Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsvisie Externe Veiligheid 2017 gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Geldend van 19-01-2018 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsvisie Externe Veiligheid 2017 gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Samenvatting

Waarover gaat de beleidsvisie externe veiligheid?

Onze behoefte aan consumptiegoederen maakt het noodzakelijk dat er in productieprocessen met gevaarlijke stoffen gewerkt wordt en dat deze stoffen getransporteerd worden. Dit brengt risico’s met zich mee zoals explosiegevaar of het vrijkomen van giftige stoffen.

Hoewel de kans op ongelukken met gevaarlijke stoffen klein is, kunnen de gevolgen groot zijn. Het is dus van groot belang om risico’s waar mogelijk te voorkomen en waar aanwezig zo goed mogelijk te beheersen.

Het beheersen van risico’s die het gevolg zijn van de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen noemen we externe veiligheid.

Anticiperend op de bestuurlijke fusie tot de gemeente Altena hebben de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem een gezamenlijke Beleidsvisie externe veiligheid 2017 opgesteld waarin wordt aangegeven welke risico’s de gemeenten acceptabel vinden en op welke manier deze risico’s beheerst worden.

Hoe is de beleidsvisie tot stand gekomen?

Voordat het ambitieniveau van het beleid kon worden bepaald, is eerst de huidige risicosituatie binnen de drie gemeenten in beeld gebracht. Daarbij zijn alle aanwezige risicobronnen geïnventariseerd, zoals bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken en (water)wegen en buisleidingen waarlangs die stoffen getransporteerd worden. Ook is gekeken welke kwetsbare objecten, zoals woningen, zich in de nabijheid van die risicobronnen bevinden. Al deze gegevens zijn op een kaart weergegeven. Deze signaleringskaart is als bijlage bij de beleidsvisie opgenomen.

Op basis van deze uitgangssituatie hebben de gemeenten voor verschillende gebiedstypen beleidsuitgangspunten vastgesteld met betrekking tot externe veiligheid.

Kaders van het Rijk en gemeentelijke beleidsvrijheid

Het Rijk heeft de laatste jaren veel nieuwe wet- en regelgeving ontwikkeld om burgers te beschermen tegen de risico’s van de omgang met gevaarlijke stoffen. Dit gebeurt onder meer door minimale afstanden voor te schrijven tussen risicobronnen, zoals bedrijven en transportassen, en kwetsbare objecten zoals woningen, ziekenhuizen en scholen.

Gemeenten spelen een belangrijke rol bij externe veiligheid. In de eerste plaats hebben zij een uitvoerende taak bij de landelijke wet- en regelgeving. Dit betekent vooral dat zij externe veiligheid mee moeten nemen bij het verlenen van milieuvergunningen en bij het nemen van ruimtelijke besluiten zoals bestemmingsplannen.

Maar daarnaast hebben gemeenten zelf ook vrijheid om binnen de wettelijke kaders eigen beleid te ontwikkelen en maatregelen te treffen om risico’s te beperken. In de Beleidsvisie Externe Veiligheid geven de drie gemeenten aan hoe zij deze beleidsvrijheid invullen. Daarmee wordt duidelijkheid gegeven aan burgers en bedrijven, hoe omgegaan wordt met de ruimtelijke scheiding tussen risicobronnen en kwetsbare objecten zoals woningen.

Wat zijn de keuzemogelijkheden?

Binnen de kaders van de wet kunnen gemeenten zelf een aantal keuzes maken over de acceptatie van risico’s binnen de gemeentegrenzen. Laten we bijvoorbeeld nieuwe gevaarlijke bedrijven toe binnen de gemeente en zo ja, op welke plaatsen? Is het bouwen van nieuwe woonwijken voor de gemeente belangrijker dan de uitbreidingsplannen van een bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt? Is het acceptabel dat zich binnen een woonwijk een LPG-tankstation bevindt? Over al deze vragen hebben de gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem in de Beleidsvisie Externe Veiligheid een gezamenlijk standpunt ingenomen. Omgevingsvergunningen met activiteit milieu en ruimtelijke besluiten zullen in de toekomst worden getoetst aan de uitgangspunten uit de beleidsvisie.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Twee begrippen spelen een belangrijke rol bij het beoordelen van risico’s: plaatsgebonden risico en groepsrisico. De beleidskeuzes van de gemeenten zijn in de beleidsvisie vastgelegd aan de hand van deze begrippen. In de beleidsvisie worden deze begrippen toegelicht.

De beleidsuitgangspunten van de gemeenten

De ambitie van de gemeenten is in de beleidsvisie als volgt omgeschreven:

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem willen zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving.

De acceptatie van risico’s wordt gestuurd door:

  • -

    de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;

  • -

    de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in de gemeenten te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren. 

Deze ambitie is voor verschillende gebiedstypen verder uitgewerkt. Een samenvatting van de uitgangspunten is weergegeven in bijlage 4. Voor een volledige beschrijving van de uitgangspunten per gebiedstype en de consequenties daarvan wordt naar hoofdstuk 3 van de beleidsvisie verwezen. Hieronder wordt de essentie van het gemeentelijk beleid per gebiedstype samengevat

 

Woonwijken

Een woonwijk is een rustig woongebied dat is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen en verspreid voorkomende solitaire bedrijven komen vrijwel geen andere functies voor. Om de burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving te bieden worden in dit gebiedstype geen nieuwe bedrijven toegelaten die een veiligheidsrisico veroorzaken. Er bevindt zich 1 bestaand Bevi bedrijf in het gebiedstype woonwijk (LPG tankstation in Nieuwendijk). Dit bedrijf wordt toegestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet verder groeit.

 

Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt door de gemeenten niet geaccepteerd. De gemeenten streven er naar dat zich binnen het invloedsgebied van een risicovol bedrijf geen kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen bevinden zoals kinderen, bejaarden en zieken.

 

Woonlinten

Lintbebouwing in of direct grenzend aan het buitengebied kent naast de woonfunctie ook (overwegend agrarische) bedrijvigheid.

De uitgangspunten voor woonlinten komen overeen met die voor woonwijken met één uitzondering: Nieuwe overige risicovolle bedrijven worden niet toegestaan tenzij er sprake is van zwaarwegende belangen of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft.

 

Buitengebied

Voor het buitengebied gelden dezelfde uitgangspunten als voor woonlinten. Verschil is echter dat zich in het buitengebied in de bestaande situatie wel risicovolle bedrijven bevinden (LPG tankstations en propaantanks).

 

Bedrijventerreinen

Bedrijventerreinen zijn locaties waar bedrijvigheid geconcentreerd is. Hiertoe worden grote terreinen gerekend waar meerdere bedrijven aanwezig zijn maar ook locaties waar grotere solitaire bedrijven gevestigd zijn kunnen als bedrijventerrein zijn aangemerkt. In principe zijn bedrijventerreinen het meest geschikte gebiedstype om Bevi-bedrijven en overige risicovolle bedrijven toe te laten vanwege de concentratie van bedrijfsmatige activiteiten en de verminderde aanwezigheid van kwetsbare objecten zoals woningen. Dit geldt echter niet voor alle bedrijventerreinen in dezelfde mate. In de bestemmingsplannen van de bedrijventerreinen is aangegeven welke milieucategorieën maximaal toelaatbaar zijn. Dit geeft een indicatie van de toelaatbaarheid van risicovolle inrichtingen.

In relatie tot externe veiligheid worden in deze beleidsvisie twee typen bedrijventerreinen onderscheiden.

  • 1.

    Bevi-bedrijven en overige inrichtingen worden in principe toegelaten

  • 2.

    Bevi-bedrijven en overige inrichtingen worden in principe niet toegelaten

In bijlage 6 worden de bedrijventerreinen genoemd en wordt aangegeven tot welke type zij behoren.

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1.1. Aanleiding

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben besloten een gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid op te stellen die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de drie gemeenten samen. Deze ambitie sluit aan op de huidige ambtelijke samenwerking in de aanloop naar de bestuurlijke fusie van de drie gemeenten per 1 januari 2019. Het startpunt is per gemeente verschillend en de op te stellen beleidsvisie heeft tevens tot doel om het externe veiligheidsbeleid van de drie gemeente te uniformeren.

