets met trapondersteuning en de kinderopvang op basis van de Wet op de kinderopvang.

1.7 Algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten

Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemene voorzieningen die de gemeente zelf heeft georganiseerd, of commerciële initiatieven die als algemene voorziening kunnen dienen, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten?

Het college beoordeelt of er algemene voorzieningen zijn waarvan de cliënt gebruik kan maken.

Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is, en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

Maatschappelijk nuttige activiteiten zijn activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.

Er zijn wettelijk drie algemene voorzieningen voorgeschreven:

  • Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

  • Luisterend oor (anonieme 7 x 24 -uurs hulp op afstand)

  • Onafhankelijke cliëntondersteuning

In de kadernota wordt verder de algemene voorziening schoonmaken beschreven:

Voor een schoon en leefbaar huis kan er gebruik worden gemaakt van de algemene voorziening schoonmaken. De algemene voorziening is toegankelijk voor iedereen. De kosten komen voor rekening van de inwoner. Er is compensatie mogelijk als de inwoner deze kosten niet zelf kan betalen. Zie hoofdstuk 6.

Voorbeelden

Het kan ook gaan om een algemene wasvoorziening, een rolstoelpool of een algemene voorziening in de vorm van een vrijwilligersdienst bij welke de cliënt om ondersteuning kan verzoeken.

Het verrichten van een maatschappelijk nuttige activiteit is bijvoorbeeld het vervullen van een rol in een buurthuis, of in de kantine van een sportvereniging. Indien uit het onderzoek blijkt dat iemand eenzaam is en uit zijn sociaal isolement zou kunnen komen door een actieve rol te vervullen in een buurthuis, zou het verrichten van die activiteit in zijn behoefte, het verminderen van de eenzaamheid, kunnen voorzien.

Maatwerk?

Als de onder 1 t/m 7 aangedragen oplossingen niet leiden tot het verminderen of wegnemen van de beperkingen, zal het college beoordelen of de cliënt in aanmerking dient te komen voor een maatwerkvoorziening. In hoofdstuk 3 staat de nadere toelichting op de maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 2 Procedure

2.1 Melding

Wie

Inwoners van Aa en Hunze met ondersteuningsvragen op het gebied van wonen, welzijn, zorg en onderwijs kunnen met deze vragen bij het sociaal team terecht. Ondersteuningsvragen voor inwoners jonger dan 23 jaar worden door het CJG opgepakt.

Door of namens een inwoner kunnen ondersteuningsvragen vorm vrij worden ingediend. Naast de inwoner kan ook diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene een melding doen.

Hoe

Dit kan door contact op te nemen met het sociaal team. Of via een van de organisaties die deel uitmaakt van het sociaal team: Impuls, MEE, de gemeente zelf en de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD). Ook vanuit het netwerk OGGZ kan een melding gedaan worden.

Informatie en advies

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat met informatie en advies de ondersteuningsvraag is beantwoord. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan zal een afspraak worden gemaakt om een breed gesprek te voeren.

Registratie

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding onder de Wmo valt en niet kan worden afgehandeld met een verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Vanaf dat moment begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen. De ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd.

Spoed

In spoedeisende gevallen kan er na een melding direct een tijdelijke beschikking voor maximaal 8 weken worden afgegeven. Er moet dan binnen 24 uur hulp worden ingezet.

2.2 Onderzoek

Sociaal team Alle meldingen waarvoor een onderzoek nodig is komen terecht bij het sociaal team. Ondanks het feit dat de meldingen op verschillende plaatsen kunnen binnenkomen en op verschillende manier kunnen worden gedaan, komen ze allemaal in hetzelfde registratiesysteem terecht. Hierover hebben de organisaties, die samen het sociaal team vormen, onderling afspraken gemaakt.

Persoonlijk plan

Voordat het onderzoek van start gaat kan de inwoner een persoonlijk plan indienen waarin de volgende omstandigheden worden beschreven:

  • zijn/haar behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn/haar behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn/haar situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s);

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de mogelijkheden om tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening te komen met het oog op de behoefte aan verbetering van zelfredzaamheid, participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • welke maatschappelijke ondersteuning volgens hem/haar nodig is.

    De inwoner heeft na de melding zeven dagen de tijd om dit plan in te dienen. Hij wordt daarover bij het doen van de melding geïnformeerd.

Het gesprek

Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de inwoner. Daarbij kan aandacht zijn voor:

  • het eventuele persoonlijke plan dat is ingediend;

  • de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;

  • de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene voorzieningen;

  • de noodzaak om gebruik te maken van een maatwerkvoorziening;

  • de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij de inwoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

  • welke eigen bijdrage voor de inwoner van toepassing is;

  • afstemming met het medische domein / wijkverpleegkundige.

