Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 16 december 2014

Hoofdstuk 0 Voorwoord

Inleiding

Deze beleidsregels vormen de nadere uitwerking van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015-2018 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015.

 

De beleidsregels gaan over de maatschappelijke ondersteuning die het college op grond van de verordening aan een burger kan bieden ten behoeve van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover deze in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Daarnaast hebben de beleidsregels betrekking op de andere twee vormen van maatschappelijke ondersteuning die in de wet worden genoemd: het bieden van opvang of beschermd wonen.

 

De beleidsregels zijn opgebouwd uit 7 hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen rond maatschappelijke ondersteuning en voorwaarden, criteria voor een maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 staan een aantal begrippen centraal: participatie, zelfredzaamheid, eigen kracht. In het verlengde van de eigen kracht liggen de begrippen gebruikelijke hulp, sociaal netwerk, mantelzorg en vrijwilligers met voorwaarden en criteria. Deze worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

 

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag

In dit hoofdstuk wordt artikel 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning uitgewerkt. Er wordt beschreven op welke manier het onderzoek plaatsvindt nadat een cliënt zich gemeld heeft met een hulpvraag.

 

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen

De maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening richten zich op bepaalde resultaatgebieden.

Het gaat hierbij om de volgende resultaatgebieden:

  • 1.

    Het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven.

  • 2.

    Het hebben van een zinvolle daginvulling

  • 3.

    Beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

  • 4.

    Beschermd wonen en opvang.

 

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

Naast de maatwerkvoorzieningen dienstverlening kennen we andere maatwerkvoorzieningen. Het gaat om voorzieningen die al langer onderdeel uitmaken van de Wmo. Het woord maatwerkvoorziening geeft aan dat deze voorziening op de persoon toegesneden is. Om die reden kan ook niet limitatief worden aangegeven welke overige maatwerkvoorzieningen

het college kan aanbieden. De meest voorkomende worden in de hoofdstuk uitgewerkt. Het gaat om:

  • 1.

    Wonen in een geschikt huis

  • 2.

    Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 3.

    Verplaatsen in en om de woning

  • 4.

    Deelname aan sport

 

Hoofdstuk 5 Verstrekkingvorm van de ondersteuning

In dit hoofdstuk wordt uitgebreider ingegaan op de verstrekkingsvormen: maatwerkvoorziening (ondersteuning in natura), persoonsgebonden budget en mantelzorgcompliment.

 

Hoofdstuk 6 Waardering voor mantelzorgers

De wijze waarop het college de mantelzorgers wil ondersteunen wordt beschreven.

Hoofdstuk 7 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

De WMO-raad en het Gehandicaptenplatform komen aan bod.

 

Hoofdstuk 8 Overgangsrecht

Aangezien er personen zijn die al voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels een voorziening ontvingen op grond van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2011 en de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2011 wordt in dit hoofdstuk uitgewerkt hoe wordt omgegaan met de bestaande rechten.

 

Hoofdstuk 9 Bijlagen

Bij deze beleidsregels hoort een aantal bijlagen, die dezelfde status hebben als de beleidsregels zelf. Het betreft de volgende bijlagen:

  • 1.

    Gebruikelijke zorg bij huishoudelijk werk

  • 2.

    Normtijden en uitgangspunten huishoudelijke werkzaamheden

  • 3.

    Samenvatting zelfredzaamheidsmatrix (ZRM)

  • 4.

    Toelichting op de grondslagen

 

Hoofdstuk 1 Kernbegrippen met voorwaarden en criteria voor een maatwerkvoorziening

Artikel 1.1. Inleiding

Voor zover in het kader van deze beleidsregels van belang, houdt maatschappelijke ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 het volgende in:

  • -

    het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • -

    bieden van beschermd wonen en opvang.

Ten aanzien van het behoud en de versterking van de zelfredzaamheid en participatie staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop dan onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

De gemeente is alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk, algemeen gebruikelijk voorzieningen of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

In dit hoofdstuk worden de diverse begrippen die een rol spelen bij de maatschappelijke ondersteuning verder uitgewerkt.

Artikel 1.2. Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben.

Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de cliënt.

Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten.

De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, luxe en gewoontes.

Artikel 1.3. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijk ziet enerzijds op voorzieningen en anderzijds op kosten.

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet bij wet, waaronder de Wmo 2015, wordt aangeboden en die, indien voorhanden, in redelijkheid een oplossing kan bieden voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het gaat hierbij om voorzieningen zoals een boodschappendienst, een maaltijdvoorziening, gemaksdiensten die via een thuisorganisatie

worden aangeboden, hondenuitlaatdienst, klussendienst, niet-wettelijke kinderopvang, voorzieningen die via een aanvullende ziektekostenverzekering worden aangeboden, alarmering etc.

Daarnaast kan het gaan om voorzieningen die:

- niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking;

- in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- niet meer kosten dan een vergelijkbaar product.

Te denken valt hierbij aan voorzieningen zoals een verhoogd toilet, een 1-greeps mengkraan, een elektrische of inductiekookplaat, een fiets met trapondersteuning, een auto.

Daarnaast zijn er kosten waarmee een cliënt te maken krijgt, die algemeen gebruikelijk zijn en niet specifiek zijn voor iemand met een beperking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die samenhangen met het gebruik van een algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening, of de kosten van een verhuizing.

Er zal in relatie tot de cliënt bekeken worden of de voorziening of de kosten algemeen gebruikelijk zijn.

Zo zijn bijvoorbeeld de kosten van een fiets met trapondersteuning voor een kind niet algemeen gebruikelijk, maar wel voor een (bijna) volwassene. De kosten van het gebruik van de eigen auto zijn wel algemeen gebruikelijk voor de middellange en lange afstanden, maar niet voor de bestemming op zeer korte afstand waar iemand zonder beperkingen lopend of op

de fiets naar toe zou gaan.

Het is in principe de cliënt die moet aantonen dat een algemeen gebruikelijke voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Daarbij kan het inkomen van de cliënt een rol spelen.

Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat toch niet zijn.

Artikel 1.4. Algemene voorziening

Een algemene voorziening is in de wet als volgt gedefinieerd:

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen zijn derhalve voorzieningen die vrij toegankelijk zijn. Wel kunnen er globale restricties en toegangscriteria worden gesteld. Bijvoorbeeld aan de frequentie waarmee de voorziening wordt bezocht of dat men behoort tot de doelgroep waarvoor de voorziening is bedoeld.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het openbaar vervoer, activiteiten in dorpshuizen en kortdurende ondersteuning door het zorgteam Aalburg.

Artikel 1.5. Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt heeft betrekking op de mogelijkheden van de cliënt om zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie of opvang.

Deze eigen kracht komt niet alleen tot uitdrukking op het moment dat de cliënt al belemmeringen heeft, maar ook daarvoor al, door bijvoorbeeld te anticiperen op een levensfase waarin belemmeringen niet ongebruikelijk meer zijn.

Een jong stel bereidt zich voor op een levensfase waarin het kinderen krijgt en hiervoor kosten moeten maken in verband met de aanschaf van de benodigde babyartikelen of een verhuizing naar een grotere woning. Op diezelfde wijze zal een ieder zich ook moeten voorbereiden op

wat veelal hoort bij het ouder worden: de behoefte aan een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen, de nabijheid van winkels en gemaksdiensten, een gelijkvloerse woning in verband met verminderde mobiliteit.

Het gebruik maken van de eigen kracht betekent ook dat de cliënt zelf voorziet in de kosten/voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn.

Gebruik maken van de eigen kracht veronderstelt daarnaast dat de cliënt zich voldoende verzekert, bijvoorbeeld door een passende aanvullende ziektekostenverzekering af te sluiten die aansluit bij zijn persoonlijke situatie.

Artikel 1.6. Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde ondersteuning bieden, is een persoon niet aangewezen op ondersteuning in de vorm van dienstverlening vanuit de gemeente. Voor gebruikelijke hulp is dus geen indicatie mogelijk.

De ondersteuning die deze gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, wordt als mantelzorg gezien en deze hulp kan in principe wel worden toegewezen (zie onder resultaatgebied “beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden”).

Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot

met een beperkte zelfredzaamheid.

Wat in redelijkheid mag worden verwacht is mede afhankelijk van de intensiteit en verwachte duur van de ondersteuningsbehoefte.

Uitzonderingen:

  • -

    voor zover een partner, kinderen of andere huisgenoten geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning binnen dit resultaatgebied ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden (nog) niet kan aanleren wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hierbij speelt bijvoorbeeld de leeftijd van het kind een rol.

  • -

    voor zover een partner, kind en/of andere huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke hulp verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:

    • -

      Wanneer voor de partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend.

    • -

      De partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot moet bereid zijn maatschappelijke activiteiten te beperken, voor zover dat redelijkerwijs van hem verwacht

Wat onder gebruikelijke hulp bij het overnemen van huishoudelijke werk wordt verstaan, wordt verder uitgewerkt in bijlage 1

Artikel 1.7. Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in de wet (voor zover hier van belang) als volgt gedefinieerd:

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • -

    ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • -

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

Op de maatwerkvoorzieningen wordt in de hoofdstukken 3 en 4 verder ingegaan.

Artikel 1.8. Mantelzorg

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Mantelzorg overstijgt in tijd en/of intensiteit, wanneer het door inwonende partners, kinderen of andere huisgenoten wordt geleverd, het niveau van gebruikelijke hulp.

Mantelzorg kan ook door niet inwonende familieleden of personen uit het netwerk worden geleverd. Bijvoorbeeld door uitwonende kinderen of vrienden.

Mantelzorg kan, in tegenstelling tot gebruikelijke zorg, in principe wel toegekend worden. Dit betekent dat die zorg alsnog wordt verstrekt als de mantelzorg zou wegvallen. De consulent van het zorgteam bepaalt voor hoeveel professionele zorg iemand in aanmerking komt. De mate waarin

mantelzorgers bereid en in staat zijn een deel van deze zorg te bieden, is bepalend voor het aantal uren professionele zorg dat iemand uiteindelijk krijgt. Hierbij speelt de draagkracht van mantelzorgers een rol. Zie verder het resultaatgebied “beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden” in hoofdstuk 3.

Artikel 1.9. Participatie

De wetgever verstaat onder participatie:

het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Artikel 1.10 Resultaatgebied

De ondersteuning die het college door middel van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget verleent in de vorm van een voorziening of dienstverlening, vindt plaats binnen één of meerdere resultaatgebieden, die allemaal te maken hebben met het uiteindelijke doel van maatschappelijke ondersteuning, te weten:

- Behoud en zo mogelijk versterking van de zelfredzaamheid en participatie;

- Opvang en beschermd wonen.

De resultaatgebieden zijn:

  • 1.

    Het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven.

  • 2.

    Het hebben van een zinvolle daginvulling

  • 3.

    Beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

  • 4.

    Beschermd wonen en opvang.

  • 5.

    Wonen in een geschikt huis

  • 6.

    Verplaatsen in en om de woning

  • 7.

    Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De resultaatgebieden worden in de hoofdstukken 3 en 4 verder uitgewerkt

Artikel 1.11 Voorliggende voorzieningen

Een voorliggende voorzieningen is een voorziening waar de cliënt wettelijk aanspraak op kan maken voor zijn belemmering. Een beroep op ondersteuning op grond van de Wmo 2015 is hiervoor dan niet mogelijk.

Een voorbeeld: wanneer iemand een indicatie heeft voor ondersteuning met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg, bestaat er geen recht op ondersteuning via de Wmo 2015, tenzij het gaat om sociaal recreatief vervoer of een algemene voorziening.

Artikel 1.12 Zelfredzaamheid

Zelfredzaam wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Zelfredzaamheid is van belang om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen, zonder dat zorg met verblijf op grond van de Wet langdurige zorg noodzakelijk is.

De omschrijving van zelfredzaamheid bevat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen,

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Het gaat hierbij om: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Zelfredzaamheid wil niet zeggen dat de persoon zelf overal toe in staat is. De zelfredzaamheid van een persoon kan ook versterkt worden door de inzet van huisgenoten, het netwerk rond de persoon, mantelzorg, of een vrijwilliger die ondersteunende taken verricht. Verder kan het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid.

Artikel 1.13 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning of bevordering van de participatie en zelfredzaamheid van de cliënt. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor belanghebbende niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Hierbij kan het advies van een medisch adviseur (arts in dienst van een bureau voor sociaal medisch advies) belangrijke zijn om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist antirevaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of een blijvende situatie. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor begeleiding of hulp bij het huishouden kan het ook om een kortere periode gaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

Artikel 1.14 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

Artikel 1.15 Treden bij de inkoop van maatwerkvoorzieningen dienstverlening

De gemeente heeft de extramurale begeleiding ingekocht bij een groot aantal zorgaanbieders in de regio. Er zijn afspraken gemaakt over de tarieven. De vastgestelde tarieven zijn ingedeeld in drie treden, die elk bestaan uit een aantal eenheden per week, oplopend in intensiteit van de ondersteuning. Een trede wordt vastgesteld aan de hand van de totaal noodzakelijke zorg per week in onderstaande resultaatgebieden :

  • -

    Het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven (uitgezonderd huishoudelijke hulp)

  • -

    Het hebben van een zinvolle daginvulling

  • -

    Beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

Een eenheid per week komt overeen met:

  • -

    1 uur individuele ondersteuning of

  • -

    1 dagdeel collectieve ondersteuning (meer dan 1 cliënt tegelijk).

Drie eenheden per week komen overeen met:

  • -

    1 etmaal kortdurend verblijf (logeren)

 

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de eenheden in de verschillende treden:

 

Trede

Eenheden

per week

 

 

Licht

 

0 t/m 4

 

Midden

 

5 t/m 10

 

Zwaar

 

Meer dan 10

 

* Het overgangsrecht is van toepassing op cliënten met een geldige indicatie tot en met uiterlijk 31 december 2015 of, indien de geldende indicatie eerder afloopt, de einddatum van de indicatie.

 

Artikel 1.16 Vertegenwoordiger

Een vertegenwoordiger is op grond van de definitie in de Wmo 2015 de persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Op grond van de wet kunnen als vertegenwoordiger optreden de curator, mentor of gevolmachtigde van de cliënt. De bewindvoerder staat hier niet bij. De bewindvoerder kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze is gevolmachtigd door de cliënt.

Curatele, bewind en mentorschap zijn verschillende maatregelen om mensen te beschermen die zelf geen goede beslissingen kunnen nemen. Bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Bewind is bedoeld voor wie zijn financiële zaken niet zelf kan regelen. Mentorschap gaat over het nemen van beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene. Curatele is bedoeld voor mensen die hun financiële en persoonlijke zaken niet zelf kunnen regelen. Die mensen zijn handelingsonbekwaam. Curatele, bewind en mentorschap kunnen worden aangevraagd bij de kantonrechter. Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

  • -

    echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de cliënt; dan wel (als deze ontbreekt);

  • -

    diens ouder, kind, broer of zus.

Deze personen kunnen echter niet als vertegenwoordiger optreden als de cliënt dat niet wenst.

Om die reden zal geprobeerd moeten worden om zoveel mogelijk een schriftelijke machtiging te vragen van de cliënt.

Een buurvrouw, vriend of kennis, kan alleen als vertegenwoordiger optreden als deze expliciet door de cliënt is gevolmachtigd.

Hoofdstuk 2 Melding, onderzoek en aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Grondslag

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015: Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, artikel 2.3.1 t/m 2.3.5

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg: artikel 2

Artikel 2.1. Inleiding

De wet schrijft voor dat, zodra een persoon zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, er een onderzoek moet worden uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt uitgewerkt hoe de melding en het onderzoek plaatsvinden.

Artikel 2.2. Melding hulpvraag

Een melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. Naast de cliënt of een vertegenwoordiger van de cliënt kan de melding ook gedaan worden door bijvoorbeeld de buurvrouw, een arts of andere hulpverlener, een familielid.