De uitgangssituatie per gemeente was als volgt:

  • -

    Gemeente Aalburg had een Beleidsvisie externe veiligheid (RMD, december 2010). Deze diende te worden geactualiseerd. De EV risico’s (EV = externe veiligheid) in de gemeente zijn zeer beperkt.

  • -

    Gemeente Werkendam had een Beleidsvisie externe veiligheid (Oranjewoud, mei 2010) en een Uitvoeringsbeleid (RMD, maart 2012). Het beleid was gedateerd en diende te worden geactualiseerd. In de gemeente Werkendam zijn de risico’s als gevolg van de aanwezige bedrijvigheid wat groter dan in Aalburg en Woudrichem. Knelpunten doen zich echter niet voor.

  • -

    Gemeente Woudrichem had een beperkte Beleidsvisie externe veiligheid die was opgenomen in het gemeentelijk milieubeleidsplan (2011). De EV-risico’s in de gemeente zijn zeer beperkt.

 

Voorliggende Beleidsvisie Externe Veiligheid 2017 biedt een toetsingskader voor gemeentelijke besluiten over omgevingsvergunningen en ruimtelijke plannen in relatie tot de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 1.2. Waarom een beleidsvisie EV?

Artikel 1.2.1 Risico’s zijn onvermijdelijk

Een risicoloze samenleving bestaat niet. Risico’s zijn onlosmakelijk verbonden met onze behoefte aan consumptiegoederen. Maar we kunnen wel ons best doen om risico’s waar mogelijk te voorkomen en waar aanwezig zo goed mogelijk te beheersen. Daar willen de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem zich met de beleidsvisie sterk voor maken.

Het beheersen van risico’s die het gevolg zijn van de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen noemen we externe veiligheid.

Hoewel de kans op ongelukken met gevaarlijke stoffen klein is, kunnen de gevolgen groot zijn. Enkele rampen uit het verleden hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico’s. Externe veiligheid is landelijk een belangrijk thema geworden. De vraag is wat we kunnen doen om de aanwezigheid van risico’s tot een acceptabel niveau te beperken. En wat is een acceptabel niveau? Dit is een complex vraagstuk. Dit komt onder andere doordat risico’s door mensen verschillend ervaren worden. De overheid staat voor de uitdaging om op een heldere wijze tot een afweging te komen. Hiervoor is samenwerking nodig met meerdere partijen die ieder vanuit hun achtergrond een verantwoordelijkheid kennen.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld.

Naast de regulerende en sturende rol van de rijksoverheid hebben provincies en gemeenten ook nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om de risico’s voor hun burgers te beperken en beheersen. De Beleidsvisie Externe Veiligheid geeft aan hoe de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem, die gezamenlijk de gemeente Altena zullen vormen, invulling geven aan deze verantwoordelijkheid.

Artikel 1.2.2. Gemeenten hebben beleidsvrijheid

Gemeenten hebben de wettelijke taak om te zorgen voor een schone, gezonde en veilige leefomgeving voor hun inwoners. Dit betekent dat gemeenten een belangrijke verantwoordelijkheid hebben bij de omgang met risico’s.

Deze verantwoordelijkheid komt op twee manieren tot uitdrukking:

  • 1.

    Gemeenten moeten de normen in acht nemen die door de rijksoverheid zijn vastgelegd en toezien op de naleving hiervan. Deze normen zijn bedoeld om iedereen in Nederland een basisveiligheid te kunnen garanderen;

  • 2.

    Gemeenten kunnen een eigen beleidsvrijheid invullen. Binnen de regelgeving is bewust ruimte gecreëerd voor gemeenten om zelf veiligheidsbeleid te formuleren en uit te voeren.  

    Ad 1. De normen liggen vast in landelijke regelgeving zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de begrippen- en afkortingenlijst (bijlage 1) bij deze beleidsvisie is relevante wet- en regelgeving opgenomen. In het Bevi en andere wet- en regelgeving zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Ook voor transportrisico’s en buisleidingen zijn normen vastgelegd. De normen moeten een basisveiligheid garanderen en worden weergegeven als ruimtelijke contouren waarbinnen beperkingen gelden voor bepaalde functies. Gemeenten moeten de normen voor bedrijven en transport hanteren bij vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer en bij ruimtelijke planvorming (Wet ruimtelijke ordening). De exploitanten en vervoerders moeten deze grenzen in acht nemen bij het uitoefenen van hun activiteiten.

     

    Ad 2 De beleidsvrijheid vraagt van een gemeente om na te denken over keuzes die van invloed zijn op de risico’s waaraan burgers worden blootgesteld en om invulling en sturing te geven aan de rollen die diverse partijen hebben bij het beheersen van risico’s. De beleidsvrijheid is op meerdere beleidsterreinen aanwezig en wordt hierna toegelicht. Deze heeft betrekking op het hanteren van de richtwaarde en op de invulling en verantwoording van het groepsrisico. Als gevolg van de komst van de Omgevingswet zullen er naar verwachting enkele wijzigingen komen met betrekking tot de wijze waarop de beleidsvrijheid kan worden ingevuld. Hierop wordt in paragraaf 1.3 nader ingegaan.

     

    Beleidsvrijheid bij het plaatsgebonden risico[1]

    De normen in de regelgeving zijn gebaseerd op het plaatsgebonden risico. Voor sommige gebouwen en verblijfsgebieden gelden de normen als harde grenswaarde waarvan niet mag worden afgeweken (kwetsbare objecten). Voor andere gebouwen en verblijfsgebieden is sprake van een zachtere norm, namelijk een richtwaarde of streefwaarde (beperkt kwetsbare objecten). De gemeente heeft beleidsvrijheid bij het vastleggen wat onder (beperkt) kwetsbare objecten wordt verstaan en heeft daarmee invloed op het al dan niet toelaten van deze objecten in de nabijheid van risicobronnen.

        

    Beleidsvrijheid bij het groepsrisico[2]

    Naast harde normen die een basisveiligheid moeten garanderen, is er ook nog een maatschappelijke, politieke afweging of het blootstellen van grote groepen mensen aan een potentiële ramp wel verantwoord is. Deze afweging van blootstelling van grote groepen mensen aan risico’s noemen we ook wel het groepsrisico. Hiervoor geldt geen normstelling maar een oriëntatiewaarde en de gemeente moet zelf bepalen wat zij acceptabel vindt.

     

    Ruimtelijke ordening als sturingsmechanisme

    De belangrijkste beleidsvrijheid voor een gemeente is die van de ruimtelijke ordening. Het creëren van afstand tussen risicobronnen en (beperkt) kwetsbare objecten is daarbij een belangrijk instrument. De aanwezigheid van risico’s vanwege bedrijven en transportroutes en de nabijheid van (grote groepen) burgers in gebouwen en verblijfsgebieden rondom die risicobronnen wordt in hoofdzaak bepaald door wat er in de ruimtelijke plannen is vastgelegd. Als basis voor de ruimtelijke keuzes beschrijven de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem in voorliggende beleidsvisie hoe zij omgaan met bestaande risico’s en met het toelaten van nieuwe risico’s.

     

    Beleidsvrijheid bij transport

    De gemeente heeft in principe de mogelijkheid om het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg gericht te sturen. In de praktijk zijn de mogelijkheden soms beperkt omdat er binnen de gemeente geen alternatieve routes beschikbaar zijn.

     

    Beleidsvrijheid bij het beheer van risico-informatie en risicocommunicatie

    Gemeenten moeten zorgen voor actueel inzicht in de risico’s waar burgers aan blootgesteld worden. Om aan deze plicht invulling te geven wordt voor het grondgebied van de drie gemeenten een signaleringskaart opgesteld.

    De Veiligheidsregio draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de rampen en crises die de regio kunnen treffen en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding of beheersing hiervan. Maar risicocommunicatie is niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio maar vraagt om een gezamenlijke aanpak door veiligheidsregio’s, gemeenten en risicoveroorzakers.