    De medewerker van het sociaal team doet op basis van de gegevens uit het gesprek onderzoek om te bepalen of de inwoner het aangegeven probleem zelf of met steun van zijn omgeving op kan lossen.

De medewerker van het sociaal team informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het sociaal team, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Gegevensverzameling

De betrokken inwoner kan gevraagd worden gegevens en informatie te verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Waar mogelijk wordt de mantelzorger of de vertegenwoordiger van degene waar de ondersteuningsvraag betrekking op heeft betrokken bij het onderzoek.

Een medisch of ergonomisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken plaats na melding of indiening van het persoonlijke plan. Ook bestaande zorgplannen, al uitgevoerde diagnostische onderzoeken en informatie van professionals kunnen onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden. Het College heeft toestemming nodig om gegevens van inwoners te verwerken en zal in het onderzoek de inwoner toestemming vragen om zijn persoonsgegevens te verwerken.

2.3 Verslag

Van het onderzoek wordt door de medewerker van het sociaal team een verslag gemaakt dat ook wordt verstrekt aan de betrokken inwoner en/of diens vertegenwoordiger. De inwoner heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

Wie

Een inwoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger moet een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de inwoner die een melding kan indienen.

Hoe

Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer deze schriftelijk is gedaan, met vermelding van naam, adres en ondertekend is door de inwoner (of gemachtigde) en bij de gemeente is ingeleverd. Hiervoor kan het aanvraagformulier gebruikt worden.

Ook het gespreksverslag voorzien van naam, adres en ondertekend door de inwoner (of gemachtigde) en bij de gemeente ingeleverd wordt aangemerkt als een aanvraag. Het college kan een ondertekend gespreksverslag, als bedoeld onder 2.3, aanmerken als aanvraag als de inwoner op het verslag heeft aangegeven dat hij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wil indienen. Als er nog stukken ontbreken vraagt de gemeente de inwoner om de aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht).

Verlenging beslistermijn

Als het College niet voldoende gegevens – bijvoorbeeld een medisch of ergonomisch advies – heeft om binnen de termijn van twee weken een beslissing te nemen, heeft het College de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen. Het College moet aan de inwoner laten weten dat er meer tijd nodig is en aangeven wat het College nog moet onderzoeken en hoeveel tijd dat gaat kosten.

Als de inwoner het niet eens is met het verlengen van de beslistermijn, kan het College zich beroepen op artikel 4:14 Awb. Het College stelt op grond van dit artikel in de afzonderlijke situatie een zo kort mogelijke nieuwe termijn vast waarbinnen de inwoner de beschikking tegemoet kan zien en draagt hierbij goede argumenten aan om de beslistermijn uit te stellen.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorziening

Ondersteuning op grond van de Wmo kan op verschillende wijze(n) plaatsvinden. Alle algemene voorzieningen hebben - vanwege het laagdrempelige karakter hiervan - zoveel mogelijk de voorkeur. De wetgever heeft beoogd om waar het kan, zoveel mogelijk middels algemene voorzieningen te verstrekken. Indien gebruikmaking van een algemene voorziening niet leidt tot een geschikte oplossing en ook andere oplossingen niet passend worden geacht, overweegt het College of de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening.

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 4 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’ blijkt dat de inwoner alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

Voorbeeld

Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer iemand verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten, dat deze inwoner niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Als er sprake is van vervanging van een eerder verstrekte maatwerkvoorziening dan kan dit alleen als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

  • De eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan en dat de inwoner niet aan te rekenen is.

  • De inwoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten.

  • De eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens compenserend is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner.

Goedkoopst compenserende voorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening (artikel 3 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning). Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner.

3.1 Soorten maatwerkvoorziening

  • Vervoersvoorzieningen: collectief vervoer, scootmobiels, rolstoelen en aangepaste fietsen

  • Sportrolstoel

  • Woningaanpassingen

  • Woonvoorzieningen

  • Huishoudelijke hulp (voorheen HH2)

  • Individuele begeleiding

  • Begeleiding groep (dagbesteding)

  • Kortdurend verblijf

  • Beschermd wonen

Toelichting maatwerkvoorzieningen die vanuit de AWBZ overgeheveld zijn naar de Wmo.

3.1.1 Individuele begeleiding

Bij begeleiding gaat het om het tijdelijk ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het tijdelijk ondersteunen bij of aanbrengen van structuur, of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de cliënt.

Voorbeelden

Het kan gaan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook hulp bij het omgaan met instanties, het uitvoeren van eenvoudige/complexe taken, het nakomen van afspraken, het met geld om kunnen gaan, het doen van de administratie, het regelen en behouden van huisvesting, het behouden en bevorderen van een sociaal netwerk. Het kan ook gaan om hulp bij het openbaar vervoer, hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon e.d. Het betreft ook hulp bij het plannen en stimuleren van contact in de persoonsgebonden sociale omgeving. Of hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie. Het geven van inzicht in de gevolgen van mogelijke besluiten, hulp bij het zich aan regels of afspraken houden, het corrigeren van besluiten of gedrag.

