Regeling vervallen per 09-01-2019

Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten Aalburg

Geldend van 01-12-2015 t/m 08-01-2019

Intitulé

Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten Aalburg

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Aalburg;

gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in zijn vergadering van 10 november 2015;

gelet op artikel 35, eerste lid van de Participatiewet;

besluit:

vast te stellen: “Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten Aalburg" met de artikelgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet en de daarop gebaseerde gemeentelijke verordeningen;

    • b.

      tegemoetkoming bijzondere kosten: de bijzondere bijstand als genoemd in de Participatiewet.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 2 Algemeen

  • 1. Als tegemoetkoming bijzondere kosten wordt aangemerkt de tegemoetkoming die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.

  • 2. Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de wet.

  • 3. Op deze beleidsregels is de Afstemmingsverordening sociale zekerheid gemeente Aalburg 2015 van toepassing.

  • 4. Indien van toepassing wordt bij een periodieke verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten de hoogte van de verstrekking jaarlijks in de maand januari, indien noodzakelijk, geïndexeerd.

Artikel 3 Verstrekking om niet

  • 1. Voor zover deze beleidsregels niet anders bepalen wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt als een bijdrage om niet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een renteloze geldlening worden verstrekt.

  • 3. Aan de belanghebbende die een uitkering algemene bijstand ontvangt en die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 van de wet, de tegemoetkoming bijzondere kosten verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek.

  • 4. Indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt, anders dan in de vorm van een woonkostentoeslag, wordt slechts tot het vestigen van krediethypotheek overgegaan als de tegemoetkoming bijzondere kosten naar verwachting meer bedraagt dan twee maal het bedrag als genoemd in artikel 21 aanhef onder a van de wet.

HOOFDSTUK 2 Aanvraagprocedure

Artikel 4 Indienen van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag in het kader van deze regeling wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. De aanvraag dient schriftelijk te gebeuren via het daarvoor bestemde aanvraagformulier.

  • 2. Voor verlening met terugwerkende kracht van een bijdrage aan nieuwe en bestaande cliënten kan twaalf maanden teruggegaan worden vanaf de datum aanvraag.

  • 3. Binnen acht weken na de datum van indiening nemen burgemeester en wethouders een beslissing op de aanvraag.

Artikel 5 Bijzondere aanvraagprocedures

  • 1. Bijstandsgerechtigden kunnen voor kostensoorten, anders dan bedoeld in het eerste lid, een aanvraag indienen via een verkorte aanvraagprocedure. Deze procedure houdt in dat een verkort aanvraagformulier van toepassing is en dat slechts een beperkt aantal bewijsstukken overgelegd dient te worden.

  • 2. Personen met een minimuminkomen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die in voorgaande jaren bijzondere bijstand hebben ontvangen komen eveneens in aanmerking komen voor de verkorte procedure.

Artikel 6 Drempelbedrag

  • 1. Een aanvraag om een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt slechts in behandeling genomen indien het bedrag van de noodzakelijke incidentele kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd hoger is dan € 25.

  • 2. Indien het periodieke noodzakelijke kosten betreft wordt een aanvraag om een tegemoetkoming bijzondere kosten slechts in behandeling genomen indien de periodieke kosten naar verwachting meer zullen bedragen dan € 25 per jaar.

Hoofdstuk 3 Inkomen en draagkracht

Artikel 7 Inkomen

  • 1. Bij de vaststelling van het netto inkomen wordt uitgegaan van de som van inkomsten als bedoeld in de wet.

  • 2.

    • a.

      bij een vast inkomen wordt uitgegaan van het inkomen per datum aanvraag;

    • b.

      bij een wisselend inkomen wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de achterliggende zes maanden. In uitzonderlijke gevallen (individualiseringsbeginsel) kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.

  • 3. Voor de vaststelling van de draagkrachtruimte wordt het netto inkomen verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag en met:

    • a.

      de subsidiabele woonlasten, voor zover deze meer bedragen dan het voor eigen rekening blijvende bedrag ingevolge de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

    • b.

      wettelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de belanghebbende levende echtgenoot en kinderen tot21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

    • c.

      de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in een inrichting wegens revalidatie;

  • 4. Het inkomen van uitkeringsgerechtigden die langer dan een jaar een uitkering op grond van de wet ontvingen, wordt gedurende een periode van een jaar na beëindiging van de periodieke uitkering ingevolge de Participatiewet wegens werkaanvaarding voor de uitvoering van deze beleidsregels vastgesteld op de norm van de betreffende uitkering ingevolge de Participatiewet.

Artikel 8 Draagkrachtregels algemeen

  • 1. Bij de verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten is de belanghebbende naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Er is sprake van dra a g kr a c htru i mtevoor zover het netto-inkomen, minus de in artikel 7 derde lid van deze beleidsregels genoemde componenten, van de belanghebbende de voor hem geldende bijstandsnorm overschrijdt.

  • 3. Er is sprake van dra a g kr a c htindien het vermogen van belanghebbende boven het vrij te laten toegestane vermogen uitkomt zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de wet en artikel 9 van deze beleidsregels.

  • 4. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5. Indien de omstandigheden van de belanghebbende of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode worden vastgesteld.

  • 6. Bij de bepaling van de draagkracht wordt de kostendelersnorm als bedoeld in artikel22A van de wet buiten beschouwing gelaten.

Artikel 9 Draagkracht uit vermogen

  • 1. De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het vermogen ingevolge artikel 34 eerste en tweede lid van de Participatiewet, waarmee de vermogensvrijstellingen als bedoeld in artikel 34 derde lid van de wet wordt overschreden.

  • 2. Indien er sprake is van vermogen, gebonden in een door de belanghebbende of zijn/haar gezin bewoonde woning, dat uitkomt boven de vermogensgrenzen als genoemd in artikel 34 van de wet, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, met inachtneming van het gestelde in artikel 3, derde lid, van deze beleidsregels.

  • 3. Voor personen boven de pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra vrijlating van maximaal € 6.000 per persoon.

Artikel 10 Draagkracht uit inkomen

  • 1. Voor de berekening van de verschuldigde draagkracht wordt het netto inkomen conform het gestelde in artikel 7 van deze beleidsregels als uitgangspunt genomen.

  • 2. De draagkracht wordt als volgt vastgesteld:

    • -

      0% van de draagkrachtruimte, indien het netto inkomen minder bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • -

      35% van de resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt tussen 110% en 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • -

      100% van der resterende draagkrachtruimte, als en voor zover het netto inkomen ligt boven 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt de draagkracht vastgesteld op 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, indien de verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten betrekking heeft op één of meer van de volgende kostensoorten:

    • a.

      woonkosten;

    • b.

      kosten van begrafenis of crematie van partner en/of kinderen;

    • c.

      kosten in verband met een tijdelijke opname in een inrichting of detentie;

    • d.

      de voldoening van de rente- en aflossingsverplichtingen van een kredietbanklening.

Artikel 11 Draagkrachtperiode

  • 1. Het draagkrachtjaar begint op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en eindigt één jaar later. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het vastgestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkrachtruimte blijft gelden.

  • 2. Bij incidentele verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt de draagkracht over het gehele draagkrachtjaar in aanmerking genomen. De draagkracht wordt in eenmaal verrekend.

  • 3. Bij periodieke verstrekkingen van een tegemoetkoming bijzondere kosten kan, in afwijking van het eerste lid, worden uitgegaan van een maandelijkse draagkrachtperiode als het gaat om:

    • a.

      een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten;

    • b.

      een tegemoetkoming voor algemeen noodzakelijke kosten van jongeren, als genoemd in artikel 5 van deze beleidsregels;

  • 4. Als op het moment van indienen van een aanvraag tegemoetkoming bijzondere kosten blijkt dat er vóór de aanvraagdatum noodzakelijke kosten zijn gemaakt, kan hiermee bij de vaststelling van de draagkracht rekening worden gehouden. Dit kan gebeuren door de aanvang van het draagkrachtjaar te stellen op het moment waarop deze kosten zich voor het eerst hebben voorgedaan. Een verschuiving terug in de tijd is mogelijk voor een periode van maximaal twaalf maanden.

Artikel 12 Aflossingsregels

  • 1. De aflossing van de verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan de draagkrachtruimte als bedoeld in artikel 7, derde lid van deze beleidsregels en minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. De aflossing strekt zich maximaal uit over een periode van 36 maanden.

  • 3. Indien gedurende 36 maanden volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in verband met een geldlening is voldaan, wordt het resterende bedrag van de geldlening geacht om niet te zijn verstrekt.

  • 4. Indien na 36 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het tweede lid eerst van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag is afgelost.

Hoofdstuk 4 Incidentele en periodieke verstrekkingen

Artikel 13 In aanmerking te nemen inkomen

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt het inkomen, voor zover dit niet op grond van de wet wordt vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

  • 2. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22A van de wet, wordt bij de bepaling van de draagkracht buiten beschouwing gelaten.

  • 3. De in dit hoofdstuk omschreven tegemoetkomingen worden verleend als individuele verstrekking onder aftrek van de draagkracht overeenkomstig de in hoofdstuk III vastgestelde regels.

Artikel 14 Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren

  • 1. Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten, indien en voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn dan de van toepassing zijnde norm als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de wet.

  • 2. Hogere noodzakelijke bestaanskosten als bedoeld in het eerste lid worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woonachtig is.

  • 3. Een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt, overeenkomstig artikel 12 van de wet, slechts verleend indien de jongere voor de kosten van het bestaan geen beroep kan doen op de ouder(s), omdat:

    • -

      de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

    • -

      de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) niet te gelde kan maken;

  • 4. De jongere als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken indien:

    • a.

      de ouder(s) is/zijn overleden;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet Jeugdzorg buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandsverlening langer dan een jaar zelfstandig woont;

    • d.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin de jongere zelf geen verandering kan aanbrengen en indien hieraan een indicatie van een hulpverlenende instantie aan ten grondslag ligt.

  • 5. De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten als bedoeld in het eerste lid wordt maximaal vastgesteld op het verschil tussen de uitkering die de jongere zou ontvangen bij een leeftijd van 21 jaar als bedoeld in artikel 21 aanhef en onder a en artikel 21 aanhef en onder b van de wet en het van toepassing zijnde normbedrag als bedoeld in artikel 20 lid 1 sub a en artikel 20 lid 2 sub a van de wet.

  • 6. De op voet van dit artikel verstrekte tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verhaald op de onderhoudsplichtige.

  • 7. Van verhaal als bedoeld in het zesde lid wordt afgezien, indien het instellen van verhaal zou leiden tot een ongewenste ontwrichting van de gezinssituatie dan wel zou leiden tot ongewenste gevolgen voor de betreffende jongere. Een indicatie van een hulpverlenende instantie dient hieraan ten grondslag te liggen.

Artikel 15 Jongeren in een pleeggezin

  • 1. Jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen in beginsel een tegemoetkoming op grond van de normen van Wet Jeugdzorg. Indien (nog) geen toekenning op grond van dit beleid heeft plaatsgevonden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt, na advies en op indicatie van een hulpverlenende instantie.

  • 2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het in de Wet Jeugdzorg genoemde bedrag dat van toepassing is voor jongeren die verblijven in een pleeggezin.

Artikel 16 Woonkosten

  • 1. Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

    • b.

      Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van het totaal van de onderstaande posten:

      • -

        de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente minus de hypotheekrenteaftrek;

      • -

        de rioolrechten;

      • -

        het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelastingen;

      • -

        de brand- en opstalverzekering;

      • -

        het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

      • -

        onderhoud eigenwoning conform richtlijn Nibud.

  • 2. Een woonkostentoeslag wordt verleend in situaties waarin de woonkosten zo hoog zijn dat de belanghebbende hierin niet kan voorzien met het inkomen. De Wet op de huurtoeslag is daarbij een voorliggende voorziening.

  • 3. Indien een beroep op de hardheidsclausule in de Wet op de huurtoeslag gedaan wordt kan als uitgangspunt geen woonkostentoeslag verleend worden, omdat daarmee 

    de toewijzingsmogelijkheid vervalt. Wel kan in een dergelijke situatie een geldle-

    ning verstrekt worden wegens het redelijkerwijs op korte termijn over voldoende

    geldmiddelen kunnen beschikken.