     

    Beleidsvrijheid bij zelfredzaamheid

    Er zijn bevolkingsgroepen die extra bescherming nodig hebben, zoals kinderen, bejaarden, gehandicapten, zieken, maar ook bijvoorbeeld gevangenen. Het huisvesten van deze groepen personen binnen een invloedsgebied van een risicobron brengt een maatschappelijk risico met zich mee. In de beleidsvisie geven de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem aan in welke situaties het huisvesten van minder zelfredzame personen in een invloedsgebied verantwoord is en wanneer niet. Tevens zullen mogelijke maatregelen worden genoemd welke eventueel getroffen kunnen worden om huisvesting van deze bevolkingsgroepen zo veilig mogelijk te laten gebeuren. De nadere uitwerking van beleid en maatregelen is afhankelijk van voorkomende situaties en is geen onderdeel van de beleidsvisie.

     

    Mogelijkheden tot optimalisatie van de risicosituatie

    Naast risicobeperkende maatregelen bij de risicobron, het creëren van afstand tussen bron en kwetsbare objecten en het voorkomen van de aanwezigheid van grote groepen mensen nabij risicobronnen kan de Veiligheidsregio adviseren over maatregelen om de risicosituatie te verbeteren. Het gaat daarbij om maatregelen die betrekking hebben op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een calamiteit zoals, het niet toelaten van verminderd zelfredzame personen in een gebied, de inrichting van het gebied met het oog op vluchtwegen en het treffen van constructietechnische en brandwerende voorzieningen aan gebouwen.

     

    In de Beleidsvisie Externe Veiligheid wordt de gemeentelijke beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid ingevuld. Bij de invulling van de beleidsvrijheid staat een brede en transparante afweging van risico’s tegen andere gemeentelijke belangen en ambities centraal.

    Enkele van de vragen die hierbij beantwoord worden zijn: “Laten we gevaarlijke bedrijven toe in onze gemeente en zo ja, op welke plaatsen?”, “Kunnen we dit combineren met onze woningbouwambities?” en “Waar kiezen we voor sanering of verplaatsing van risicovolle situaties?”.

     

[1] Het plaatsgebonden risico, afgekort met PR, geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR heeft geen relatie met de omgeving. Zie bijlage 1 voor meer informatie over het PR en over de 10-6 contour die bij de normstelling een belangrijke rol speelt.

 

[2] Het groepsrisico, afgekort met GR, is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van 10 personen of meer overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof. De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de kans dat zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet maar ook door het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de risicobron. Zie bijlage 1 voor meer informatie over het GR.

Artikel 1.3. Omgevingsveiligheid en de Omgevingswet

Naar verwachting wordt in 2021 de nieuwe Omgevingswet van kracht. Daarin staat een meer integrale benadering van de omgevingskwaliteit centraal. Met betrekking tot een veilige omgeving wordt landelijk het Programma modernisering omgevingsveiligheid uitgevoerd. De aanpak van dat programma is nieuw en vastgelegd in de Nota Modernisering omgevingsveiligheid en het bijbehorend Uitvoeringsprogramma voor de periode 2015-2018.

In de Nota zijn de volgende vijf beleidsvoornemens opgenomen, met elk één of meerdere acties, die verder worden uitgewerkt.

  • -

    Een bredere invulling van het beleidsdoel.

    Om het evenwicht tussen risicobron en een veilige omgeving meer te benadrukken is gekozen voor de term ’omgevingsveiligheid’.

  • -

    Afweging omgevingsveiligheid vroeg in het (RO)proces.

    Nieuw in het beleid is dat veiligheid vooraan in het ontwerpproces verankerd wordt op een wijze die een transparante en brede afweging mogelijk maakt. Dit wordt bereikt door veiligheid vroeg in het proces als ontwerpvariabele voor de ruimtelijke inrichting van het stedelijk gebied te gebruiken. Daarbij moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de situering van nieuwe gebouwen voor minder zelfredzame personen.

  • -

    Een robuust ruimtegebruik.

    Een ander nieuw accent is de keuze voor een gebiedsgerichte benadering voor chemische clusters van nationale en regionale betekenis. Door een robuuste gebiedsgerichte contour rond risicovolle bedrijven is er voor de middellange termijn handelingsperspectief voor zowel de risicovolle bedrijven als voor wonen, werken en recreëren in de omgeving van die bedrijven. Zo blijft er voldoende afstand tussen de risicobron en diverse gebruiksfuncties in de omgeving. Dat is goed voor het vestigingsklimaat voor bedrijven en voor de veiligheidsbeleving in de omgeving van bedrijven.

  • -

    Risicoberekeningen en waardering van veiligheidsmaatregelen.

    Het beleidsvoornemen is rekenen waar het er toe doet en waardering van nieuwe veiligheidsmaatregelen. Om toepassing van nieuwe veiligheidsmaatregelen te bevorderen wordt het instrument van expert judgement om veiligheidswinst in te schatten, nader uitgewerkt.

  • -

    Monitoring en indicatoren.

    Om de effectiviteit van het omgevingsveiligheidsbeleid te kunnen vaststellen zijn er goede indicatoren nodig. Vooralsnog biedt het gebruik van de plankaart behorend bij het bestemmingsplan op lokaal niveau de meeste potentie. Nu maakt deze kaart deel uit van het bestemmingsplan, bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet hoort de kaart bij het omgevingsplan.

 

Met de komst van de Omgevingswet zullen de termen beperkt kwetsbare en kwetsbare gebouwen en locaties en zeer kwetsbare gebouwen gehanteerd gaan worden. Deze begrippen zullen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) worden vastgelegd. Het Bkl maakt onderscheid tussen verschillende gebouwen en locaties naarmate zij gevoeliger zijn in geval van een ongeval, en dus meer kwetsbaar in het licht van externe veiligheidsrisico’s. Beperkt kwetsbare gebouwen zijn onder meer gebouwen met een woon- en logiesfunctie met ten hoogste 2 functies per hectare of een bijeenkomstfunctie met ten hoogste 50 personen. Bij beperkt kwetsbare locaties kan worden gedacht aan locaties voor woonwagens en woonboten met een lage bebouwingsdichtheid en evenementenlocaties (open lucht) waar tot 5000 bezoekers aanwezig zullen zijn. Deze gebouwen en locaties worden als kwetsbare gebouwen en locaties bestempeld als zij – grofweg gezegd – voorkomen in een gebied met een hogere bebouwingsdichtheid of als zij in regel meer bezoekers hebben.

De categorie ‘zeer kwetsbare gebouwen’ is nieuw in het Bkl. Het betreft gebouwen waar zich veel mensen bevinden die minder zelfredzaam zijn, of waarvan de bewoners moeizaam weg kunnen komen. Te denken valt aan ziekenhuizen en verpleeghuizen, woonfuncties voor zorg, basisonderwijsfuncties en kinderopvang.

Artikel 1.4. Samenwerking en afstemming is cruciaal

Externe veiligheid heeft raakvlakken met veel beleidsvelden. Hierbij zijn veel verschillende partijen betrokken, zowel binnen de gemeentelijke organisatie als daarbuiten. Belangrijke spelers hierbij zijn de beleidsvelden milieu, ruimtelijke ordening en openbare veiligheid (Veiligheidsregio). Daarnaast spelen ook verkeer- en vervoer en risicocommunicatie een rol. Maar ook de veroorzakers van risico’s en de aanwezige personen in de nabijheid van een risicobron zijn onmisbaar in het proces. Samenwerking is daarom een belangrijk thema in de beleidsvisie.

Artikel 1.5. Doel van de beleidsvisie externe veiligheid

Vanuit de verantwoordelijkheid om burgers een veilige leefomgeving te bieden en vanuit het besef dat risico’s onvermijdelijk zijn, hebben de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem besloten een heldere visie op te stellen over de omgang met externe veiligheid binnen de gemeentegrenzen. 

Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, worden uitgangspunten vastgelegd waarmee op een gestructureerde wijze invulling wordt gegeven aan de beleidsvrijheid die de gemeente binnen de bestaande en toekomstige wettelijke kaders ter beschikking staat.