3.1.2 Begeleiding groep (dagbesteding)

Indien de begeleiding enkel is gericht op het bieden van dagstructuur, dan is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm. Groepsbegeleiding wordt aangeduid als dagbesteding.

Dagbesteding biedt de cliënt een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. Bij de activiteiten wordt ook begeleiding geboden, afhankelijk van de specialistische kennis die hiervoor vereist is. Ook vrijwilligers en mantelzorgers kunnen een belangrijk deel van de zorg en begeleiding bieden, evenals de inwoner zelf als hij in staat is om het programma mede vorm te geven.

Het gaat om het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren gedurende maximaal 9 dagdelen per week.

3.1.3 Kortdurend verblijf

Cliënten die wegens hun beperkingen permanent toezicht nodig hebben, maar thuis wonen, kunnen met een indicatie voor kortdurend verblijf ergens anders logeren, zodat hun mantelzorgers, die permanent toezicht houden, vrijaf krijgen.

Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor de persoon met beperkingen om ergens te logeren waar permanent toezicht en zorg en ondersteuning geboden wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en verpleging en de ambulante ondersteuning.

Kortdurend verblijf betreft dus een ondersteuningsvorm met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of de mantelzorger(s). Deze vorm van ondersteuning is een noodzaak om de zorg vol te kunnen houden. Kortdurend verblijf heeft dan ook een belangrijk preventief effect; mits op tijd ingezet zorgt een adempauze ervoor dat mantelzorgers de zorg langer en beter vol kunnen houden. Het voorkomt overbelasting en ontspoorde mantelzorg. Voor cliënten zelf heeft kortdurend verblijf ook een preventieve functie; het werkt ter voorkoming van opname en opnameduur verkortend. Bovendien biedt het lotgenotencontact: zowel voor de cliënt als voor de mantelzorger(s). Dit is exclusief vervoer naar de locatie.

3.1.4 Beschermd wonen

Beschermd wonen is het wonen in een accommodatie van een instelling met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Beschermd wonen wordt op grond van de wet altijd in de vorm van een maatwerkvoorziening geboden. Het criterium luidt dat een maatwerkvoorziening er in moet voorzien dat betrokkene indien dat kan, en zo snel als mogelijk, weer in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

De toegang voor beschermd wonen verloopt via de centrumgemeente beschermd wonen, Assen. De gemeente Assen verzorgt ook de (her)indicatie.

3.2 Maatwerk in vorm van een voorziening in natura

De eerste mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in natura (Zorg in Natura – ZIN). Daarmee wordt bedoeld dat het college aan de aanvrager een voorziening verstrekt, die de inwoner kant-en-klaar ontvangt of die het college rechtstreeks aan de leverancier van die voorziening betaalt. Bijvoorbeeld begeleiding geleverd door de door de gemeente gecontracteerde instelling, een scootmobiel of een rolstoel.

Met de voorziening die de inwoner in natura krijgt, wordt hij/zij in staat gesteld zelfredzaam te zijn of te kunnen participeren. Een maatwerkvoorziening kan ook een passende bijdrage leveren ten aanzien van de behoefte aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de persoon met hulpvraag

3.3 Maatwerk in de vorm van een persoonsgebonden budget

Een inwoner die in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening kan ook kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb) als financieringsvorm van de maatwerkvoorziening. Het pgb is een bruikbaar instrument is voor individueel maatwerk en keuzevrijheid: inwoners hebben hiermee directe zeggenschap over hun ondersteuning. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of ondersteuning en - waar het gaat om een hulpmiddel - het onderhoud, de reparaties en de verzekering.

3.3.1 Bekwaamheid van de aanvrager

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college blijkens de wet of hij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

Bij het onderzoek betrekt het college of er overwegende bezwaren zijn, of er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De volgende situaties kunnen van invloed zijn op het besluit om al dan niet een pgb toe te kennen:

  • de inwoner is handelingsonbekwaam;

  • de inwoner heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie;

  • er is sprake van verslavingsproblematiek;

  • er is sprake van schuldenproblematiek;

  • er is eerder misbruik gemaakt van het pgb;

  • er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn die van invloed kunnen zijn op de beslissing om al dan niet een pgb toe te kennen, bijvoorbeeld de mogelijke inzet vanuit de naaste omgeving.

In de genoemde situaties kan er aanleiding zijn een pgb niet toe te kennen. Om een aanvraag af te wijzen vanwege dergelijke overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn ter motivering van het besluit.

3.3.2 Persoonlijk plan pgb

Onderstaande punten kunnen ook of mede blijken uit het onderzoeksverslag opgesteld door de medewerker van het sociaal team.

