Regeling vervallen per 01-01-2017

Regeling Jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Regeling jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Aa en Hunze;

Gezien het visiedocument 'als jeugd en toekomst tellen'; het Regionaal Transitie Arrangement Drenthe; het Transformatieplan Drenthe en het Beleidskader Jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015-2016;

Gelezen het voorstel van de afdeling dienstverlening en samenleving d.d. 3 december 2014;

Gelet op het bepaalde in de artikelen 2 lid 3, 4, 6 lid 3 en 4 en 11 lid 2 van de Verordening jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015

en de Raad van de gemeente Aa en Hunze gehoord hebbende

Besluit,

vast te stellen de Regeling jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      deskundige(n) / deskundigheid:

      (externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in art. 2.1 besluit Jeugdwet (concept)

    • b.

      familiegroepsplan:

      hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met de bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren zoals bedoeld in art. 1.1. van de wet.

    • c.

      professional:

      een geregistreerde professional in het bezit van een POD3-certificering die voor of namens het college handelt.

    • d.

      MDO: Multi Disciplinair Overleg waarin verschillende specialisten zitten, die gezamenlijk het schakelpunt vormen van de vrij toegankelijke zorg naar de specialistische zorg. Het MDO adviseert het college over de inzet van specialistische zorg.

    • e.

      melding:

      melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • f.

      verordening:

      de Verordening jeugdhulp Aa en Hunze 2015

    • g.

      verwijscriteria:

      door het college vastgestelde criteria die alle verwijzers gebruiken voor het erbij halen van deskundige hulpverlening.

    • h.

      verwijsformulier:

      een door het college vastgesteld formulier waarin de verwijscriteria zijn opgenomen, dat verwijzers kunnen gebruiken voor het 'erbij halen' van deskundige hulpverlening.

    • i.

      wet:

      de Jeugdwet

    • j.

      gesprek:

      gesprek als bedoeld in artikel 5.

  • 2. Voor zover niet anders bepaald in deze regeling, gelden de begrippen zoals omschreven in de wet en de verordening.

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen of ouders kunnen een hulpvraag vormvrij melden.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel en/of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening, zoals beschreven in artikel 3, lid 1.

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp

  • 1. Onder overige voorzieningen, zoals genoemd in artikel 2.3 van de verordening, worden verstaan het vrij toegankelijke preventieve aanbod en de (generieke) opvoed- en opgroeiondersteuning.

  • 2. Het preventieve aanbod omvat:

    • a.

      universele preventie, dit betreft algemene voorlichting dat zich richt op alle ouders en professionals die geïnteresseerd zijn in informatie over opvoeden en opgroeien;

    • b.

      selectieve preventie, dit betreft gerichte training en voorlichting naar aanleiding van een specifieke vraag van ouders en jeugdige centraal staat over het gedrag dan wel de ontwikkeling van het kind of de jongere.

  • 3. Bij opvoed- en opgroeiondersteuning gaat het om beginnende opvoedproblemen of zorgen over de ontwikkeling van hun kind bij ouders, of om ondersteuningsvragen van kinderen en jongeren bij het opgroeien. Dit betreft kortdurende interventies en adviesgesprekken.

  • 4. De generieke opvoed- en opgroeiondersteuning betreft een kortdurende gerichte training of hulpaanbod voor ouders met kinderen met een ernstiger gedragsprobleem.

  • 1. Onder individuele voorzieningen worden verstaan de (intensieve) ambulante behandelingen voor kinderen en jongeren met ernstige gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen, en de zorg overdag en de 24-uurs opvang voor kinderen en jongeren met zeer ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Deze hulpverlening wordt geboden door organisaties op het gebied van onder andere de jeugdpsychiatrie, de jeugdreclassering, de licht verstandelijk beperkten en de verslavingszorg.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1. Het college bepaalt de te hanteren woonplaats, met dien verstande dat:

    • a.

      bij de start van jeugdhulp of een maatregel altijd een bepaling wordt gedaan van het woonplaatsbeginsel volgens de landelijke richtlijnen;

    • b.

      in afwijking van de landelijke richtlijnen, bij een verhuizing binnen de jeugdregio Drenthe tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw wordt bepaald.

  • 2. Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 3. Het college maakt zo spoedig mogelijk en tenminste binnen de termijn van 3 werkdagen na de melding, met de jeugdige of zijn ouders een afspraak voor het gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 4. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 5. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 6. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede, derde lid en vierde lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken, voor zover het college daar niet al bij wet toe bevoegd is.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en zo nodig met een of meer deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget (PGB), waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 4. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. De door het college aangewezen professional kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek.