Met de beleidsvisie worden de volgende doelstellingen nagestreefd.

  • 1.

    Inzicht in de aanwezige risico’s op een signaleringskaart.  

  • 2.

    Invulling van de beleidsvrijheid zoals verwoord in paragraaf 1.2.2 

  • 3.

    Een gebiedsgerichte uitwerking van het beleid met oplossingen die passen bij de gebiedskenmerken. 

      

Hoofdstuk 2 De bestaande risicosituatie

Artikel 2.1. Profiel van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem

Aalburg, Werkendam en Woudrichem fuseren op 1 januari 2019 tot de nieuwe gemeente Altena. Met een oppervlakte van 226,6 km2 wordt het de grootste gemeente van Noord-Brabant. Op 17 november 2016 heeft een werkgroep een toekomstvisie voor deze nieuwe gemeente gepresenteerd. Deze is tot stand gekomen met inbreng van een aantal visiegroepen. De in voorliggende paragraaf opgenomen profielschets is op deze toekomstvisie gebaseerd.

De nieuwe gemeente telt circa 54.500 inwoners en bestaat uit 21 woonkernen. De verdeling van het aantal inwoners was op 1 januari 2017 als volgt:

Aalburg: 13.070

Werkendam: 26.844

Woudrichem: 14.537

Een groot deel van de gemeenten betreft landelijk of natuurgebied, met aan de westzijde een deel van de Biesbosch en aan de zuid- en oostzijde voornamelijk agrarisch gebied. Het gebied kent rijke cultuurhistorische waarden. Woudrichem is een oude vestingstad, met veel monumentale panden. De kernen van de gemeente Aalburg kennen een historische plattelandsbebouwing. En ook de Biesbosch is een natuurgebied met een rijke culturele en recreatieve waarde. Ook loopt de Nieuwe Hollandse Waterlinie door de gemeenten.

Het gebied is omringd door water: de Boven en Nieuwe Merwede aan de noord- en westzijde, de Afgedamde Maas aan de oostzijde en de Bergsche Maas aan de zuidzijde.

De ontsluiting over de weg gaat via bruggen: de A27 naar het noorden en het zuiden, de N267 naar het zuiden en de N322 naar het noordoosten. Direct buiten het gebied zijn belangrijke knooppunten richting de A2, A15 en A59.

Daarnaast zorgen veerdiensten voor verbinding.

Ontsluiting per spoor is er niet, wel is er streekbusvervoer.

In de samenwerkende gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem wordt de kwaliteit van de leefomgeving bepaald door een veelzijdige en samenhangende mix van woonfuncties, natuur en recreatie en van bedrijvigheid.

Bij het streven naar een balans tussen deze functies gelden zelfredzaamheid, duurzaamheid en veelzijdigheid als belangrijke beleidsuitgangspunten.

Een gebiedsgerichte visie op de acceptatie van risico’s sluit hierop aan.

Artikel 2.2. Beschikbaarheid van gegevens over risico’s 

Ten behoeve van het opstellen van de beleidsvisie externe veiligheid is een inventarisatie uitgevoerd naar de bestaande fysieke externe veiligheidsituatie in de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem.

Voor het merendeel van de bedrijven (de categoriale inrichtingen) gelden vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico (PR).

Voor de hoogte van het groepsrisico (GR) van deze categoriale bedrijven kan slechts een indicatie gegeven worden. Conform het Bevi hoeft er namelijk geen berekening uitgevoerd te worden, maar dient enkel de werkelijke bevolkingsdichtheid vergeleken te worden met de maximaal toelaatbare bevolkingsdichtheid. Op basis daarvan kan dan een kwalitatieve uitspraak worden gedaan over de hoogte van het groepsrisico: (ruim) boven of onder de oriënterende waarde. Voor LPG-tankstations bestaat er de LPG-rekentool waarmee op een redelijk eenvoudige manier wel een exacte berekening van het groepsrisico uitgevoerd kan worden. Het invloedsgebied van categoriale inrichtingen is standaard vastgelegd.

Voor een aantal bedrijven zal een QRA (Kwantitatieve risicoanalyse) uitsluitsel moeten geven over de exacte risico’s.

Artikel 2.3. Stationaire risicobronnen 

Artikel 2.3.1. Wet- en regelgeving

Stationaire bronnen zijn bedrijven en installaties waar het gebruik, de opslag of productie van gevaarlijke stoffen op een vaste plaats plaatsvindt. Voorbeelden hiervan zijn LPG-tankstations, ammoniak-koelinstallaties en opslagen met gevaarlijke stoffen.

We onderscheiden drie categorieën van stationaire bronnen: Brzo-inrichtingen, Bevi-inrichtingen en (overige) risicovolle inrichtingen.

afbeelding binnen de regeling Om te kunnen bepalen of een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd risicovol is wordt de Leidraad Risico Inventarisatie – deel Gevaarlijke stoffen, versie 6.1 december 2010 (LRI-GS 6.1 okt. 2010) gehanteerd. In deze Leidraad is een drempelwaardetabel opgenomen. Een actuele versie hiervan is te vinden op www.risicoregister.nl. Indien de vergunde hoeveelheid gevaarlijke stoffen bij een bedrijf de waarden genoemd in de tabel overschrijdt, dan wordt dit bedrijf aangewezen als risicovol (b.v. propaantanks > 3 m3). Indien de vergunde hoeveelheid gevaarlijke stoffen bij een bedrijf bovendien de waarden genoemd in het Bevi overschrijdt, dan valt dit bedrijf onder de werksfeer van het Bevi (b.v. propaantanks > 13 m3).

De zwaarste typen risicovolle inrichtingen vallen onder de werkingssfeer van het Brzo.

Met betrekking tot LPG tankstations en propaantanks hebben zich in respectievelijk 2015 en 2016 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving voorgedaan.

Wijzigingen propaantanks in het Bevi/Revi

Per 1 juli 2015 is de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gewijzigd. Met name de aanpassing van de Revi met betrekking tot propaantanks met een inhoud van 13-50 m3 heeft gevolgen. Er worden vaste afstanden vastgesteld voor propaantanks met een inhoud tussen 13 en 50 m3 en een doorzet tot 600 m3 per jaar. Inrichtingen waar deze tanks aanwezig zijn vielen al onder de werking van het Bevi, maar de externe veiligheidsrisico’s moesten per geval berekend worden. Door deze wijziging hoeft dat in de meeste gevallen niet meer. Met deze wijziging wordt ook aangesloten bij het programma ‘Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid’, waarmee I en M een veilige leefomgeving rond risicobronnen wil bevorderen en ook ontwikkelingen mogelijk wil maken. Eén van de uitgangspunten van het beleid is het omgaan met rekenmethodieken te vereenvoudigen, onder andere door voor standaardsituaties meer gebruik te maken van tabelwaarden en vuistregels, zodat minder vaak risicoberekeningen moeten worden uitgevoerd. Het vaststellen van afstanden voor propaantanks past hier dus goed bij.

Een inventarisatie van propaantanks die onder de Revi vallen wordt uitgevoerd en tevens wordt de jaarlijkse doorzet propaan, op basis waarvan de veiligheidsafstanden bepaald

kunnen worden, geïnventariseerd. Op basis van deze inventarisatie kunnen de vergunningen van de tanks ambtshalve worden aangepast.

In onderstaande tabel uit de nieuwe Revi zijn de afstanden weergegeven.

afbeelding binnen de regeling In onderstaande tabel zijn de afstanden van het invloedsgebied weergegeven.

afbeelding binnen de regeling De wijzigingen voor propaantanks worden verwerkt in het RRGS.

Op propaantanks is ook het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) ofwel het Activiteitenbesluit van toepassing. In het Activiteitenbesluit worden geen risicocontouren voor propaantanks aangegeven, maar veiligheidsafstanden die (ongeacht de planologische situatie) in acht genomen dienen te worden. Afhankelijk van de grootte van de tank is deze veiligheidsafstand 10 of 15 meter. Voor alle propaantanks geldt een meldingsplicht. Alvorens over te gaan tot publicatie van meldingen toetst de gemeente de melding aan de veiligheidsafstanden uit het Barim.