  • 4.a. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag, is de toeslag gelijk aan het bedrag dat maximaal wordt verstrekt op grond van de op belanghebbende van toepassing zijnde tabel volgens de Wet op de huurtoeslag.

  • 4.b.. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximumhuurprijs wordt de toeslag vastgesteld op:

    • 1.

      de toeslag als bedoeld onder 4a. en

    • 2.

      het bedrag waarmee de woonkosten de maximumhuurprijs overschrijdt.

  • 5. De toeslag bedoeld in het vierde lid wordt verstrekt voor de duur van een jaar, te rekenen vanaf de datum aanvraag. Aan het verstrekken van deze toeslag wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende al het mogelijke doet om goedkopere woonruimte te verkrijgen, tenzij er sprake is van een woonkostentoeslag voor een ei- gen woning waarbij krediethypotheek is gevestigd.

  • 6. Verlenging van de in het vijfde lid genoemde periode is alleen mogelijk indien de belanghebbende, ondanks dat hij aantoonbaar alles in het werk heeft gesteld om een meer passende woonruimte te verkrijgen, hierin buiten zijn toedoen niet in is geslaagd.

  • 7. Verlenging als genoemd in het zesde lid kan slechts 2 maal plaats vinden.

  • 8. Artikel 4, lid 2 van deze beleidsregels is niet van toepassing op dit artikel.

Artikel 17 Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen

  • 1. Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de noodzakelijke kosten van medische- en/of sociale voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5 onder e, 14 onder e en 15 van de wet.

  • 2. Voor de vaststelling van de noodzaak van de kosten van incidentele medische voorzieningen kan een medisch advies worden opgevraagd, indien de te verlenen tegemoetkoming een bedrag van € 500 te boven gaat.

  • 3. Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen een gedeeltelijke vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. In deze situaties wordt een aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, onder de voorwaarde dat de belanghebbende is verzekerd via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering gelijk aan de collectieve zorgverzekering gemeente Aalburg.

  • 4. Indien voor de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen geen vergoeding van de zorgverzekeraar wordt ontvangen, omdat de maximale vergoeding van de zorgverzekeraar voor het betreffende jaar al ontvangen is, wordt geen nader onderzoek ingesteld naar de noodzaak van de kosten. Hierbij geldt de voorwaarde dat de belanghebbende verzekerd is via een aanvullende zorgverzekering en aanvullende tandartsverzekering gelijk aan collectieve zorgverzekering gemeente Aalburg. Lid 2 van dit artikel is in deze situatie van toepassing.

  • 5. Wanneer de aanvrager niet beschikt over een aanvullende zorgverzekering en/of aanvullende tandartsverzekering, komen de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking tot maximaal het bedrag als ware men verzekerd via de collectieve gemeentelijke VGZ verzekering. Op het te verstrekken bedrag wordt de premie van de aanvullende verzekering in mindering gebracht.

  • 6. Indien de aanvrager wegens schuldproblemen niet toegelaten wordt tot een aanvullende verzekering, kan vanwege individuele omstandigheden afgeweken worden van het gestelde in het vierde lid. Indien op grond van het voorgaande overgegaan wordt tot vergoeding van de gemaakte kosten, wordt op dit bedrag de premie van de aanvullende verzekering in mindering gebracht.

  • 7. Huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum en een vermogen dat niet meer bedraagt dan de vermogensvrijlating als genoemd in artikel 34, derde lid van de wet, komen in aanmerking voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering gemeente Aalburg. Jaarlijks vindt controle plaats op het inkomen en vermogen van de deelnemer die geen periodieke uitkering ingevolge de wet ontvangt. Artikel 3, derde lid, artikel 7, derde lid en artikel 7, vierde lid van deze beleidsregels, zijn niet van toepassing op een verstrekking op grond van lid 5 van dit artikel.

  • 8. Artikel 22A van de wet is niet van toepassing bij een verstrekking op grond van lid 5 van dit artikel.

Artikel 18 Medische- en para-medische kosten

  • 1. Voor verlening van een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de onderstaande medische en paramedische kosten in aanmerking. Hierbij wordt voor de bepaling van de noodzaak, de hoogte en de frequentie van de verlening van de tegemoetkoming uitgegaan van de goedkoopste adequate voorziening. De vergoedingen (collectieve) zorgverzekering en de (collectieve) aanvullende zorgverzekering worden hierbij aangemerkt als voorliggende voorzieningen.

    • a.

      de voor eigen rekening van de belanghebbende komende eigen bijdragen in verband met het ontvangen van een voorziening in het kader van de AWBZ en Wmo;

    • b.

      de voor rekening van de belanghebbende blijvende redelijke kosten van gebruik van een medisch noodzakelijke voorziening of verstrekking;

    • c.

      de extra kosten van een medisch dieet;

    • d.

      de ten gevolge van langdurige ziekte of handicap ontstane extra kosten van slijtage van kleding en/of beddengoed en bewassing;

    • e.

      de extra kosten voor de vervanging van een garderobe na ongeval, ziekte of revalidatie;

    • f.

      de extra kosten van kledingaanschaf in verband met een langdurige opname in een inrichting, een en ander volgens de door de inrichting aangegeven lijst van noodzakelijk aan te schaffen artikelen;

    • g.

      de extra kosten van verwarming tengevolge van een handicap of langdurige ziekte;

    • h.

      de kosten van een bril eenmaal per 3 jaar. Maximaal voor een montuur € 75. Voor de glazen geldt een volledige vergoeding.

    • i.

      de extra kosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel;

    • j.

      de aanschafkosten van een gehoortoestel, de kosten van het schoonmaken van het gehoortoestel en de aanschafkosten van de voor het gehoortoestel benodigde batterijen

    • k.

      de in verband met een bevalling voor rekening van de belanghebbende blij- vende kosten van de eigen bijdrage;

    • l.

      de kosten van pedicurebehandeling (reumatische of diabetische voet) tot maximaal € 120 op jaarbasis. Indien de kosten op jaarbasis meer bedragen dan € 120 is de verstrekking van een tegemoetkoming slechts mogelijk indien de noodzaak blijkt uit een medisch advies.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het voorafgaande lid en het tweede lid van artikel 3 komen de kosten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en behandeling in een ziekenhuis slechts voor een tegemoetkoming in aanmerking, als er sprake is van een acute noodsituatie, er geen alternatief voor de verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten bestaat en het niet verlenen van de tegemoetkoming ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende.

Artikel 19 Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale- of financiële omstandigheden:

  • a.

    het voor rekening van de belanghebbende komende aandeel in de kosten van wettelijke verplichte lijkbezorging (begrafenis of crematie), gerekend naar de kosten van de goedkoopste adequate voorziening. Als belanghebbende wordt aangemerkt de directe familie, te weten de echtgenoot, de partner, de ouders, de kinderen, de aangetrouwde kinderen, schoonouders en stiefouders. Wanneer er geen directe familie is, kan degene die anderszins erfgenaam is geworden en niet over de middelen beschikt om de begrafenis of crematie te betalen, eveneens voor zijn/haar deel van de kosten een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen. Voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland wordt geen tege- moetkoming bijzondere kosten verstrekt. Ook de reiskosten naar het buitenland om een begrafenis of crematie bij te wonen komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten.

  • b.

    de kosten van een noodzakelijke verhuizing;

  • c.

    de kosten van alarmering als deze noodzakelijk zijn op grond van een sociale indicatie;

  • d.

    reiskosten in Nederland in de volgende gevallen, tot een bedrag van de kosten openbaar vervoer:

    • -

      ziekenbezoek (maximaal 2 maal per week) aan gezinsleden of naaste familieleden die thuis of in een instelling worden verpleegd;

    • -

      bezoeken van een naast familielid in een penitentiaire inrichting;

    • -

      bezoeken van een medisch specialist.

Artikel 19A Reiskosten re-integratietrajecten

  • 1.

    Aan personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject moeten reizen, wordt een vergoeding voor de kosten openbaar vervoer verstrekt.

  • 2.

    Personen die in verband met het volgen van een re-integratietraject vanwege medische redenen gebruik moeten maken van de deeltaxi, ontvangen een vergoeding van de werkelijke kosten.

  • 3.

    Niet voor reiskostenvergoeding komen in aanmerking personen die op grond van hun re-integratietraject gesubsidieerd werk verrichten.

  • 4.

    Artikel 7, vierde lid, van de Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten, is niet van toepassing op artikel 10A van deze beleidsregels.

Artikel 19B Overblijfkosten bij re-integratietrajecten

  • 1. De ouder(s) komt in aanmerking voor vergoeding van de overblijfkosten van diens kind(eren) op de basisschool, indien de ouder(s) een re-integratietraject volgt en het daardoor noodzakelijk is dat het kind c.q. de kinderen op de basisschool overblijven.

  • 2. Artikel 7, vierde lid, van de Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten, is niet van toepassing op artikel 18B van deze beleidsregels.

Artikel 20 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een geldlening, mits en voor zover de belanghebbende ter financiering van deze kosten niet kan worden geholpen door de Kredietbank.

  • 2. Noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen zijn:

    • a.

      Koelkast;

    • b.

      Kookplaat;

    • c.

      Wasmachine;

    • d.

      Computer bij schoolgaande kinderen en bij deelname re-integratietraject.

  • 3. De noodzaak van verstrekking van een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen wordt beoordeeld aan de hand van:

    • a.

      de feitelijke toestand van de te vervangen duurzame gebruiksgoederen;

    • b.

      de grootte van de woning van de belanghebbende;

    • c.

      de grootte van het gezin van de belanghebbende;

    • d.

      de overige van belang zijnde feiten en omstandigheden.

  • 4. Indien de individuele bijzondere omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven kan, in afwijking van het eerste lid, een tegemoetkoming bijzondere kosten voor duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een bedrag om niet.

  • 5. Indien een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verleend in de vorm van een geldlening wordt de aflossing van deze geldlening vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van deze beleidsegels.

Artikel 21 Inrichtingskosten statushouders

  • 1. Een statushouder die voor de eerste maal een zelfstandige woning gaat bewonen, komt in aanmerking voor een bedrag voor het inrichten van diens woning.

  • 2. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de omvang van het huishouden. De bedragen zijn per huishouden maximaal als volgt en worden jaarlijks ambtelijk geïndexeerd op basis van het prijsinflatiecijfer woninginrichting van het CBS:

    Aantal personen

    Bedrag vanaf

    1 november 2015

    1 persoon, kamerbewoner

    € 1.800

    1 persoon, zelfstandig wonend

    € 3.500

    2 personen, echtpaar

    € 5.000

    Plus voor elk volgend gezinslid

    € 500

  • 3. Het toe te kennen bedrag als bedoeld in het eerste lid bestaat uit een lening en uit een bedrag aan bijstand om niet. Hierbij wordt de lening als voorliggend aangemerkt.

  • 4. De hoogte van de lening wordt vastgesteld op 36 maanden maal het aflossingsbedrag als genoemd in artikel 12, eerste lid. Het resterende bedrag wordt verstrekt als bijstand om niet.

  • 5. De betrokkene dient het bedrag aan te wenden voor inrichtingskosten. Daartoe behoort de inboedel van de woning, maar ook fietsen, een computer etc. mogen van het bedrag aangeschaft worden. De betrokkene heeft hierin een grote mate van vrijheid. Het is mogelijk om ook tweedehands goederen aan te schaffen.

  • 6. Betrokkene hoeft geen gedetailleerde facturen, bonnen etc. te overleggen van de aangeschafte goederen. Per steekproef kan de gemeente een controle uitvoeren naar de besteding van het bedrag. Betrokkene dient de facturen van aangekochte goederen gedurende drie jaar te bewaren.

  • 7. Wanneer betrokkene binnen drie jaar na ontvangst van het bedrag als bedoeld in het eerste lid een aanvraag indient voor duurzame gebruiksgoederen, wordt deze aanvraag afgewezen. Het argument hiervoor luidt dat betrokkene van het bedrag de noodzakelijke goederen dient aan te schaffen. Wanneer betrokkene er bijvoorbeeld voor kiest een dure tv aan te schaffen en daarnaast een tweedehands, oude wasmachine, wordt gedurende de periode van drie jaar geen vergoeding verstrekt wanneer de wasmachine kapot gaat.