  • 2. Binnen 5 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het gesprek, tenzij zij uitdrukkelijk hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7. Inzet interventieniveau 4

Het college beslist over de inzet van interventieniveau 4, na overleg met een deskundige op niveau 4 en na melding aan het MDO, en vult zo nodig het verwijsformulier in nadat een brede integrate analyse o.b.v. 1 gezin, 1 plan heeft plaatsgevonden van de hulpvraag.

Artikel 8. Aanvraag inzet niveau 5 of hoger

  • 1. Wanneer het college na overleg met een deskundige op niveau 4 besluit dat de hulpverlening op niveau 4 niet voldoet wordt de casus na toestemming van de ouders aangemeld bij het MDO.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag om een individuele voorziening als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 3. Het MDO stelt een integraal hulpverleningsvoorstel op dat wordt besproken met de jeugdige of zijn ouders. Indien de jeugdige en zijn ouders akkoord gaan met het voorstel wordt dit geformaliseerd in een beschikking.

  • 4. Worden besluiten genomen die betrekking hebben op de veiligheid van een jeugdige dan wordt tenminste een gedragswetenschapper betrokken bij de besluitvorming. Het betreft in

  • 1. Ieder geval besluiten om:

    • Wel of niet actie te ondernemen naar aanleiding van een signaal over een bedreiging van de veiligheid van een derde over een jeugdige of van een signaal van het jeugdige zelf;

    • Wel of niet professionele interventie(s) in te zetten om de bedreiging van de veiligheid van het jeugdige op te heffen;

    • Wel of niet een maatregel van kinderbescherming te verzoeken om de bedreiging af te wenden c.q. de noodzakelijke hulp te kunnen bieden;

    • Wel of niet een (machtiging) uithuisplaatsing aan te vragen;

    • Wel of niet een uithuisgeplaatste jeugdige terug naar huis te laten gaan; en

    • Wel of niet de bemoeienis met jeugdige en gezin te beëindigen.

  • 5. De overwegingen die tot een besluit zoals genoemd onder lid 4 hebben geleid worden vastgelegd, evenals de namen van de bij het besluit betrokken deskundigen en de datum waarop dit besluit is genomen.

Artikel 9. Inhoud van de beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welk interventieniveau maximaal is toegekend en wat de te verstrekken voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de voorziening is, waarbij

      • i.

        bij een eerste toekenning de voorziening voor maximaal een jaar kan worden toegekend;

      • ii.

        bij daaropvolgende toekenningen de voorziening ook voor een langere periode kan worden toegekend waarbij tweejaarlijkse toetsmomenten worden vastgelegd;

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welk interventieniveau maximaal is toegekend en voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb

  • 4. Als er sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover geïnformeerd.

Artikel 10. Regels voor Persoonsgebonden Budget (PGB)

  • 1. De ouder of zijn jeugdige hebben aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoordelijke manier uit te voeren;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders zich in een plan voldoende gemotiveerd op het standpunt stellen waarom de ouders en de jeugdige de jeugdhulpvoorziening als persoonsgebonden budget wensen te krijgen en waarom de voorzieningen in natura niet passend zijn;

    • c.

      is gewaarborgd dat de jeugdhulpverlening voldoet aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de jeugdige en zijn ouders stellen een plan op;

    • b.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voorde jeugdige en zijn ouders als algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen personen uit het sociale netwerk worden betaald, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning;

    • d.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen bemiddelingskosten, administratieve kosten, vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering en reiskosten worden betaald.

    • e.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • f.

      de jeugdige of zijn ouders die aangewezen zijn op jeugdhulpverlening besteden het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens

  • 3. De jeugdige of zijn ouders aan wie een persoonsgebonden budget is verleend, komt met de zorgverlener een schriftelijke overeenkomst overeen waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over

    • a.

      het tarief;

    • b.

      de kwaliteit van de jeugdhulpvoorziening.

    • c.

      een zorgplan waarin onderbouwd wordt hoe het beoogde resultaat van de jeugdhulpvoorziening wordt bereikt; en

    • d.

      de wijze van declareren waarbij opgenomen wordt dat op een declaratie vermeld staat op welke dagen hoeveel uur is gewerkt, wie de zorg heeft verleend, hoe factuurbedrag is opgebouwd en dat elke factuur wordt ondertekend door de zorgverlener.

  • 4. De jeugdige of zijn ouders aan wie een persoonsgebonden budget is verleend draagt er zorg voor dat een hulpverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is niet meer dan veertig uur in een week voor hem werkzaamheden verricht.