Met een melding maakt de cliënt of zijn vertegenwoordiger duidelijk dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Dat wil zeggen dat hij een hulpvraag heeft die te maken heeft met belemmeringen in zijn zelfredzaamheid of participatie of dat hij behoefte heeft aan beschermd wonen of opvang.

Een cliënt kan zich op diverse manieren melden met een hulpvraag:

  • 1.

    telefonisch bij het zorgteam Aalburg

  • 2.

    persoonlijk aan de balie van de gemeente

  • 3.

    digitaal via de website van de gemeente

  • 4.

    schriftelijk via een meldingsformulier

Nadat de cliënt zich heeft gemeld wordt in eerste instantie gekeken of er echt sprake is van een melding, of dat het gaat om een simpele hulpvraag die direct telefonisch of bij het eerste contact kan worden afgedaan, bijvoorbeeld met een direct antwoord of door de persoon te verwijzen.

In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet wordt na de melding direct een maatwerkvoorziening verstrekt in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.3. Vooronderzoek

Wanneer er sprake is van een hulpvraag in de zin van de Wmo 2015:

  • -

    ontvangt de cliënt of zijn vertegenwoordiger een bevestiging van de melding.

  • -

    wordt hij er op gewezen dat hij recht heeft op onafhankelijke cliëntondersteuning

  • -

    wordt hij geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zeven dagen een persoonlijk plan te overhandigen waarin hij de onderwerpen die tijdens het onderzoek aan de orde zullen komen beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • -

    wordt de cliënt gevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen en wordt zijn identiteit vastgesteld.

  • -

    wordt de cliënt gevraagd om toestemming te verlenen voor de verwerking van persoonsgegevens waarover de gemeente uit andere hoofde beschikt (bijvoorbeeld ten behoeve van de uitvoering van de Jeugdwet, Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) of die de gemeente van de zorgverzekeraar, de zorgaanbieder of andere derden zou willen ontvangen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015.

  • -

    start de consulent, die de melding in behandeling neemt, een onderzoek en maakt een afspraak voor een gesprek. 

  • -

    verzamelt de consulent alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • -

    Verschaft de cliënt of zijn vertegenwoordiger de consulent de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Artikel 2.4. Onderzoek

De consulent onderzoekt in een gesprek met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) of andere betrokkenen de behoeften en voorkeuren van de cliënt, waarbij rekening gehouden wordt met persoonskenmerken. Persoonskenmerken zijn bijvoorbeeld:

- de leeftijd;

- de gezondheidssituatie;

- de mate waarin een persoon actief is geweest voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen;

- de zelfstandigheid en leerbaarheid van de cliënt.

In het gesprek komen de leefgebieden van de zelfredzaamheidsmatrix aan de orde. Deze vormen de basis van het onderzoek.

Artikel 2.4.1. Zelfredzaamheidsmatrix (=ZRM) als basis voor het onderzoek

  • a.

    Inleiding

    Zelfredzaamheid is het vermogen om dagelijkse algemene levensverrichtingen zelfstandig te kunnen doen. Deze dagelijkse levensverrichtingen hebben betrekking op verschillende leefgebieden. Zo moeten in het dagelijks leven verrichtingen uitgevoerd worden om in een inkomen te voorzien, lichamelijk en geestelijk gezond te blijven, of een steunend sociaal netwerk te onderhouden. Levensverrichtingen betreffen ook het zelf organiseren van de juiste hulp op het moment dat een behoefte ontstaat waarin de persoon niet kan voorzien. Bijvoorbeeld (tijdig) naar de huisarts gaan bij lichamelijke ziekte, of (professioneel) advies vragen bij het invullen van de belastingaangifte. De mate van zelfredzaamheid is daarom een uitkomst van persoonskenmerken zoals vaardigheden, persoonlijkheid en motivatie en omgevingskenmerken zoals cultuur, economie en infrastructuur, die een persoon in meer of mindere mate in staat stellen om (zelf) in basale levensbehoeften te voorzien.

  • b.

    Onderzoek

    Bij het onderzoek wordt in eerste instantie gekeken hoe zelfredzaam de persoon. Het onderzoek gebeurt aan de hand van de ZRM. Op alle leefgebieden van de ZRM wordt beoordeeld hoe zelfredzaam de cliënt is. (Zie bijlage 3 voor de ZRM samenvatting). Als de situatie van de cliënt bij de consulent voldoende bekend is, kan het onderzoek worden beperkt tot de onderdelen, die volgens de consulent en de cliënt of zijn vertegenwoordiger of mantelzorger van belang zijn in relatie tot de melding.

  • c.

    Voldoende zelfredzaam

    De gemeente heeft uitgesproken dat een score van 4 (voldoende zelfredzaam) het streven is. Wanneer de aanvrager op een bepaald leefgebied een 4 of een 5 scoort, is verdere behandeling van de melding (op dat leefgebied) niet nodig. De gemeente heeft vastgesteld dat cliënten dan voldoende zelfredzaam zijn. Mocht er na uitleg aan de cliënt toch een aanvraag volgen zal deze worden afgewezen.

    Op de leefgebieden waar een 1,2, of 3 in de ZRM wordt gescoord, zal met de cliënt besproken worden welke oplossingen gewenst en beschikbaar zijn. Vervolgens wordt bepaald of het nodig is om verdere actie te ondernemen om een oplossing te realiseren. Als een score lager dan 4 naar redelijkheid acceptabel is en/of de cliënt zelf geen noodzaak tot verbetering wenst, hoeft de consulent niet te kijken naar oplossingen.

    Indien er op een of meerdere leefgebieden wel een oplossing gewenst is, is er het volgende onderscheid:

    • 1.

      Leefgebieden die binnen de Wmo-resultaatgebieden vallen. Er wordt verder onderzoek gedaan aan de hand van de Piramide van eigen kracht (zie onder 2.4.2)

    • 2.

      Leefgebieden die buiten de Wmo-resultaatgebieden vallen. Er zal worden doorverwezen naar voorliggende voorzieningen. Dat kan bijvoorbeeld zijn naar de schuldhulpverlening of verslavingszorg.

Artikel 2.4.2. Mogelijkheden eigen kracht en gebruikelijke hulp

  • a.

    Inleiding

    Na het onderzoek met de ZRM zal bij een score van 1, 2 of 3 op een leefgebied een afweging worden gemaakt aan de hand van de Piramide van Eigen Kracht (zie afbeelding hieronder). Zoals bij de ZRM is beschreven zal op leefgebieden, die niet onder een Wmo-resultaatgebied vallen, worden doorverwezen naar de juiste instantie(s). Voor deze gebieden wordt geen recht op toegang naar zorg onderzocht.

    Wanneer is vastgesteld dat het probleem van de cliënt valt onder één van de resultaatgebieden van de Wmo, zal met de cliënt gekeken worden welke oplossingsmogelijkheden er zijn.

    afbeelding binnen de regeling De Piramide van Eigen Kracht bestaat uit vier niveaus, te weten:

    • 1.

      Eigen kracht (mensen zorgen voor zichzelf )

    • 2.

      Sociaal netwerk (mensen zorgen voor elkaar)

    • 3.

      Algemene voorzieningen (mensen maken gebruik van algemene voorzieningen)

    • 4.

      Maatwerkvoorzieningen (maatwerk)

    Het uitgangspunt is dat de oplossing voor het probleem zo laag mogelijk in de piramide gevonden moet worden. Het beoordelen van de mogelijke oplossingen voor het probleem begint om die reden onderaan in de piramide: bij de eigen kracht. Zodra is vastgesteld dat hier geen oplossingsmogelijkheid gevonden kan worden, wordt het volgende niveau beoordeeld. Wanneer het sociaal netwerk en algemene voorzieningen ook geen oplossing bieden, kan iemand in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

  • b.

    Eigen kracht

    De consulent zal onderzoeken welke inspanning van de cliënt redelijk is, of redelijkerwijs verwacht kan worden en wat de cliënt kan leren. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het gebruik van de eigen kracht. Eigen kracht verwijst naar de mogelijkheden van de cliënt zelf. Welke fysieke capaciteiten zijn aanwezig, welke financiële mogelijkheden zijn er, welke oplossingen kunnen gevonden worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen? Versterking van eigen kracht kan ook door nadruk te leggen op het aanpassen van de omstandigheden, zodat de cliënt kan participeren.

    Afweging

    De consulent bespreekt en onderzoekt wat de cliënt kan, wat hij/zij wil en of een tijdelijke (maatwerk)oplossing nodig is om het beoogde resultaat te behalen. Indien de cliënt na de melding een eigen plan heeft ingediend, wordt dat in de afweging meegenomen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Sociaal netwerk. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

  • c.

    Sociaal netwerk

    Het sociaal netwerk kan bestaan uit de eigen leefeenheid, familieleden, vrienden, buren, collega’s of bijvoorbeeld de trainer van de sportclub. Ook mantelzorg en gebruikelijke hulp vallen onder het sociaal netwerk. Gebruikelijke hulp is afdwingbaar volgens de omschrijving gebruikelijke hulp onder 1.6.

    Afweging

    De consulent bespreekt en onderzoekt wat het sociaal netwerk kan bieden of betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk de Algemene voorzieningen. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

  • d.

    Algemene voorzieningen

    Alvorens te zoeken naar Maatwerk voorzieningen wordt gekeken naar de mogelijkheden van Algemene voorzieningen. We hebben algemene voorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld sport, activiteiten in dorpshuizen, een klussendienst, vrijwillige ondersteuning bij de administratie of het doen van de boodschappen, de maaltijdvoorziening. De consulent onderzoekt of er algemene voorzieningen aanwezig en geschikt zijn om het beoogde resultaat te behalen.

     Afweging

    De consulent bespreekt en onderzoekt wat de Algemene voorzieningen kunnen bieden of betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Maatwerk voorzieningen. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen.

  • e.

    Maatwerk voorzieningen

    Alvorens te zoeken naar Maatwerk voorzieningen wordt gekeken naar de mogelijkheden van Algemene voorzieningen. We hebben algemene voorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld sport, activiteiten in dorpshuizen, een klussendienst, vrijwillige ondersteuning bij de administratie of het doen van de boodschappen, de maaltijdvoorziening. De consulent onderzoekt of er algemene voorzieningen aanwezig en geschikt zijn om het beoogde resultaat te behalen.

    Afweging

    De consulent bespreekt en onderzoekt wat de Algemene voorzieningen kunnen bieden of betekenen. Biedt dit onvoldoende oplossing, dan wordt doorgegaan naar het volgende niveau, namelijk Maatwerk voorzieningen. De motivatie wordt in de rapportage opgenomen. 

Artikel 2.5. Gespreksverslag

Het onderzoek wordt afgesloten met een gespreksverslag. In het verslag zijn de bevindingen en de eventueel gemaakte afspraken opgenomen. De gemaakte afspraken vormen het arrangement voor de cliënt. Het verslag wordt aan de cliënt verstrekt.

Artikel 2.6. Bijdragen in de kosten

De cliënt zal ook geïnformeerd worden over de eventuele financiële bijdrage die hij is verschuldigd als er gebruik wordt gemaakt van een ondersteuningsaanbod van de gemeente. Aangezien de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening niet tot de bevoegdheid behoort van het college, maar van het CAK, kan de medewerker ten aanzien hiervan slechts globaal en onder voorbehoud informatie verstrekken en zo nodig verwijzen naar (de website van) het CAK. In ieder geval wordt wel door de consulent duidelijk gemaakt voor welke voorzieningen er een eigen bijdrage verschuldigd is en waar de hoogte van de eigen bijdrage van afhankelijk is.

Ook als er een andersoortige bijdrage dan een eigen bijdrage wordt gevraagd, zoals bijvoorbeeld voor het collectief aanvullend vervoer, wordt dit aan de cliënt verteld.

Artikel 2.7. Keuze voor maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget

De cliënt wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om, als er aanspraak is op een maatwerkvoorziening, in plaats daarvan een persoonsgebonden budget te ontvangen. Daarbij zal de cliënt worden gewezen op de voorwaarden om voor een persoonsgebonden budget in

aanmerking te komen, alsmede de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden (zie verder hoofdstuk 5).

Artikel 2.8. Arrangement

In het arrangement, dat onderdeel uitmaakt van het gespreksverslag, wordt aangegeven:

  • -

    in verband met welke belemmeringen ondersteuning nodig is;

  • -

    welke doelstelling er wordt nagestreefd met de ondersteuning;

  • -

    op welke wijze deze ondersteuning kan worden vormgegeven;

  • -

    welke adviezen er aan de cliënt zijn gegeven;

  • -

    welke afspraken er zijn gemaakt met de cliënt;

  • -

    indien een maatwerkvoorziening aan de orde is:

    • -

      binnen welk resultaatgebied de maatwerkvoorziening aan de orde is;

    • -

      volgens welke intensiteitstrede de ondersteuning nodig is.

Kiest de cliënt voor een pgb, dan wordt het goedgekeurde persoonlijk plan toegevoegd aan het arrangement.

Bij het opstellen van het arrangement is het streven om de cliënt op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang:

  • -

    de situatie van de cliënt voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen;

  • -

    de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben;

  • -

    de leerbaarheid van de cliënt, waaronder mede begrepen de mate waarin gestreefd kan worden naar verbetering, stabilisatie of vertraging van achteruitgang in de zelfredzaamheid en participatie, gezien de beperkingen van de cliënt. In sommige gevallen zal de cliënt zich er bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat de situatie niet meer kan worden zoals het voorheen was.

De ondersteuning beperkt zich tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie en breidt zich niet uit tot wat de cliënt bijvoorbeeld noodzakelijk vindt in het kader van smaak. Ook betekent het niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Artikel 2.9. Bekende cliënt

Als er sprake is van een cliënt die al bekend is in het kader van de Wmo 2015, wordt voorkomen dat de cliënt opnieuw gegevens moet verstrekken die al bij de gemeente bekend zijn. Wel zal de medewerker de bij de gemeente bekende gegevens doorlopen, om te zien in hoeverre deze nog actueel zijn. Het onderzoek zal zich dan vooral richten op de wijzigingen die er sinds de vorige melding in de situatie van de cliënt zijn opgetreden en de aanvullende hulpvraag.

Artikel 2.10. Onderzoek in relatie tot resultaatgebied Beschermd Wonen en opvang

De toegang tot dit resultaatgebied heeft vaak een doorverwijzing tot gevolg. De gemeente Breda heeft een centrumgemeente functie voor de maatschappelijke opvang en voor het beschermd wonen.

Artikel 2.11. Aanvraag maatwerkvoorziening

Na het onderzoek kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gedaan worden. De aanvraag voor een maatwerkvoorziening moet schriftelijk worden ingediend. Als de cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indient, is hij verplicht ook het gespreksverslag voor gezien of akkoord te ondertekenen. Een aanvraag kan pas worden ingediend als het onderzoek is afgerond. In de wet staat geen termijn genoemd waarbinnen een aanvraag moet zijn gedaan na afronding van het onderzoek. Als er naar de mening van de consulent een dusdanig lange termijn zit tussen de afronding van het onderzoek en het indienen van de aanvraag, dat er twijfels zijn of het onderzoeksverslag nog actueel is, zal een nieuw of aanvullend onderzoek worden gedaan. Is het onderzoek niet binnen zes weken na de melding afgerond of is er naar het oordeel van de consulent die de aanvraag in behandeling neemt sprake van een spoedeisende situatie, dan mag de cliënt wel direct een aanvraag indienen op een daarvoor vastgesteld formulier.

Artikel 2.11.2 Geen melding

Als een cliënt een aanvraag indient terwijl er geen sprake is geweest van een melding en er ook geen sprake is van een spoedeisende situatie, dan wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar wordt eerst een onderzoek ingesteld. De aanvraag kan worden aangemerkt als een melding. De cliënt wordt ervan op de hoogte gesteld dat de aanvraag te vroeg is ingediend en (voorlopig) niet in behandeling wordt genomen totdat het onderzoek is afgerond en de cliënt de aanvraag wil handhaven.