Als een inwoner een pgb wenst, dient hij een persoonlijk plan op te stellen. Uit het persoonlijk plan pgb dat een inwoner opstelt, moet ten minste blijken:

  • waarom de inwoner een pgb wil (motivering);

  • hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingericht (kwaliteit);

  • van wie hij de ondersteuning wil inkopen (professionals of mensen uit het eigen netwerk). Het persoonlijk plan maakt de kwalitatieve verantwoording van het pgb inzichtelijk, als concreet vastgelegd is bij wie er zorg ingekocht gaat worden.

Motivering

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit gemotiveerd vraagt. Door de motiveringseis wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over de invulling van zijn ondersteuningsvraag en deze te concretiseren.

Kwaliteit

Bij de beoordeling of een inwoner voor een pgb in aanmerking komt onderzoekt het college of de maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij wordt tevens beoordeeld of de maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Wie de ondersteuning biedt

De inwoner kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Bij het pgb wordt onderscheid gemaakt in een professioneel tarief en een ‘sociaal netwerk-tarief’. De bedragen staan genoemd in het financieel besluit.

Pgb voor hulpmiddel

Bij een aanvraag om een pgb voor een hulpmiddel kan worden volstaan met de beantwoording van de vragen:

  • waarom de inwoner een pgb wil (motivering, doel);

  • hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingericht.

3.4 Hoogte van pgb

De hoogte van een pgb:

  • wordt mede bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en omvat mede een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • voor een hulpmiddel wordt bepaald op ten hoogste de kost-/huurprijs van het hulpmiddel die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als het hulpmiddel in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop het hulpmiddel technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kost-/huurprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;

  • bedraagt voor een hulpmiddel niet meer dan de kost/-huurprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura,

  • voor diensten uitgevoerd door professionals is gebaseerd op 85% van de pgb-tarieven zoals die door het College voor Zorgverzekeringen zijn vastgesteld in de Tarieventabel 2014. Er is gekozen voor een korting van 15%, omdat deze korting ook bij zorg in natura geldt voor de aanbieders. Voor dagbesteding golden in 2014 twee tarieven (exclusief en inclusief vervoer). Vanaf 2015 wordt hier geen onderscheid meer in gemaakt. Daarom is hiervoor het gemiddelde van deze twee tarieven genomen;

  • voor diensten uitgevoerd door mensen uit het eigen netwerk is aangesloten bij het tarief wat hiervoor geldt onder de Wet Langdurige Zorg (Wlz).De bedragen staan genoemd in het financieel besluit.

Uit het pgb mag niet worden betaald:

  • a.

    Bemiddelingskosten;

  • b.

    Administratieve kosten;

  • c.

    Vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering;

  • d.

    Feestdagenuitkering;

  • e.

    Reiskosten.

Reiskosten worden opgenomen in de afspraken over de inzet en tarifering, zoals die worden opgenomen in de zorgovereenkomst. Reiskosten maken dan onderdeel uit van het tarief van de zorgverlener.

In principe mogen budgethouders zorgverleners geen automatisch maandloon uitbetalen. Dit is alleen mogelijk na overleg met het sociaal team.

3.5 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

De budgethouder laat via een zorgovereenkomst en declaraties of facturen aan de SVB weten welk(e) / hoeveel uren hulp(middelen) zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de hulpverlener / de leverancier. De niet-bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode teruggestort naar de gemeente.

Eenmalige pgb’s voor een hulpmiddel hoeven niet te worden overgemaakt naar de SVB, maar kan na indiening van de factuur aan de inwoner worden uitbetaald.

Hoofdstuk 4 Beschikking

4.1 Inhoud beschikking

In artikel 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is geregeld wat in ieder geval in de beschikking moet staan. Daarnaast wordt in de beschikking verder vermeld dat de inwoner wijzigingen in zijn of haar omstandigheden aan het college moet melden.

Het besluit moet zijn gebaseerd op een zorgvuldige motivering die de inwoner inzicht geeft in de beslissing van het college. In de onderzoeksfase hebben burgemeester en wethouders zicht gekregen op de aard en omvang van de behoefte aan ondersteuning door middel van een maatwerkvoorziening. Op basis van het verslag van het onderzoek zal het college tot zijn beslissing inzake de aard en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorziening kunnen komen.

Maximale indicatieperiodes

Het college kan ook bij de indicatieperiode maatwerk leveren maar wel gelden er maximale indicatieperiodes: voor ondersteuning is dat maximaal 5 jaar. Huishoudelijke Hulp 2 kan tot maximaal 31 december 2016 worden geïndiceerd. Het college heeft altijd de mogelijkheid een heronderzoek in te zetten wanneer hier aanleiding toe is: een melding van een gewijzigde situatie, een wijziging van beleid.