Artikel 22 Tegemoetkoming kinderopvang/peuterspeelzaal

  • 1. Kosten van kinderopvang/peuterspeelzaal worden vergoed aan de doelgroepen als genoemd in de Wet Kinderopvang, voorzover:

    • a.

      de kosten niet ten laste van andere wetten en regelingen inzake kinderopvang kunnen worden gebracht én

    • b.

      de werkgever geen voorzieningen heeft getroffen ten behoeve van kinderopvang én

    • c.

      de kinderopvang noodzakelijk is voor het meewerken aan de uitvoering van een re-ïntegratietraject ten behoeve van uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid.

    • d.

      De kinderopvang noodzakelijk is in verband met de sociale of medische omstandigheden.

Artikel 23 Preventie ten aanzien van gezondheid en gezinsomstandigheden

  • 1. Een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend voor de kosten van deelname aan cursussen die onder meer gericht zijn op het verbeteren van de gezondheid en het versterken van de gezinsomstandigheden.

  • 2. Naast de cursuskosten behoren ook de hieruit voortvloeiende reiskosten en de tot de noodzakelijke kosten.

Artikel 24 Kosten rechtshulp en bewindvoering

  • 1. Voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verleend worden.

  • 2. Voor de legeskosten in verband met een verzoek voor afgifte van een verblijfsvergunning kan met inachtneming van artikel 11 van de wet een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend. Dit geldt eveneens voor legeskosten in verband met een verzoek voor verlenging van een verblijfsvergunning.

  • 3. Voor de verschuldigde eigen bijdrage in verband met het volgen van een inburgeringsvoorziening kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden toegekend, indien er sprake is van een samenloop van de kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden

  • 4. Voor de kosten van bewindvoering door een door de kantonrechter benoemde bewindvoerder, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend. Bij twijfel kan de gemeente een onderzoek instellen om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en/of de kosten waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd ook daadwerkelijk zijn gemaakt.

Artikel 25 Overbruggingsuitkering

  • 1. Aan de belanghebbende die op geen enkele wijze gedurende een korte periode zelf in zijn financiële probleem kan voorzien, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt in de vorm van een overbruggingstoeslag. Een dergelijke toeslag is slechts mogelijk nadat uit onderzoek is gebleken dat er geen inkomsten zijn en dat er geen (geldelijk) vermogen aanwezig is.

  • 2. Indien er sprake is van toekenning van een eerste periodieke uitkering op grond van de Participatiewet terwijl daaraan voorafgaand geen eigen inkomsten werden verworven en de belanghebbende de overbrugging op geen enkele wijze uit eigen middelen (inkomen en vermogen) kan opvangen, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend.

  • 3. De hoogte van de overbruggingstoeslag bedraagt maximaal de hoogte van de periodieke bijstand over een periode van een maand.

Hoofdstuk 5 Schuldhulpverlening

Artikel 26 Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

  • 1. Een tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden kan worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder g, en artikel 49 van de wet.

  • 2. De Kredietbank wordt als voorliggende voorziening aangemerkt, indien en voor zover de kosten van rente en aflossing van een door deze bank te verstrekken krediet kunnen worden voldaan met de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 12 van deze beleidsregels.

  • 3. Indien en voor zover het krediet dat nodig is voor een noodzakelijke schuldsanering niet verstrekt kan worden wegens het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, kan bijstand verleend worden op grond van artikel 48, tweede lid van de wet in de vorm van een geldlening, indien betrokkene aan de voorwaarden van dit artikel voldoet.

  • 4. De aflossing van de geldlening bedoeld in het derde lid vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels zoals genoemd in artikel 12 van deze beleidsregels.

  • 5. De aflossing van de geldlening zoals genoemd in het derde lid wordt opgeschort tot het moment waarop de lening bij de Kredietbank is afgelost, onder de voorwaarde dat de belanghebbende stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij de Kredietbank voldoet.

  • 6. Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 500,- wordt geen persoonlijke lening bij de Kredietbank afgesloten, maar kan worden volstaan met leenbijstand.

Artikel 27 Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden bij bijzondere omstandigheden

  • 1. Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, waardoor woninguitzetting en/of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt, kan worden verleend in een bedrag om niet, indien:

    • -

      hierin niet op andere wijze of door een andere voorziening kan worden voorzien en de financiële situatie van de belanghebbende bijstand in de vorm van een geldlening niet toelaat en

    • -

      de voorwaarde wordt verbonden om mee te werken aan een budgetteringsmaatregel.

  • 2. Een tegemoetkoming bijzondere kosten in de kosten van een schuld, die is veroorzaakt doordat men in de periode waarin de schuld is ontstaan niet beschikte over voldoende bestaansmiddelen, wordt, tot het bedrag waarop recht op een periodieke bijstandsuitkering zou hebben bestaan in de periode waarin men onvoldoende bestaansmiddelen had, om niet verleend. Deze tegemoetkoming wordt enkel verleend als en voor zover de noodzaak van de kosten nog is vast te stellen. Een tegemoet- koming in de meerkosten wordt verstrekt in de vorm van een geldlening. De periode die hierbij in ogenschouw wordt genomen bedraagt maximaal twaalf maanden.

Artikel 28 Preventie schuldhulpverlening

Bij aanvang van budgetbeheer kan tot een bedrag van maximaal € 250 eenmalig een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verleend voor het creëren van een noodzakelijke reserve op de budgetrekening, teneinde te voorkomen dat er bij de start een schuld ontstaat op de budgetrekening.

Artikel 29 Bevordering saneerbaarheid

In het kader van een door de Kredietbank op te stellen schuldsanering kan eenmalig finale kwijting worden verleend voor bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt.

Bij het vaststellen van het percentage van finale kwijting wordt de gedragscode schuldregeling van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) gehanteerd.

HOOFDSTUK 6 Uitvoering en slotbepalingen

Artikel 30 Uitvoering

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze beleidsregels.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, kunnen burgemeester en wethouders de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze beleidsregels vaststellen, indien de bijzondere individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien bijzondere omstandigheden van de individuele belanghebbende daartoe aanleiding geven, wordt de tegemoetkoming bijzondere kosten in afwijking van deze richtlijnen ten gunste van de belanghebbende vastgesteld.

Artikel 31 Slotbepalingen

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten Aalburg’;

  • 2. Deze richtlijnen treden in werking per 1 december 2015;

  • 3. Met ingang van 1 december 2015 wordt het Armoedebeleid 2007-2010 gemeente Aalburg ingetrokken.

Nota-toelichting Artikelsgewijze toelichting bij "beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten Aalburg".

HOOFDSTUK  1 Algemene bepalingen

Inleiding

In 2007 is het Armoedebeleid 2007-2010 vastgesteld.

De invoering van de Participatiewet  maakt  het  noodzakelijk  het  beleid  aan te passen. Daar zijn verschillende redenen voor:

  • 1.

    De Participatiewet staat het gemeenten niet langer toe categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan belanghebbenden jonger dan 65 jaar. De volgende categoriale vergoedingen zijn vervallen:

    • -

      Kosten duurzame gebruiksgoederen voor langdurige minima;

    • -

      Kosten schoolgaande kinderen van langdurige minima;

    • -

      Kosten voor de aanschaf van computerapparatuur;

    • -

      Categoriale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten.

  • 2.

    De Participatiewet maakt het noodzakelijk de beleidsregels op grond van wetstechnische aspecten aan te passen. De invoering van deze Participatiewet  heeft tot gevolg dat het Armoedebeleid op een aantal punten moet worden aangepast. Dit betreft onder meer:

    • -

      In artikel 13 van de Beleidsregels  tegemoetkoming  bijzondere  kosten  (Tbk) wordt een bepaling  opgenomen, dat de  kostendelersnorm als bedoeld in art. 22A van de P-wet bij het vaststellen van de draagkracht buiten beschouwing wordt gelaten;

    • -

      De Toeslagenverordening WWB komt te vervallen. Dit dient te worden verwerkt in de Beleidsregels Tbk;

    • -

      De norm alleenstaande ouder is vervallen in de P-wet en gewijzigd in de norm alleenstaande, daardoor is ook de garantietoeslag voor voormalig alleenstaande ouder komen te vervallen;

    • -

      Talloze verwijzingen en afkortingen zijn aangepast.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Eerste lid

De bijzondere bijstand is afgeleid van de Participatiewet (P-wet). In de beleidsregels wordt daarom herhaaldelijk verwezen naar de Participatiewet, afgekort met ‘de wet’.

Eén van de uitgangspunten in het beleid van de gemeente Aalburg is om het niet-gebruik van de inkomensondersteunende voorzieningen terug  te dringen. Dat kan o.a. door eenvoudige aanvraagprocedures en helder  taalgebruik. De benaming ‘bijzondere bijstand’ blijkt voor een aantal mensen een nogal negatieve klank te hebben. Om die reden wordt in plaats van de benaming bijzon- dere bijstand het wat meer neutraal klinkende ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’ aangehouden. De bijzondere bijstand is bedoeld om een vergoeding te verstrekken als er bijzondere kosten worden gemaakt. Daarom wordt gekozen voor de omschrijving

 ‘tegemoetkoming bijzondere kosten’.

Tweede lid

In de P-wet  wordt  een  groot  aantal  begrippen genoemd.  Dezelfde  begrippen zijn ook van toepassing op de  ‘Beleidsregels  tegemoetkoming  bijzondere kosten’.

Artikel 2 Algemeen

Eerste lid

Dit artikel kadert de verhouding tussen algemene en bijzondere bijstand.  Bijzondere bijstand wordt slechts verstrekt voor kosten waarin de  algemene  bijstand niet voorziet. Naast de noodzakelijkheidstoets wordt ook de hoogte van het inkomen en het vermogen van de aanvrager in aanmerking genomen.

Tweede lid

Wellicht ten overvloede wordt hier aangegeven dat de verlening van een tegemoetkoming slechts plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in de P-wet.  Het lokale beleid ten aanzien van bijzondere bijstand mag niet in strijd zijn met de wet.

Derde lid

Het afstemmingsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de Afstemmingsverordening sociale zekerheid gemeente Aalburg 2015, is eveneens van toepassing op deze beleidsregels.

Vierde lid

Een tegemoetkoming kan verstrekt worden voor incidentele- en periodieke kosten. Indien een tege- moetkoming voor periodieke kosten wordt verstrekt, wordt het bedrag van de verstrekking in de maand januari, indien noodzakelijk, verhoogd met het wettelijk indexeringspercentage.

Artikel 3 Verstrekking om niet

Eerste en tweede lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt in beginsel verstrekt als een gift, tenzij 

uitdrukkelijk in de beleidsregels is aangegeven dat de tegemoetkoming als lening wordt verstrekt. Daarnaast kan in bijzondere omstandigheden  afgeweken worden van het uitgangspunt de tegemoetkoming als gift te verstrekken; in plaats daarvan wordt de tegemoetkoming als lening  verstrekt. Er is over een dergelijke lening geen rente verschuldigd.

Derde lid

Bij de beoordeling van het recht op een tegemoetkoming bijzondere kosten vindt een vermogenstoets plaats zoals die in de P-wet is weergegeven.

Indien de belanghebbende algemene bijstand ontvangt en er al een  krediethypotheek is gevestigd, wordt de toe te kennen tegemoetkoming  bijzondere kosten eveneens verstrekt als lening in de vorm van krediethypotheek.

Indien geen algemene bijstand wordt toegekend, doch uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere kosten, wordt pas tot vestiging van krediethypotheek overgegaan als het toe te kennen bedrag binnen het draagkrachtjaar meer bedraagt dan  twee maal het bedrag van de norm van een alleenstaande van 21  jaar of  ouder in 2015 is dit bedrag € 1.850.

Deze bepaling is opgenomen omdat een belanghebbende het in de woning  aanwezige vermogen niet zonder meer te gelde kan maken en er aan  vestiging van krediethypotheek een aantal kosten is verbonden. Daarnaast speelt een rol 

dat het vermogen in de eigen woning vaak in de loop van een groot aantal jaren is opgebouwd. Het wordt niet redelijk geacht  om de belanghebbende te verplichten dit te gelde te maken indien hij te maken krijgt met bijzondere noodzakelijke kosten die niet vanuit het inko- men bestreden kunnen worden.