Artikel 2.11.3 Ingezetene

Een persoon heeft slechts recht op een maatwerkvoorziening (of pgb) voor zover hij ingezetene is van de gemeente Aalburg. Dat wil zeggen dat hij zijn woonplaats moet hebben in de gemeente Aalburg.

Om te bepalen of iemand ingezetene is zijn artikel 1:10 en 1:11 van het burger wetboek van toepassing. Normaal gesproken komen woonplaats, inschrijving in het GBA en feitelijke verblijfplaats overeen en is dus duidelijk wat de woonplaats is.

Als iemand twee adressen heeft, bijvoorbeeld een woning en een vakantieadres, of een woning en een revalidatiecentrum, dan is van belang waar de persoon staat ingeschreven en of hij de intentie heeft terug te keren naar zijn woning. Door een tijdelijk verblijf in een instelling of een tijdelijk verblijf op een vakantieadres verliest iemand niet zijn woonplaats/ingezetenschap.

Als bij de persoon iemand staat ingeschreven die daar feitelijk niet woont, komt dat voor rekening en risico van de aanvrager/cliënt. Als er in het GBA medebewoners staan ingeschreven die als huisgenoot kunnen worden aangemerkt, wordt hiermee rekening gehouden in het onderzoek. Het is aan de cliënt om er zorg voor te dragen dat personen die feitelijk niet bij hem wonen, worden uitgeschreven. Als uit onderzoek blijkt dat er bij een persoon iemand inwoont die kan worden aangemerkt als huisgenoot, wordt hiermee bij de vaststelling van het recht op een voorziening rekening gehouden, ook al staat de medebewoner in het GBA niet ingeschreven op het betreffende adres.

Voor ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en opvang geldt niet dat de cliënt ingezetene moet zijn van de gemeente Aalburg. De gemeente is gehouden deze ondersteuning te leveren aan iedere ingezetene van Nederland die zich tot de gemeente wendt en die daarvoor in aanmerking komt.

Artikel 2.12. Afhandelingstermijn aanvraag

De afhandelingstermijn voor de aanvraag maatwerkvoorziening bedraagt 2 weken. Als de cliënt voor de afhandeling van zijn aanvraag nog gegevens moet overleggen, dan wordt hem dat schriftelijk gevraagd, met vermelding van de termijn waarbinnen hij die gegevens moet overleggen. De afhandelingstermijn wordt opgeschort zolang de cliënt de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Als de gegevens niet binnen de termijn zijn verstrekt, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld als deze gegevens wezenlijk zijn voor de afhandeling van de aanvraag.

Als meer tijd nodig is om tot een besluit te komen, dan kan de afhandelingstermijn met een redelijke termijn worden verlengd. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de reden waarom meer tijd nodig is, maar zal normaal gesproken niet meer dan 8 weken kunnen bedragen. Voor een (grote) woningaanpassing kan een redelijke termijn 16 weken zijn. De cliënt wordt op de hoogte gesteld dat zijn aanvraag niet binnen 2 weken zal worden afgehandeld. In de brief wordt tevens vermeld wanneer hij het besluit wel kan verwachten.

Artikel 2.13. Beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 schriftelijk in de vorm van een beschikking.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen Dienstverlening

Wettelijke grondslag

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 : Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: artikel 3 en 4.

Artikel 3.1. Algemene uitgangspunten

Nadat het onderzoek naar aanleiding van de melding is afgerond (of als het onderzoek niet binnen 6 weken is afgerond) kan de cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen.

  • a.

    Grondslagen

    Voor de maatwerkvoorzieningen dienstverlening is van belang wat de dominante grondslag is van de belemmeringen waardoor een beroep op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van dienstverlening wordt gedaan.

    Grondslag wordt hierbij als volgt gedefinieerd:

    Beperking, psychisch of psychosociaal probleem als gevolg waarvan de cliënt op één of meerdere vormen van ondersteuning een beroep kan doen.

    De volgende grondslagen worden onderscheiden:

    • a.

      somatische aandoening of beperking;

    • b.

      psychogeriatrische aandoening;

    • c.

      psychiatrische aandoening;

    • d.

      lichamelijke beperking;

    • e.

      verstandelijke beperking;

    • f.

      zintuiglijke beperking.

    Voor een toelichting op de grondslagen: zie bijlage 4

     

    In onderstaand schema is aangeven welke resultaatgebieden per grondslag aan de orde kunnen zijn.

    GRONDSLAG

    RESULTAATGEBIED

    Somatische aandoening

    Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang en zelfzorg /gezondheid *

    Psychogeriatrische aandoening

    Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en zelfzorg /gezondheid *

    Psychiatrische aandoening

    Alle resultaatgebieden. Zie combinatie met resultaatgebied beschermd wonen en opvang **

    Lichamelijke beperking

    Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang en zelfzorg/gezondheid *

    Verstandelijke beperking

    Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang

    Zintuiglijke beperking

    Alle resultaatgebieden, behalve beschermd wonen en opvang

     

    * de ondersteuning voor zelfzorg en gezondheid (verpleging, verzorging en behandeling) wordt geleverd op grond van de Zorgverzekeringswet en valt niet onder de Wmo2015.

    ** Het resultaatgebied beschermd wonen en opvang is wettelijk beperkt tot de doelgroep met een psychiatrische aandoening.

  • b.

    Ondersteuning binnen resultaatgebieden

    De ondersteunende dienstverlening is gericht op het wegnemen of verminderen van belemmeringen die een cliënt ondervindt binnen één of meerdere van de volgende resultaatgebieden:

    • a.

      het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

    • b.

      het hebben van een zinvolle daginvulling

    • c.

      het beschikken over een mantelzorger, die het vol kan houden

    • d.

      beschermd wonen en opvang

    De afzonderlijke resultaatgebieden worden in het vervolg van dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

  • c.

    Doelstelling ondersteuning

    Het doel van de ondersteuning is om de cliënt te ondersteunen in zijn zelfredzaamheid en participatie, opdat deze zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dat betekent in dit kader dat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen en geen beroep hoeft te doen op intramurale zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Dat kan ook betekenen dat de mantelzorger wordt ondersteund om de zorg in de eigen omgeving zo lang mogelijk vol te houden.

    Bij het resultaatgebied Beschermd wonen en opvang gaat het om het bieden van een beschermde woonomgeving, voor personen die tijdelijk niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de

    samenleving en waar de cliënt naast onderdak ook samenhangende ondersteuning wordt geboden.

  • d.

    Omvang en intensiteit ondersteuning

    De omvang van de ondersteuning per resultaatgebied wordt bepaald in treden (een uitzondering hierop vormt de huishoudelijke hulp). Het ondersteuningsarrangement bepaalt het bedrag dat de gecontracteerde aanbieder ontvangt voor de verdere invulling van de ondersteuning aan de cliënt . De aanbieders die voor de diverse doelgroepen/grondslagen zijn gecontracteerd, worden geacht het totale arrangement te kunnen leveren.

    De treden binnen de verschillende resultaatgebieden en de omvang van huishoudelijke hulp worden verder uitgewerkt bij de afzonderlijke resultaatgebieden in het vervolg van dit hoofdstuk.

  • e.

    Keuze tussen aanbieders

    De cliënt kan bij zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening zijn voorkeur aangeven voor de aanbieder van wie hij de ondersteuning wenst te ontvangen. Indien de cliënt, ook na rappel, geen voorkeur aangeeft of wil geven, zal de consulent die de aanvraag in behandeling heeft een aanbieder selecteren die op basis van het onderzoek het best aansluit bij de cliënt en zijn ondersteuningsbehoefte.

  • f.

    Ingangsdatum ondersteuning en toekenningsduur

    Uitgangspunt is, dat de ingangsdatum van de ondersteuning ligt op of na de datum waarop op

    de aanvraag voor ondersteuning is beslist. Hierop is een aantal uitzonderingen mogelijk:

    • 1.

      er is sprake van spoedeisende ondersteuning (artikel 2.3.3 Wmo 2015)

    • 2.

      het is niet aan de cliënt te verwijten dat het toekenningsbesluit niet eerder kon worden genomen;

    • 3.

      de aanvraag betreft een verzoek om voortzetting van een eerder gelijkwaardig indicatiebesluit.

    De periode waarvoor een indicatie wordt afgegeven is afhankelijk van meerdere factoren:

    • 1.

      de afspraak over het te behalen resultaat;

    • 2.

      de beperkingen van de cliënt en de veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • 3.

      de woonomstandigheden en de samenstelling van het huishouden van de cliënt en de

    veranderingen die zich daarin kunnen voordoen;

    • 1.

      de aard van de voorziening die is geïndiceerd;

    Een indicatie kan voor maximaal 5 jaar worden afgegeven. Afhankelijk van een van bovengenoemde factoren kan de indicatieduur daarop worden afgestemd en zal korter zijn dan 5 jaar.

    Bijvoorbeeld:

    - in een situatie waarbij de verwachting bestaat dat er verbetering mogelijk is in de eigen kracht of door inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg of algemene voorzieningen zal de indicatieduur worden bepaald door de termijn waarbinnen deze verbeteringen verwacht worden.

    - als er sprake is van kinderen in het gezin, zullen deze mogelijkerwijs naarmate zij ouder worden meer gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • g.

    Uitvoering ondersteuning

    Zodra de medewerker de indicatie voor een maatwerkvoorziening heeft afgerond, stuurt deze een leveringsopdracht naar de gekozen of geselecteerde aanbieder. De zorgaanbieder moet vervolgens contact opnemen met de cliënt om afspraken met hem te maken over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het resultaat dat is afgesproken.

  • h.

    Wijziging in de toekenning

    • -

      Verlaging ondersteuning op verzoek van de cliënt

    Als een cliënt doorgeeft met minder ondersteuning toe te kunnen, dan wordt er een nieuw besluit genomen. De ingangsdatum wordt in overleg met de cliënt vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de CAK-periodes.

    • -

      Wijziging ondersteuning op grond van een speciale situatie

    Als een cliënt wordt opgenomen in een instelling ten laste van de Wet langdurige zorg, wordt de ondersteuning 1 dag na opname beëindigd. Als er sprake is van een ziekenhuisopname die naar

    verwachting langer dan 4 weken duurt, wordt de ondersteuning tijdelijk stopgezet. Zodra de cliënt de instelling of het ziekenhuis heeft verlaten, zal een verkort onderzoek plaatsvinden om vast te stellen of de ondersteuning ongewijzigd kan voortduren of moet worden aangepast.

    Als het niet waarschijnlijk is dat de cliënt binnen afzienbare tijd weer terugkeert in de woning, zal de ondersteuning worden beëindigd. Zodra de cliënt weer thuis is, kan deze zich opnieuw melden voor ondersteuning.

    Als sprake is van een opname in een instelling of ziekenhuis, terwijl er sprake is van een achterblijvende partner die eveneens ondersteuning behoeft, zal de indicatie, voor zover deze

    niet specifiek betrekking heeft op de ondersteuning van de opgenomen cliënt, worden voortgezet totdat er op naam van de partner een nieuw besluit is afgegeven.

    • -

      Wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie

    Bij wijzigingen in de persoonlijke of gezinssituatie zal de consulent beoordelen of dit gevolgen heeft voor de toegekende ondersteuning, bijvoorbeeld omdat er meer of minder gebruikelijke zorg kan worden geleverd. Is dit het geval, dan wordt de ondersteuning aangepast.

    Bij een verhuizing buiten de gemeente vervalt de ondersteuning op de dag van de verhuizing.

    Bij een verhuizing binnen de gemeente blijft de ondersteuning gehandhaafd, tenzij in verband met wijzigingen die bijvoorbeeld te maken hebben met de beschikbaarheid van mantelzorg of algemene

    voorzieningen in de nieuwe woonomgeving, een nieuwe besluit noodzakelijk is.

    • -

      Vakantie

    Op het moment dat een persoon langer dan 4 weken op vakantie gaat, wordt de ondersteuning tijdelijk stopgezet na de dag van vertrek. Bij terugkomst wordt de ondersteuning weer geactiveerd.

    Op het moment dat een persoon langer dan 13 weken op vakantie gaat, wordt de ondersteuning beëindigd. De persoon moet zich dan bij terugkomst opnieuw melden.

    • -

      Wijzigingen bij resultaatgebied huisvesting

    De toekenning vervalt niet door tijdelijke afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen, bijvoorbeeld in verband met een ziekenhuisopname. Als de cliënt definitief vertrekt uit de opvang, vervalt de toekenning op de dag dat de cliënt definitief uit de opvang is vertrokken.

Artikel 3.2. Resultaatgebied het hebben van regie en structuur in huishouden en dagelijks leven

Artikel 3.2.1. Inleiding

Het gaat hier om het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. De cliënt wordt in staat gesteld om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In dit resultaatgebied gaat het erom dat de cliënt:

  • -

    het vermogen heeft tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie

  • -

    het vermogen heeft om in zijn dag structurering te voorzien

  • -

    besluiten kan nemen en regie kan voeren

  • -

    voor zichzelf kan zorgen c.q. de regie kan voeren over de zelfzorghandelingen 

Er zijn binnen dit resultaatgebied vier deelgebieden te onderscheiden:

 

  • 1.

    Sociaal en persoonlijk functioneren

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Denk bijvoorbeeld aan het maken van een dag- of weekplanning of het bieden van begeleiding bij of het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden. Bij zwaardere intensiteitstreden kan er ook sprake zijn van het overnemen van taken.

Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit deelgebied zijn:

  • -

    de cliënt vergroot zijn sociale netwerk

  • -

    de cliënt heeft een gezond dag-nachtritme

  • -

    de cliënt vormt geen overlast

 

  • 2.

    Huishoudboekje op orde

Hierbij gaat het om ondersteuning gericht op structuur/regievoering of praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Het gaat bijvoorbeeld om ondersteuning bij de thuisadministratie en het leren beheersen van de uitgaven.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit deelgebied zijn:

  • -

    de cliënt kan omgaan met geld, heeft een gezond bestedingspatroon

  • -

    de cliënt betaalt zijn rekeningen op tijd

  • -

    de cliënt heeft een geordende (financiële) administratie

 

  • 3.

    Zelfzorg en gezondheid

Het gaat hierbij om ondersteuning gericht op het aansturen van en toezicht houden op de persoonlijke verzorging van cliënt en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals.

Het gaat om ondersteuning “met de handen op de rug”. Dat wil zeggen dat de zorgverlener niet zelf de cliënt wast, maar de cliënt aanstuurt om zich te wassen.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit deelgebied zijn:

  • -

    is in staat zichzelf te verzorgen;

  • -

    draagt schone kleding;

  • -

    neemt de medicatie op tijd in;

  • -

    komt afspraken met zorgprofessionals na.

 

  • 4.

    Ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden

Het gaat hierbij om zaken als het schoonhouden van het huis, het doen van de was- of strijk en, waar voorliggende oplossingsmogelijkheden niet afdoende zijn, de zorg voor de kinderen, het doen van boodschappen en / of het bereiden van maaltijden. Dit deelgebied wordt niet toegekend in combinatie met het resultaatgebied Beschermd wonen en opvang. Voorbeelden van subdoelstellingen binnen dit deelgebied zijn:

  • -

    een schoon en leefbaar huis

  • -

    het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • -

    het doen van boodschappen en bereiden van de maaltijden

  • -

    het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 3.2.2. Afweging

- Eigen kracht 

Op alle onderdelen van dit resultaatgebied wordt onderzocht wat de mogelijkheden van de cliënt zijn om het beoogde resultaat te bereiken. Hierbij kan onderzocht worden of de cliënt bepaalde zaken anders kan organiseren of inrichten of vaardigheden kan aanleren. Binnen dit resultaatgebied kan dan gedacht worden aan het hanteren van een duidelijke vaste structuur in dagelijks terugkomende taken of het gebruik maken van een kalender voor de dag/weekplanning. Ook kan de cliënt de kosten voor een huishoudelijke hulp op zich nemen, zeker wanneer iemand op eigen kosten al jaren iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. kan zijn dat om deze zaken op te pakken of aan te leren (tijdelijk) ondersteuning nodig is.