Artikel 11. Klachtenregeling

Als ouders en/of jeugdige een klacht in willen dienen over de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen en er is geen sprake van een beschikking, dan wordt de regeling commissie klaagschriften 2009 van de gemeente gevolgd.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Voor zover het bepaalde in deze regeling de jeugdige of zijn ouders onevenredig nadelig treft en het doel van deze regeling voorbijschiet, kan het college gemotiveerd afwijken van het bepaalde in deze regeling.

Artikel 13. Evaluatie

Het college evalueert deze nadere regels een jaar na de datum van inwerkingtreding en past op basis daarvan de regeling waar nodig aan.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015

  • 2. Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling Jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015".

Toelichting:

De Regeling jeugdhulp gemeente Aa en Hunze kunnen niet los worden gezien van het Beleidskader Jeugdhulp 2015 - 2016 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015, die door de raad zijn vastgesteld.

Met deze nadere regels geeft het college uitvoering aan de opdracht om nadere regels te stellen zoals aangegeven in de Verordening jeugdhulp gemeente Aa en Hunze 2015. De nadere regels zijn naast een uitwerking van de Verordening jeugdhulp ook een weergave van de afspraken zoals die zijn gemaakt in de jeugdhulpregio Drenthe.

Toelichting model regeling Jeugdhulp

In dit model zijn de gemaakte afspraken in de jeugdregio Drenthe vertaald naar beleidsregels. Daarnaast is ervan uitgegaan dat in de verordening ervoor gekozen is dat de gemeenteraad het vaststellen van procedureregels delegeert aan het college. Voor de basis van dit model is gebruik gemaakt van de tekst uit het VNG model voor de verordening Jeugdhulp over de procedureregels.

Daarbij is uitgegaan van het volgende artikel in de verordening waarbij wordt opgemerkt dat de onderstreepte passage niet is opgenomen in het VNG model, maar wel noodzakelijk is gezien het bepaalde in art. 2.9 sub b van de Jeugdwet:

Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening en hoe deze wordt afgestemd met andere voorzieningen. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Verder wordt waar mogelijk gesproken over de jeugdige of zijn ouders, conform de modelverordening van de VNG. In die modelverordening staat daarover het volgende in de toelichting:

In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als 'jeugdigen en ouders' en specifiek veelal als 'de jeugdige of zijn ouders'. Gebruik van 'of impliceert ook de betekenis 'en'. Met de aanduiding 'de jeugdige of zijn ouders' bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder (dit omdat de pleegouder geen gezag heeft over het pleegkind) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Artikelsgewijze toelichting:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden de in deze beleidsregels gebruikte begrippen toegelicht. Ten overvloede is ook vermeld dat de begrippen uit de verordening en de wet van toepassing zijn, dit om eventuele twijfel daarover bij de uitvoering te voorkomen.

Deskundige

In het besluit Jeugdwet staat in 2.1 "Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:

  • a.

    opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • b.

    opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;

  • c.

    taal- en leerproblemen;

  • d.

    somatische aandoeningen;

  • e.

    lichamelijke of verstandelijke beperkingen, en

  • f.

    "kindermishandeling en huiselijk geweld."

Familiegroepsplan

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grand van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

MDO: Multi Disciplinair Overleg

Het overleg waarin verschillende specialisten zitten, die gezamenlijk het schakelpunt vormen van de vrij toegankelijke zorg naar de specialistische zorg. Het MDO adviseert het college over de inzet van specialistische zorg.

Melding

De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 2) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 8.

Gesprek

Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

Artikel 2. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grand van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze uitvoeringsregels, de verordening en in de wet waar staat "het college", kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grand van de algemene regels van de Awb.

Omdat het belangrijk is de drempel voor een hulpvraag zo laag mogelijk te houden, is ervoor gekozen dit vormvrij te houden. Het college kan zelf bepalen hoe de jeugdige of zijn ouders zich kan melden. Dit kan bijvoorbeeld via internet, telefonisch, aan de balie etc. etc. Voorts is ervoor gekozen dat de jeugdige en zijn ouders ook bij een ander dan de professional kan melden. Dit voorkomt dat een baliemedewerker de melding niet aan zou mogen nemen. Vanzelfsprekend staat het de medewerker die een melding aanneemt vrij om zo nodig een professional in te schakelen.

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp

In de Jeugdwet wordt onderscheid gemaakt tussen preventie en jeugdhulp. Onder preventie valt de algemene voorlichting over opvoeden en opgroeien die via de gemeentelijke website beschikbaar is, maar ook informatie die opgenomen is in bijvoorbeeld schoolgidsen. Daarnaast valt onder preventie gerichte training en voorlichting die bijvoorbeeld verzorgd wordt door Icare Jeugdgezondheidszorg voor aanstaande ouders en door de GGD jeugdgezondheidszorg op scholen over bijvoorbeeld gezonde voeding.