Artikel 35, eerste lid van de P-wet biedt in dit verband uitdrukkelijk de  mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om zelf  te bepalen welk gedeelte van het vermogen in aanmerking

wordt genomen. Bij de verlening van algemene  bijstand heeft het college deze bevoegdheid niet.

HOOFSTUK 2 Aanvraagprocedure

Artikel 4 Indienen van een aanvraag

Eerste lid

Een aanvraag op grond van deze beleidsregels wordt schriftelijk ingediend.

Tweede lid

Indien een nieuwe cliënt met terugwerkende kracht een aanvraag indient kunnen de kosten in aanmerking worden genomen tot 12 maanden  terug. Onder een  nieuwe cliënt wordt een belanghebbende verstaan die geen periodieke uitkering P-wet  ontvangt en die in de afgelopen 12 maanden geen aanvraag in het  kader van deze beleidsregels indiende.

Een bestaande cliënt is een belanghebbende met een periodieke uitkering P-wet dan wel een belanghebbende die in de afgelopen 12 maanden eerder een aanvraag 

in het kader van deze beleidsregels indiende. Bij  dergelijke aanvragers  worden de kosten eveneens in aanmerking genomen tot 12 maanden terug.

Derde lid

Op basis van de wet dient binnen maximaal acht weken na datum van indiening van de aanvraag een beslissing te worden genomen. Het streven is er echter op gericht om  klantgericht te werken en de aanvragen ruim voor de termijn van acht  weken af te handelen, in het bijzonder voor aanvragen op basis van  artikel 5.

Artikel 5 Bijzondere aanvraagprocedure

Eerste lid

Cliënten met een periodieke uitkering P-wet  kunnen via een verkorte  aanvraagprocedure een tegemoetkoming bijzondere kosten aanvragen.

Bij een verkorte aanvraag hoeft slechts een beperkt aantal gegevens overgelegd te worden en is een vereenvoudigd aanvraagformulier van toepassing.

De verkorte aanvraagprocedure geldt voor degenen van wie bekend is dat ze een laag inkomen hebben en van wie het vermogen lager is dande van toepassing zijnde vermogensnormen. Tot deze categorie  behoren ook die personen die al eerder een aanvraag ingediend  hebben en van wie het draagkrachtjaar nog niet verstreken is.

Het streven is om aanvragen via de verkorte procedure binnen vier  weken af te handelen in plaats van de wettelijke termijn van acht weken  zoals genoemd in artikel 30, derde lid.

Tweede lid

Voor minima die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en in de voorgaande jaren bijzondere bijstand hebben ontvangen kunnen ook gebruik maken van de verkorte aanvraagprocedure omdat het inkomen van deze doelgroep niet meer wijzigt.

Artikel 6 Drempelbedrag

Eerste lid

Indien het bedrag van de noodzakelijke kosten lager is dan € 25 wordt geen aanvraag ingenomen.

Aan de belanghebbende wordt in een dergelijk geval verzocht om een aantal kleine uitgavenposten bij elkaar te sparen en pas een  aanvraag in te dienen op het moment dat  het totaalbedrag meer is dan € 25.

Dit wordt gedaan om de behandeling van aanvragen niet te belastend  te maken voor de uitvoering.

Tweede lid

Bij een aanvraag om periodieke kosten geldt de bepaling dat een aanvraag slechts in behandeling wordtgenomen wanneer de kosten in totaal naar verwachting meer zullen bedragen dan 

€ 25. Hierbij geldt hetzelfde argument als genoemd bij de toelichting in het  eerste lid.

HOOFDSTUK  3 Inkomen en draagkracht

Artikel 7 Inkomen

Eerste lid

In artikel 31, tweede lid, P-wet  wordt  een  opsomming gegeven van de  middelen die niet gerekend worden tot het inkomen. Het inkomensbegrip in deze beleidsregels sluit aan bij het gestelde in artikel 31 P-wet.

Tweede lid

Het inkomen per datum aanvraag dient als uitgangspunt bij de vaststelling van het netto inkomen. Indien het inkomen maandelijks wisselt wordt uitgegaan 

van het gemiddelde inkomen over de zes maanden voorafgaande aan de  datum van de aanvraag. In bijzondere omstandigheden kan van deze stelregel worden afgeweken en kan een langere periode worden aangehouden.

Derde lid

Toekenning van een tegemoetkoming bijzondere kosten is afhankelijk van  de eigen draagkracht. Uitgangspunt daarbij is dat er in elk geval geacht wordt geen draagkracht aanwezig te zijn indien het inkomen  niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Indien het inkomen wel hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dient eerst de draagkrachtruimte berekend te worden.  Daartoe wordt het netto inkomen exclusief vakantietoeslag verminderd  met de van toepassing zijnde bijstandsnorm,  eveneens exclusief  vakantietoeslag.

Voorts wordt een aantal andere componenten op het inkomen in mindering gebracht. 

Deze worden in mindering  gebracht om het effect van de armoedeval  zoveel mogelijk tegen te gaan. De gedachtegang daarbij is dat het inkomen slechts eenmaal ingezet kan worden voor betaling van verplichtingen en vaste  lasten.  Bij de berekening van de draagkrachtruimte dient daarom een correctie op het inkomen plaats te vinden door een aantal componenten in mindering  te brengen. Het betreft:

  • -

    een gedeelte van de subsidiabele woonlasten, namelijk het deel dat meer bedraagt dan het voor eigen rekening blijvende bedrag op basis van de berekening bij de Wet op de huurtoeslag voor de laagste inkomenscategorie;

  • -

    de eigen bijdrage AWBZ in verband met een tijdelijk verblijf in  een inrichting wegens revalidatie;

Vierde lid

Indien een uitkeringsgerechtigde gaat werken, ligt het nieuwe inkomen meestal niet al te veel boven de bijstandsnorm. Het gevolg kan echter zijn dat betrokkene niet meer (volledig) in aanmerking komt voor de diverse inkomensondersteunende voorzieningen. 

Om te voorkomen dat iemand er na werkaanvaarding financieel amper op vooruit gaat, geldt de bepaling dat het eerste jaar na werkaanvaarding de bijstandsnorm wordt aangehouden als toetsinkomen. De gevolgen van de armoedeval worden hiermee verkleind.

De periode van een jaar wordt aangehouden omdat de armoedeval  voor  veel mensen een tijdelijk probleem is: na één à twee jaar volgt vaak  een toename van het inkomen.

Een eventuele vermogenstoename in het jaar na werkaanvaarding wordt eveneens buiten beschouwing gelaten.

Artikel 8 Draagkrachtregels algemeen

Eerste tot en met derde lid

Als de belanghebbende meer inkomen heeft dan de bijstandsnorm, wordt bij de verlening van de tegemoetkoming bijzondere kosten geheel of gedeeltelijk rekening gehouden

met dit meerinkomen. Dit is de  draagkrachtruimte.  Een gedeelte van de draagkrachtruimte moet aangewend worden voor de betaling van de bijzondere kosten. 

Dit gedeelte, dat wordt vastgesteld conform de berekening in artikel 10 tweede lid van deze beleidsregels, wordt de draagkracht genoemd.

Eventueel vermogen, voor zover dit het vrij te laten bescheiden  vermogen als genoemd in de P-wet, met inachtneming van het gestelde in artikel 9  van deze beleidsregels overschrijdt, wordt volledig als draagkracht  aangemerkt.

Vierde lid

De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van één jaar. De eenmaal berekende draagkracht blijft gedurende het hele draagkrachtjaar gelden. Indien er duidelijk geen ruimte aan de orde is, kan het vaststellen van het draagkrachtjaar soms achterwege blijven. Dit is het  geval bij:

- verstrekkingen via de verkorte procedure;

- voor personen die een uitkering op grondvan de P-wet ontvangen;

- incidentele verstrekkingen in de vorm van een lening, zoals een  overbruggingsuitkering.

Vijfde lid

Bij een ingrijpende wijziging in de financiële omstandigheden van de belanghebbende kan de eenmaal vastgestelde draagkracht  tijdens  het  draagkrachtjaar worden gewijzigd. Per geval wordt beoordeeld of een wijziging ingrijpend is of niet.

Zesde lid

De kostendelersnorm als bedoeld in art. 22A van de P-wet wordt bij de vaststelling van de draagkracht buiten beschouwing  gelaten. Het wordt niet redelijk geacht om individuele bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan op deze manier af te wentelen op andere  inwonenden.

Artikel 9 Draagkracht uit vermogen

Eerste lid

Indien het vermogen hoger ligt dan de normbedragen zoals genoemd  in de P-wet, komt de belanghebbende niet in aanmerking voor een  tegemoetkoming bijzondere kosten. Eerst dient het bedrag dat dit normbedrag aan vermogen te boven gaat aangewend te worden. Slechts wanneer het totaalbedrag van de bijzonder noodzakelijke kosten niet  gedekt kan worden uit de vermogenoverschrijding, kan

voor het restant een tegemoetkoming worden verleend.

Tweede lid

Krediethypotheek wordt niet gevestigd indien uitsluitend een tegemoetkoming bijzondere 

kosten wordt verstrekt. Het wordt niet redelijk geacht  om de voorwaarde  van krediethypotheek op te leggen, aangezien de kosten van  krediethypotheekvestiging (taxatie, notariskosten, hypotheekkosten etc.)  niet in verhouding staan tot hetbedrag van de kosten waarvoor  gemiddeld een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. Zie ook de toelichting bij artikel drie, derde lid.

Derde lid

Voor belanghebbenden vanaf de pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra vrijlating per persoon van € 6.000. Deze vrijlating is bedoeld als reservering voor de kosten van  begrafenis of crematie. Hieraan wordt niet de voorwaarde gekoppeld dat  deze  bedragen zijn gestort op een geblokkeerde bank-of girorekening  en dat het tegoed niet mag worden opgenomen. In het verleden kenden de meeste banken een dergelijke spaarvorm, maar tegenwoordig hebben voor zover 

bekend alle banken deze spaarvorm afgeschaft.

In de praktijk blijkt dat veel ouderen een bedrag op een spaarrekening hebben staan met de uitdruk- kelijke bedoeling om dit aan te wenden voor de kosten van begrafenis  of crematie. In dat verband wordt het redelijk geacht om de algemene  vermogensvrijstelling voor deze groep belanghebbenden hoger te stellen.

Artikel 10 Draagkracht uit inkomen

Eerste lid

Voor de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het netto inkomen, zoals bedoeld in artikel 7, derde lid van deze beleidsregels. Dit inkomen, waarop een  correctie plaatsvindt op grond van een aantal aftrekposten, wordt als  uitgangspunt  genomen.

Het verschil tussen het netto inkomen en het normbedrag P-wet wordt de draagkrachtruimte genoemd.

Tweede lid

Van de draagkrachtruimte wordt een gedeelte aangemerkt als draagkracht. 

Met draagkracht wordt het bedrag bedoeld dat de  belanghebbende zelf  dient aan te wenden.

De berekening van de draagkracht is als volgt:

  • a.

    bij een inkomen tot 110% van het sociaal minimum is geen draagkracht aanwezig;

  • b.

    35% van het meerinkomen tussen 110% en 150% van het sociaal minimum;

  • c.

    100% van het meerinkomen boven 150% van het sociaal minimum.

Derde lid

Niet in alle situaties is de draagkrachtberekening als genoemd in het tweede lid  van toepassing. In een aantal gevallen wordt het, gelet op het karakter van de kosten, redelijk geacht dat de belanghebbende het volledige 

meerinkomen aanwendt. Deze situaties worden hier limitatief genoemd.

Artikel 11 Draagkrachtperiode

Eerste lid

Het draagkrachtjaar wordt met ingang van de datum van de aanvraag vastgesteld voor de duur van één jaar. Bij elke volgende aanvraag binnen het draagkrachtjaar wordt  rekening  gehouden met het vastgestelde draagkrachtjaar; de vastgestelde draagkracht blijft dus gelden.

Alleen bij een ingrijpende wijziging (individueel te beoordelen)  kan de eenmaal  vastgestelde draagkracht tijdens deze periode aangepast  worden.

Tweede lid

Op het moment dat een incidentele aanvraag wordt ingediend wordt de totale draagkracht over het gehele jaar in aanmerking genomen.  De draagkracht wordt in eenmaal verrekend.