4.2 Einde beschikking

Een toekenning eindigt wanneer de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken. In de volgende situaties komt eveneens een einde aan het recht op een voorziening:

  • de inwoner verhuist naar een andere gemeente;

  • de inwoner overlijdt;

  • de situatie van de inwoner is veranderd en het college stelt vast dat de verstrekte voorziening niet meer voldoet.

Een verandering van de situatie dient, zoals hiervoor aangegeven, door de inwoner te worden doorgegeven aan de gemeente. Het college zal dan een besluit nemen over de beëindiging (of wijziging) van de toekenning.

Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage

In de AMvB Uitvoeringsbesluit Wmo staan de uitgangspunten voor het bepalen van de eigen bijdrage (art 3.1). Mede aan de hand daarvan stelt het college vervolgens de bijdragen voor de verschillende voorzieningen vast. Bij gebruikmaking van een maatwerkvoorziening (in natura of PGB) - met uitzondering van de rolstoel, de ritbijdrage bij gebruikmaking van het collectief vervoer en de hulpmiddelen voor inwoners jonger dan 18 jaar - is de inwoner een bijdrage verschuldigd op grond van artikel 2.1.4 lid 1 sub b van de wet Wmo en artikel 8 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’.

De eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen, woningaanpassingen en woonvoorzieningen mag verspreid over drie jaar, (=39 termijnen) worden betaald. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de daadwerkelijke kosten.

5.1 Algemene voorzieningen

Cliëntondersteuning

Voor cliëntondersteuning, verzorgd door MEE, de gemeente geen eigen bijdrage vragen. Cliëntondersteuning is gratis en toegankelijk voor iedereen.

Bijdragen voor een algemene voorziening worden door de inwoner rechtstreeks aan de leverancier van het product en/ of de ondersteuning voldaan.

Schoonmaken - toeslag schoonmaakhulp (HHT)

Voor de algemene voorziening schoonmaken zijn inwoners een kostendekkende eigen bijdrage verschuldigd.

De Rijksbijdrage HHT zetten wij in onder de naam ‘toeslag schoonmaakhulp’. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor de toeslag schoonmaakhulp wanneer sprake is van een mate van beperking. Het sociaal team toetst dit. Mensen kunnen voor maximaal 10 uur per 4 weken een toeslag krijgen. De schoonmaakhulp moet dan wel van een erkend bedrijf worden afgenomen. In de meeste gevallen zal dit een thuiszorgaanbieder zijn. De gemeente betaalt de toeslag direct aan het bedrijf. De cliënt betaalt het lagere bedrag.

Daarbij geldt dat voor een inwoner die deze voorziening niet zelf kan betalen, als zij/ hij voldoet aan de daarvoor geldende voorwaarden, een beroep doen op de regeling meerkosten, op grond van artikel 13 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’. Zie hiervoor hoofdstuk ‘Tegemoetkoming meerkosten’.

5.2 Maatwerkvoorzieningen

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 staat dat een inwoner voor een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage is verschuldigd. Van de zijde van de regering is er één uitzondering gemaakt, voor een rolstoel is namelijk geen eigen bijdrage verschuldigd. Er is geen bijdrage verschuldigd voor hulpmiddelen voor inwoners jonger dan 18 jaar.

In het besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd dat er een maximale inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd.

Procedure van inning

  • De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK.

  • Het CAK stelt de eigen bijdrage vast.

  • Het CAK stuurt een definitieve beschikking naar de inwoner.

  • Het CAK stuurt de factuur, waarop de eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, naar de inwoner.

  • Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

5.3 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande verordening een bouwkundige woonvoorziening (boven een bedrag van € 20.000) heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De indicatieve waardestijging dient voor de realisatie van de voorziening door taxatie te worden vastgesteld en wordt definitief vastgesteld door taxatie op het moment van de woningverkoop. De waardestijging van de woning ontstaan door realisatie van de voorziening, dient volgens het afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het College heeft de mogelijkheid om af te wijken van de bepaling in de situatie dat bij verkoop de woning in waarde gedaald is, maar dat ondanks de waardedaling de voorziening nog altijd voor een waardestijging gezorgd heeft.

Hoofdstuk 6 Tegemoetkoming meerkosten

De gemeente Aa en Hunze kent met ingang van 1 januari 2015 twee regelingen die tegemoetkomen in de zogenaamde ‘meerkosten’:

  • Regelingen tegemoetkoming meerkosten vanuit gemeentelijke rol op het gebied van

  • inkomensondersteuning.

  • Regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning.

Beide regelingen zijn bedoeld om inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen te ondersteunen.

6.1 Regelingen tegemoetkoming meerkosten

Deze regeling is bedoeld om chronisch zieken en gehandicapten met een inkomen tot 120 % van het sociaal minimum tegemoet te komen in de extra kosten die hun ziekte en/of beperking met zich meebrengt. Vooral inwoners met een laag inkomen en een laag vermogen worden financieel getroffen door het wegvallen van de regelingen chronisch zieken, ouderen en gehandicapten: de Wtcg en de CER. Uitgangspunt hierbij is dat er sprake moet zijn van aannemelijke meerkosten en dat, wanneer nodig, er maatwerk geleverd wordt.