Jeugdhulp bestaat deels uit een vrij toegankelijk aanbod, dat verzorgd wordt door het maatschappelijk werk, Icare en de GGD. Dit betreft ondersteuning aan ouders/verzorgers, kinderen en jongeren tot 6 contactmomenten. En het groepsaanbod op het terrein van sociale vaardigheden en echtscheidingen voor kinderen en jongeren zelf. Als dit aanbod niet toereikend is, kan ondersteuning gevraagd worden aan een jeugdhulpaanbieder op het terrein van onder andere de jeugdpsychiatrie en de licht verstandelijk beperkten. Deze hulpverlening bestaat uit ten hoogste 12 contactmomenten.

Jeugdhulp is daarnaast beschikbaar als individuele voorziening. Deze jeugdhulp bestaat uit ambulante begeleiding en hulpverlening, dit betreft ondersteuning tussen de 12 en 20 contactmomenten. Zijn meer dan 20 contactmomenten nodig, dan is sprake van intensieve ambulante begeleiding en hulpverlening.

Een andere individuele voorziening is zorg overdag. Dit betreft onder andere dagbehandeling. Voor een (l)vb jeugdige is dagbesteding een specifieke functie binnen deze voorziening. Voor een jeugdige met een ggz-problematiek is 'bed op recept' een specifieke functie.

Als er sprake is van 24-uurs opvang dan is er sprake van een langdurig of kortdurig verblijf. Dit betreft zeer intensieve behandelingen, de plaatsen 'bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen' (BOPZ), spoedopvang en pleegzorg Zie hiervoor ook de toelichting onder artikel 8.

Artikel 4. Vooronderzoek

In dit artikel is er voor gekozen dat het vooronderzoek niet per definitie door de professional verricht hoeft te worden. In de praktijk kan het goed mogelijk zijn dat bijvoorbeeld als onderdeel van het vooronderzoek, een baliemedewerker een standaard formulier meegeeft waarop staat welke stukken ingeleverd moeten worden voorafgaand aan een gesprek. Hiervoor hoeft dan niet een professional ingezette worden. Ook een bepaling van het woonplaatsbeginsel kan bijvoorbeeld uitgevoerd worden door een ander dan de professional.

Op basis van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald onder de verantwoordelijkheid van welke gemeente het jeugdige valt. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige hulp nodig heeft moet daarom gekeken worden waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de inzet van jeugdhulp. Meestal is het direct duidelijk, maar soms ligt het ingewikkelder, daarvoor is landelijk een stappenplan http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Mindmap%20op%20A0-formaat.pdfen factsheet ontwikkeld

http://www.voordejeugd.nl/attachments/article/1373/Factsheet%20Woonplaatsbeginsel.pdf. Bij een verhuizing, een wijziging in gezag of als het jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie wordt opnieuw de verantwoordelijke gemeente bepaald.

Binnen de jeugdregio Drenthe is er afgesproken dat er afwijkend aan de landelijke lijn bij een verhuizing binnen de regio tijdens de al gestarte jeugdhulp of maatregel de woonplaats niet opnieuw bepaald. Bij de start of verlenging van jeugdhulp of maatregel volgt wel een nieuwe bepaling van het woonplaatsbeginsel. Aanleiding voor het afwijken van de landelijke richtlijn is het beperken van administratieve lasten vanuit de wetenschap en ervaringsgegevens dat dergelijke verhuizingen beperkt van omvang zijn en de risico's daarmee beheersbaar zijn. In dit artikel worden de gemaakte afspraken weergegeven.

Wat betreft de identificatie moet in elk geval de identiteit van de jeugdige vastgesteld worden. Het BSN is noodzakelijk bij verdere verwijzing.

Er is een lid opgenomen waarin het college een (service)termijn opneemt waarbinnen een gesprek wordt gepland. Er is geen sprake van een wettelijke termijn wanneer er nog geen aanvraag is ingediend. Vanzelfsprekend is het niet fraai het plannen van een gesprek onnodig lang te laten duren.

Artikel 5. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Het gesprek wordt gevoerd door een geregistreerde professional die voor of namens het college handelt. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op het CJG plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het gesprek zal duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

In het tweede lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de inleiding van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het derde lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door 'het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast' wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt gei'nd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Zie ook artikel 8, sub d.

Het vierde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de uitvoeringsregels opgenomen vanwege het belang om in de uitvoeringsregels in samenhang met de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Als de jeugdige en zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij dat onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met

hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.

Zoals in de toelichting bij artikel 4, lid 6 ook al is aangegeven kan het college afzien van een gesprek. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Daarbij wordt opgemerkt dat er slechts wordt afgezien van een gesprek wanneer het zeker is dat er geen veiligheidsrisico's zijn voor het jeugdige. Wanneer daar twijfel over is, zullen wij toch gaan handelen.