Derde lid

Wanneer er sprake is van periodieke verstrekkingen is het niet  altijd redelijk om de draagkracht op jaarbasis in aanmerking te nemen.  Dat zou kunnen betekenen dat een belanghebbende de eerste maanden  geen tegemoetkoming ontvangt, waardoor het uiteindelijk besteedbaar inkomen op een laag niveau komt te liggen. Deze situatie doet voor bij de woonkostentoeslag.

Vierde lid

In sommige gevallen kan het voorkomen dat een belanghebbende een aanvraag indient en datuit het onderzoek blijkt dat er in de voorliggende periode kosten  zijn gemaakt die ook onder de werkingssfeer van deze beleidsregels  vallen. Uit een oogpunt van terugdringing van het niet-gebruik kunnen deze kosten meegenomen worden.

In deze gevallen wordt de aanvang van het draagkrachtjaar vastgesteld op de datum dat de kosten zich hebben voorgedaan. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen en het vermogen waarover de belanghebbenden beschikten op het moment  dat de kosten zich hebben voorgedaan.

Hierdoor kan het dus gebeuren dat er voor één aanvraag twee  draagkrachtjaren vastgesteld moeten worden.

Artikel 12 Aflossingsregels

Indien een lening is verstrekt dient hierop afgelost te worden.  Indien er geen draagkracht aanwezig is bedraagt het bedrag van de  verschuldigde aflossing minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand. Indien er wel draagkracht aanwezig is dient naast de genoemde 5% van de bijstandsnorm de draagkrachtruimte  volledig te worden aangewend voor de aflossing van de lening.

Indien de verschuldigde aflossing om motiverende redenen  hoger wordt vastgesteld dan het genoemde minimum van 5%, moet  de beslagvrije voet als genoemd in het Wetboek Burgerlijke rechtsvordering (artikel 475d Rv) in acht worden genomen.

Tweede en derde lid

Nadat 36 maanden correct is afgelost wordt het eventueel aanwezige  restantsaldo kwijtgescholden. Dit standpunt vloeit voort uit de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Uitgangspunt is dat het in beginsel niet verantwoord is om iemand  langer  dan drie jaar op een besteedbaar inkomen te zetten dat 5% onder het  sociaal minimum ligt.

Vierde lid

Indien de belanghebbende gedurende de termijn van 36 maanden  niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan, wordt het restant 

niet kwijtgescholden. Kwijtschelding als bedoeld in het tweede lid is pas aan de orde als het achterstallige bedrag is afgelost.

Hoofdstuk 4 Incidentele en periodieke verstrekkingen

Artikel 13 In aanmerking te nemen inkomen

Eerste en tweede lid

In dit artikel wordt vermeld dat bij het toekennen van een tegemoetkoming  bijzondere  kosten rekening wordt gehouden met de hoogte van het inkomen en met de aanwezige draagkracht. In Hoofdstuk III wordt dit nader uitgewerkt. De kostendelersnorm zoals genoemd in art. 22A van de P-wet wordt in de Beleidsregels Tbk buiten beschouwing gelaten.

Artikel 14 Tegemoetkoming bijzondere kosten aan jongeren

Eerste lid

De uitkering voor 18-, 19- en 20-jarigen (hierna te noemen:  jongeren) is in de P-wet apart genormeerd in artikel 20 lid 1 sub a en lid 2 sub a. Deze normen, die zijn afgeleid van het niveau van de Algemene Kinderbijslagwet, worden over het algemeen voldoende geacht ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In bepaalde gevallen kan het echter noodzakelijk zijn een extra tegemoetkoming te verlenen. Dat is het geval wanneer de noodzakelijke  bestaanskosten van de jongere hoger zijn de van toepassing zijnde  bijstandsnorm.

Tweede lid

Hogere noodzakelijke bestaanskosten worden geacht aanwezig te zijn indien de jongere zelfstandig woont. Dit wil echter nog niet zeggen dat in dergelijke gevallen aan de betreffende jongere een aan- vullende tegemoetkoming bijzondere kosten wordt verstrekt. 

Eerst dient de jongere een beroep te doen op de ouder(s).

Derde lid

Slechts indien de jongere geen beroep kan doen op de ouders wordt een  aanvullende tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt. Er zijn twee situaties 

waarbij er van uit gegaan wordt dat geen beroep op de ouders mogelijk is:

  • a.

     de ouders hebben geen toereikende financiële middelen;

  • b.

     de jongere kan zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde maken.

Indien de jongere verklaart dat de ouders onvoldoende middelen hebben om in zijn onderhoud te voorzien, dan wordt een onderzoek ingesteld naar de  financiële  draagkracht van de ouders. Indien blijkt dat er draagkracht  aanwezig is, wordtdeze in mindering gebracht op de aan de jongere toe te kennen tegemoetkoming bijzondere kosten.

Vierde lid

Hier worden de situaties genoemd waarbij er van uit gegaan wordt  dat de jongere zijn onderhoudsrecht redelijkerwijs niet te gelde kan maken. 

Bijvoorbeeld vluchtelingen jonger dan 21 jaar.

Indien de ouders zijn overleden moet worden nagegaan in hoeverre de  betreffende jongere recht heeft op een uitkering in het kader van de Algemene nabestaanden wet.

Indien er sprake is van een acute crisissituatie,  dient dit bevestigd te worden door een schriftelijke rapportage van een 

hulpverleningsinstantie die bij de situatie betrokken is.

Vijfde en zesde lid

De hoogte van de aanvullende tegemoetkoming wordt hier genoemd.

Zevende lid

De verstrekte tegemoetkoming moet in beginsel worden verhaald op de wettelijke onderhoudsplichtige. Het kan echter voorkomen dat het instellen van verhaal tot een niet gewenste ontwrichting leidt van de gezinssituatie. In dat geval kan worden afgezien van het instellen van verhaal. Dit kan uitsluitend indien dit wordt bevestigd door een schriftelijke rapportage  van een hulpverleningsinstantie die bij de situatie is betrokken.

Artikel 15 Jongeren in eenpleeggezin

Eerste lid

Ten behoeve van jongeren die in een pleeggezin verblijven ontvangen de pleegouders normaliter een

‘pleeggezin vergoeding’ op basis van de Wet Jeugdzorg. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verhaalt de ouderlijke  bijdrage op de ouders.

Indien er sprake is van een crisissituatie, waarbij het noodzakelijk is dat de jongere uit huis wordt geplaatst, maar waarbij nog geen vergoeding is toegekend, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden  verstrekt. Hiervoor is een schriftelijke indicatie van een hulpverlenende  instelling vereist. In overleg met de pleegouders, de jongere  en de hulpverlenende instelling wordt afgesproken op welke wijze de vergoeding betaalbaar wordt gesteld. De verstrekte tegemoetkoming 

wordt in beginsel verhaald op de ouder(s).

Tweede lid

In de Wet Jeugdzorg worden de normbedragen genoemd die gelden voor jongeren in pleeggezinnen. Deze norm wordt ook aangehouden indien een  tegemoetkoming op basis van dit artikel wordt verstrekt.

Artikel 16 Woonkosten

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor woonkosten wordt in dit kader

 ‘woonkostentoeslag’ genoemd.

Een woonkostentoeslag kan worden verstrekt in de kosten die verband  houden met het bewonen van een woning, indien en voor zover  deze kosten niet betaald kunnen worden uit het inkomen  op het niveau van het sociaal minimum. 

Een woonkostentoeslag is zowel mogelijk voor een huurwoning (verhuurder kan 

zijn een woningbouwcorporatie of een particuliere verhuurder) als voor een eigen woning.

Eerste lid

In het eerste lid is aangegeven wat onder het begrip woonkosten wordt  verstaan. Bij een huurwoning betreft het de zogenaamde rekenhuur, zoals  die ook van toepassing is in de Wet op de huurtoeslag. Bijeen eigen woning gaat het in hoofdzaak om de verschuldigde hypothecaire rente.

Het deel van de te ontvangen belastingteruggaaf  dat betrekking heeft  op kosten waarvoor de woonkostentoeslag is verleend,  wordt in de mindering gebracht op de woonkostentoeslag.

Naast de hypothecaire rente moet de eigenaar van een woning extra  kosten  maken ten opzichte van een huurder. Deze kosten zijn  limitatief genoemd in dit artikel. Hierbij wordt uitgegaan van de daadwerkelijk te maken kosten. Alleen bij de post onderhoud eigen woning moet uitgegaan worden van een forfaitair bedrag conform de richtlijnen van het Nibud.

Tweede lid

Bij het beoordelen van het recht op een woonkostentoeslag  bij een huurwoning wordt de Wet op de huurtoeslag aangemerkt als een passende voorliggende voorziening.

Indien de belanghebbende verzuimd heeft om huurtoeslag aan te vragen, wordt beoordeeld in hoeverre er sprake is van verwijtbaarheid. De Afstemmingsverordening sociale zekerheid gemeente Aalburg 2015 is hierbij van toepassing.

Derde lid

Een woonkostentoeslag voor een huurwoning wordt als lening verstrekt, indien een beroep gedaan wordt op de “hardheidsclausule Wet op de huurtoeslag”. Indien het verzoek om toepassing van deze clausule door de  belastingdienst wordt afgewezen, kan de verstrekte lening worden omgezet in een tegemoetkoming om niet.

Vierde lid

Als de kosten van de woning lager of gelijk zijn aan de van de toepassing zijnde maximale huurprijs als genoemd in  de Wet op de huurtoeslag wordt de hoogte woonkostentoeslag vastgesteld op het bedrag als genoemd in de van toepassing zijnde tabel in de Wet op de huurtoeslag.

Als de kosten van de woning meer bedragen dan de van toepassing zijnde maximale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag wordt de hoogte van de woonkostentoeslag vastgesteld op:

  • 1.

    het bedrag als genoemd in de van toepassing zijnde tabel in de Wet op de huurtoeslag en

  • 2.

    het verschil tussen de maximale huurprijs als genoemd in de Wet op de huurtoeslag en de te maken woonkosten boven deze maximale huurprijs.

Vijfde lid

Woonkostentoeslag kan maximaal voor een periode van 12 maanden worden toegekend vanaf de datum van aanvraag. Als uitgangspunt geldt dat de periode waarvoor woonkostentoeslag verstrekt wordt, zo kort mogelijk moet zijn. De Wet op de huurtoeslag moet in feite sluitend zijn. In bepaalde gevallen blijkt echter dat die aansluiting er niet is. Dit betreft situaties  waarbij men geen of onvoldoende huurtoeslag ontvangt  omdat men niet aan de eisen van de van de Wet op de huurtoeslag voldoet of in een te dure woning woont.  Omdat bij de toekenning van de woonkostentoeslag in bovenstaande  situaties al duidelijk is dat na het verstrijken van de maximale termijn van 12 maanden nog steeds woonkostentoeslag noodzakelijk is, wordt in deze gevallen de verhuisverplichting opgelegd. Deze verhuisverplichting moet er toe leiden dat de betrokkenen in te toekomst wel volledige aansluiting vinden bij de Wet op de huurtoeslag.

De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan bewoners van een eigen  woning, zolang de woonkostentoeslag verstrekt wordt onder verband van krediethypotheek. 

Deze bepaling vloeit voort uit het feit dat de woonkostentoeslag in een  dergelijke situatie de vorm heeft van een lening. Na verkoop van de woning wordt de verstrekte woonkostentoeslag terugbetaald.

Zesde en zevende lid

Woonkostentoeslag is maximaal voor de duur van 12 maanden mogelijk.

In lid zes en zeven is geregeld dat deze termijn slechts verlengd kan worden indien aantoonbaar blijkt dat het niet mogelijk was om  woonruimte te vinden waardoor aansluiting bij de Wet op de huurtoeslag ontstaat.

Achtste lid

Woonkostentoeslag kan niet met terugwerkende kracht verstrekt worden. De woonkostentoeslag

wordt immers gegeven omdat er vanuit wordt gegaan dat de belanghebbende de woonkosten niet zou kunnen voldoen zonder woonkostentoeslag.