Voor deze groep inwoners biedt de gemeente Aa en Hunze een nieuw zorgpakket (Collectieve Ziektekostenverzekering) aan. Binnen dit zorgpakket zijn allerlei meerkosten opgenomen, zoals dieetkosten en hulpmiddelen. Voor kosten die niet direct met zorg te maken hebben- maar die wel worden gemaakt wanneer je chronisch ziek bent of gehandicapt - kan een beroep worden gedaan op de Bijzondere Bijstand in het kader van de Participatiewet.

De voorwaarden en het beleid rondom deze regeling liggen vast in het minimabeleid (Bijzondere Bijstand) van de gemeente Aa en Hunze en wordt uitgevoerd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (ISD-AAT). De gemeenteraad van de gemeente Aa en Hunze heeft op 19 november 2014 de regeling tegemoetkoming meerkosten (waaronder de Collectieve Ziektekostenverzekering) vastgesteld.

6.2 Regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning

De individuele voorziening ‘Hulp bij het Huishouden’ in het kader van de Wmo 2007, heeft de gemeente Aa en Hunze in haar beleid voor de Wmo 2015 beschreven als algemene voorziening en als maatwerkvoorziening. Uitgangspunt van de algemene voorziening is dat de kosten volledig worden doorberekend aan de gebruiker van de voorziening. Niet alle inwoners van de gemeente Aa en Hunze kunnen de kosten van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning zelf (volledig) dragen, terwijl zij mogelijk wel afhankelijk zijn van deze voorziening. Daarom is een regeling getroffen, die deze doelgroep volledig of gedeeltelijk tegemoet komt in de kosten van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning. Deze regeling wordt uitgevoerd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (ISD-AAT). Via het sociaal team kan een aanvraag worden gedaan.

Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor de regeling tegemoetkoming kosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • Een (medische) noodzaak tot gebruik maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning, vastgesteld door het college.

  • De toegangscriteria zijn die van de bijzondere bijstand en gelden voor mensen met een inkomen tot 120% WWB en het vastgestelde maximum vermogen.

  • De tegemoetkoming is nooit hoger dan de werkelijke kosten en/of het vastgestelde maximaal te vergoeden uurtarief voor de voorziening zoals opgenomen in het ‘Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’ en houdt ook rekening met eventuele andere tegemoetkomingen zoals bijvoorbeeld de Rijksbijdrage Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT).

  • De tegemoetkoming is tevens gebaseerd op het aantal noodzakelijke uren per week waarbij rekening gehouden is met de mate van zelfredzaamheid, vastgesteld door het College.

Om gebruik te kunnen maken van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning is geen indicatie/ beschikking nodig van de gemeente. Dit ligt anders als er een beroep gedaan wordt op de regeling tegemoetkoming meerkosten algemene voorziening schoonmaakondersteuning. Hiervoor is wel een (medische) indicatie nodig. Inwoners kunnen voor max. 2,5 uur per week van deze toelage gebruik maken.

Schematische weergave algemene en maatwerkvoorziening schoonmaakondersteuning in relatie tot tegemoetkomingen meerkosten

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 7 Privacy

Om de taak vanuit de Wmo 2015 goed uit te kunnen voeren, werkt de gemeente samen met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere betrokken partijen op het gebied van de jeugdzorg, onderwijs, preventieve gezondheidszorg, welzijn, wonen en werk en inkomen. Om tot een goede afweging te komen rondom de nodige ondersteuning, moet het College de beschikking hebben over verschillende persoonsgegevens. De bevoegdheden die het College heeft om gegevens te verwerken en te verstrekken in het kader van de uitvoering van de Wmo 2015 worden in dit hoofdstuk nader beschreven.

7.1 Verwerken van persoonsgegevens

De vereisten die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) zijn in de Wmo 2015 geborgd. De bevoegdheden van het College om persoonsgegevens te verwerken en te verstrekken staan in hoofdstuk 5 van de wettekst Wmo 2015. Het College moet bij de gegevensverwerking transparant zijn over het proces richting de betrokken inwoner. Het moet voor de inwoner duidelijk zijn door wie en welke gegevens met welk doel verwerkt worden. Het college is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van betrokkene, voor zover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken met betrekking tot de uitvoering van de Wmo 2015. Het College is ook bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten, voor zover het noodzakelijk is om te bepalen welke hulp zij de betrokken inwoner kunnen bieden. Het College is tevens bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van mantelzorgers en anderen uit het sociale netwerk, die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp die personen aan de betrokken inwoner bieden of kunnen bieden.