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations

Op 1 juli 2016 is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations gepubliceerd. Deze gaat uit van een effectbenadering en is een uitwerking van de op handen zijnde modernisering van het omgevingsbeleid. Dit zal vorm krijgen onder de Omgevingswet en daarmee zijn juridische status krijgen.

De circulaire is van toepassing als door een wijziging meer personen binnen de effectzone aanwezig kunnen zijn. LPG-autogastankstations vallen onder de werking van het Bevi. Een gemeente wordt gevraagd de circulaire toe te passen als zij een besluit neemt dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van dat tankstation aanwezig kunnen zijn. Het gaat hierbij om besluiten in het kader van een nieuw bestemmingsplan of een omgevingsvergunning milieu (oprichting). Daarbij staan de effecten van ongevalscenario’s centraal. De circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen, óf alleen positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot effecten van ongevalscenario’s.

Belangrijke uitgangspunten van de circulaire zijn:

  • -

    In beginsel geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een afstand van 60 meter.

  • -

    In beginsel geen zeer kwetsbare objecten (zoals ziekenhuizen) binnen een afstand van 160 meter.

 

Voorbeelden die onder de circulaire vallen zijn:

  • -

    Besluiten waarbij de gemeente extra (beperkt) kwetsbare objecten binnen de effectzone toestaat. Een voorbeeld hiervan is de inpassing van woningen of een kinderdagverblijf.

  • -

    Een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. 

Voorbeelden die niet onder de circulaire vallen zijn:

  • -

    Besluiten waarbij de veranderingen alleen leiden tot een grotere kans op een calamiteit, maar niet tot een groter effect van deze calamiteit. Een voorbeeld hiervan is de doorzet van een LPG-tankstation.

  • -

    Besluiten waarbij de verandering alleen tot gelijkblijvende en positieve veiligheidsgevolgen leidt. Een voorbeeld hiervan is het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan.

  • -

    Inrichtingen waarvoor een QRA nodig is.

 

In de circulaire wordt het bevoegd gezag gevraagd rekening te houden met de genoemde effectafstanden. Dit wil zeggen dat gevraagd wordt deze afstand in beginsel aan te houden. Afwijken van deze afstanden kan gemotiveerd plaatsvinden als er veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. Volgens de circulaire moeten de argumenten dan veiligheidsgerelateerd zijn.

De mogelijkheid om op basis van argumenten af te wijken loopt vooruit op de ontwikkeling van het omgevingsveiligheidsbeleid en het stelsel van de Omgevingswet. Ook hier geldt namelijk een strikt afwijkingsregime.

 

Met het verkleinen van de risicoafstanden in het kader van de Revi wordt de maximale veiligheidsafstand voor LPG-tankstations met ondergrondse opslag van LPG verlaagd van 110 naar 40 meter. In de nieuwe situatie vindt in het gebied tussen 40 en 110 meter geen risicoafweging meer plaats voor het plaatsgebonden risico. De afstand waar slachtoffers in geval van een calamiteit kunnen voorkomen is veel groter. Op basis hiervan is het nodig om naast een gebruikelijke risicobenadering in het kader van Bevi/Revi ook een effectbenadering toe te passen bij de beoordeling van besluitvorming rondom LPG-tankstations.

afbeelding binnen de regeling

Artikel 2.3.2. Stationaire risicobronnen in de gemeente Aalburg

In het RRGS zijn 10 risicovolle inrichtingen opgenomen waarvan twee Bevi-bedrijven: Eén LPG-tankstation en één propaantank van 18 m3. Van het LPG-tankstation is de maximale doorzet in de milieuvergunning vastgelegd.

De overige 7 risicovolle inrichtingen zijn propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3. BRZO-inrichtingen komen in de gemeente Aalburg niet voor.

Over het grondgebied liggen 4 invloedsgebieden van bedrijven uit omliggende gemeenten. Dit betreft de bedrijven Stahl Europe BV (Waalwijk), DSM NeoResins BV (Waalwijk) en het Regionaal overslagcentrum Waalwijk BV. Daarnaast is op de risicokaart een (niet-wettelijk) effectgebied aangegeven van Neptune Aalst maar hieraan hoeft niet getoetst te worden. Om deze reden zijn de contouren ook niet opgenomen op de bijbehorende signaleringskaart.

Artikel 2.3.3. Stationaire risicobronnen in de gemeente Werkendam

In het RRGS zijn 40 inrichtingen opgenomen, 6 daarvan zijn Bevi-bedrijven waarvan 5 LPG-tankstations en 1 propaantank. De doorzetten van de LPG-tankstations zijn in de vergunning vastgelegd.

De overige risicovolle inrichtingen betreffen agrariërs en recreatie-inrichtingen met een propaantank van 3 m3 of groter, zwembaden en kunststofverwerkers.

Daarnaast is er nog een aantal inrichtingen met een opslag onder de 10.000 kg gevaarlijke stoffen in een PGS-loods (gebouw waarin gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen conform de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Deze dienen op grond van de hoeveelheid wel opgenomen te worden in het RRGS maar vallen niet onder het Bevi.

Over het grondgebied van de gemeente Werkendam bevindt zich een klein invloedsgebied van buiten de gemeente gelegen inrichtingen, namelijk Shell Nederland Chemie te Moerdijk. Wel is op de risicokaart een (niet-wettelijk) effectgebied aangegeven Van Dupont Dordrecht maar hieraan hoeft niet getoetst te worden.

Artikel 2.3.4. Stationaire risicobronnen in de gemeente Woudrichem

Er zijn 3 inrichtingen in het RRGS opgenomen. Dit zijn 2 Bevi-bedrijven (LPG tankstations) en 1 gasdrukregel- en meetstation van Intergas NV. Dit station heeft conform het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand van 15 meter.

De doorzetten van de LPG-tankstations zijn in de vergunning vastgelegd.

Over het grondgebied van de gemeente Woudrichem bevinden zich geen invloedsgebieden van buiten de gemeente gelegen inrichtingen.

De ligging van de stationaire risicobronnen weergegeven op de signaleringskaart (bijlage2) en op de risicokaart (www.risicokaart.nl).

Artikel 2.4. Transportrisico’s

Artikel 2.4.1. Wet- en regelgeving

Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden en daarmee het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Deze nieuwe wet- en regelgeving is het wettelijk kader voor de beoordeling van risico’s die ontstaan door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico opgenomen en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en verantwoording van het groepsrisico. Omdat deze regelgeving relatief nieuw is wordt deze in deze paragraaf nader toegelicht.

Voor de bepaling van het groepsrisico dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en dergelijke die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de regeling Basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet weg, water en/of spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet zijn opgenomen.

Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor Basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een Rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Dit betreft een wettelijke afstand die in bestemmingsplannen moet worden opgenomen. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijk besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas.

Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

In de volgende figuur zijn in één overzicht het principe van de veiligheidszone, het plasbrandaandachtgebied (PAG) en het groepsrisico weergegeven. Ter verduidelijking: de aangegeven begrenzingen gelden ook voor de andere kant van de weg. Het plasbrandaandachtgebied wordt opgemeten vanuit de rechterrand van de rechterrijstrook, de veiligheidszone vanuit het midden van de weg.

Het rijk heeft langs alle hoofdwegen (vnl. rijkswegen) een maximale ligging van deze ruimtelijke contouren vastgelegd. Bij nieuwe ruimtelijke plannen moeten gemeenten rekening houden met deze maximale risico's van het vervoer. Dat betekent dat binnen een bepaalde zone langs de weg (dit is de veiligheidszone) geen kwetsbare objecten gebouwd mogen worden.

afbeelding binnen de regeling De grootte van de veiligheidszone is langs elke weg anders, afhankelijk van de hoeveelheid

en samenstelling van het vervoer. De kern van het Basisnet is dat de risico’s van het vervoer binnen de veiligheidszone blijven en dat (nieuwe) bebouwing daar buiten blijft als het gaat om woningen en andere plaatsen waar mensen gedurende langere tijd aanwezig zijn.