Bovendien kan de verplichting als genoemd in lid 5 niet met terugwerkende  kracht opgelegd worden. Indien men een beroep op de Wet op de huurtoeslag heeft gedaan en dit beroep is afgewezen of draagt onvoldoende bij in de woonkosten, kan in  afwijking van de hoofdregel wel met terugwerkende kracht een woonkostentoeslag verstrekt worden. Voorwaarde hierbij is dat men direct (binnen één week) na het ontvangen van  de voorschotbeschikking huurtoeslag een aanvraag woonkostentoeslag indient. De datum van de aanvraag van de huurtoeslag kan dan als ingangsdatum van de woonkostentoeslag aangemerkt worden.

Artikel 17 Kosten van medische- en/of sociale voorzieningen

Eerste lid

Dit artikel legt een nadrukkelijk verband met de artikelen 5 onder e, 14 onder e en 15 van de P-wet, waarin de definitie en de afbakening van de voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat de P-wet geen functie heeft wanneer binnen de voorliggende  voorzieningen een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid  van een voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie.  Met name moet hierbij gedacht worden aan kosten van medische behandelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde.

Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de verplichte zorgverzekering in beginsel als eenaan de P-wet voorliggende, toereikende en passende voorziening beschouwd. De raad gaat er hierbij vanuit dat in de verplichte zorgverzekering  een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden  van kosten van medische- en/of sociale voorzieningen waardoor bijstandsverlening voor die kosten waarvoor geen dan wel een ontoereikende vergoeding wordt versterkt niet aan de orde. Artikel 15, eerste lid van de wet staat de  toekenning  van een tegemoetkoming bijzondere kosten hiervoor in de weg.

Tweede lid

Een medisch advies kan worden opgevraagd bij de GGD of bij een andere medisch adviseur. Wan- neer de kosten van de voorziening waarvoor een tegemoetkoming  wordt gevraagd minder bedragen dan € 500 en indien de noodzaak van  deze  voorziening op voorhand reeds redelijkerwijze is vast te stellen, wordt geen medisch advies opgevraagd. Dit omdat de kosten van de te verstrekken voorziening in een dergelijke situatie niet in verhouding staan tot de kosten van het medisch onderzoek. Dit geldt niet voor tandheelkundige  kosten.

Derde lid

In een aantal gevallen verstrekt de zorgverzekeraar een gedeeltelijke vergoeding in de kosten van medische- en/of sociale voorzieningen. In het eerste lid van dit artikel is uitgelegd waarom in beginsel geen tegemoetkoming in deze  voor eigen rekening blijvende kosten kan worden verstrekt. Beleidsstandpunt in deze is echter dat er buitenwettelijk begunstigend  beleid gevoerd moet worden. Dit buitenwettelijk begunstigend beleid  houdt het onderstaande in:

  • .

    Een belanghebbende heeft zich aanvullend verzekerd via de collectieve VGZ aanvullende verzekering of via een basispakket aanvullende verzekering  van een andere zorgverzekeraar, en de zorgverzekering vergoedt  een deel van de gemaakte kosten:

    • o

      Op grond van deze beleidsregels wordt een tegemoetkoming verstrekt tot 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Vierde lid

Het kan gebeuren dat de belanghebbende geen vergoeding van de zorgverzekeraar ontvangt, omdat de maximale vergoeding  voor het betreffende jaar al is ontvangen. In zo’n geval wordt geen nader onderzoek ingesteld en kunnen de kosten vergoed worden. Voorwaarde is dan wel dat betrokkene een aanvullende zorgverzekering en een aanvullende tandartsverzekering heeft afgesloten. Wanneer de gevraagde Tbk meer is dan € 500, dient op grond van lid 2 van dit artikel een medisch advies worden opgevraagd.

Vijfde lid

Het kan voorkomen dat de aanvrager geen aanvullende zorgverzekering en geen aanvullende tandartsverzekering heeft. In dat geval komt de aanvrager niet in aanmerking voor vergoeding van de volledige kosten. Dat zou niet eerlijk  zijn tegenover de  personen die wel premie afdragen voor de aanvullende verzekeringen.

Degenen zonder aanvullende verzekeringen komen slechts voor een beperkte bijdrage in aanmerking. Deze bijdrage bestaat uit het bedrag dat verstrekt zou worden op basis van  de gemeentelijke aanvullende collectieve verzekering VGZ,  met daarop in mindering de door VGZ vastgestelde premie van de aanvullende verzekering gemeentepakket compleet.

Met de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeente pakket  aanvullende zorgverzekering wordt bedoeld: de premie voor dit pakket  zoals VGZ deze in rekening brengt.

Zesde lid

Het komt ook voor dat de aanvrager wel een aanvullende  verzekering wil afsluiten, maar dat hij wegens schuldproblemen niet wordt  toegelaten tot eenaanvullende zorgverzekering.

In dat geval kan afgeweken worden van de reguliere regels. Het komt er op neer dat in een dergelijke situatie voor de volledige kosten een Tbk vergoeding verstrekt wordt.  Daarop wordt de niet betaalde jaarpremie voor de collectieve verzekering in mindering gebracht.

Met de daadwerkelijk te betalen premie voor het VGZ gemeente pakket aanvullende zorgverzekering wordt bedoeld: de premie voor dit pakket zoals VGZ deze in rekening  brengt.

Zevende lid

Dit lid gaat over de huishoudens die toegelaten  kunnen  worden tot de gemeentelijke collectieve zorgverzekering VGZ. Het college kan hiervoor nadere uitvoeringsregels vaststellen.

Artikel 18 Medische- en paramedische kosten

Eerste lid

Dit artikel noemt een aantal kostensoorten die in aanmerking komen voor verstrekking van een tege- moetkoming. Deze lijst is uitdrukkelijk niet limitatief.  Ook andere, hier niet genoemde kostensoorten, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

Eerste lid sub b

Voor een tegemoetkoming bijzondere kosten komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen, gehandicapten en chronisch zie- ken te bevorderen:

a. de eigen bijdrage van dagopvang ouderen en gehandicapten;

b. de eigen bijdrage gezinsverzorging;

c. de kosten van een tijdelijke opname in een verzorgingstehuis.

Het is van belang dat ouderen (personen boven 65 jaar), gehandicapten en chronisch zieken zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen.  In een aantal gevallen kunnen activiteiten en voorzieningen bijdragen  aan bevordering c.q. instandhouding van de zelfstandigheid.  De kosten van dergelijke activiteiten en voorzieningen komen in  aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. De noodzaak van  deze kosten hoeft vaak niet afzonderlijk vastgesteld te worden, daar dit reeds gedaan is bij de intake voor de betreffende voorziening.

Overigens zijn de genoemde activiteiten en voorzieningen niet limitatief.  Ook andere activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de zelfstandigheid en het welzijn van ouderen, gehandicapten en chronisch zieken kunnen worden gerekend tot de bijzondere noodzakelijke  kosten.

Tweede lid

De kosten van een medische behandeling door huisarts of specialist en de kosten van opname en be- handeling in eenziekenhuis worden in beginsel vergoed via de ziektekostenverzekering. Een aanvulling via de beleidsregels  tegemoetkoming  bijzondere kosten is hierbij in beginsel niet aan de orde. Indien een belanghebbende geen ziektekostenverzekering heeft en indien medische hulp absoluut noodzakelijk is, kan op grond van individuele omstandigheden een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. De kosten hiervan worden in beginsel verhaald op de belanghebbende.

Een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft heeft op grond van de Koppelingswet geen recht op voorzieningen.  De Koppelingswet maakt echter een drietal uitzonderingen, waaronder nood- zakelijke medische hulp. Hiertoe behoort ook preventieve medische  hulp (inentingen e.d.).

De kosten van noodzakelijke medische hulp komen in dergelijke situaties echter niet zondermeer in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. Er moet sprake zijn van een acute noodsi-

tuatie, waarbij het niet verlenen van een tegemoetkoming ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van de belanghebbende. Daarnaast moet eerst onderzocht worden in hoeverre er een alternatief aanwezig is voor de verstrekking van een tegemoetkoming  bijzondere kosten.

Artikel 19 Kosten van verhuizing, alarmering, begrafenis en reiskosten

Een aantal kosten dat voortvloeit uit bijzondere sociale- of  financiële omstandigheden komt in aanmerking voor een tegemoetkoming bijzondere kosten. 

In dit artikel wordt expliciet genoemd:

a. Kosten begrafenis of crematie.

Deze kosten worden slechts vergoed voorzover de uitkering van de uitvaartverzekering en de nalatenschap niet toereikend zijn en voorzover de nabestaande(n) die wettelijk zorg moeten dragen voor de begrafenis  of crematie niet over voldoende financiële middelen beschikken.

De kosten die voortvloeien uit het ruimen van graven  behoren niet  tot de noodzakelijke kosten. De volgende kosten kunnen daarbij als noodzakelijk worden aangemerkt:

o Legeskosten overlijdensakte;

o Rouwkaarten;

o Werkzaamheden uitvaartverzorger;

o Eenvoudige kist;

o Grafrechten (voor een algemeen graf, niet voor een graf in eigendom);

o Rouwauto;

o Opbaren in rouwcentrum;

o Dragers.

Een tegemoetkoming bijzondere kosten wordt alleen verleend voor  begrafeniskosten die in Nederland zijn gemaakt.  Daaruit volgt dat voor de kosten van een begrafenis of crematie in

het buitenland geen tegemoetkoming wordt verstrekt. Voor de reiskosten naar het buitenland evenmin.

b. Een verhuizing kan noodzakelijk zijn op grond van medische- 

en/of sociale omstandigheden.

Bij een verhuizing om medische omstandigheden zal in een  aantal gevallen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)  aangemerkt kunnen worden als passende en toereikende voorliggende  voorziening.  Bij medische omstandigheden waarin de Wmo geen voorliggende voorziening is en bij een verhuizing vanwege sociale omstandigheden is een indicatiestelling nodig van een hulpverlenende instelling dan wel van een medisch adviseur. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat er verschil bestaat in verhuiskosten en inrichtingskosten. Slechts de kosten van  verhuizing (transport e.d.) worden vergoed. Inrichtingskosten zijn niet als verhuiskosten als bedoeld in dit artikel aan te merken. Deze kosten kunnen mogelijk op grond van artikel 20 worden vergoed in de vorm van een lening.

c. De kosten van alarmering komen uitsluitend in aanmerking 

voor een tegemoetkoming bijzondere kosten indien de aanleg van alarmering 

plaatsvindt op grond van een indicatie door het betreffende indicatie-orgaan.

d. Reiskosten die gemaakt worden in het kader van ziekenbezoek, 

bezoek aan kinderen die uit huis geplaatst zijn en bezoek aan  familieleden in een penitentiaire inrichting komen in aanmerking voor verstrekking 

van een tegemoetkoming. De kosten worden in beginsel vergoed op kosten openbaar vervoer. Alleen wanneer de inrichting niet te bereiken is met openbaar vervoeren als de reistijd meer dan 2 uur bedraagt kan  voor de reiskosten met eigen vervoer een bedrag van € 0,19 per km worden vergoed.

Artikel 19A Reiskostenvergoeding re-integratieactiviteiten

  • 1.

    Reiskosten openbaar vervoer worden verstrekt aan mensen die ten be hoeve van hun traject moeten reizen. 

    Het kan gaan om verschillende re-integratieactiviteiten, zoals een  werkstage, deelname aan activiteiten  via een re-integratiebedrijf, vrijwilligerswerk etc. Kosten van eigen vervoer worden alleen vergoed wanneer de werkplek enz niet te bereiken is metopenbaar vervoer. Voor kosten eigen vervoer wordt € 0,19 km vergoed.

  • 2.

     Indien iemand vanwege sociale- of medische redenen niet met openbaar vervoer of eigen vervoer kan reizen, worden de kosten van de deeltaxi vergoed.

  • 3.

     Mensen die werken, inclusief werknemers met gesubsidieerd werk, kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op de voorzieningen van hun  werkgever.

  • 4.

     Voor vergoeding van reiskosten geldt niet de bepaling van art. 7 lid 4, dat het inkomen een jaar na werkaanvaarding nog wordt aangemerkt  als zijnde het bijstandsinkomen.