- Sociaal netwerk

Mogelijk kunnen familie/kennissen ondersteuning bieden door bepaalde taken met de cliënt samen op te pakken, te zorgen dat de administratie gedaan wordt of op bepaalde momenten (telefonisch) contact op te nemen met de cliënt om hem er aan te herinneren dat er medicijnen ingenomen moeten worden of dat er gegeten moet worden. Ook kan het zijn dat de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van mensen uit het sociale netwerk om de cliënt bepaalde taken aan te leren.

Alle ondersteuning in het kader van dit resultaatgebied door partners onderling, door volwassen kinderen en/of andere huisgenoten is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende situatie waarvoor ondersteuning nodig is. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Er is ook sprake van gebruikelijke hulp in een chronische situatie als de ondersteuning naar algemeen aanvaarde maatstaven door de partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Naarmate er sprake is van een intensievere trede binnen het resultaatgebied, zal het niveau van gebruikelijke hulp sneller worden overstegen en het karakter krijgen van mantelzorg.

- Algemene voorzieningen

Bij Algemene voorzieningen wordt gedacht aan (lijst is niet uitputtend):

  • -

    Openbaar Vervoer

  • -

    Vrijwilligers

  • -

    Maatschappelijk werk

  • -

    Glazenwasser

  • -

    Maaltijdvoorziening

  • -

    Kinderopvang

- Voorliggende voorzieningen

Bij voorliggende voorzieningen wordt gedacht aan:

  • -

    ZVW (behandeling bij aanleren vaardigheden)

  • -

    WLZ

  • -

    Zorgverzekering

- Maatwerk

Als al het voorgaande niet of slechts deels heeft geleid tot het beoogde resultaat, kan hiervoor als maatwerkvoorziening Begeleiding of Huishoudelijke hulp worden ingezet. Begeleiding betreft meestal individuele begeleiding, die bij de cliënt thuis wordt uitgevoerd, maar sommige onderdelen zouden ook in groepsverband (dagbesteding) opgepakt kunnen worden.

Binnen drie deelgebieden van dit resultaatgebied is sprake van drie treden voor de inkoop.

  • -

    Bij trede Licht gaat het met name om het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie.

  • -

    Bij trede Midden gaat het met name om het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen.

  • -

    Bij trede Zwaar gaat met name om het bieden van toezicht en aansturing.

Artikel 3.2.3. Ondersteuning/hulp in treden

De treden zijn van toepassing op onderstaande 3 deelgebieden:

  • 1.

    Sociaal en persoonlijk functioneren

Trede 1: Licht

De cliënten wonen zelfstandig en redden zich, maar hebben daarbij wel een steuntje in de rug nodig. Het gaat daarbij vooral om ondersteuning in de zin van: “Doe je dit?”, “Heb je daaraan gedacht?”, Hoe is het met…?” De ondersteuner loopt op alle fronten met de cliënt mee. Ondersteuning op de onderste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt dan hooguit één keer per week plaats of de cliënten hebben een onderhoudsdosis aan ondersteuning nodig om zelfstandigheid te vergroten en/of te behouden. De aard en inhoud van de ondersteuning is overeenkomstig de beperkte trede, maar de inschatting is dat een frequentere en/of intensievere ondersteuning nodig is.

 

Trede 2: Midden

De cliënten hebben een stevig steuntje in de rug nodig om zelfstandig te kunnen wonen. Ze hebben hun leven net iets minder goed op de rails dan de cliënten die met beperkte ondersteuning op dit resultaatsgebied toekunnen en zijn iets minder zelfstandig.

Ondersteuning op de middelste trede van dit resultaatsgebied is vaak enkelvoudig (gericht op structuur/regievoering óf praktische vaardigheden) en vindt circa twee of drie keer per week plaats.

Voor de cliënten waarbij sprake is van een psychogeriatrische of somatische aandoening ligt het accent niet op het steuntje in de rug voor de cliënt maar op het controlemoment van de cliënt en de mantelzorgondersteuning voor zijn mantelzorger. De cliënten die midden/intensieve begeleiding nodig hebben om (sociale) vaardigheden onder de knie te krijgen en ruimte hebben om zich zelf daarbij te ontwikkelen, worden in deze trede ook ondersteund. In het kader van de ontwikkeling van de cliënt kan het nodig zijn dat de begeleiding taken overneemt en de cliënt hierbij coacht en begeleidt in het op termijn voorkomen daarvan. De ondersteuning vindt plaats op twee of drie momenten in de week, met een wisselende intensiteit.

 

Trede 3: Zwaar

Voor de cliënten die zowel op het gebied van structuur/regievoering als op het gebied van praktische vaardigheden/handelingen ondersteuning nodig hebben, is ondersteuning uit de trede Zwaar essentieel. Het wezenlijk overnemen van taken kan hierbij aan de orde zijn. Wanneer de zware trede aan de orde is, spreekt men ook niet meer over wekelijkse ondersteuning. Dagelijkse ondersteuning is hierbij eerder geschikt. Deze dagelijkse ondersteuning kan verdeeld zijn over ‘eventjes-momenten’.

 

  • 2.

    Huishoudboekje op orde

Trede 1: Licht

Bij cliënten die behoefte hebben aan lichte ondersteuning op het gebied van financiën is er vaak sprake van een niet-complexe situatie. Alles loopt in principe; alle (vaste) rekeningen worden via automatische incasso betaald en er zijn geen schulden. De ondersteuning bestaat voornamelijk uit het houden van een oogje in het zeil.

De ondersteuning kan één keer per week zijn, maar het is ook goed mogelijk om de ondersteuning één keer per twee weken te laten plaatsvinden.

 

Trede 2: Midden

Bij cliënten die behoefte hebben aan ondersteuning uit de middelste trede van het resultaatsgebied financiën is er vaak sprake van een complexe situatie. De begeleiding bestaat uit het inzichtelijk krijgen van de financiële situatie en bieden van hulp bij het beheren van (huishoud) geld. Indien van toepassing naar het toe leiden naar schulddienstverlening, beschermingsbewind of een andere passende vorm van ondersteuning bij het beheren van de financiën.

 

Trede 3: Zwaar

Wanneer er bij de burger op financieel en administratief gebied een grote chaos en er een flinke achterstand is in het betalen van rekeningen (problematische schulden), is bij aanvang

tijdelijk intensieve ondersteuning nodig. Als alles redelijk ‘op de rit’ is, kan worden teruggeschakeld naar een lagere intensiteitstrede.

 

  • 3.

    Ondersteuning zelfzorg en gezondheid

 

Trede 1: Licht

Deze trede is aan de orde als de cliënt vooral behoefte heeft aan mondelinge aansturing bij de persoonlijke verzorging en voor het nakomen van afspraken met zorgprofessionals, cq het motiveren van cliënten tot behandeling. Vaak gebeurt dit tijdens de dagelijkse ondersteuning op resultaatsgebied 1 ‘sociaal en persoonlijk functioneren’. Al pratend wordt de ondersteuning gegeven: “Heb je je haren al gekamd?”, “Heb je je tanden al gepoetst?”, “Is het gister nog gelukt met de afspraak bij de huisarts?”, "Heb je je medicatie afgelopen dagen ingenomen?"

 

Trede 2: Midden

Deze trede wordt toegepast wanneer de cliënt regelmatig hulp nodig heeft bij zijn dagelijkse lichamelijke verzorging en/of waarbij toezicht of ondersteuning nodig is om zijn gezondheid (zowel fysiek als psychisch) in stand te houden en te bevorderen. Het gaat hier dan om het overnemen van verantwoordelijkheden van de cliënt inclusief het volgen van afspraken met zorgprofessionals, het gebruiken van voorgeschreven medicatie en motiverende en inzicht gevende gesprekken.

 

Trede 3: Zwaar

Deze meest intensieve trede is nodig bij cliënten bij wie dagelijks zelfzorgactiviteiten overgenomen moeten worden. Soms betreft het cliënten met een psychiatrisch aandoening die zichzelf ernstig verwaarlozen. In die gevallen is de intensieve ondersteuning er mede op gericht de cliënt te prikkelen in actie te komen. De ondersteuning houdt ook in dat er feitelijk op wordt toegezien dat de cliënt de juiste acties niet alleen voorneemt, maar ook uitvoert. Bijvoorbeeld ondersteuning bij een douchebeurt of de toiletgang.

Artikel 3.2.4. Totaal van deelgebied 1, 2 en 3

De totale som van de eenheden inzet per deelgebied bepaalt voor welke trede van de inkoop voor de maatwerkvoorziening de cliënt in aanmerking komt.

Artikel 3.2.5. Ondersteuning/hulp in uren

De uren zijn van toepassing op onderstaand deelgebied:

  • 1.

    Ondersteuning en regie bij het voeren van het huishouden

 

Subdoelstellingen van dit deelgebied zijn:

 

Een schoon en leefbaar huis:

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau en de grootte van de woning als uitgangspunt wordt genomen.

Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

 

Het beschikken over schone en draagbare kleding:

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. worden niet gestreken. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

 

Het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden:

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatie van de Wmo beperkt zich tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen en gebruik te maken van boodschappendiensten.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat wanneer het niet mogelijk is om van een maaltijdservice of kant- en klaar maaltijden gebruik te maken.

 

Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een definitieve oplossing te zoeken. De mogelijkheden van ouderschapsverlof worden hierbij beoordeeld.

 

Bij dit deelgebied worden uitgangspunten en tijd, zoals genoemd in bijlage 2 toegepast.

Artikel 3.2.6. Zorgaanbieder

De zorgaanbieder stemt met de cliënt af hoe de maatwerkvoorziening wordt geleverd

Artikel 3.2.7. Besluit

De beschikking wordt naar de cliënt verzonden voorzien van de motivatie.

Artikel 3.3. Resultaatgebied Het hebben van een zinvolle daginvulling

Artikel 3.3.1. Inleiding

Binnen dit resultaatgebied gaat het om ondersteuning waarbij cliënten deelnemen aan activiteiten voor invulling van de dag of als opstap naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.Onderdeel van dit leefgebied is het vervoer naar de dagbesteding. Daarnaast kan dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit leefgebied zijn:

  • -

    cliënt heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden

  • -

    cliënt heeft een evenwichtig dag- en nachtritme

  • -

    cliënt beschikt over mantelzorg die is ontlast

  • -

    de volhoudtijd van de mantelzorger is verlengd

  • -

    er is evenwicht tussen werk en mantelzorgtaken.

Artikel 3.3.2. Afweging

Eigen kracht

Het onderzoek richt zich op wat de cliënt zelf kan. Wat kan de cliënt zelf doen voor een zinvolle daginvulling en/of om de mantelzorger te ontlasten? Zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen die oplossing bieden? Welke tijdelijke voorziening kan de eigen kracht van de cliënt ontwikkelen tot een acceptabel niveau? Mocht dit onvoldoende oplossing bieden dan wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht, namelijk het sociaal netwerk.

Sociaal netwerk

Alvorens in te gaan op het onderzoek naar het Sociaal netwerk wordt ingegaan op wat onder gebruikelijke hulp wordt verstaan.

Er is sprake van gebruikelijke hulp als de ondersteuning door een partner, inwonend volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoten kan worden geboden.

In dit resultaatgebied kunnen er ook oplossingen worden geboden ter voorkoming van overbelasting van de partner, kinderen of huisgenoten die de gebruikelijke hulp verlenen. In dat geval is er slechts sprake van gebruikelijke hulp als deze door meerdere personen kan worden geboden en er de mogelijkheid bestaat elkaar op deze manier te ontlasten.

Het is gebruikelijk dat echtparen, ook na het bereiken van de pensioen gerechtigde leeftijd, zelf zorgen voor het hebben van een zinvolle dag invulling. Zij het individueel, zij het met elkaar. Gebruikelijke hulp is dat partners elkaar hierin ondersteunen. Wanneer er sprake is van beperkingen waardoor het hebben van een zinvolle dag invulling niet meer vanzelfsprekend is en er sprake is van “bovengebruikelijke hulp” door bijvoorbeeld partner, kan een maatwerkvoorziening ondersteuning bieden.

Het onderzoek naar het Sociaal netwerk richt zich op wat het netwerk als oplossing kan bieden.

Wat kunnen familieleden, vrienden, buren en sociale banden doen zodat cliënt een zinvolle dag invulling heeft en/of de mantelzorger wordt ontlast?

Welke tijdelijke voorziening kan oplossing bieden om het sociaal netwerk te leren/ondersteunen zodat cliënt een zinvolle dag invulling heeft en/of de mantelzorger is ontlast.

Mocht dit onvoldoende oplossing bieden dan wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht namelijk: Algemene voorzieningen.

Algemene voorzieningen

Bezoeken van de dagopvang is nadrukkelijk anders dan mee doen aan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten elementen die in Begeleiding Groep voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan welzijnsactiviteiten, in bijvoorbeeld een ontmoetingsruimte in de buurt, voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten, die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke dag structurering, gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen nodig hebben, is Begeleiding Groep nodig.

Bij het bepalen of dagbesteding aan de orde is, moet beoordeeld worden of de cliënt zelf de stap kan zetten naar vrijwilligers- en/of welzijnsorganisaties in zijn buurt, waar hij aan activiteiten kan deelnemen of vrijwilligerswerk kan doen. Dat vereist wel dat de cliënt contacten kan leggen en zich aan afspraken kan houden. Zodra je denkt dat hierbij begeleiding nodig is, komt dagbesteding in beeld.

Welke algemene voorzieningen bieden een oplossing zodat de cliënt een zinvolle daginvulling heeft en/of de mantelzorger wordt ontlast? Denk aan sport, activiteiten in dorpshuizen, de bejaardensoos en het verrichten van vrijwilligerswerk.

Mocht dit onvoldoende oplossing bieden dan wordt er hoger in de piramide naar een oplossing gezocht namelijk: Maatwerk voorzieningen.

Maatwerk

Als de bovenstaande stappen niet leiden tot een oplossing van het probleem dient een Maatwerk voorziening te worden verstrekt.

Is de Maatwerk voorziening gericht op toeleiding naar arbeidsmatige activiteiten, dan zal er ook gekeken worden naar de belastbaarheid van de cliënt. Deze zorg zal worden ingezet tot de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 3.3.3. Maatwerk voorziening

Voor het bereiken van het resultaat “hebben van een zinvolle dag invulling” zal als maatwerkvoorziening begeleiding worden ingezet. Dit kan zowel individueel als in groepsverband.

Individuele begeleiding

  • -

    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden

  • -

    ondersteuning bij het aanbrengen van structuur c.q. het voeren van regie

  • -

    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag

 

Groepsbegeleiding

Is veelal bekend onder de naam “dagbesteding” of “dagverzorging”. Groepsbegeleiding is:

  • -

    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma)

  • -

    methodisch (een methode voor werken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel

  • -

    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt

  • -

    gericht op het structureren van de dag, oefenen van vaardigheden, die de zelfredzaamheid bevorderen.

 

Beide vormen van begeleiding kunnen worden ingezet om het benoemde resultaat te behalen. In groepsverband wordt direct een vorm van dag invulling geboden. Bij individuele begeleiding is het doel iemand te stimuleren zelf voor zijn dag invulling te zorgen.

 

Er zijn drie vormen dagbesteding te onderscheiden:

  • -

    Sociale dagbesteding

  • -

    Gedeeltelijk arbeidsmatige dagbesteding

  • -

    Arbeidsmatige dagbesteding.

 

De gedeeltelijke arbeidsmatige dagbesteding en de arbeidsmatige dagbesteding vallen onder de participatiewet. Vanaf een arbeidsvermogen van meer dan 20% valt een aanvrager voor wat betreft zijn daginvulling onder de participatiewet. Aanvragers met een arbeidsvermogen van 0 tot 20% en aanvragers ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd vallen onder de sociale dagbesteding, een verantwoordelijkheid van de Wmo.