Bij het gesprek is opgenomen dat het college de jeugdige of zijn ouders informeert over de ouderbijdrage wanneer tijdens het gesprek al duidelijk wordt dat de jeugdige verwezen zal worden naar een voorziening waar een ouderbijdrage gevraagd wordt. Daarnaast is dit ook opgenomen bij de beschikking.

Om te benadrukken dat er waarde wordt gehecht aan het familiegroepsplan, is expliciet opgenomen dat wanneer dit is opgesteld, dit onderdeel uitmaakt van het onderzoek tijdens gesprek.

Artikel 6. Verslag

Zoals in het model staat vermeld, kunnen opmerkingen van de jeugdige of zijn ouders toegevoegd worden aan het verslag. Daarbij is nadrukkelijk bedoeld dat dit een toevoeging is en niet een wijziging van het oorspronkelijke verslag.

Artikel 7. Inzet interventieniveau 4

De gemeente heeft geregistreerde professionals, die POD 3 geschoold zijn, aangewezen die mogen besluiten om jeugdhulp op niveau 4 in te zetten. Deze professional beslist op basis van een brede integrale analyse en vult het verwijsformulier in. Van de inzet van een deskundige op niveau 4 wordt altijd melding gedaan aan het MDO.

Jeugdhulp op niveau 4 wordt aangemerkt als een overige voorziening, om die reden is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Jeugdhulp op niveau 4 kan net als de jeugdhulp op niveau 1 tot en met 3 slechts als zorg in natura worden ingezet.

Verwijscriteria

Naast de beschikking ten behoeve van de hulpvrager dient er ook een verwijzing naar de zorgaanbieder te gaan. In de verwijzing moeten de volgende aspecten tot uitdrukking komen:

Registratie voorschrift

Toelichting

NAW gegevens

Noodzakelijk voor het bieden van hulp door de zorgaanbieder.

BSN Nummer

Uniek nummer nodig in het administratieve proces zonder dat daar direct persoonlijke gegevens inzichtelijk zijn. Ook verwijzers vanuit de gemeentelijke context (bv maatschappelijk werk) mogen, indien als zodanig aangewezen door de gemeente, BSN nummers registreren en verwerken.

Woonplaats volgens het woonplaatsbeginsel

Via het landelijke beslisschema om de woonplaats te bepalen. Hierdoor kan bepaald worden welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp, jeugdbescherming of jeugdreclassering. In Drenthe kan bovendien bepaald worden of de jeugdhulp onder het profijt of solidariteitsbeginsel valt.

Naam en organisatie van de verwijzer

Zodat per gemeente later in het administratieve proces controle kan plaatsvinden of dit een verwijzer is op basis van de Jeugdwet dan wel een gemachtigde verwijzer door de gemeente is.

Inschatting maximum interventieniveau

Dit is een inhoudelijke omschrijving van de inhoud van de zorg zonder dat hier op persoonsniveau aangegeven wordt wat de inhoud is. De inschatting is noodzakelijk zodat duidelijk wordt of hier sprake is van het profijt of solidariteitsbeginsel en in welk interventieniveau de jeugdhulp en dus budget komt.

De beoogd zorgaanbieder

Zodat bekend is welke zorgaanbieder benaderd wordt voor inzet van jeugdhulp. Dit kan alleen een door de samenwerkende gemeenten gecontracteerd zorgaanbieder zijn.

De verwachtte duur

Een inschatting van de duur.

Een verwijsindicatie - deze wordt NIET in het administratieve onderdeel/vervolg opgenomen

Zodat de verwijzer gericht kan aangeven welke overweging hij heeft bij de verwijzing. Afhankelijk van de verwijzer kan dit een korte overweging zijn, een analyse op niveau 2 of 3, of een uitgebreide analyse met eventueel met doelen en perspectief. Hierdoor kunnen alle verwijzers inclusief (huis)arts en rechter binnen eigen wet- en regelgeving voldoen aan de registratievoorschriften.

Dit onderdeel blijft in het dossier van de cliënt en wordt niet gebruikt in het administratieve proces.

Alleen bij verwijzers in de gemeentelijke context: Aangeven met ja/nee of ertevens een beschikking noodzakelijk is.

Bij toeleiding vanuit de gemeentelijke context (CJG/jeugd/lokaal team) naar niveau 5 en hoger is naast de verwijzing een ondertekende beschikking noodzakelijk. In de uitwerking kunnen verwijzing en beschikking mogelijk in 1 document opgenomen worden. Dit is gemeentelijk te bepalen.