Artikel 19B Overblijfkosten re-integratietraject

Indien ouders een re-integratietraject volgen, is het soms mogelijk dat een  van de ouders tussen de middag niet thuis is om het kind op te vangen. In die gevallen kan het kind op school overblijven. Daarvoor is de ouder een relatief geringe vergoeding verschuldigd. De bijdrage bedraagt normaliter tussen € 1 en € 2 per dag. Voor deze kosten kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden aan de ouders.

Voor vergoeding van overblijfkosten geldt niet de bepaling van art. 20 vijfde lid, dat het inkomen een jaar na werkaanvaarding nog wordt aangemerkt als zijnde het bijstandsinkomen.

Artikel 20 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Eerste lid

Artikel 51 P-wet bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

Tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren ook de kosten  van aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen  met een duurzaam karakter. Iemand die beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum wordt dan ook geacht  voor  deze kosten te kunnen reserveren dan wel achteraf gespreid te betalen.

Indien men niet in staat is geweest om voor deze kosten  te reserveren kan via de gemeente Aalburg een persoonlijke lening  worden aangevraagd bij de Kredietbank. Bij een dergelijke aanvraag vindt geen beoordeling plaats naar de noodzaak en de aard van de aan te schaffen duurzame gebruiksgoederen. De Kredietbank beoordeelt uitsluitend de financiële omstandigheden van de aanvrager en bekijkt in hoeverre de aanvrager over voldoende aflossingscapaciteit beschikt.

Indien de belanghebbende niet in aanmerking komt voor een persoonlijke  lening via de Kredietbank bijvoorbeeld wegens het ontbreken  van voldoende financiële middelen, kan een tegemoetkoming

bijzondere kosten worden verleend. Deze tegemoetkoming wordt als renteloze lening verstrekt. De noodzaak dient in de rapportage te worden vastgelegd.

Tweede lid

Hierin wordt aangegeven welke kosten altijd als bijzonder noodzakelijk worden aangemerkt. Wordt voor de kosten geen lening verstrekt bij de kredietbank dan wordt bijzondere bijstandverlening toch noodzakelijk geacht Deze kosten worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening.

Derde lid

Hier wordt aangegeven op welke aspecten ingegaan moet worden bij het vaststellen van de noodzaak om een tegemoetkoming te verstrekken voor duurzame gebruiksgoederen.

Vierde lid

De vaste stelregel is dat een tegemoetkoming voor bijzondere kosten  verstrekt wordt als lening. Er kunnen echter omstandigheden zijn dat  een lening bij de Kredietbank niet mogelijk is, dat een lening op basis van deze beleidsregels evenmin mogelijk is wegens het  ontbreken van aflossingsruimte en dat er niettemin toch een  noodzaak is dater geld beschikbaar komt voor de aanschaf of reparatie van duurzame gebruiksgoederen.

In een dergelijke situatie kan van het vaste uitgangspunt worden afgeweken en kan een tegemoetko- ming in de vorm van een gift worden verstrekt.

Er moet in dat geval echter sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die in de rapportage dui- delijk aangegeven dienen te worden.

Vijfde lid

In eerste instantie dient een belanghebbende bij de Kredietbank een  aanvraag te doen voor een lening voor duurzame gebruiksgoederen.  Voor de Kredietbank is de mate van noodzakelijkheid niet van belang.

Indien een lening bij de Kredietbank niet mogelijk is, kan de  belanghebbende verzoeken om een renteloze lening op basis van de  regeling  tegemoetkoming bijzondere kosten. Een dergelijke lening is mogelijk op basis van artikel 51 Participatiewet. Een beoordeling van de noodzakelijkheid dient hierbij plaats te vinden.

Het bedrag van de maandelijkse aflossing is geregeld in artikel 25 van deze  beleidsregels.  Hierin is ook bepaald dat na 36 maanden correct aflossen  het restant van de lening wordt kwijtgescholden.

Een toe te kennen lening voor duurzame gebruiksgoederen met een bedrag dat hoger is dan 36 maal het bedrag van de maandelijkse aflossing wordt  in feite voor een gedeelte verstrekt als bijstand om niet. Dit benadrukt nog eens de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij toekenning van een lening voor duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 21 Inrichtingskosten statushouders

Eerste lid

Een statushouder die niet eerder een zelfstandige woning bewoonde, komt in aanmerking voor een bedrag voor eerste woninginrichting. Dit bedrag wordt deels verstrekt in vorm van een lening en deels als bijstand om niet.

Tweede lid

Per huishoudtype wordt een maximaal bedrag beschikbaar gesteld. De bedragen zoals vermeld in de lijst dienen jaarlijks geïndexeerd te worden. De indexering vindt ambtelijk plaats, op basis van het prijsinflatiecijfer woninginrichting van het CBS.

Voor de berekening van de hoogte van de bedragen is niet aangesloten  bij de begrippen ingevolge artikel 4 P-wet, omdat het begrip echtpaar hier in stand dient te blijven. Een gezin dat bestaat uit alleen een echtpaar heeft minder inrichtingskosten dan een gezin dat bestaat uit een alleenstaande met een ten laste komend kind.

Derde lid

Zoals in het eerste lid al aangegeven, bestaat het bedrag uit een lening en uit een bedrag aan bijstand om niet. Indien men geen gebruik wenst te maken van de lening is hetverstrekken van de bijstand om niet, niet mogelijk.

Artikel 51 P-wet bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren ook de kosten van aanschaf, vervanging  of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Iemand die beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum wordt dan ook geacht voor deze kosten te reserveren.

Om de armoedeval tegen te gaan en uitstroom te bevorderen is het niet wenselijk om het gehele bedrag als lening te verstrekken. Indien een vluchteling relatief korte tijd na de ingangsdatum van de uitkering gaat werken, zou hij anders nog  lang geconfronteerd worden met de restant vordering, waardoor het netto besteedbaar inkomen op die manier rond bijstandsniveau zou blijven liggen. Bovendien is het in beginsel niet verantwoord om  iemand langer dan drie jaar op een besteedbaar inkomen te zetten dat 5% onder het sociaal minimum ligt. Dit standpunt vloeit voort uit de richtlijnen vande Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK).

Vierde lid

De lening dient te worden afgelost conform de aflossingsregels zoals bepaald in artikel 12 van deze beleidsregels.

Vijfde lid

De betrokkene heeft een grote mate van vrijheid bij de besteding van de lening. Het wordt in grote lijnen aan de betrokkene overgelaten op welke  wijze hij het bedrag wil aanwenden. Ook zaken die niet strikt behoren tot de inboedel van de woning, zoals fietsen of kleding, mogen desgewenst aangeschaft worden van het te verstrekken krediet. Het is ook mogelijk om tweedehands goederen aan te

schaffen. Ook spullen kopen vanuit een kringloopwinkel is toegestaan.

Zesde lid

De gemeente stelt geen strikte controle in naar de aangeschafte goederen. Wel kan de gemeente bij wijze van steekproef nagaan of het krediet en de bijstand om  niet op de juiste wijze is aangewend. De betrokkene dient gezien het  voorgaande de facturen drie jaar te bewaren.

Zevende lid

Degene die een krediet en bijstand om niet heeft ontvangen in verband met de eerste inrichting van de woning, kan binnen drie jaar  na de datum van verstrekking geen vergoeding ontvangen voor duurzame gebruiksgoederen. Het argument hiervoor luidt dat de betrokkene reeds de mogelijkheid had om het verstrekte inrichtingskrediet en de bijstand om niet aan te  wenden voor het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 22 Tegemoetkoming kinderopvang/peuterspeelzaal

Kosten voor kinderopvang/peuterspeelzaal worden alleen vergoed zolang er geen beroep gedaan kan worden op andere wetten en regelingen en voorzover het noodzakelijk is in verband met de uitvoering van het re-ïntegratietraject.  Een tegemoetkoming wordt verstrekt indien de kinderen op de kinderopvang/peuterspeelzaal geplaatst zijn in verband met  medische of sociale omstandigheden.

Artikel 23 Preventie ten aanzien van gezondheiden gezinsomstandigheden

Eerste lid

Een goede gezondheid en een stabiele gezinssituatie is van belang voor  zowel ouders als kinderen. Voor mensen met een laag inkomen kan het soms een drempel betekenen om deel te nemen aan voorlichtingsactiviteiten, cursussen, bijeenkomsten etc. die op deze punten gericht zijn.

Voorbeelden van cursussen die via Kruiswerk worden aangeboden:  Opvoeden Zo, 1e hulp bij kinderongevallen, postnatale gymnastiek,  1e hulp bij senioren, beter slapen, anders leren denken e.d. De eigen bijdragen zijn relatief beperkt; het varieert van € 25 tot

 € 100. De aanmelding gebeurt in vrijwel alle gevallen via huisartsen,  algemeen maatschappelijk werk en kruiszorg.

De kosten van het lidmaatschap van de Kruisvereniging behoren  eveneens tot de noodzakelijke kosten, daar het lidmaatschap zorgt voor

een lagere eigen bijdrage aan cursussen.

Naast bovengenoemde cursussen van het Kruiswerk wordenin dit kader ook andere cursussen en trainingen als bijzonder  noodzakelijke kosten aangemerkt.  Hierbij kan o.a. gedacht aan trainingen om kinderen weerbaarder te maken (tegengaan van pesten op school).

Artikel 24 Kosten rechtshulp en bewindvoering

Eerste lid

De belanghebbende die gebruik maakt van rechtsbijstand, is hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd. Daarnaast kan het zijn dat hij bijkomende kosten moet betalen zoals griffierecht .

Voor de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan een tegemoetkoming bijzondere kosten worden verstrekt. Voorwaarde is dat er sprake is van een toevoeging door  de Raad voor Rechtsbijstand.

De Raad voor Rechtsbijstand bepaalt aan de hand van een aantal criteria of de procedure en de juridische bijstand nodig zijn. Dit oordeel is maatgevend voor de bepaling van de noodzaak in het kader

van de beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten.

Zonder toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand is een tegemoetkoming bijzondere kosten niet mogelijk.

Wanneer aan een belanghebbende een toevoeging is verleend, is van belang of belanghebbende aanspraak maakt op verlaging van de eigen  bijdrage.  De eigen bijdrage wordt verlaagd met € 53 (januari 2015)  wanneer een belanghebbende eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket alvorenseen advocaat te raadplegen. In beginsel is hiervoor vereist dat het Juridisch Loket belanghebbende in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot  een diagnosedocument. Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand voorziet  overigens in uitzonderingen op het systeem dat eerst het Juridisch Loket moet worden geraadpleegd om de eigen bijdrage te verlagen.

Tevens is het beleidsstandpunt van de gemeente dat een  gerechtelijke voortzettingsprocedure waarbij wederom een toevoeging  gevraagd wordt en een eigen bijdrage verschuldigd is, niet wordt

aangemerkt als een nieuwe procedure en buiten de verplichting valt zich te melden bij het juridisch loket.

Het Juridisch Loket wordt aangemerkt als een voorliggende voorziening.

Indien hier geen gebruik van gemaakt is, kan er sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan.  Afstemming van de tegemoetkoming op grond van de maatregelen- en  handhavingsverordening moet dan overwogen worden.

Tweede lid

Het beleidsstandpunt van de gemeente luidt dat aan vreemdelingen die  rechtmatig in Nederland verblijven (op grond van artikel 1 van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen P-wet, Ioaw, Ioaz jo. artikel 8,onder a tot en met e, of l van de Vreemdelingenwet 2000) de legeskosten verblijfvergunning vergoed worden. De gemeente  staat op het standpunt dat het niet bevorderlijk is voor de integratie

van de betrokkene indien hij reeds grote financiële kosten moet maken bij de start van zijn integratie in Nederland. Het is niet wenselijk dat de betrokkene in deze fase reeds een lening moet afsluiten. Artikel 11 P-wet is van toepassing zodat er sprake moet zijn van een rechtmatig verblijf in Nederland alvorens een tegemoetkoming voor deze kosten kan worden toegekend. De vergoeding geldt alleen voor de legeskosten van een verblijfsvergunning.  Voor de kosten van naturalisatie wordt geen tegemoetkoming verstrekt.  Deze kosten zijn niet bijzonder noodzakelijk omdat voor een rechtmatig verblijf in Nederland een verblijfsvergunning voldoende is.

Derde lid

Een inburgeringsplichtige in het kader van de Wet inburgering (Wi) dient in bepaalde gevallen een eigen bijdrage te betalen.