Om vast te kunnen stellen voor welke vorm van dagbesteding iemand in aanmerking komt, speelt het arbeidsvermogen dus een grote rol. Het UWV is de organisatie die het arbeidsvermogen vast kan stellen.

Artikel 3.3.4. Treden van inkoop

Er is binnen dit leefgebied sprake van 3 treden:

  • -

    0-4 eenheden = licht

  • -

    5 t/m 10 eenheden = midden

  • -

    11 of meer eenheden = zwaar

 

Trede Licht:

Voor een klein gedeelte van de week, cliënt is deels in staat tot invulling van da.

Ondersteuning uit de lichte trede van dit leefgebied heeft vooral als doel om het steunsysteem van de cliënt te ontlasten en het netwerk van de cliënt te vergroten. Gedurende een klein aantal dagdelen in de week wordt gericht gewerkt aan ontwikkeling dan wel stabilisatie van de situatie van de cliënt. Tevens wordt het netwerk van de cliënt door de inzet van dagbesteding ontlast, waardoor gezinsleden, huisgenoten of mantelzorgers langer in staat worden gesteld om de ondersteuning vol te houden.

 

Trede Midden:

Voor ongeveer de helft van de week dagbesteding

Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Cliënten hebben veelal behoefte aan een omgeving waarin volgens vaste afspraken wordt gewerkt aan ontwikkeling of aan stabilisatie van de problematiek. De middelste trede van dagbesteding kan voor een deel van de cliënten een opstap zijn naar de hoogste trede (ontwikkelingsgericht), terwijl voor andere cliënten de middelste trede een fase van afbouw kan zijn (achteruitgang). Ook wordt deze trede toegepast bij de verlichting van overbelaste mantelzorgers.

 

Trede Zwaar:

Er is sprake van matige tot ernstige beperkingen die het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag (werk/school of vrije tijdsbesteding) belemmeren. Deelnemers aan activiteiten zijn lichamelijk en mentaal in staat om dagelijks deel te nemen aan dagbesteding, zij hebben ook geen andere zinvolle invulling van de dag (werk of deelname algemene activiteiten). Het doel kan zijn om structuur en veiligheid te bieden waardoor ontregeling van de situatie van de cliënt wordt voorkomen. Voor anderen kan het de opstap zijn naar doorontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.

Categorie Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een zinvolle daginvulling. Zwaar kan gebruikt worden voor zinvolle daginvulling (dagbesteding) als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan daginvulling alleen en meer dan 10 eenheden.

Artikel 3.3.5. Vervoer bij dagbesteding

Bij het resultaatgebied dagbesteding kan het vervoer van en naar de dagbesteding noodzakelijk zijn.

De zorgaanbieder bepaalt of er vervoer nodig is. Als er sprake is van een noodzaak voor ondersteuning bij de dagbesteding, gecombineerd met een noodzaak voor vervoer, dan dient de zorgaanbieder dit vervoer voor de cliënt te regelen. Zorgaanbieders krijgen per gerealiseerde aanwezigheidsdag een vergoeding als sprake is van een noodzaak voor vervoer van en naar de dagbesteding. Er kunnen geen extra kosten voor vervoer aan de cliënt worden doorberekend.

Artikel 3.3.6. Besluit

De beschikking wordt naar de cliënt verzonden voorzien van de motivatie.

Artikel 3.4. Resultaatgebied beschikken over een mantelzorger die het vol kan houden

Artikel 3.4.1. Inleiding

Binnen dit resultaatgebied gaat het om het hebben van mantelzorgers die hun taken vol kunnen blijven houden.

Doelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • -

    Het ontlasten van de mantelzorger

  • -

    de mantelzorger kan de zorg (langer) volhouden

  • -

    er is evenwicht tussen werk en mantelzorgtaken.

Artikel 3.4.2. Afweging

Het gaat hier over cliënten woonachtig in de gemeente Aalburg. De woonplaats van de cliënt is bepalend, niet die van de mantelzorger. Het gaat over alle taken die mantelzorgers verrichten binnen de 11 genoemde resultaatgebieden binnen de Wmo. Er dient sprake te zijn van een aantoonbare overbelasting.

Eigen kracht

Eigen kracht gaat in dit resultaatgebied over zowel de eigen kracht van de cliënt als de eigen kracht van de mantelzorger. Wat kunnen beide partijen zelf doen om er voor te zorgen dat de mantelzorger zijn taken vol kan blijven houden? Is het beroep wat de cliënt op zijn mantelzorger doet reëel? Is de mantelzorger in staat om zijn grenzen aan te geven? Deze vragen moeten eerst beantwoord worden, om vast te stellen of er sprake is van overbelasting van de mantelzorger. Soms kan er een kortdurende interventie nodig zijn om cliënt en mantelzorger hierin verder op weg te helpen.

Sociaal netwerk

In hoeverre zijn de taken die de mantelzorger verricht te verdelen over andere beschikbare personen? Onderzocht zal moeten worden hoe groot het sociale netwerk van de cliënt is, hoe de taakverdeling binnen dit netwerk is en of hierin verandering mogelijk is. Zijn er meer mensen binnen het sociale netwerk te activeren zodat de (dreigend) overbelaste mantelzorger in staat in de taken langer vol te houden.

Er is geen sprake van gebruikelijke hulp bij dit resultaatgebied. Het gaat immers om het ontlasten van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert.

Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening in dit resultaatgebied is bijvoorbeeld de inzet van een vrijwilliger. Vrijwilligers kunnen bijvoorbeeld ingezet worden om een activiteit te ondernemen met de cliënt, zodat de mantelzorger even ontlast is. Ook kan er een paar uurtjes toegezien worden zodat de mantelzorger een activiteit voor zichzelf kan ondernemen. Daarnaast kunnen er praktische taken door vrijwilligers overgenomen worden: een ritje naar het ziekenhuis, het doen van een boodschap, etc.

Het kan gaan om emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning, informatie en advies

Maatwerk

Wanneer het voorgaande niet leidt tot oplossing van het probleem, kan een maatwerkvoorziening ingezet worden. Welke maatwerkvoorziening van toepassing is verschilt per situatie.

Zo kan de inzet van Hulp bij Huishouden de mantelzorger ontlasten die naast alle regel- en zorgtaken ook het huishouden van de cliënt overneemt.

Het verstrekken van een deeltaxipas kan de mantelzorger ontlasten die met grote regelmaat gevraagd wordt voor het vervoer van een cliënt en dit niet meer vol kan houden. Ook het inzetten van dagbesteding of kortdurend verblijf voor cliënt is een mogelijkheid.

  • 1.

    Dagbesteding (hierbij wordt verwezen naar het resultaatgebied “ het hebben van een zinvolle dag invulling” )

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan voor maximaal 3 etmalen per week ingezet worden. Voor kortdurend verblijf moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

    • -

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht

    • -

      het ontlasten van de persoon die mantelzorg biedt is noodzakelijk. Om overbelasting van de mantelzorger te bapalen kunnen gegevens van een arts noodzakelijk zijn en opgevraagd worden.

       

  • Criteria voor mantelzorg met kortdurend verblijf:cliënt is aangewezen op ondersteuning gepaard gaand met permanent toezicht. Permanent toezicht betreft altijd bovengebruikelijk toezicht:

    • -

      het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar

    • -

      het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet in staat is om hulp in te roepen

    • -

      het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar)

  •  

Artikel 3.4.3. Treden van ondersteuning/zorg

Het indiceren van de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf heeft drie intensiteitstreden.

Trede 1: licht

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 1 etmaal per week.

Trede 2: midden

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende maximaal 3 etmalen per week.

Trede 3: zwaar

Trede Zwaar is niet van toepassing als het alleen gaat om een mantelzorgondersteuning. Zwaar kan worden gebruikt voor mantelzorgondersteuning als onderdeel van de totale begeleiding. Zwaar is meer dan mantelzorgondersteuning alleen en meer dan 10 eenheden.

Mantelzorgondersteuning met verblijf gedurende 3 etmalen per week.

Artikel 3.4.4. Besluit

De beschikking betreffende de ondersteuning van de mantelzorg is gericht aan de cliënt, niet aan de mantelzorger.

Artikel 3.5. Resultaat gebied: Beschermd wonen en opvang

Artikel 3.5.1. Inleiding

Binnen het resultaat gebied Beschermd wonen en opvang sluit de gemeente aan bij een regionaal plan (Stedelijk Kompas/beleidskader kwetsbare groepen) indien blijkt dat er mogelijk voor cliënt een dergelijke maatwerk voorziening nodig is. De regionale visie (nog vast te stellen) van de Centrumgemeente Breda is leidend voor de regiogemeenten. Het beleidskader richt zich op volwassen met eventueel hun kinderen. Hierop kunnen uitzonderingen zijn.

Binnen dit resultaatgebied gaat het voor de gemeente Aalburg om:

  • -

    signalering (door middel van ZRM)

  • -

    lichte check Piramide eigen kracht

  • -

    doorverwijzen naar Centrum gemeente Breda.

Voorbeelden subdoelstellingen binnen dit resultaatgebied zijn:

  • -

    het bieden van een veilige woonomgeving

  • -

    het voorkomen van verwaarlozing, maatschappelijke overlast en het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen.

  • -

    het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie

  • -

    het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren

  • -

    stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld

De doorverwijzing betreft de volgende maatwerkoplossingen uit te voeren door Breda:

  • -

    (crisis)opvang

  • -

    Vrouwenopvang

  • -

    Beschermd wonen

  • -

    Huiselijk geweld.

Artikel 3.5.2. Afweging

  • 1.

    Op grond van de Verordening gemeente Aalburg, artikel3, lid 3 en 4 vindt de afweging voor doorverwijzing plaats. In aanvulling op artikel 3 lid 3 moet worden voldaan aan de volgende uitgangspunten voor doorverwijzing voor opvang, als de cliënt:

    • a.

      feitelijk of residentieel (dreigend) dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 3 lid 3 kan een slachtoffer van huiselijk geweld worden doorverwezen voor opvang als deze:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 3 lid 3 kan een cliënt worden doorverwezen voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Eigen kracht

Na het gebruik van de ZRM wordt de piramide in lichte mate (gezien het urgente karakter) gebruikt om de Eigen Kracht te onderzoeken of cliënt te stimuleren hiervan gebruik te maken. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening om tijdelijk de eigen kracht te versterken is daarom niet aan de orde.

Sociaal netwerk

Na het gebruik van de ZRM wordt de piramide in lichte mate (gezien het urgente karakter) gebruikt om de Sociaal Netwerk te onderzoeken of cliënt en netwerk te stimuleren meegenomen. Het verstrekken van een tijdelijke maatwerkvoorziening om het sociale netwerk te versterken is niet aan de orde.

Algemene voorzieningen

Niet van toepassing.

Maatwerk

De Centrumgemeente Breda beoordeelt de doorverwijzing en besluit of een maatwerkvoorziening aan de orde is. Hierbij wordt per geval bekeken wat de rollen zijn van de centrumgemeente en de regiogemeente. Maatwerk is de verantwoordelijkheid van de centrumgemeente. Preventie en nazorg liggen bij de gemeente. Er wordt wel gekeken naar de zorgpiramide maar sneller doorlopen dan bij andere resultaatgebieden. Als voorbeeld: starten met een interventie door maatwerk kan daarna ruimte creëren voor algemene voorzieningen, sociaal netwerk en eigen kracht.

Artikel 3.5.3. Zorgaanbieder

Zie Maatwerk Centrumgemeente Breda.

Artikel 3.5.4. Besluit

De gemeente Aalburg verwijst alleen door naar Centrumgemeente Breda. Het besluit wordt door de Centrumgemeente Breda afgegeven.

Hoofdstuk 4 Overige maatwerkvoorzieningen

Wettelijke grondslag

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 : Hoofdstuk 1, artikel 1.1.1 (definities) en hoofdstuk 2, paragraaf 3

Verordening: artikel 3 en 4

Artikel 4.1. Resultaatgebied Wonen in een geschikt huis

Inleiding

Om voor een woonvoorziening in aanmerking te kunnen komen moet er een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet rekening gehouden worden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. In andere situatie zoals hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur wordt niet gesproken van een woning.

Artikel 4.1.1. Algemeen gebruikelijk i.v.m. woonvoorzieningen

Uitgangspunt is dat verhuizen en de kosten van een verhuizing algemeen gebruikelijk zijn. Bijna iedereen verhuist wel een of meerdere keren in zijn leven, bijvoorbeeld bij het vinden van een nieuwe werkkring, gezinsuitbreiding of omdat een woning met meerdere verdiepingen op oudere leeftijd minder geschikt en/of te groot is. Voor de kosten van een verhuizing is dan ook in principe geen maatwerkvoorziening mogelijk. Dit is slechts anders als de verhuizing plotseling noodzakelijk is, bijvoorbeeld als gevolg van een plotseling optredende ziekte of een ongeluk. In dat geval kan de cliënt in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget voor de verhuizing.

Als algemeen gebruikelijk gelden ook woonvoorzieningen die in een normale winkel, bouwmarkt of thuiszorgwinkel verkrijgbaar zijn. Het gaat dan om zaken als:

  • -

    een inductiekookplaat of keramische kookplaat;

  • -

    een 1-greeps mengkraan of thermosstatische mengkraan;

  • -

    een verhoogd toilet;

  • -

    een douchekrukje

  • -

    een airco;

  • -

    sta-op stoelen.

Artikel 4.1.2. Wanneer een woonvoorziening noodzakelijk kan zijn

  • a.

    Bouwkundige/woontechnische problemenAls een cliënt belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid door bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning wordt eerst beoordeeld of verhuizen naar een geschikt huis mogelijk is. Wanneer dat niet mogelijk is kan een woonvoorziening aan de orde zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doen van de was, het bereiden van eten of het verzorgen van een baby. In verband hiermee wordt echter ook gekeken of door een herverdeling van taken binnen het gezin of door gebruikmaking van voorzieningen in de wijk een woonvoorziening achterwege kan blijven. Te denken valt aan een boodschappendienst, een wasservice of een maaltijdservice.

    De cliënt moet in staat zijn tot het normale gebruik van de woning. Dat wil zeggen dat:

    • -

      de woning voor de cliënt toegankelijk is;

    • -

      de buitenruimte (tuin of balkon) moet kunnen worden bereikt;

    • -

      de cliënt het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en de slaapkamers van jonge kinderen moet kunnen bereiken en gebruiken. Het gebruik van hobby-, werk of recreatieruimten valt in principe niet tot het normale gebruik van de woning.

  • b

    Stallingruimte

    Als een cliënt voor zijn participatie of zelfredzaamheid afhankelijk is van een open gehandicaptenvoertuig (bijvoorbeeld een scootmobiel) moet de cliënt kunnen beschikken over een adequate stallingruimte. Het vervoermiddel moet daarbij beschermd zijn tegen diefstal, vernieling en weersinvloeden. Dat betekent dat er sprake moet zijn van stalling in een afgesloten ruimte (hal van wooncomplex, afgesloten tuin, garage/schuur) en een (af)dak waar het voertuig onder gestald kan worden. Deze stallingruimte moet voor de cliënt bereikbaar zijn.

  • c.

    Bezoekbaar maken

    Als een cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een erkende zorginstelling, die vanuit de WLZ wordt gefinancierd, kan een aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning, leiden tot een maatwerkvoorziening. De voorziening beperkt zich tot het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en het toilet.

Artikel 4.1.3. Woningaanpassing

Een woningaanpassing kan bestaan uit:

  • -

    bouwkundige ingrepen, zoals het verwijderen van drempels, verbreden van deuren, aanpassen van sanitaire ruimtes en keuken, aanbouwen van een gelijkvloerse slaapkamer en badkamer, plaatsen van een tijdelijke woonunit;

  • -

    losse woonvoorzieningen, zoals tilliften, douchehulpmiddelen;

  • -

    hulpmiddelen om een hoogteverschil te overbruggen, zoals een traplift of vlonder;

Losse woonvoorzieningen en hulpmiddelen die kunnen worden hergebruikt, zoals trapliften, worden in bruikleen verstrekt.