Artikel 8. Aanvraag inzet niveau 5 of hoger

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze uitvoeringsregels wijken daarvan niet af. Op grand van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten en bureaucratie is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Beslistermijnen Awb

Er is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijke termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Wanneer op basis van een brede integrale analyse wordt geconcludeerd dat interventieniveau 4 niet volstaat dan wordt de casus met toestemming van de ouders aangemeld bij het Multi Disciplinair Overleg. Het MDO bespreekt de casus en komt met een integraal hulpverleningsvoorstel dat wordt besproken met de ouders. Dit hulpverleningsvoorstel wordt vervolgens in een beschikking vastgelegd. Het besluit tot het inzetten van jeugdhulp op niveau 5 of hoger is voorbehouden aan de voorzitter van het MDO. De voorzitter is gemandateerd om dergelijke besluiten te nemen.

In het vierde lid is opgenomen dat er tenminste een gedragswetenschapper wordt betrokken bij de besluitvorming die betrekking hebben op de veiligheid van het jeugdige.

Uiteraard dienen dergelijke besluiten goed gedocumenteerd te worden. Niet alleen het besluit maar ook de overwegingen die tot het besluit geleid hebben, de datum en de namen van de betrokken professionals moeten vastgelegd worden.

In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan de afspraken over verwijzing naar de afgesproken interventieniveaus die niet vrij toegankelijk zijn.

Niet vrij toegankelijke jeugdhulp

Tot de ambulante begeleiding en hulpverlening rekenen we tal van professionele interventies; deze hebben als overeenkomstig kenmerk dat de cliënt en het betreffende systeem tussen de 12 en 20 contactmomenten heeft (interventieniveau 5).

Wanner meer dan twintig contactmomenten nodig zijn met de betreffende hulpverlener/behandelaar(s)is er sprake van interventieniveau 6. O.a. dyslexiezorg valt onder interventieniveau 6.

Tot zorg overdag (interventieniveau 7) rekenen we dagbehandeling. Voor het (L)VB domein is dagbesteding een specifieke functie binnen dit interventieniveau. In het GGZ-domein is "bed op recept" een specifieke functie.

Tot verblijf (interventieniveau 8) rekenen we (zeer) intensieve behandeling, de BOPZ (bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen) plaatsen, spoedopvang, jeugdzorgplus, pleegzorg en langdurig of kortdurig verblijf.

Voor het (L)VB domein zijn logeeropvang en verblijf met behandeling (langdurig chronisch verblijf) een specifiek zorgaanbod.

Onder jeugdhulp verstaan we:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Jeugd LVB

De jeugdhulp voor Licht verstandelijk beperkte jeugdigen (LVB) is een van de drie domeinen (de andere twee zijn J-GGZ en begroting gefinancierde jeugdzorg) die onder de Jeugdwet zijn samengebracht onder het begrip jeugdhulp. Bij jeugd LVB gaat het om de totale zorg voor (jonge) licht verstandelijk beperkte mensen met gedragsproblematiek en/of psychiatrische problematiek.

Binnen deze doelgroep wordt onderscheid gemaakt tussen cliënten met milde en met zware problematiek. Bij de cliënt met milde problematiek is sprake van beperkt sociaal aanpassingsvermogen. De cliënt met zware problematiek heeft te maken met een stapeling van aanvullende gedrags- en psychiatrische problemen.

Jeugd GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg)

Jeugd-ggz is een van de drie domeinen (de andere twee zijn de begroting gefinancierde jeugdzorg en Jeugd - Licht Verstandelijk Beperkten (J-LVB)) die onder de Jeugdwet zijn samengebracht onder het begrip jeugdhulp. De J-GGZ is de plek waar de kennis van psychologie, kinderpsychiatrie en orthopedagogiek is geïntegreerd. Onder het begrip J-GGZ wordt zowel diagnostiek als behandeling verstaan.

Bij de J-GGZ gaat het om specialistische voorzieningen, zoals bijvoorbeeld klinische behandeling, dagbehandeling, specialistische poli's voor eetstoornissen, voor dwangstoornissen, voor Autisme Spectrum Stoornissen. Ook crisisdiensten voor spoedeisende situaties, 7X24 uur bereikbaarheidsdiensten behoren tot de J-GGZ.

Jeugdbescherming

Jeugdbescherming is een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind of jongere in de leeftijd van 0 tot 18 jaar (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt.

Er zijn drie jeugdbeschermingsmaatregelen die de rechter kan opleggen: een OTS of onder toezichtstelling (veruit de meest voorkomende jeugdbeschermingsmaatregel), ontzetting uit de ouderlijke macht of ontheffing uit de ouderlijke macht.