De eigen bijdrage wordt niet zondermeer aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten. Slechts indien er sprake is van een samenloop van kosten van de eigen bijdrage met andere noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden, kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden. Een voorbeeld van een dergelijke samenloop is een lening voor inrichtingskosten die eerder aan de inburgeringsplichtige  verstrekt werd.

Voordat tot verstrekking van een tegemoetkoming  voor de eigen  bijdrage wordt overgegaan moet eerst nagegaan worden in  hoeverre via andere kanalen een vergoeding kan worden ontvangen.

Vierde lid

Onderbewindstelling houdt in dat de goederen van een persoon  die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk  waar te nemen, worden beheerd door een door de kantonrechter  benoemde bewindvoerder. De kantonrechter stelt tevens de beloning van de bewindvoerder vast. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep  d.d. 9 november 2010, LJN: BO4439, 08/6936 WWB heeft de CRvB  geoordeeld dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat voor kosten van het salaris  van een bewindvoerder in verband met de WSNP in beginsel  geen tegemoetkoming  kan worden  verstrekt. Het salaris van de bewindvoerder dient uit de boedel  betaald te worden. Als de rechtbank het salaris van de bewindvoerder  hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden  betaald, mag de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris  dat niet uit de boedel kan worden betaald niet bij belanghebbende in rekening brengen. Als de boedel geen ruimte biedt  voor de betaling van het voorschot op het salaris, doen de  kosten zich niet voor en zijn deze, indien deze zijn voldaan, zonder noodzaak betaald (zie  CRvB 29-06-2010, nr. 07/4970 WWBCRvB 29-06-2010, nr. 07/5153 WWBen CRvB 29-03-2011, nr. 10/2173 WWB).  Ook wanneer de schuldsanering is beëindigd omdat belanghebbende zijn  verplichtingen niet is nagekomen, doen de kosten zich  niet voor (zie  CRvB 21-

06-2011, nrs. 10/572 WWB e.a.).

Artikel 25 Overbruggingsuitkering

Eerste lid

Voor een overbruggingsuitkering komt de belanghebbende in aanmerking die tijdelijk met een finan- cieel probleem wordt geconfronteerd, doordat er gedurende een korte periode geen inkomsten zijn. Een overbrugging is in dat geval slechts aan de orde,  als de  belanghebbende op geen enkele wijze zelf in zijn financiële problemen  kan voorzien. Hij moet zijn totale inkomen en vermogen hiertoe inzetten. Van een vrijlating van een bescheiden vermogen kan geen sprake zijn. Voordat een tegemoet- koming overbrugging wordt verleend, wordt aan de hand van de bankafschriften gecontroleerd of er geen dan wel onvoldoende middelen zijn.

In beginsel wordt een dergelijke tegemoetkoming verleend in de vorm van  een lening, met uitzondering van de bepaling als genoemd in het 

tweede lid.

Tweede lid

Indien de belanghebbende voor de eerste keer een beroep moet doen op een periodieke uitkering P- wet, en daaraan voorafgaand  geen eigen inkomsten had, wordt de overbruggingstoeslag om niet verleend. Uiteraard dient daarbij eerst nagegaan te worden in hoeverre er eigen middelen en vermogensbestanddelen aanwezig zijn.

De categorieën waarop dit lid betrekking heeft beperken zich tot:

1.  Belanghebbenden die te maken hebben met een verlating;

2.  Vluchtelingen die voorheen in de Centrale Opvang woonachtig  waren van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en  voor de eerste maal een uitkering P-wet gaan ontvangen. Tot de Centrale Opvang behoren: Asielzoekerscentrum (AZC), Opvangcentrum (OC), Centrale Opvang Woning (COW) en Zelf Zorg Arrangement (ZZA).

De overbruggingsuitkering aan een belanghebbende bij wie sprake is van verlating wordt altijd in de vorm van een lening verstrekt, indien er  sprake is van een onverdeelde boedel.

Derde lid

De hoogte van de overbruggingsuitkering als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm  over een periode van maximaal een maand.. Door deze periode aan te houden, wordt voorkomen dat betrokkene met een betalingsachterstand gaat starten.

HOOFDSTUK 5 Schuldhulpverlening

Artikel 26 Tegemoetkoming bijzondere kosten in schulden

Eerste lid

Dit lid verwijst naar artikel 13, eerste lid, onder g van de P-wet. Daar is bepaald dat schulden in het algemeen niet behoren tot de noodzakelijke k osten waarvoor een tegemoetkoming bijzondere kosten kan worden verleend. Slechts als er sprake is van een zeer dringende reden kan een tegemoetkoming in de vorm van een lening worden verstrekt.  De Kredietbank wordt daarbij als voorliggende voorziening aangemerkt.

Tweede lid

De belanghebbende met schulden dient zich in eerste instantie te wenden tot het Meldpunt Schuld- hulpverlening Aalburg. Het meldpunt neemt daarna contact op met de Kredietbank om de mogelijkheid van kredietverstrekking door  de Kredietbank te laten onderzoeken.

Derde lid

Slechts indien na onderzoek blijkt dat kredietverstrekking niet mogelijk is en indien er sprake is van een dringende noodzaak om tot betaling  van de schulden over te gaan, wordt een tegemoetkoming verstrekt op basis van deze beleidsregels. Een dergelijke tegemoetkoming wordt verstrekt in de vorm van een lening. Dit kan uitsluitend indien belanghebbende aan de voorwaarden ingevolge artikel 48 tweede lid P-wet voldoet.

Vierde lid en vijfde lid

De aflossing van een lening voor dringende schulden vindt in beginsel plaats op de wijze zoals aan- gegeven in artikel 12. In bepaalde gevallen kan het echter voorkomen dat de belanghebbende reeds een lening heeft lopen bij de Kredietbank, terwijl er een nieuwe lening in de vorm van een tegemoetkoming bijzondere kosten bij komt wegens  dringende schulden. In een dergelijke situatie, waarbij de Kredietbank het lopende krediet niet kan optrekken, kan een lening verstrekt worden met uitgestelde aflossing. De aflossing gaat in dat geval pas in op het moment dat het krediet bij de kredietbank is afgelost.

Zesde lid

Voor het oplossen van incidentele schuldproblemen tot € 500,- hoeft geen  persoonlijke lening bij Kredietbank te worden afgesloten,  maar kan worden volstaan met leenbijstand. Dit is sneller en eenvoudiger te realiseren.

Artikel 27 Tegemoetkoming in schulden bij bijzondere omstandigheden

Eerste lid

Schulden die kunnen uitmonden in ontruiming van de woning  of tot afsluiting van de energie, kunnen tot grote problemen leiden.  Doorgaans kan de Kredietbank in een dergelijke situatie een oplossing bieden. Als dat niet het geval is, is er in de regel sprake van  een situatie waarin de belanghebbende overonvoldoende middelen  beschikt om de lening terug te betalen. In zo’n geval kan, als de individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven, een tegemoetkoming om niet worden verleend. Dit is slechts éénmaal mogelijk.

Aan deze vorm van verstrekking van een tegemoetkoming worden extra voorwaarden verbonden. In de praktijk zal het er op neerkomen dat in dergelijke gevallen de voorwaarde van budgetbeheer wordt opgelegd.

Tweede lid

Hoofdregel is dat schulden niet behoren tot de noodzakelijke kosten van  bestaan.  Deze regel wordt begrensd door de veronderstelling dat iedere belanghebbende over voldoende inkomen beschikt om te kunnen voorzien in de noodzakelijke bestaanskosten. De P-wet voorziet immers in een bestaansminimum en het maken van schulden is daarbij een eigen verantwoordelijkheid.

In individuele gevallen kan het echter voorkomen dat iemand een bepaalde periode niet heeft beschikt over voldoende bestaansmiddelen. Dat kan zijn omdat men een periode minder ontving dan het wette- lijk geldende minimum. Ook kan het voorkomen dat men te maken had met kosten, waarvoor, indien deze zouden zijn aangevraagd, een tegemoetkoming bijzondere kosten om niet zou zijn verleend.

In deze omstandigheden kan een tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden in de vorm van eenverstrekking om niet.

Hierbij moet echter worden opgemerkt dat eerst nagegaan moet worden in hoeverre aan de belanghebbende alsnog een uitkering  algemene bijstand kan worden toegekend over de betreffende periode. Slechts indien vastgesteld is datdit niet mogelijk is, kan een  tegemoetkoming bijzondere kosten verstrekt worden.

De periode waarbij teruggegaan kan worden voor verstrekking van 

algemene bijstand dan wel een tegemoetkoming bijzondere kosten, bedraagt maximaal 12 maanden.

Artikel 28 Preventieve kosten schuldhulpverlening

Eerste lid

Een tegemoetkoming bijzondere kosten voor schulden in preventieve zin kan worden verleend als er onvoldoende middelen aanwezig zijn en  waarbij de kans groot is dat er in de toekomst nieuwe schulden ontstaan. Deze mogelijkheid is direct verbonden aan  ‘persoonlijk budgetbeheer’.

Het principe van budgetbeheer is dat op advies iemands vermogen en inkomen komen wordt beheerd.  Een bewindvoerder/kredietbank draagt daarbij zorg voor de financiële begeleiding. De beheerder verzorgt de periodieke betalingsverplichtingen en reserveert voor incidentele

betalingsverplichtingen; daarnaast ontvangt de cliënt een vast bedrag voor dagelijkse uitgaven.

Het doel van budgetbeheer is een nieuwe schuldsituatie te voorkomen. Randvoorwaarde daarbij is, dat er bij de start voldoende  middelen zijn voor toekomstige betalingen, om zodoende ‘schoon’ te kunnen starten.

Een dergelijke tegemoetkoming wordt om niet verleend. De tegemoetkoming wordt altijd rechtstreeks aande budgetbeheerder betaalbaar gesteld.

Artikel 29 Bevordering saneerbaarheid

Een groot aantal schuldsituaties blijkt op dit moment nog niet saneerbaar,  vanwege  de omvang van de schuldenlast. Moeilijkheid daarbij is dat diverse schuldeisers niet akkoord  gaan met een aanbod van betaling ineens van de schuldenlast, tegen finale kwijting  van het resterende deel. De gemeente, in haar hoedanigheid als uitvoerder  van sociale voorzieningen en als instantie aan wie de belanghebbende  plaatselijke belastingen verschuldigd is, is ook zo’n schuldeiser.  Hoewel sinds de inwerkingtreding van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) sneller een akkoord in het minnelijk traject wordt bereikt, blijft het probleem aanwezig.

De gemeente heeft de mogelijkheid om op verzoek van de belanghebbende af te zien van terugvordering wegens het regelen of saneren van schulden.

In een aantal situaties kan het gewenst zijn deze mogelijkheid te hanteren, doch in de beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten worden hier geen aanvullende bepalingen over opgenomen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld.

Om de saneerbaarheid te bevorderen kan op basis van deze beleidsregels uitsluitend finale kwijting verleend worden voor vorderingen van de gemeente die betrekking hebben op verstrekte tegemoetko- mingen bijzondere kosten (in het verleden verstrekte leenbijstand).Voorwaarde om met een sane- ringsvoorstel akkoord te gaan is dat de gedragscode schuldsanering is gehanteerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoering en slotbepalingen

Artikel 30 Uitvoering

Eerste lid

De Beleidsregels tegemoetkoming bijzondere kosten (bijzondere bijstand) zijn een uitvloeisel van de P-wet. Deze wet wordt in het kader van  medebewind  uitgevoerd. Op grond hiervan is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering.

Tweede lid

Het verstrekken van bijzondere bijstand is maatwerk.  Het college van burgemeester en wethouders kan bij het bepalen  van het recht op bijzondere bijstand rekening houden met individuele omstandigheden van de aanvrager. Een beleidsregel is dan ook sterk richtinggevend maar niet alles bepalend.  In uitzonderingsgevallen kan door burgemeester en wethouders worden afgeweken in de beleidsregels.

Dit lid geeft het individualiseringsbeginsel weer. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de argumenten om af te wijken duidelijk  in de rapportage aangegeven worden.

Artikel 31 Slotbepalingen

Dit artikel noemt de citeertitel en de datum van ingang.