De mogelijkheid van een inpandige aanpassing, bijvoorbeeld wanneer een ruime benedenverdieping aanwezig is, zal eerst worden beoordeeld voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Als het gaat om een aanbouw zal vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw worden overgegaan als van te voren vaststaat dat de aanbouw hergebruikt kan worden. Dit kan bijvoorbeeld bij huurwoningen van een corporatie of door het gebruik van een herbruikbare losse woonunit. Bij een eigen woning zal eerst beoordeeld worden wat iemands mogelijkheden zijn om uit oogpunt van kosten zelf in de voorziening te voorzien.

Artikel 4.1.4. Afweging verhuizen of woning aanpassen

In de afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een advies om te verhuizen, worden in ieder geval de volgende punten

onderzocht:

  • 1.

    in de persoon gelegen factoren: wat is de aard van de belemmeringen en wat kan er gezegd worden over de ontwikkeling van de belemmeringen in de toekomst? Kan van de cliënt in redelijkheid verlangd worden om te verhuizen, bijvoorbeeld op grond van de sociale contacten die hij in zijn woonomgeving heeft, zijn leeftijd, zijn gezondheid? Wil de cliënt zelf liever in zijn woning blijven of verhuizen naar een andere woning?

  • 2.

    is er sprake van mantelzorg die in gevaar komt als de cliënt zou verhuizen?

  • 3.

    kan woningaanpassing een oplossing bieden voor de belemmeringen die de cliënt nu ondervindt. Ook voor de toekomst? Met andere woorden: kan woningaanpassing naar verwachting een duurzame oplossing zijn? Uitgangspunt is hierbij dat de cliënt nog ten minste 5 jaar met de aanpassingen in de woning kan blijven wonen.

  • 4.

    is er op korte termijn geschikte, voor de cliënt acceptabele, alternatieve woonruimte beschikbaar? En ook tegen een voor de cliënt betaalbare prijs? En waar? Dit laatste ook gezien in het licht van het kunnen handhaven van de sociale contacten en eventuele mantelzorg. Zijn daar dan ook nog aanpassingen nodig?

  • 5.

    als er sprake is van een eigen woning: leidt een verhuizing tot een onacceptabel financieel nadeel als gevolg van de verkoop van de huidige woning? Zal de woning naar verwachting binnen een redelijke termijn verkocht kunnen worden?

 

Als uit het onderzoek blijkt dat een verhuizing geen goede oplossing is voor de cliënt, dan zal worden overgegaan tot aanpassing van de huidige woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning.

Dit is ook het geval als de kosten van een woningaanpassing niet in verhouding staan tot de kosten van een verhuizing en er ook geen objectieve bezwaren zijn tegen een verhuizing. De kosten van de woningaanpassing worden in dat geval afgezet tegen de normale kosten van een verhuizing.

Artikel 4.1.5. Aanpassingen in een wooncomplex

Woont een cliënt in een wooncomplex, dan kunnen op de persoon gerichte aanpassingen worden aangebracht in de algemene ruimte van dat wooncomplex, om de woning voor de cliënt bereikbaar en toegankelijk te maken.

Als een cliënt woont in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking, dan mag er van uitgegaan worden dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. Dat wil zeggen dat iemand zonder problemen zijn eigen woning moet kunnen bereiken, ook als deze rolstoelgebonden is. Een woonvoorziening voor de algemene ruimte is dan in principe niet aan de orde. De woningeigenaar is hiervoor verantwoordelijk. Woonvoorzieningen die in de algemene ruimte kunnen worden aangebracht beperken zich tot voorzieningen die verantwoord op een voor een ieder bereikbare plaats kunnen worden gezet. Een traplift wordt om die reden niet in een gemeenschappelijke ruimte aangebracht. Wel kun je denken aan:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

  • -

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • -

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders.

Artikel 4.2. Resultaatgebied lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om zich in de eigen woon- en leefomgeving te verplaatsen. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen. Daarbij gaat het om verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning of, wanneer gebruik wordt gemaakt van de deeltaxi, verplaatsingen over maximaal vijf reiszones vanaf het hoofdverblijf van de cliënt. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.

Een collectief vervoersysteem (de deeltaxi) heeft de prioriteit en zal altijd eerst worden beoordeeld. Voor het verplaatsen per vervoermiddel wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Artikel 4.2.1. Algemeen gebruikelijk en lokaal verplaatsen

Algemeen gebruikelijk bij sociaal recreatief vervoer is het vervoer van thuiswonende kinderen door ouders, of het vervoer van partners. Niet in alle gevallen of op alle momenten kan dergelijke algemeen gebruikelijke ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld doordat:

  • -

    de vervoersbehoefte bestaat op tijdstippen dat degene die het vervoer zou kunnen verzorgen werkt;

  • -

    degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een eigen vervoermiddel dat geschikt is om de cliënt te vervoeren;

  • -

    degene die het vervoer zou kunnen verzorgen niet beschikt over een rijbewijs en/of niet in staat is om als begeleider in het openbaar vervoer mee te reizen.

Dit betekent dat in zulke situaties aanvullende ondersteuning noodzakelijk kan zijn.

 

Algemeen gebruikelijke en voorliggende vervoersvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

  • -

    een fiets, inclusief een fiets met elektrische trapondersteuning, tandem, aankoppelfiets, fietszitje of fietsaanhanger, zijwieltjes aan een fiets;

  • -

    een snorfiets, brommer en scooter;

  • -

    een vergoeding die iemand betaalt voor het gebruik van het vervoermiddel van een derde;

  • -

    de eigen auto;

  • -

    de kosten van het behalen van een (brommer)rijbewijs;

  • -

    zittend ziekenvervoer bij bepaalde aandoeningen. Ook de eigen bijdrage die hiervoor verschuldigd is is algemeen gebruikelijk.

Of een fietsachtige voorziening algemeen gebruikelijk is, hangt tevens af van de leeftijd van de cliënt. Zo zijn zijwieltjes bij een volwassene niet algemeen gebruikelijk, maar een fiets met trapondersteuning juist niet voor een kind onder de 16.

Ook kunnen de kosten van bijvoorbeeld het gebruik van een eigen auto niet algemeen gebruikelijk zijn als de auto ook gebruikt moet worden voor afstanden die een ander normaal gesproken per fiets of lopend aflegt.

In hoofdstuk 1 is al aangegeven dat het aan de cliënt is om aan te tonen een algemeen gebruikelijke voorziening niet te kunnen betalen, bijvoorbeeld op grond van zijn inkomen of in verband met schuldenproblematiek.

Artikel 4.2.2. Afbakening met vervoer in kader van een traject, werk of dagbesteding

Vervoer ten behoeve van werk, traject of dagbesteding valt niet onder de Wmo2015.

  • -

    vervoer van en naar de dagbesteding: dit vervoer maakt onderdeel uit van het arrangement dagbesteding;

  • -

    vervoer naar werk of in het kader van een traject naar werk of activering op grond van bijvoorbeeld de Werkloosheidswet of Participatiewet. Dit vervoer wordt vergoed door de werkgever of in het vervoer wordt voorzien op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Participatiewet.

Artikel 4.2.3. Algemene voorzieningen voor lokaal verplaatsen

Als algemene voorzieningen voor lokaal verplaatsen gelden in ieder geval:

  • -

    het reguliere openbaar vervoer (bus, trein);

  • -

    de buurtbus.

Artikel 4.2.4. Wanneer een maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen noodzakelijk kan zijn

Een maatwerkvoorziening voor lokaal vervoer kan worden toegekend als een cliënt belemmerd wordt in het zich verplaatsen omdat hij als gevolg van zijn beperkingen:

  • -

    belemmeringen ondervindt in het gebruik van een algemene vervoersvoorziening; of

  • -

    de algemeen gebruikelijke of algemene vervoersvoorziening in verband met zijn vervoersbehoefte geen of onvoldoende oplossing biedt in verband met zijn beperkingen;

en

  • -

    in de vervoersbehoefte niet of niet volledig kan worden voorzien met algemeen gebruikelijke ondersteuning; en

  • -

    de cliënt in zijn vervoersbehoefte niet kan voorzien zonder een maatwerkvoorziening voor lokaal vervoer.

Belemmeringen in het gebruik van algemene vervoersvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld ontstaan omdat:

  • -

    een cliënt het openbaar vervoer in verband met zijn beperkingen niet kan bereiken;

  • -

    de algemene vervoervoorziening onvoldoende toegankelijk is;

  • -

    hij niet in staat is te wachten op het openbaar vervoer;

  • -

    er sprake is van incontinentieproblemen, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van algemene vervoervoorzieningen.

Het vervoersprobleem moet tot gevolg hebben dat de cliënt hierdoor niet op een aanvaardbaar niveau zelfredzaam kan zijn of kan participeren. Er kan hierbij sprake zijn van:

  • -

    een belemmering bij het voeren van een huishouding, omdat de persoon niet in staat is om bijvoorbeeld boodschappen te doen of om zijn kind naar school te brengen en er geen adequate alternatieven zijn;

  • -

    het niet kunnen bereiken van de voorzieningen in zijn directe leefomgeving. Het gaat daarbij om winkels, het ziekenhuis, de huisarts, de bibliotheek.

  • -

    belemmeringen om andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan, omdat hij zich bijvoorbeeld niet kan verplaatsen naar een buurthuis, het sportcomplex, de vereniging, het zwembad of zijn familie en vrienden of niet de gelegenheid heeft een praatje te maken op straat.

Artikel 4.2.5. Selectie maatwerk vervoervoorzieningen

  • a.

    Collectief aanvullend vervoer; deeltaxipas;

  • b.

    Vervoer per eigen vervoermiddel.

Een verstrekking voor vervoer per eigen vervoermiddel kan bestaan uit:

  • -

    een met spierkracht of elektrisch voortbewogen vervoermiddel; bijvoorbeeld een driewielfiets, een handbike of een scootmobiel. Deze worden in bruikleen verstrekt.

  • -

    aanpassingen aan de personenauto.

 

Als vervoer per personenauto voor een cliënt noodzakelijk is, kan hij eventueel in aanmerking komen voor aanpassing van de personenauto. Dit zal zich met name kunnen voordoen in gezinssituaties, waarbij collectief vervoer geen adequate oplossing biedt voor periodiek vervoer van het gehele gezin.

De autoaanpassing kan bestaan uit:

  • -

    een pgb voor de aanpassing van de eigen personenauto, mits de personenauto nog geen 4 jaar oud is; in sommige gevallen is ook bij een oudere auto een aanpassing mogelijk, afhankelijk van de soort aanpassing, de meeneembaarheid daarvan en de kilometerstand. Het pgb wordt afgestemd op de goedkoopst adequate oplossing in een voor de betreffende aanpassing goedkoopst geschikte auto.

  • -

    Een vervoervoorziening in de vorm van een autoaanpassing is maximaal één maal per zeven jaar mogelijk.

Artikel 4.3. Resultaatgebied Verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Bij het verplaatsen in en om de woning hebben we het over hulpmiddelen die gebruikt kunnen worden bij verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Bij dit resultaatgebied hebben we het over de rolstoel.

Artikel 4.3.1. Algemeen gebruikelijk en verplaatsen in en om de woning

Er zijn diverse hulpmiddelen die de cliënt behulpzaam kunnen zijn bij het zich verplaatsen in of om de woning. Hierbij valt te denken aan een wandelstok, een looprek of een rollator. Deze voorzieningen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen. De uitleenservice via een thuiszorgwinkel is een algemeen gebruikelijke service die aan de orde kan zijn als de cliënt slechts incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig heeft.

Artikel 4.3.2. Algemene voorzieningen

Als incidenteel of tijdelijk een rolstoel nodig is, is het mogelijk een rolstoel te huren of lenen bij bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel. Daarnaast kan in de toekomst wellicht ook gebruik worden gemaakt van een rolstoelpool als algemene voorziening.

Artikel 4.3.3. Wanneer een maatwerkvoorziening voor verplaatsen in en om de woning noodzakelijk kan zijn

Een maatwerkvoorziening voor een rolstoel kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening.

Bij verplaatsingen om de woning gaat het om verplaatsingen in de directe omgeving van de eigen woning: om het huis, naar de buren of bestemmingen in de wijk die op loopafstand liggen.

Ook kan een rolstoel worden gebruikt voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, zoals een winkelcentrum of een park waarbij de cliënt zich zelf kan voortbewegen of kan worden geduwd door een ander. In hoeverre een rolstoel aan de orde kan zijn voor het zich verplaatsen op de plek van bestemming, is vooral afhankelijk van de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid of participatie.

Artikel 4.3.4. Selectie rolstoelen

Bij de selectie van het type rolstoel wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • -

    hoe vaak en voor welk doel wordt de rolstoel gebruikt;

  • -

    de fysieke mogelijkheden van de cliënt om een rolstoel zelf voort te bewegen;

  • -

    of de cliënt de rolstoel zelf moet kunnen voortbewegen of dat het volstaat als een ander de rolstoel voortbeweegt;

  • -

    of, als een elektrische rolstoel is aangewezen, de cliënt in staat is om deze te besturen.

Indien nodig, worden er door de leverancier individuele aanpassingen aangebracht aan de rolstoel.

 

Artikel 4.4. Resultaatgebied deelname aan sport

Inleiding

Het gaat om deelname aan sport waarbij vastgesteld is dat de cliënt niet in staat is tot sportbeoefening zonder een rolstoel.

Artikel 4.4.1. Algemeen gebruikelijk in verband met sport

Algemeen gebruikelijk zijn de kosten van reguliere sportbeoefening:

  • -

    lidmaatschap van een sportvereniging of toegangskaart voor bijvoorbeeld een zwembad;

  • -

    reiskosten naar de sportvereniging en wedstrijden;

  • -

    sportkleding.

 

Artikel 4.4.2. Wanneer een sportrolstoel noodzakelijk kan zijn

Een sportrolstoel is noodzakelijk als de cliënt door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de cliënt zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.

Omdat de sportrolstoel moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportrolstoel alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend is geen sportrolstoel mogelijk.

Hoofdstuk 5 Verstrekkingsvormen ondersteuning: in natura of persoonsgebondenbudget

Artikel 5.1. Maatwerkvoorziening of pgb

Ondersteuning kan op twee manieren worden verstrekt:

  • -

    in de vorm van een maatwerkvoorziening, waarbij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder de ondersteuning/voorziening biedt (zorg in natura);

  • -

    door middel van een persoonsgebonden budget. Cliënt koopt hierbij zelf de ondersteuning/voorziening in.

 

Artikel 5.2. Keuzevrijheid maatwerkvoorziening in natura

Voor de maatwerkvoorzieningen gericht op ondersteunende dienstverlening geldt dat cliënt kan kiezen van welk van de gecontracteerde aanbieders hij de ondersteuning wil ontvangen. Voor andere maatwerkvoorzieningen dan maatwerkvoorzieningen voor dienstverlening geldt geen keuzevrijheid voor de leverancier van de voorziening, indien daarvoor contracten zijn afgesloten tussen leveranciers en gemeente.

Artikel 5.3. Eisen aan een persoonsgebonden budget

Artikel 5.3.1. Kaders in wet en verordening

In artikel 2.3.6 van de wet is opgenomen dat, indien de cliënt dit wenst, hij de ondersteuning kan ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget, dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

  • -

    de cliënt op eigen kracht dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk (familie, vrienden, bekenden) of van zijn vertegenwoordiger verantwoord kan omgaan met een pgb. Dit betekent dat de cliënt (of iemand die hij daarvoor inschakelt) moet kunnen inzien wat er aan ondersteuning moet worden ingekocht in het kader van het ondersteuningsplan, hij moet offertes kunnen opvragen, hulpverleners kunnen aansturen, de administratieve verplichtingen richtingen gemeente en Sociale Verzekeringsbank kunnen uitvoeren etc.