Jeugdreclassering

Jeugdreclassering betreft het toezicht en de begeleiding van jeugdigen die onder het strafrecht vallen. Het gaat dan om toezicht en begeleiding op last van de Raad voor de kinderbescherming of het Openbaar Ministerie dan wel op last van de Kinderrechter. Toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering wordt op verschillende momenten in het strafrecht ingezet. In het vrijwillige kader voorafgaand aan de zitting (opdracht door de Raad voor de Kinderbescherming). Op beslissing van de officier van justitie als onderdeel van een strafbeschikking, of op beslissing van de rechter in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en als voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde sanctie. Als de rechter een zogenaamde 'gedrag beïnvloedende maatregel' oplegt, wordt deze begeleid door de jeugdreclassering.

De jeugdreclassering speelt ook een grote rol bij de terugkeer van cliënten in de samenleving na verblijf in een justitiële jeugdinrichting. Denk hierbij aan scholings- en trainingsprogramma's en verplichte nazorg. Jeugdreclassering kan worden uitgevoerd in een reguliere variant en een intensieve variant.

Artikel 9. Inhoud van beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 7) dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in 'natura' krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

In de jeugdregio is afgesproken dat de jeugdhulpverlener eventueel ook een voorziening passend bij een lager interventieniveau mag inzetten wanneer dit aan de zorgvraag van de jeugdige tegemoetkomt. Vandaar dat er gesproken wordt dat gemeld wordt welk interventieniveau maximaal wordt toegekend.

Wanneer de jeugdhulpverlener na de start van de voorziening van mening is dat de jeugdige geholpen moet worden op een ander interventieniveau, of wanneer aan het eind van de toegekende voorziening de zorgvraag nog niet is weggenomen, kan deze zich wenden tot het college. Los van de in dit model omschreven uitgebreide procedure, kan het college ambtshalve een nieuwe en/of andere beschikking voor de jeugdige afgeven.

Over de duur van de voorziening is in de jeugdregio afgesproken dat men bij een eerste toekenning voor een periode van maximaal een jaar toe wil kennen. In deze periode kan duidelijk worden dat een jeugdige voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. Om de administratieve lasten te beperken, kan dan voor een langere periode worden toegekend. Wanneer er geen twijfel bestaat over het verloop van de zorgvraag, zou een voorziening zelfs tot de leeftijd van 18 jaar kunnen worden toegekend. Hierbij wordt dan wel elke twee jaar een toetsmoment ingevoerd. Dit advies is aangereikt door de huidige uitvoerders van jeugdhulp. Zij geven aan dat het klantvriendelijk is om na te gaan of de situatie gewijzigd is.

Wanneer er sprake is van een ouderbijdrage wordt de jeugdige of zijn ouders in de beschikking erover geïnformeerd dat de vaststelling hiervan en de inning door het CAK plaatsvindt. De hoogte van de bijdrage is vastgelegd in het Besluit Jeugdwet.

Artikel 10. Regels voor PGB

Het eerste lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individueie voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in artikel 6, lid 2 van de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individueie voorziening in natura.

Bij de verstrekking van een pgb moet de jeugdige of zijn ouders aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deels betreft dit inhoudelijke voorwaarden, maar deels ook administratieve voorwaarden zoals de eisen voor een zorgovereenkomst. Willen ouders in aanmerking komen voor een PGB dan moet aangetoond worden waarom de natura voorzieningen niet toereikend zijn.

De aanvraag voor een PGB bevat in ieder geval,

  • de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel,

  • de voorgenomen uitvoering (tijdsbesteding) daarvan, inclusief de uitvoerder en kosten,

  • de kwalificaties van de uitvoerder,

  • motivering waarom de zorg en ondersteuning niet in zorg in natura kan worden geleverd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.Een besluit wordt genomen naar aanleiding van een onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders. Het besluit bevat tevens de hoogte van het budget.

Het PGB kan worden toegekend nadat in een persoonlijk gesprek is vastgesteld dat

  • Een individuele voorziening noodzakelijk is gezien de aard en ernst van de problematiek;

  • De jeugdige en zijn ouders of anderen uit het netwerk niet op eigen kracht in staat zijn een oplossing te vinden voor de hulpvraag;

  • Een algemene voorziening ontoereikend is;

  • De jeugdige geen aanspraak kan maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden;

  • De jeugdige en/of zijn ouder in staat zijn om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, dan wel voor deze taak een aantoonbaar beroep kunnen doen op het sociale netwerk of een bewindvoerder, curator enz.;

  • De voorziening die met het PGB wordt betaald dient van goede gewaarborgde kwaliteit te zijn.

Uit het persoonsgebonden budget mag niet worden betaald:

  • a.