Indien binnen het invloedsgebied nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Het invloedsgebied van de A27 bedraagt 4000 meter.

Routering gemeentelijke wegen

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) biedt gemeenten de mogelijkheid om een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aan te wijzen. Dit houdt in dat één of meerdere wegen worden aangewezen waarover gevaarlijke stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd.

Routering is zinvol als:

  • -

    er veel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

  • -

    de gereden routes niet de meest wenselijke zijn vanuit externe veiligheidsoogpunt gezien, bijvoorbeeld indien de routes langs/door dichtbevolkte gebieden of gebieden met grote kwetsbare objecten in de nabijheid lopen;

  • -

    alternatieve routes mogelijk zijn die veiliger zijn. 

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben geen routering vastgesteld. De Wet vervoer gevaarlijke stoffen biedt de gemeenten voldoende mogelijkheden om het vervoer van gevaarlijke stoffen te beheersen. Gebruik van ponten door risicovol transport dient te worden vermeden.

Basisnet Water

Voor vaarroutes is het Basisnet Water tot stand gekomen. Het Basisnet Water betreft de hoofdinfrastructuur over water en heeft alleen betrekking op bulkvervoer van stoffen die bij een ongeval een levensbedreigend effect kunnen hebben op ruime afstand van de infrastructuur. Het Basisnet Water bestaat uit een kaart met alle vaarwegen van CEMT klasse II en hoger (schepen van 55 meter en langer). De CEMT-klasse is een vaarwegklasse zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (CEMT). Afhankelijk van de van toepassing zijnde CEMT klasse kan een vrijwaringszone van toepassing zijn. De vrijwaringszone is een zone aan weerszijden grenzend aan een rijksvaarweg. Deze is te vergelijken met de PAG-zone langs het spoor en weg. Deze zone wordt gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg zoals opgenomen in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. De breedte van deze vrijwaringszone is terug te vinden in het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening).

 

Basisnet spoor

Spoorwegen vallen ook onder het Basisnet. Binnen de gemeentegrenzen is geen spoorweg aanwezig. Wel hebben aangrenzende gemeenten een spoortraject. Het invloedsgebied van zowel de Betuweroute als de route Dordrecht – Industrieterrein De Staart is wel gelegen over de gemeentegrenzen van Werkendam en Aalburg. Dit invloedsgebied is op de signaleringskaart aangegeven. Op grond van het Bevt dient het groepsrisico beperkt verantwoord te worden indien hierbinnen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt

Artikel 2.4.2. Transportrisico’s in de gemeente Aalburg

Rijkswegen

Binnen of grenzend aan de gemeente Aalburg bevinden zich geen rijkswegen.

Provinciale en gemeentelijke wegen

Binnen de gemeente zijn 2 provinciale wegen aanwezig: de N267 verbindt de gemeente met Heusden en Woudrichem en de N283 die de gemeente verbindt met Werkendam. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze maken geen deel uit van het basisnet. Op grond van het Bevt dient voor ontwikkelingen binnen 200 meter van een weg waarover een (significant) transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, het groepsrisico te worden bepaald en verantwoord.

In opdracht van de provincie Noord-Brabant is in 2008 onderzoek uitgevoerd naar het huidige en plaatsgebonden risico van transporten van gevaarlijke stoffen over provinciale en gemeentelijke wegen. Geconcludeerd is dat er langs geen enkele provinciale weg een PR 10-6 contour aanwezig is. Het groepsrisico ligt overal ruim onder de oriëntatiewaarde.

Ten aanzien van gemeentelijke wegen is in het onderzoek geconstateerd dat zich binnen de gemeente meerdere inrichtingen bevinden waarnaar bulktransport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meeste transporten vinden plaats ten behoeve van tankstations en propaantanks.

Het rapport uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. In deze rapportage is geconcludeerd dat in de gemeente Aalburg op geen van de gemeentelijke transportroutes sprake van een overschrijding van de normen voor het plaatsgebonden risico.

Voor vrijwel alle wegen kan zonder nader onderzoek gesteld worden dat het groepsrisico lager is dan 0,1 x OW. Dit betekent dat bij nieuwe kleinschalige ontwikkelingen nabij deze wegen geen inzicht hoeft te worden gegeven in het groepsrisico. Volstaan kan worden met een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Een uitzondering hierop geldt voor wegen waarlangs sprake is van een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare. Voor deze (deeltrajecten van deze) wegen is maatwerk nodig, indien er sprake is van ontwikkelingen binnen 200 meter van deze transportroutes.

Vaarwegen

De gemeente grenst niet aan doorgaande vaarroutes, welke in het Basisnet zijn vastgesteld.

Artikel 2.4.3. Transportrisico’s in de gemeente Werkendam

Rijkswegen

Binnen de gemeentegrenzen ligt 1 snelweg, namelijk de A27, Breda-Utrecht. Deze weg valt onder het Basisnet.

De wegen die opgenomen zijn in het Basisnet zijn opgedeeld in verschillende wegvakken.

Het wegvak dat de gemeente Werkendam ter hoogte van afrit 23 doorsnijdt is B41. De PR 10-6 (veiligheidszone) bedraagt 12 meter en er is een plasbrandaandachtgebied van 30 meter.

Provinciale en gemeentelijke wegen

Binnen de gemeente Werkendam bevinden zich twee provinciale wegen: De N283 tussen Hank en Dussen en een klein gedeelte van de N322 bij Nieuwendijk richting Almkerk. Op grond van het Bevt dient voor ontwikkelingen binnen 200 meter van een weg waarover een (significant) transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, het groepsrisico te worden bepaald en verantwoord.

Uit de globale beoordeling van de transportfrequenties over gemeentelijke wegen (2008) blijkt dat zich binnen de gemeente meerdere inrichtingen bevinden waarnaar bulktransport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meeste transporten vinden plaats ten behoeve van tankstations en propaantanks.

Geconstateerd is dat de transportintensiteit in de gemeente Werkendam zodanig gering is dat geen overschrijding of benadering is van de normen voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Het rapport uit 2008 is in 2017 geactualiseerd. In deze rapportage is geconcludeerd dat in de gemeente Werkendam op geen van de gemeentelijke transportroutes sprake van een overschrijding van de normen voor het plaatsgebonden risico.

Voor vrijwel alle wegen kan zonder nader onderzoek gesteld worden dat het groepsrisico die lager is dan 0,1 x OW. Dit betekent dat bij nieuwe kleinschalige ontwikkelingen nabij deze wegen geen inzicht hoeft te worden gegeven in het groepsrisico. Volstaan kan worden met een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Een uitzondering hierop geldt voor wegen waarlangs sprake is van een dichtheid van meer dan 100 personen per hectare. Voor deze (deeltrajecten van deze) wegen is maatwerk nodig, indien er sprake is van ontwikkelingen binnen 200 meter van deze transportroutes.

Vaarwegen

De gemeente grenst aan enkele doorgaande vaarroutes waarover ook gevaarlijke stoffen vervoerd worden (welke onder het Basisnet vallen): het betreft de Boven Merwede en de Beneden Merwede welke onderdeel vormen van de Corridor Rotterdam-Duitsland en de Nieuwe Merwede welke onderdeel is van de Corridor Westerschelde – Rijn. De vrijwaringszone bedraagt 25 meter. De Bergsche Maas valt niet onder het Basisnet.

Artikel 2.4.4. Transportrisico’s in de gemeente Woudrichem

Rijkswegen

Binnen de gemeente Woudrichem bevinden zich geen (Basisnet) rijkswegen.

Wel wordt opgemerkt dat het invloedsgebied van de A27 meer dan 4.000 meter bedraagt en over de grenzen van de gemeente Woudrichem ligt.