  • -

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen en dit in een persoonlijk plan kan aangeven;

  • -

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn. Dit betekent dat de cliënt en de aanbieder van zijn keuze concreet aan kunnen geven hoe deze met het pgb invulling gaan geven aan de te behalen resultaten die in het ondersteuningsplan zijn verwoord;

Een pgb kan worden geweigerd:

  • -

    voor zover de kosten van het betrekken van de ondersteuning hoger zijn dan de kosten van de vergelijkbare maatwerkvoorziening in natura. Het pgb zal gemaximeerd worden op de kosten van de maatwerkvoorziening in natura. We bieden de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare hulpvraag. We weigeren het hele pgb als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.

  • -

    als een pgb eerder is herzien of ingetrokken omdat:

    • 1.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • 2.

      de cliënt niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden;

    • 3.

      het pgb niet of voor een ander doel is gebruikt.

  • -

    als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zolang het onderzoek voor een maatwerkvoorziening nog niet is afgerond en er op basis hiervan nog geen besluit is genomen over de noodzaak, aard en omvang van de maatwerkvoorziening.

Artikel 5.3.2. Zorg- en budgetplan

De cliënt is verplicht voor een pgb voor dienstverlening een zorg- en budgetplan te overleggen. Op grond van dit plan moet de medewerker kunnen vaststellen of de cliënt in aanmerking kan komen voor een pgb. Het plan moet ook inzicht geven wie de ondersteuning gaat leveren en, afhankelijk van het type ondersteuning, of deze beschikt over de benodigde kwaliteit en kwalificaties. De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Wij vragen de cliënt om in het pgb-budgetplan inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een pgb afgegeven op basis van het ondersteunings- en budgetplan.

In het ondersteuningsplan spreken cliënt/budgethouder en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

Is er sprake van een pgb voor andere maatwerkvoorzieningen (hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen), dan moet de cliënt een offerte overleggen van de voorziening die past bij de ondersteuning. Bij het beoordelen van de offerte weegt de gemeente mee of de voorzieningen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 5.3.3. Zorgovereenkomst

De cliënt is verplicht voor de dienstverlening die hij wenst in te kopen met een pgb een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de zorgverlener(s) die hij daarvoor in wenst te schakelen. De zorgovereenkomst dient te voldoen aan het format, zoals dat door de Sociale Verzekeringsbank ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 5.3.4. Combinatie pgb en zorg in natura

Een cliënt kan ervoor kiezen een arrangement voor dienstverlening gedeeltelijk in de vorm van een pgb en gedeeltelijk in natura te ontvangen.

In dat geval moet uit het zorg- en budgetplan duidelijk zijn hoe de cliënt deze verdeling wil maken en ligt de verplichting bij de cliënt of zijn vertegenwoordiger om de ondersteuning te coördineren en op elkaar af te stemmen.

Er is geen combinatie van pgb en ondersteuning in natura mogelijk binnen een resultaatgebied. Binnen een resultaatgebied moet de cliënt kiezen voor òf ondersteuning in natura òf een pgb.

Artikel 5.3.5. Trekkingsrecht

Voor zover het pgb valt onder het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank, zal de cliënt moeten voldoen aan de verplichtingen die aan dit trekkingsrecht zijn verbonden.

Artikel 5.3.6. Formele of informele ondersteuning

De hoogte van het pgb voor dienstverlening is afhankelijk van de vraag of er sprake is van formele of informele ondersteuning.

Er is sprake van formele ondersteuning in de volgende drie situaties:

  • -

    Een aanbieder die door de gemeente Aalburg voor zorg in natura is gecontracteerd voor het betreffende resultaatgebied;

  • -

    Een aanbieder die voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      Inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      Biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers;

    • c.

      Medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is.

    • d.

      De eigenaar en medewerkers zijn geen eerstegraads familie van degene aan wie ze zorg verlenen.

    • e.

      Beschikt voor kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere cliënten tijdelijk kunnen verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

    • f.

      Beschikt voor begeleid wonen over een locatie waar meerdere cliënten verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.

    • g.

      Beschikt voor beschermd wonen over een locatie waar meerdere cliënten verblijven en waar sprake is van permanent toezicht, een therapeutisch leefklimaat en een beschermde woonomgeving.

  • -

    Een zelfstandig werkende hulp die huishoudelijke verzorging, begeleiding of persoonlijke verzorging biedt en voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      Inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      Beschikt over een VAR-wuo verklaring.

 

Er is sprake van informele ondersteuning wanneer:

  • -

    Aanbieders en personen niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp (het gaat dan veelal om personen uit het sociale netwerk); Voor deze groep geldt een lager declaratietarief, zie hiervoor het uitvoeringsbesluit.

  • -

    De locatie waar de zorg wordt gegeven dan wel de wijze waarop de ondersteuning is georganiseerd niet voldoet aan de gangbare eisen die aan de betreffende ondersteuning wordt gesteld.

  

Hoofdstuk 6 waardering voor mantelzorgers

Wettelijke grondslag

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 : Hoofdstuk 2 artikel 2.1.6

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015 : artikel 14.

Artikel 6.1. Mantelzorg

Het begrip mantelzorg is onder paragraaf 1.8 beschreven. Zoals uit de beschrijving blijkt heeft mantelzorg altijd de volgende kenmerken: het gaat om onbetaalde intensieve en langdurige zorg voor een persoon, vanwege een persoonlijke relatie met die persoon, die de gewone zorg voor mensen qua duur, intensiteit of zwaarte overstijgt. Mantelzorgers worden door het college gewaardeerd en kunnen in aanmerking komen voor of deelnemen aan de onder 5.2 activiteiten of voorzieningen.

Artikel 6.2. Waadering

De waardering voor mantelzorgers wordt verstrekt aan de bij de gemeente bekende en in de gemeente woonachtige cliënten, die ten behoeve van hun zelfredzaamheid en participatie hulp nodig hebben van mantelzorgers.

De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit:

- een bedrag per cliënt (het mantelzorgcompliment);

En kan verder bestaan uit:

- informatie, gespreksgroepen en/of cursussen voor mantelzorgers;

- een jaarlijkse uitnodiging voor een gezellige bijeenkomst.

Afweging

Voor het bedrag (het mantelzorgcompliment) komt een cliënt in aanmerking indien langdurig gedurende meerdere keren per week, meerdere uren mantelzorg wordt verleend. Dit wordt tijdens het Gesprek bepaald en zo nodig tussendoor bijgesteld. Dit mantelzorgbedrag komt ten goede aan de mantelzorger. Indien meer dan één mantelzorger bij dezelfde cliënt aan dit criterium voldoet , wordt dit opgenomen in het gespreksverslag. Het mantelzorgcompliment blijft gelijk aan dat van de cliënt met één mantelzorger.

Voor deelname aan de activiteiten, cursussen of bijeenkomsten die voor mantelzorgers worden georganiseerd, kunnen alle mantelzorgers, die voldoen aan de beschrijving van mantelzorg, deelnemen.

 

Hoofdstuk 7 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Wettelijke grondslag

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 : Hoofdstuk 2 artikel 2.1.3 derde lid.

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalburg 2015 : artikel 18.

Artikel 7.1. WMO-raad

Op 18 december 2007 heeft de gemeenteraad de Verordening participatie maatschappelijke ondersteuning vastgesteld. De doelstelling van de participatie is dat ingezetenen van de gemeente invloed kunnen uitoefenen op het beleid, de uitvoering en de kwaliteit van dienstverlening van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

De WMO-raad bestaat uit minimaal 7 en maximaal 11 leden en wordt zo samengesteld dat de doelgroepen van de wet direct of indirect vertegenwoordigd worden.

Het college vraagt de WMO-raad om advies over het gemeentelijk beleid en de uitvoering en kwaliteit van dienstverlening betreffende de verschillende beleidsterreinen van de Wmo.

Daarnaast is de WMO-raad gerechtigd om uit eigen beweging advies uit te brengen over het gemeentelijk beleid betreffende de Wmo.

De WMO-raad komt maandelijks bijeen om te overleggen.

De Verordening participatie maatschappelijke ondersteuning zal in 2015 worden herzien en aangepast aan de nieuwe wetgeving.

Artikel 7.2. Gehandicaptenplatform

In de gemeente is een gehandicaptenplatform actief. Dit platform heeft geen formele adviesbevoegdheden. Het platform geeft incidenteel ongevraagd advies aan het college of de gemeenteraad.

Hoofdstuk 8 Overgangsrecht

Artikel 8.1. Huishoudelijke verzorging

Cliënten die huishoudelijke verzorging ontvingen op basis van een besluit dat genomen is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning, houden deze huishoudelijke verzorging tot het moment dat een herindicatie heeft plaatsgevonden.

Wel kan de aanbieder in overleg met de cliënt afspraken maken over een andere invulling van de huishoudelijke verzorging.

Artikel 8.2. AWBZ-rechten

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op cliënten die zorg ontvingen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en die vallen onder het overgangsrecht van de Wmo 2015.

De aanspraken in het kader van het overgangsrecht eindigen op het moment dat de indicatie in het kader van de AWBZ afloopt, doch uiterlijk op 1 januari 2016.

Voor cliënten met een indicatie GGZ-C eindigen de aanspraken in het kader van het overgangsrecht eveneens op het moment dat de indicatie afloopt als dat korter is dan 5 jaar. Voor langlopende indicaties (indicaties die nog voortduren tot na 1 januari 2020) geldt dat deze ten minste 5 jaar lopen.

Hoofdstuk 9 Bijlagen

Bijlage 1 Bijlage 1 Gebruikelijke hulp bij huishoudelijke werk

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Om te kijken of er sprake is van inwonendheid wordt de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Meer specifiek betekent dit dat:

  • -

    kinderen onder de 5 jaar geen bijdrage leveren aan de huishouding;

  • -

    kinderen tussen de 5 en 12 jaar naar hun eigen mogelijkheden worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • -

    kinderen vanaf 13 jaar, naast de bovengenoemde taken voor een kind van 5 tot 12, hun eigen kamer op orde kunnen houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen;

  • -

    een 18 – 23 jarige verondersteld wordt een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren, waarbij de volgende taken te onderscheiden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot vanwege zijn/haar werk, gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk en de was gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken of de was niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

 

Bijlage 2 Normtijden en uitgangspunten huishoudelijke werkzaamheden

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Een eenpersoonshuishouden:

    • -

      Woning met 2 kamers (woonkamer en slaapkamer): 90 min. per week

    • -

      Woning met 3 kamers (woonkamer en slaapkamers): 120 min. per week

    • -

      Woning met 4 of meer kamers (woonkamer en slaapkamers): 180 min. per week

  • 2.

    Een meerpersoonshuishouden:

    • -

      Woning met 2 of 3 kamers (woonkamer en slaapkamers): 120 min. per week

    • -

      Woning met 4 of meer kamers (woonkamer en slaapkamers): 180 min. per week

  • 3.

    Bij rolstoelgebruik binnenshuis (continu afhankelijk van een rolstoel): maximaal 30 min. per week extra. Hierbij is inbegrepen het schoonmaken van de rolstoel.

  • 4.

    In gezinnen met 1 of 2 jonge kinderen < 18 jaar: 30 min. per week extra

  • 5.

    In gezinnen met meer dan 2 jonge kinderen < 18 jaar: 60 min. per week extra

  • 6.

    Bij aanwezigheid van huisdieren wordt geen extra tijd toegekend, tenzij het een hulphond betreft.

 

Overige uitgangspunten:

  • -

    Verzorging huisdieren: wordt geen extra tijd voor geïndiceerd, omdat dit een eigen keuze van een cliënt is.

  • -

    Alleen de leefruimte waarvan cliënt gebruik maakt, wordt gepoetst.

  • -

    Bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning wordt in de regel geen extra tijd ingezet bij huisstofmijtallergie; de woning is reeds gesaneerd en hierdoor gemakkelijker schoon te houden. Bovendien is het medisch niet bewezen dat extra schoonmaken zinvol is in geval van huisstofmijtallergie.

 

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.

Hieronder vallen: afwas (alleen als geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), opruimen, stof afnemen/ragen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Voor een woning met 2 of 3 kamers (woonkamer en slaapkamer): 45 min. per week.

  • 2.

    Voor een woning met 4 kamers (woonkamer en slaapkamers): 60 min. per week.

  • 3.

    Extra toegekende tijd in gezinnen met kinderen < 12 jaar maximaal 30 min. per week.

  • 4.

    Alleen de kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden.

  • 5.

    Bij aanwezigheid van huisdieren wordt geen extra tijd toegekend, tenzij het een hulphond betreft.

  • 6.

    Wanneer medisch noodzakelijk en in een gesaneerde woning kan bij allergie voor huisstofmijt of COPD problematiek maximaal 45 min. extra worden toegekend.

  • 7.

    In woningen met een hoge vervuilingsgraad kan maximaal 45 min. extra worden toegekend voor het opruimen en de afwas.

 

Verzorging kleding/linnengoed.

Hieronder valt: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Bij een 1 persoons huishouden: 60 min. per week

  • 2.

    Bij een 2-persoons huishouden: 90 min. per week

  • 3.

    Wanneer cliënt het wasgoed zelf in de machine kan doen: 45 min. per week

  • 4.

    Wanneer de cliënt het wasgoed zelf in de machine kan doen en kan drogen: 30 min. per week

  • 5.

    Bij kinderen onder de 16 jaar 30 min. per week extra

  • 6.

    bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra

  • 7.

    bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Voorliggend hierbij is het gebruik van incontinentiemateriaal op advies van een incontinentie verpleegkundige.

 

Boodschappen doen.

Hieronder valt: het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Er dient in eerste instantie gebruik gemaakt te worden van een algemene voorziening, namelijk een bezorgservice of de vrijwillige boodschappendienst. Wanneer beide niet beschikbaar zijn, kan boodschappen doen geïndiceerd worden.

  • 2.

    Het doen van boodschappen kan 1x per week worden gedaan met een maximale duur van 45 minuten.

  • 3.

    Indien er geen winkel in het dorp aanwezig is, kan 15 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in meerdere winkels, wordt niet gehonoreerd.

  • 4.

    Indien gebruik gemaakt wordt van de boodschappendienst, maar het maken van een boodschappenlijst niet mogelijk is, kan 1 x per week 15 min. worden geïndiceerd.

  • 5.

    Indien de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn minimaal 2 kinderen < 12 jaar, kan er 2 x per week boodschappen worden geïndiceerd.

 

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen:

  • -

    wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen.

  • -

    wat betreft de warme maaltijd: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelen voorraad.

 

Tafeltje dekje voor zowel de warme maaltijd als voor de broodmaaltijd is een algemene voorziening. De maaltijden worden door een vrijwilliger (warm) gebracht en kunnen direct op tafel worden gezet en wanneer nodig opengemaakt.

Uitgangspunten:

  • -

    Er dient in eerste instantie gebruik gemaakt te worden van de algemene voorziening, tafeltje dekje. Tafeltje dekje kan zowel voor de warme maaltijd als voor de broodmaaltijd ingezet worden. De maaltijden worden door een vrijwilliger (warm) gebracht en kunnen direct op tafel worden gezet en wanneer nodig wordt geholpen bij het openmaken. Wanneer tafeltje dekje niet beschikbaar is en er geen gebruik gemaakt kan worden van andere algemene voorzieningen, kan maaltijdverzorging geïndiceerd worden.

  • -

    Voor de broodmaaltijd wordt maximaal 1 x per dag 15 min. voor 2 broodmaaltijden geïndiceerd (de 2e maaltijd wordt klaargezet (trommel + thermoskan)).

  • -

    Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per dag 2 x 15 min. voor de broodmaaltijd worden geïndiceerd.

  • -

    Voor de warme maaltijd wordt 45 min. per dag geïndiceerd.

  • -

    Het bereiden van de warme maaltijd kan alleen in gezinnen met kinderen onder de 18 jaar geïndiceerd worden.

 

Organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Uitgangspunten:

  • 1.

    Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden of opvoedingsactiviteiten.