Noodzakelijke gegevens

Voor het verwerken van gegevens, is de invulling van het begrip noodzakelijk cruciaal. Afhankelijk van de situatie, moet het College over bepaalde gegevens beschikken en moeten deze verwerkt worden. Het College moet altijd in staat zijn te kunnen redeneren waarom gegevens worden verwerkt en vastgelegd: waarom dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015.

Voorbeeld

Een buurvrouw doet regelmatig boodschappen voor de inwoners die voor ondersteuning contact zoekt met het Sociaal Team. Het is niet noodzakelijk dat het College persoonsgegevens van deze buurvrouw vastlegt. Dat een buurvrouw regelmatig boodschappen doet, is dan voldoende (zogenaamde dat-informatie).

7.2 Verwerken van gegevens andere gemeentelijke taken

Als het College persoonsgegevens - die het College ten behoeve van de uitvoering van taken vanuit de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening heeft verkregen - wil verwerken voor de uitvoering van de Wmo 2015, dan mag dat enkel als deze inwoner zijn of haar ondubbelzinnige toestemming (expliciete schriftelijke toestemming) heeft verleend. Hierbij moet het College aan kunnen geven waarom het noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wmo 2015 om deze gegevens te verwerken.

7.3 Verwerken van gegevens derden

Het College heeft ook, na uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner, de bevoegdheid om gegevens te verwerken die verkregen zijn van een zorgverzekeraar of een zorg-/ ondersteuningsaanbieder en die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de Wmo 2015. Ook hierbij is de invulling van het begrip noodzakelijk weer cruciaal.

Voorbeeld

Vanuit de Wmo 2015 heeft het College de plicht om de problematiek van de betrokken inwoner in het sociale domein in onderlinge samenhang in kaart te brengen en te bevorderen dat de dienstverlening zo goed mogelijk op elkaar is afgestemd. Problemen op grond van de Participatiewet (werkloosheid) kunnen bijvoorbeeld samenhangen met participatieproblemen in het kader van de Wmo 2015 (problemen bij de zelfredzaamheid en participatie). Daarnaast kan het ook van belang zijn om de zorg die deze inwoner op grond van de Zorgverzekeringswet ontvangt, af te stemmen op de ondersteuning die hij of zij in aansluiting of in aanvulling daarop nodig heeft vanuit de Wmo 2015. Omdat deze gegevens oorspronkelijk voor een ander doel zijn verwerkt, kan het College deze gegevens enkel verwerken voor de uitvoering van de Wmo 2015 als de inwoner zijn of haar toestemming heeft gegeven.

7.4 Bevoegdheid verstrekken persoonsgegevens Wmo 2015

De wettekst Wmo 2015 geeft zorg- en ondersteuningsaanbieders, het CAK, de SVB en toezichthouders ook bevoegdheden om gegevens te verwerken zodat deze organisaties hun (wettelijke) taken kunnen uitvoeren. Het College is bevoegd om persoonsgegevens te verstrekken aan deze organisaties, voor zover het gaat om gegevens die het College heeft verkregen in het kader van een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte in het kader van de Wmo 2015. Het College mag alleen die informatie verstrekken die de ontvangende organisatie nodig heeft die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de taak.

Voorbeeld

Het is mogelijk een ondersteuningsaanbieder die gegevens te verstrekken, die deze aanbieder nodig heeft om een inwoner de maatwerkvoorziening te leveren waarvoor een toekenning is ontvangen zoals bijvoorbeeld een hulpmiddelen, woningaanpassingen of een andere dienst. Voor het CAK zal het gaan om die gegevens, die noodzakelijk zijn om de inkomensafhankelijke bijdrage vast te stellen.

7.5 Gegevens verstrekken aan zorgverzekeraars

Het College mag gegevens aan zorgverzekeraars verstrekken na toestemming van de betrokken inwoner. Het gaat dan om gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken in de Zorgverzekeringswet die aan de zorgverzekeraar zijn opgedragen. Hiermee wordt de zorgverlening van de zorgverzekeraar en de ondersteuning vanuit de Wmo 2015 goed op elkaar afgestemd.

7.6 Rechten en plichten inwoner in het kader van gegevensverstrekking Wmo 2015

De inwoner heeft ook rechten in het kader van de verwerking en verstrekking van zijn persoonsgegevens: het recht om inzage te verkrijgen in de gegevens van deze inwoner waarover het College beschikt.