    Bemiddelingskosten;

  • b.

    Administratieve kosten;

  • c.

    Vrij besteedbaar bedrag eenmalige uitkering;

  • d.

    Feestdagenuitkering;

  • e.

    Reiskosten.

Reiskosten worden opgenomen in de afspraken over de inzet en tarifering, zoals die worden opgenomen in de zorgovereenkomst. Reiskosten maken dan onderdeel uit van het tarief van de zorgverlener.

Ouders en jeugdige kunnen de wens uitspreken om het sociale netwerk in te willen zetten. In navolging van het standpunt van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt.

Voor de uitbetaling van een PGB wordt per 1 januari 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen Pgb houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt op factuur-basis uitbetaald aan de door de Pgb-houder gecontracteerde zorgverlener. Hiervoor moeten de gemeenten de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inschakelen. De pgb houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen random het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB t.a.v. het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken.

Rol van de SVB:

  • 1.

    De pgb-houder sluit een of meerdere zorgcontracten af met zorgverleners.

  • 2.

    De gemeente of de SVB voert een inhoudelijke toets uit op de contracten. De SVB beoordeelt en controleert deze zorgcontracten op arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 3.

    De budgethouder dient declaraties in bij de SVB en fiatteert deze.

  • 4.

    De SVB controleert de declaraties en betaalt uit aan zorgverlener.

  • 5.

    De SVB verzorgt het budgetoverzicht zodat de PGB-houder en de gemeente op ieder moment inzicht hebben in de uitgaven en het resterende budget.

  • 6.

    De SVB stelt een eindoverzicht op, vraagt bij budgethouder na of er nog openstaande facturen zijn en sluit hierna af.

  • 7.

    De SVB geeft gegevens over het pgb door aan het CAK of aan de gemeente voor de berekening van de ouder bijdrage (niet gesloten verblijf).

  • 8.

    Aan het einde stort de SVB het eventuele restant terug naar de gemeente.

De SVB zal de door de pgb houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

Artikel 11. Klachtenregeling

In hoofdstuk 9 van de Algemene Wet Bestuursrecht is geregeld hoe de overheid, dus ook de gemeente, met klachten om moet gaan.

Het klachtrecht is bestemd voor klachten over gedragingen van bestuurders en ambtenaren. Er kan geen klacht ingediend worden door de ouders en jeugdige omdat ze zich niet kunnen vinden in bijvoorbeeld de toegekende individuele voorziening of de hoogte van het pgb. Daarvoor zijn speciale bezwaar- en beroepsprocedures in het leven geroepen.

Een klacht indienen kan wel als de ouders en/of jeugdige vinden dat er niet serieus naar ze geluisterd wordt of dat ze aan het lijntje gehouden worden. Ook als ze van mening zijn verkeerd of helemaal niet geïnformeerd te zijn, kan dit bijvoorbeeld een reden zijn om een klacht in te dienen.

In de regel zal de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Als ouders en/of jeugdige een klacht in willen dienen over gedragingen van gemeenteambtenaren dan wordt de klachtenregeling van de gemeente gevolgd. Waar mogelijk zal eerst via mediation getracht worden tot een acceptabele oplossing te komen.

Het indienen van een klacht

Een klacht moet schriftelijk ingediend worden bij het bestuursorgaan waarop de klacht betrekking heeft. Het spreekt vanzelf dat naam en adres van de klager vermeld worden, want anonieme klachten kunnen niet in behandeling genomen worden. In de brief moet een zo duidelijk mogelijke omschrijving staan van wat er gebeurd is. Ook moet er in staan welke ambtenaar of bestuurder het betreft, waar en wanneer het is gebeurd en waarom bezwaar gemaakt wordt tegen de gedraging.

Vinden ouders en/of jeugdige het moeilijk om de klacht op papier te zetten, dan kan cliëntondersteuning ze daarbij helpen. Wanneer de brief is ontvangen, krijgt de indiener daarvan een schriftelijke bevestiging. In deze bevestiging staat ook hoe de klacht behandeld zal worden.

Artikel 12. Hardheidsclausule

Nu de regeling een algemeen verbindend voorschrift is, is het college gehouden aan de regels die hierin zijn gesteld. Zonder een hardheidsclausule, kan hier in principe niet rechtmatig van worden afgeweken. De afwijkingsbevoegdheid mag niet lichtvaardig worden gebruikt en ook alleen in uitzonderingsgevallen.

Artikel 13. Evaluatie

Deze nadere regels worden in ieder geval een jaar na de inwerkingtreding geevalueerd. Afhankelijk van de ervaringen in de praktijk vindt deze evaluatie eerder plaats.

Artikel 14. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit behoeft geen nadere toelichting.