Provinciale en gemeentelijke wegen

Binnen de gemeente zijn 2 provinciale wegen aanwezig: de N267 verbindt de gemeente met Aalburg en de N322 die de A27 en de A2 verbindt. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen maken geen deel uit van het basisnet. Op grond van het Bevt dient voor ontwikkelingen binnen 200 meter van een weg waarover een (significant) transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, het groepsrisico te worden bepaald en verantwoord.

Uit het in 2008 uitgevoerde onderzoek blijkt dat er langs geen enkele provinciale weg een PR 10-6 contour aanwezig is. Het groepsrisico ligt overal ruim onder de oriëntatiewaarde, ook wanneer rekening wordt gehouden met de bouwambities van de gemeente.

Uit de globale beoordeling van de transportfrequenties over gemeentelijke wegen blijkt dat zich binnen de gemeente meerdere inrichtingen bevinden waarnaar bulktransport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De meeste transporten vinden plaats ten behoeve van tankstations en propaantanks.

Geconstateerd is dat de transportintensiteit in de gemeente Woudrichem zodanig gering is dat geen overschrijding of benadering is van de normen voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Woudrichem heeft geen opdracht gegeven het rapport uit 2008 in 2017 te actualiseren.

Vaarwegen

De gemeente grenst aan een doorgaande vaarroute waarover ook gevaarlijke stoffen vervoerd worden (welke onder het Basisnet vallen): het betreft de Boven Merwede welke onderdeel vormt van de Corridor Rotterdam-Duitsland. De vrijwaringszone bedraagt 25 meter.

afbeelding binnen de regeling In onderstaande tabel is de risicosituatie van transport samengevat.

Type transportas

Omschrijving

Risicosituatie

Rijkswegen

A27

    

Basisnet wegInvloedsgebied over deel van gemeenten Werkendam en WoudrichemPR 10-6 bij afrit 23 is 12 meter en PAG is 30 meter

Proviciale en

gemeentelijke wegen

N 267

N 283

N 311

Geen Basisnet wegenBij verantwoording GR: Volstaan met beschijving bestrijdbaarheid en zelfredzaamheidUitzondering: Bij personendichtheid > 100/ha en ontwikkelingen binnen 200 meter is maatwerk nodig.

Vaarwegen

Boven Merwerde

Beneden Merwede

Nieuwe Merwede

Basisnet waterVrijwaringszone 25 meter

Artikel 2.5. Risico’s van buisleidingen 

Artikel 2.5.1. Wet- en regelgeving

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb sluit aan bij de systematiek van het Bevi en gaat uit van PR en GR. Binnen de PR 10-6 mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden en binnen het invloedsgebied (of inventarisatie-afstand) dient het groepsrisico berekend en verantwoord te worden. De ligging van de buisleiding en de bijbehorende belemmeringenstrook dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

In het Bevb is een saneringsregeling opgenomen waarbij de saneringsverplichting bij de exploitant van de buisleiding is neergelegd. Dit geldt voor bestaande situaties en voor kwetsbare objecten die op grond van het bestemmingsplan zijn toegelaten (geprojecteerde kwetsbare objecten). Conserverende bestemmingsplannen waarin saneringssituaties aanwezig zijn (bestaand of geprojecteerd), worden beschouwd als bestaande situaties.

De gevolgen van deze nieuwe regelgeving voor de gemeentelijke ruimtelijke ordening kunnen groot zijn. Bestemmingsplannen moeten worden aangepast en de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden in de omgeving van buisleidingen zullen wijzigen.

Over een groepsrisico knelpunt wordt gesproken indien de hoogte van het groepsrisico boven de oriënterende waarde uitstijgt. Echter op geen enkele locatie binnen de drie gemeenten is tot nu toe een dergelijke overschrijding geconstateerd. Het verdient echter aanbeveling om de contouren opnieuw te berekenen omdat sinds de invoering van het Bevb met het rekenprogramma CAROLA moet worden gerekend.

Rondom buisleidingen dient rekening te worden gehouden met een belemmeringenstrook. De belemmeringenstrook dient opgenomen te worden in het bestemmingsplan ten behoeve van het mogelijk onderhoud aan de buisleiding. De breedte van de strook is bij hogedrukaardgasleidingen t/m 40 Bar 4 meter, en voor leidingen boven de 40 Bar 5 meter aan weerszijden van de leiding (totaal dus 8 of 10 meter). Binnen de strook geldt een algeheel verbod op het oprichten van bouwwerken (dus niet alleen kwetsbare objecten!). Tevens is binnen de strook voor graafwerkzaamheden een aanlegvergunning vereist. De belemmeringenstrook is te vergelijken met de zakelijke rechtsafstand uit de circulaire uit 1984. De afstanden uit deze circulaire zijn vaak terug te vinden in het bestemmingsplan. Indien dit niet het geval is, of als deze afstand niet overeenkomst met de nieuwe afstand van 5 meter uit het Bevb, dan dient het bestemmingsplan te worden aangepast.

Voor het groepsrisico geldt de verantwoordingsplicht zoals die ook voor inrichtingen geldt op grond van het Bevi. Bij vergunningverlening of ruimtelijke ontwikkelingen wordt (de verandering van) het groepsrisico beoordeeld binnen het invloedsgebied (van 1% letaliteit).

Artikel 2.5.2. Aanwezige buisleidingen

Leiding

Type

Afmetingen

Gemeente(n)

PR 10-6

Invloedsgebied (1% letaliteit)

A-618

Hogedruk aardgas

16”/76 Bar

Aalburg

geen

230 m (generiek bepaald[1])

Z-543-01

Hogedruk aardgas

8”/40 Bar

Woudrichem

Geen

100 m (generiek bepaald)

Z-543-02

Hogedruk aardgas

6”/40 Bar

Woudrichem, Werkendam (klein deel)

Geen

70 m (generiek bepaald)

Z-543-03

Hogedruk aardgas

8”/40 Bar

Woudrichem

Geen

100 m (generiek bepaald)

De buisleidingen zijn op de signaleringskaart aangegeven

[1]De invloedgebieden zijn generiek bepaald. De exacte ligging zal met CAROLA-berekeningen definitief moeten worden bepaald.

Artikel 2.6. Overeenkomsten en verschillen risicosituatie per gemeente

De risicosituatie is in de volgende tabel beknopt samengevat. Op basis van de beschreven risicosituatie per gemeente kan geconcludeerd worden dat voor alle drie gemeenten geldt dat zich geen grote knelpunten voordoen met betrekking tot externe veiligheidsrisico’s.

 

Aalburg

Werkendam

Woudrichem

Risico’s

stationaire

bronnen

2 Bevi

 

8 overig

 

3 invloedsgebieden van bedrijven uit buurgemeenten

6 Bevi

 

34 overig

 

geen invloedsgebieden van bedrijven uit buurgemeenten

 

2 Bevi

 

1 overig

 

geen invloedsgebieden van bedrijven uit buurgemeenten

Transportrisico’s

Geen basisnet

Wegen

 

Geen risico’s of ruimtelijke beperkingen van betekenis

1 basisnet weg: PR is 12 m, PAG is 30 meter.

 

Verder geen risico’s of ruimtelijke beperkingen van betekenis

Geen basisnet

Wegen

 

Geen risico’s of ruimtelijke beperkingen van betekenis

Risico’s

buisleidingen

1 hogedruk aardgasleiding. PR contour moet berekend worden. Invloedsgebied 230 m

 

1 kleine hogedruk aardgasleiding zonder PR contour. Invloedsgebied 70 m

3 kleine hogedruk aardgasleidingen zonder PR contour. Invloedsgebied 70 m (6”) en 100 m (8”)

Artikel 2.7. Ontvangers van risico’s

De aanwezigheid van risicobronnen zoals beschreven in de voorgaande paragrafen hoeft nog niet te leiden tot risicovolle situaties. Het daadwerkelijke risico wordt bepaald door de aanwezigheid van mensen (potentiële slachtoffers) in de nabijheid van een risicobron: de ontvangers van risico’s. Deze bevinden zich in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn:

  • -

    Woningen (minimaal 2 per ha)

  • -

    Grote kantoorgebouwen met minimaal 50 personen

  • -

    Scholen

  • -

    Kinderopvanglocaties

 

Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten

  • -

    Woningen (maximaal 2 per ha)

  • -

    Kleine kantoorgebouwen met maximaal 49 personen

  • -

    Sporthallen

  • -

    Kleine kampeerterreinen maximaal 49 personen

 

Bijzondere aandacht wordt geschonken aan kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen zoals verzorgingshuizen.