Het verwerken en verstrekken van gegevens is in bepaalde gevallen - zoals hierboven beschreven - afhankelijk gesteld van de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken inwoner. De inwoner heeft ook de mogelijkheid om deze toestemming te weigeren. Een gevolg van de weigering zal zijn dat het College niet in staat is te komen tot een integraal aanbod voor de ondersteuning. De voorziening in het kader van de Wmo 2015 zal niet of minder goed afgestemd zijn op andere voorzieningen die de betrokken inwoner eventueel ontvangt. Als het College - als gevolg van het niet verlenen van uitdrukkelijke toestemming - niet kan vaststellen of er reden is om de betrokken inwoner met een maatschappelijke voorziening te ondersteunen, dan kan het College negatief besluit nemen over de aanvraag. De betrokken inwoner wordt met de mogelijkheid om al dan niet toestemming te verlenen, zelf in staat gesteld een afweging te maken of hij of zij de gegevensverwerking en verstrekking in verhouding vindt staan tot de benodigde ondersteuning.

Het College meldt aan de inwoner die een melding doet bij het Sociaal team dat de gemeente - indien noodzakelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 - gegevens ophaalt, verstrekt en verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015 conform de regel- en wetgeving die van toepassing is. Na een melding volgt het onderzoek (hoofdstuk 1) dus de inwoner moet direct bij de melding geïnformeerd worden en toestemming geven.

7.7 Huiselijk geweld en kindermishandeling

Het College draagt in het kader van de Wmo 2015 ook zorg voor de organisatie van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Het AMHK heeft op grond van de wet rechten en plichten om gegevens te verwerken en te verstrekken.

Derden, waaronder leden van het CJG, die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken, kunnen aan het AMHK inlichtingen verschaffen. Deze inlichtingen kunnen worden verschaft op verzoek van het AMHK of uit eigen beweging van één van de leden van het CJG. Hiervoor is geen toestemming vereist van de inwoner die het betreft en het kan - indien nodig - met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Dit is het zogenoemde ‘meldrecht’. Bij de uitoefening van dit recht heeft de professional - het lid van het CJG - beoordelingsvrijheid. Het recht om te zwijgen en het recht van spreken zal moeten worden afgewogen, waarbij de professional deze afweging moet kunnen verantwoorden.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit

8.1 Zorg in natura

Voor de kwaliteitseisen voor zorg in natura wordt verwezen naar de eisen zoals deze zijn opgenomen in de verschillende contracten met aanbieders.

8.2 Persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen voor een persoonsgebonden budget worden vooraf getoetst door beoordeling van het persoonlijk plan dat een inwoner dient in te leveren.

Hoofdstuk 9 Melding calamiteiten en geweld

Voor de regeling melding calamiteiten en geweld wordt verwezen naar afspraken die hierover met aanbieders gemaakt zijn in de contracten.

Hoofdstuk 10 Toezicht

Toezicht houden is een op zichzelf staande functie en dient onafhankelijk te worden uitgevoerd. De onafhankelijkheid komt in het bijzonder tot uitdrukking in het proces van informatieverzameling en oordeelsvorming. Om die reden dient het toezicht te worden gescheiden van de (ambtelijke) functies inkoop en de toekenning van voorzieningen en op afstand te staan van het bestuur. Conform artikel 11 van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’, stelt het College een Toezichthoudende ambtenaar aan, hierbij wordt de samenwerking gezocht met andere gemeenten.

Hoofdstuk 11 Overgangsrecht

11.1 Wmo 2015

De Wmo 2015 voorziet niet in een overgangsrecht voor mensen aan wie op grond van de Wmo 2007 en de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013’ een voorziening is verstrekt. Het is aan de gemeente om in de eigen verordening het overgangsrecht te bepalen. Uiteraard mogen de uitgangspunten niet in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het overgangsrecht, zoals neergelegd in de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015’, houdt in dat de inwoner gedurende de looptijd van de indicatie het recht behoudt op de huidige voorziening, totdat er een nieuw besluit wordt genomen door het College of de gemeenteraad, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken.

11.2 AWBZ

De nieuwe wet (Wmo 2015) voorziet in een overgangsregeling. Dit recht zorgt ervoor dat inwoners de zorg die zij bij inwerkingtreding van de wet ontvangen, nog een zekere tijd kunnen blijven ontvangen.

Voor de inwoners die in 2014 een AWBZ-indicatie hebben waarvoor de verantwoordelijkheid vanaf 2015 bij de gemeente ligt, geldt dat iemand gedurende de looptijd van de indicatie (tot uiterlijk 31 december 2015) het recht behoudt op ondersteuning, onder de voorwaarden die daarvoor onder de AWBZ golden. Het indicatiebesluit is daarbij leidend. Het college heeft met de aanbieders afspraken gemaakt over de te leveren ondersteuning. Voor de doelgroep ‘Beschermd wonen’ geldt een overgangsrecht van vijf jaar.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

12.1 Indexering

Bij deze uitvoeringsregels hoort een financieel besluit. De daarin opgenomen bedragen kunnen jaarlijks door het college worden geïndexeerd.

12.2 Inwerkingtreding

De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Aa en Hunze ” treden in werking op 1 januari 2015. Deze beleidsregels zijn een nadere invulling van de “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015 “ en het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2015”.