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier maximaal 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

   

Bijlage 3 Samenvatting ZRM

Wat is de ZRM

Complex concept, eenvoudige beoordeling

De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) heeft elf leefgebieden waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze leefgebieden hangen natuurlijk sterk met elkaar samen, ze hebben immers allen betrekking op het dagelijks leven, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen.

De leefgebieden van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, en Justitie. Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassen persoon (in de Nederlandse samenleving) bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit en kwaliteit van leven. De elf leefgebieden staan in rijen onder elkaar, de vijf antwoordmogelijkheden in kolommen naast elkaar. Zo ontstaat een raamwerk (matrix) met 55 vakken (cellen). Voor iedere cel zijn criteria opgesteld die de antwoordmogelijkheid nader specificeren voor het te beoordelen leefgebied en de beoordelaar ondersteunen bij het waarderen van de zelfredzaamheid op dat leefgebied. Deze criteria helpen de gebruiker te begrijpen wat de ontwikkelaars bijvoorbeeld onder ‘niet zelfredzaam’ op het leefgebied Financiën verstaan (‘onvoldoende inkomsten en/ of spontaan of ongepast uitgeven, groeiende schulden’). De uiteindelijke beoordeling bestaat uit 11 keer een score tussen 1 en 5. Een beoordelaar kan met de ZRM dus relatief eenvoudig een volledig overzicht krijgen van een complex begrip met diverse en uiteenlopende facetten dat een belangrijke rol speelt in de mate waarin een persoon een productief en kwalitatief goed leven kan leiden: zelfredzaamheid.

Wat is zelfredzaamheid?

Zelfredzaamheid is het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijke leefgebieden van het dagelijks leven. Daarbij gebruik makend van de vaardigheden, expertise, middelen en mogelijkheden van anderen.

Indien nodig door de juiste hulp te organiseren op het moment dat een daling van je functioneringsniveau dreigt of plaatsvindt, die je niet zelf kan voorkomen of verhelpen.

Dus: zelf hulp vragen; de vraag duidelijk kunnen stellen; op tijd om hulp vragen.

Wat meet ik met de Zelfredzaamheid-Matrix?

Met de ZRM meet je hoe zelfredzaam iemand is. Alle gegevens over het functioneren van een persoon druk je op de ZRM uit in een oordeel over de mate van zelfredzaamheid van die persoon op dat moment.

Je beoordeelt de zelfredzaamheid zónder uitspraken te doen over de manier waarop dit zo is gekomen. Alleen wat nú gebeurt telt.

Welke niveaus van zelfredzaamheid heeft de ZRM?

De ZRM is ingedeeld in vijf niveaus van zelfredzaamheid. Het laagste niveau op de schaal is minimale zelfredzaamheid. Het hoogste niveau is maximale zelfredzaamheid. De niveaus zijn aangegeven met een getal tussen 1 en 5.

Niveaus van zelfredzaamheid

  • 1.

    ACUUT Acute problematiek. De situatie is onhoudbaar.

  • 2.

    NIET Cliënt is niet zelfredzaam. Situatie verslechterd als niet wordt ingegrepen.

  • 3.

    BEPERKT Beperkte zelfredzaamheid. Situatie is stabiel maar minimaal toereikend.

  • 4.

    VOLDOENDE De cliënt is voldoende zelfredzaam.

  • 5.

    VOLLEDIG De zelfredzaamheid is bovengemiddeld goed.

Bijvoorbeeld Zorg:

  • 1.

    Acuut: De cliënt heeft direct (meer) zorg nodig.

  • 2.

    Niet: Grote zorgbehoefte waar de cliënt niet zelf in kan voorzien.

  • 3.

    Beperkt: Cliënt heeft een zorgbehoefte waarin deels wordt voorzien.

  • 4.

    Voldoende: In eventueel aanwezige zorgbehoefte is voorzien.

  • 5.

    Volledig: De cliënt heeft geen zorgbehoefte.

Bijvoorbeeld Begeleiding:

  • 1.

    Acuut: Extra intensieve begeleiding is acuut noodzakelijk.

  • 2.

    Niet: Extra begeleiding is nodig.

  • 3.

    Beperkt: Begeleiding kan verbeterd worden.

  • 4.

    Voldoende: Begeleiding is voldoende.

  • 5.

    Volledig: Begeleiding is onnodig.

De niveaus van zelfredzaamheid op één leefgebied sluiten elkaar uit.

Bij de beoordeling op de ZRM kies je steeds één van de vijf niveaus per leefgebied. Je kunt niet ‘beperkt zelfredzaam’ en ‘voldoende zelfredzaam’ tegelijk zijn op een leefgebied, of een ‘acuut

probleem’ hebben in de zelfredzaamheid op een leefgebied en tegelijkertijd ‘niet zelfredzaam’ zijn op datzelfde leefgebied. Je functioneert op het ene óf het andere niveau op een leefgebied.

De mate van zelfredzaamheid van een persoon is op het lagere óf op het hogere niveau. De ZRM heeft geen ruimte tussen de vijf niveaus van zelfredzaamheid.

Wat zijn de indicatoren in een cel van de ZRM?

Voor ieder niveau op ieder leefgebied van de ZRM zijn indicatoren opgesteld die het niveau van zelfredzaamheid op het leefgebied karakteriseren. De indicatoren gaan over belangrijke aspecten en kenmerken van het leefgebied en zijn een weergave van het niveau van zelfredzaamheid op dit aspect van het leefgebied.

De indicatoren bieden je handvatten voor de beoordeling en richtlijnen voor de verzameling van informatie. Het zijn indicatoren, wat betekent dat niet iedere cliënt altijd precies voldoet aan alle indicatoren voor het niveau van zelfredzaamheid op het leefgebied. Je kunt de indicatoren interpreteren als criteria waaraan personen die op dat niveau van zelfredzaamheid functioneren in het algemeen voldoen.

Hoe beoordeel ik cliënten met de ZRM?

Je beoordeelt de mate van zelfredzaamheid van een cliënt. Dit oordeel druk je uit in een score op de ZRM. De leefgebieden en indicatoren van de ZRM schrijven voor welke informatie je nodig hebt om een oordeel te vormen maar niet hoe je die informatie verzamelt.

De informatie die je nodig hebt om tot een oordeel te komen kun je uit drie bronnen halen: de cliënt; de collega; de administratie.

Bij het scoren van de ZRM ga je uit van het hoogste niveau van zelfredzaamheid. Bij ieder leefgebied dat je beoordeelt kijk je eerst of een cliënt aan de (het grootste deel van) de indicatoren voor ‘volledig zelfredzaam’ voldoet. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren in de cel ‘voldoende zelfredzaamheid’ en beoordeel je of deze indicatoren de zelfredzaamheid van de cliënt op dit leefgebied goed weergeven. Wanneer dat niet het geval is, bekijk je de indicatoren één niveau daaronder, en zo verder totdat je bij het niveau komt dat de zelfredzaamheid goed weergeeft. Dat wil zeggen, de situatie van de cliënt komt overeen met (het grootste deel van) de indicatoren in die cel. Vervolgens verzeker je jezelf ervan dat de indicatoren één niveau daaronder geen goede weergave zijn van de waargenomen zelfredzaamheid (check), en geef je het oordeel.

Op blz. 18 staat en schematische weergave hiervan. Je begint dus rechts in het schema en werkt dan naar links.

Waarmee houd ik rekening bij uitleg van de score? 

Bij het waarderen van de ZRM-score moet je een aantal zwaartefactoren meewegen. De zwaartefactoren bij de ZRM zijn: het hebben van een zorgverzekering; het cognitief vermogen; beheersing van de Nederlandse taal; en de verantwoordelijkheid voor kinderen.

Informatie over de zwaartefactoren beschouw je in relatie tot de zelfredzaamheid van de cliënt.

Beheersing van de Nederlandse taal kun je verdelen in spreken, lezen, schrijven en verstaan. Aangeraden wordt om de taalbeheersing dan ook zoveel mogelijk te specificeren.

Zowel voor de beheersing van de Nederlandse taal als het cognitief vermogen geldt dat ze geen rol hoeven te spelen bij de zelfredzaamheid van een cliënt. Cliënten die de Nederlandse taal slecht beheersen of een beperkt cognitief vermogen hebben kunnen zeer zelfredzaam zijn als ze maar tijdig en adequaat hulp vragen als ze dat nodig hebben.

Verantwoordelijkheid voor kinderen is een zwaartefactor die je bij vrijwel ieder leefgebied meeweegt. Een lage zelfredzaamheid van een cliënt die verantwoordelijk is voor een jong kind is, in het algemeen, ernstiger dan dezelfde mate van zelfredzaamheid van een cliënt die alleen voor zichzelf verantwoordelijk is. ‘Dakloos zijn is erg, maar dakloos zijn met een baby is erger’.

Welke cliënten kan ik beoordelen met de ZRM?

De ZRM kun je volledig beoordelen voor alle personen in Nederland met een leeftijd tussen de 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd. Voor deze groep (‘volwassenen’) zijn altijd alle leefgebieden van toepassing. Bij minderjarigen en 65-plussers kun je ZRM niet zonder meer toepassen. Bij de beoordeling van ouderen heeft het leefgebied dagbesteding een andere betekenis.

Een minderjarige is in grote mate afhankelijk van de (volwassen) persoon die voor hem/ haar (wettelijk) verantwoordelijk is. De volwassene moet namens, en voor de minderjarige hulp organiseren zodat deze een acceptabel niveau van functioneren krijgt of behoudt. Minderjarigen beoordelen met de ZRM kan, maar de wettelijk bepaalde zorgrelatie met een volwassene heeft gevolgen voor de interpretatie van de beoordeling.

Naast deze conceptuele en leefgebied specifieke overwegingen bij het beoordelen van de ZRM voor jongeren en ouderen moet je rekening houden met de mogelijkheid dat andere, leeftijdsspecifieke aspecten van zelfredzaamheid die niet in de ZRM zijn opgenomen van belang kunnen zijn om een volledig beeld te krijgen van de zelfredzaamheid van deze groepen. Bijvoorbeeld, bij ouderen is ‘mobiliteit’ misschien wel een belangrijk aspect waar je meer aandacht aan zou willen besteden dan het als onderdeel van andere leefgebieden te beschouwen. Dergelijke aanvullende informatie zou je ergens anders dan in de ZRM moeten beoordelen en registreren. Of en welke aspecten van belang zijn voor volledige beoordeling van zelfredzaamheid in andere leeftijdscategorieën dan volwassenen is tot nu toe nog niet onderzocht.

Bij het onderzoek naar redelijkheid wordt gekeken naar hoe cliënt het deed (voordat het probleem ontstond), persoonskenmerken, frequentie, duur. De resultaten van dit onderzoek zal worden gerapporteerd en dienen als motivatie voor de beschikking.

Bijlage 4 Grondslagen

Ad a Somatische aandoening

Een somatische aandoening of beperking vindt veelal zijn oorzaak in een actuele somatische (lichamelijke) ziekte of aandoening.

Een lichamelijke aandoening die gekenmerkt wordt door stabiele fases en bij verergering door medische en/of paramedische behandeling (nog) kan genezen of verbeteren, heeft als grondslag somatische aandoening, dus niet de grondslag lichamelijke beperking.

Wanneer de lichamelijke aandoening blijvend is, niet veroorzaakt door stoornissen van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat (bot/spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), dan is de grondslag somatische aandoening eveneens van toepassing.

Dit is ook het geval bij een ongeneeslijke ziekte, waarbij geen zicht meer is op herstel of verbetering en die zeker tot het levenseinde zal leiden.

Ad b Psychogeriatrische aandoening

Een psychogeriatrische aandoening wordt gevormd door een ziekte, aandoening of stoornis in of van de hersenen. Veelal is er een aantasting te zien van onder andere denkvermogen, gevoelsleven, intellect, geheugen of al of niet in combinatie met afname van motorische functies en vermindering van sociale zelfredzaamheid.

Dementie is een verzamelnaam voor een aantal ziekteverschijnselen die allemaal veroorzaakt worden door niet-aangeboren afwijkingen in de hersenen.

Ad c Psychiatrische aandoening

Bij psychiatrische aandoeningen is sprake van belemmeringen in de zelfredzaamheid of participatie of psychisch of psychosociaal disfunctioneren, veroorzaakt door een psychiatrisch

ziektebeeld of verslavingsproblematiek.

Ad d Lichamelijke beperking

Bij een lichamelijke beperking is sprake van een fysieke aandoening als gevolg van stoornissen van het zenuwstelsel en het bewegingsapparaat (bot/- spierstelsel, gewrichten en bindweefsel), waarbij geen functionele verbetering meer te verwachten is (er kan nog wel sprake zijn van een verslechtering) en er geen sprake is van een terminale situatie.

Ad e Verstandelijke beperking

Er is sprake van een verstandelijke beperking als wordt voldaan aan de volgende 3 cumulatieve voorwaarden:

§ de cliënt scoort cognitief/intellectueel beneden gemiddeld op een algemene intelligentietest (norm: IQ 70 of lager);

§ er zijn blijvende beperkingen zijn op het gebied van de sociale redzaamheid of participatie;

§ de situatie is voor het 18e levensjaar ontstaan.

Als sprake is van een IQ tussen 70 en 85, maar er is sprake van ernstige en chronische beperkingen in de sociale redzaamheid of participatie, bijvoorbeeld als gevolg van ernstige gedragsproblemen, is er eveneens sprake van een verstandelijke beperking.

Ad f Zintuiglijke beperking

Er is sprake van een zintuiglijke beperking bij cliënten die een ernstige visuele of auditieve beperking hebben.

De volgende doelgroepen zijn hierbij te onderscheiden:

Cliënten met een ernstige visuele beperking

De cliënt die op grond van een visuele beperking valt onder deze doelgroep heeft een visuele beperking die voldoet aan de NOG-richtlijn ‘Visusstoornissen, Revalidatie en Verwijzing’.

Volgens deze richtlijn is sprake van een visuele beperking als ernstige stoornissen in het gezichtsvermogen en/of de visuele perceptie zijn vastgesteld in combinatie met beperkingen in het dagelijks functioneren. De cliënt voldoet aan de volgende criteria:

§ er is sprake van bijkomende cognitieve, psychosociale en/of psychiatrische problematiek;

§ er is sprake van een combinatie van problematiek, zoals cognitieve, psychosociale en/of psychiatrische problematiek. Dit leidt tot beperkte compensatiemogelijkheden en vervolgens tot een volstrekt ‘nieuwe’ en grotere beperking met nog minder mogelijkheden;

§ uit aanvullend onderzoek, diagnostiek en/of dossieronderzoek (onder meer de PAI) blijkt dat de cliënt in aanmerking komt voor Specialistische Begeleiding.

Vroegdove cliënten:

Doof wil in dit kader zeggen dat de cliënt meer dan 80 decibel (dB) gehoorverlies aan beide oren heeft. Eventuele gehoorresten hebben geen betekenis voor communicatie. Indien een volwassene (iets) minder dan 80 dB gehoorverlies heeft en dat verlies selectief het frequentiebereik van de spraak bestrijkt is er ook sprake van complete functionele doofheid

Bij vroegdove cliënten dateert de doofheid van vóór het begin van de gesproken normale taalontwikkeling. De gesproken taalontwikkeling is niet op gang gekomen of te vroeg gestokt.

Er is hierdoor sprake van grote achterstanden in taal, algemene kennis en emotionele ontwikkeling.

Daarnaast kan er sprake zijn van bijkomende stoornissen en beperkingen van algemene en specifieke, mentale of fysieke aard.

Doofblinde cliënten

Er is sprake van doofblindheid als:

§ er sprake is van een combinatie van verlies van de hoorfunctie (> 35 dB verlies aan het beste oor) en

§ verlies van visuele functies (gezichtsscherpte < 0.3 en/of een gezichtsveldbeperking van < 30 graden aan het beste oog) met veelal een progressief karakter van beide of één van beide zintuigbeperkingen.

Deze combinatie van beperkingen leidt tot een aanzienlijk verlies van algemene en specifieke mentale of fysieke functies, hetgeen leidt tot belemmeringen in de zelfredzaamheid en participatie.