 

Zie bijlage 5 voor een niet limitatieve opsomming en nadere toelichting.

 

Het doel van de wet- en regelgeving is de bescherming van deze mensen tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een inrichting of transport.

Voor het bepalen van de uitgangspunten voor de acceptatie van risico’s is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. (grens- of richtwaarde).

 

In bestaande situaties hoeven beperkt kwetsbare objecten niet te voldoen aan de grenswaarde voor nieuwe situaties (10-6 per jaar). Er geldt voor deze objecten dus geen wettelijke saneringswaarde.

Voor nieuwe situaties is het onderscheid ook van belang. De toelaatbaarheid van een (geprojecteerd) kwetsbaar object of van een risicobron nabij een kwetsbaar object wordt getoetst aan een grenswaarde (10-6 per jaar). Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten geldt echter een richtwaarde.

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is gebaseerd op een aantal overwegingen die zijn ontleend aan maatschappelijke opvattingen over groepen mensen in de samenleving die in het bijzonder moeten worden beschermd. Dit zijn bijvoorbeeld objecten waar mensen doorgaans dag en nacht verblijven (woningen) en objecten waar grotere groepen mensen verblijven. Een extra onderscheid wordt gemaakt voor objecten waar mensen verblijven die als gevolg van hun fysieke of psychische gesteldheid extra bescherming verdienen (kinderen, ouderen, zieken, psychisch kwetsbare personen). Dit is de groep zogenaamd verminderd zelfredzame personen. Naast de genoemde maatschappelijke opvattingen is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gebaseerd op het aantal en verblijftijd van groepen mensen en op de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden. Een aantal bijzondere kwetsbare objecten/gebouwen zal op de signaleringskaart worden aangegeven.

 

NB: Met de komst van de Omgevingswet zullen de termen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten plaatsmaken voor beperkt kwetsbare en kwetsbare gebouwen en locaties. In plaats van objecten met verminderd zelfredzame personen zal dan de term zeer kwetsbare gebouwen gehanteerd gaan worden.

Deze nieuwe terminologie zal niet leiden tot wezenlijke consequenties voor het lokale beleid

Geadviseerd wordt om bij het van kracht worden van het Omgevingsbesluit te inventariseren of het beleid aanpassing behoeft.

Zie paragraaf 1.3 voor een toelichting op de wijzigingen

Artikel 2.8. Toelichting signaleringskaart

Risicobronnen hebben een wisselwerking met hun omgeving. Om de risico’s in een ruimtelijke context te plaatsen is een signaleringskaart opgesteld. (Bijlage 2).

Hierop worden alle risicovolle situaties opgenomen.

Op de kaart worden de volgende risicobronnen en risico-ontvangers opgenomen:

  • -

    Stationaire bronnen met PR-contour

  • -

    Een aantal bijzondere kwetsbare objecten: ziekenhuizen, scholen, tehuizen, publieksgebouwen, kantoren, hotels en andere objecten. Objecten met verminderd zelfredzame personen zijn herkenbaar gemarkeerd.

  • -

    Transportassen waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden

  • -

    Buisleidingen. 

Hierbij wordt opgemerkt dat de kaart een indicatieve momentopname betreft (situatie december 2016). In de praktijk zijn de gegevens op de kaart aan veranderingen onderhevig waardoor het noodzakelijk blijft om bij gebruik van de kaart te controleren of de gegevens nog actueel zijn. Het is de taak van de gemeente om de kaart actueel te houden. Daarbij wordt een koppeling gelegd tussen de gemeentelijke signaleringskaart en de risicokaart van de provincie Noord-Brabant.

   

Artikel 2.9. Standaard verantwoording groepsrisico

Deze paragraaf is van toepassing tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna zal op basis van de situatie op dat moment wordt bezien of de tekst geactualiseerd moet worden.

Voor het vaststellen van ruimtelijke plannen is de ‘verantwoording groepsrisico’ een verplichte taak op grond van diverse regelgeving[1].

Verantwoording van het groepsrisico is van toepassing voor plangebieden gelegen binnen een invloedsgebied van een risicobron. Binnen de gemeente zijn vaak diverse risicobronnen aanwezig zoals bedrijven (Bevi en BRZO-inrichtingen), snelwegen en spoorwegen waarover transporten van gevaarlijke stoffen plaatsvinden en (ondergrondse) buisleidingen. Afhankelijk van de aard van de inrichting of het transport kunnen de invloedsgebieden reiken tot op grote afstand. Voor brandbare stoffen reiken de effecten tot enkele tientallen meters van de bron. Voor giftige stoffen kunnen de effecten echter reiken tot enkele kilometers.

Vanwege de verscheidenheid aan risicobronnen kunnen invloedsgebieden grote delen van de gemeente beslaan. Indien een plangebied nabij een bron is gelegen moet met ruimtelijke ordening hiermee rekening gehouden worden.

Indien een plangebied op enige afstand is gelegen hoeft met ruimtelijke ordening hiermee geen rekening gehouden te worden, maar wel moet nog rekening gehouden worden met mogelijke effecten. In beide situaties moet rekening worden gehouden met de mogelijke effecten in relatie tot hulpverlening en zelfredzaamheid van bewoners/gebruikers van gerealiseerde objecten. Indien sprake is van diverse bronnen dan heeft deze verantwoordingsplicht een hoge impact voor een gemeente. De gemeente dient de Veiligheidsregio bij de beoordeling te betrekken. Daarom heeft deze verantwoordingsplicht ook een hoge impact op de Veiligheidsregio.

Deze verantwoordingplicht is in de meeste gevallen met name gericht op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Indien deze effecten eenmaal bekend zijn leidt dit iedere keer tot eenzelfde aanpak. Daarom leent dit zich voor een standaard aanpak.

Om de administratieve druk te verlichten heeft de Veiligheidsregio daarom een standaard advies opgesteld voor iedere gemeente binnen Midden- en West Brabant, van toepassing op ontwikkelingen en/of bestemmingsplannen gelegen op enige afstand van risicovolle bedrijven, transportassen en buisleidingen.

De gemeente heeft een standaard verantwoording groepsrisico ontwikkeld aansluitend aan het standaard advies van de Veiligheidsregio. Deze standaard verantwoording groepsrisico gebruikt de gemeente nu voor een groot deel van haar ruimtelijke plannen/ontwikkelingen. Deze aanpak leidt tot een beperking van de administratieve druk.

Ter ondersteuning van de verantwoording kan de gebiedskaart worden gemaakt met daarop invloedsgebieden waardoor heel snel duidelijk is voor welke ontwikkelingen de standaard verantwoording mag worden toegepast.

Toepassing voor de Standaard verantwoording groepsrisico:

De standaard verantwoording groepsrisico geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen:

  • 1.

    Buiten de 750 meter van een niet categoriale Bevi-inrichting

  • 2.

    Buiten de 200 meter van een categoriale Bevi-inrichting[3], autoweg of buisleiding of indien de wettelijk vastgelegde afstand kleiner is dan 200 meter dan geldt deze kleinere afstand;

  • 3.

    Welke vallen onder kleine bestemmingsplannen (waarbij de personendicht gelijkblijft of minimaal toeneemt) behoudens ruimtelijke plannen waarin bijzondere of zeer kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt.

 

Daarnaast wordt opgemerkt dat binnen de randvoorwaarden voor het standaard advies van de Veiligheidsregio meer ontwikkelingen zijn toegelaten dan waarop deze standaardverantwoording betrekking heeft. Het betreft ontwikkelingen buiten de 30 meter en tot een afstand van 200 meter van een categoriale Bevi-inrichting, spoorlijn, autoweg, waterweg of buisleiding waarin geen nieuwe bijzondere kwetsbare objecten worden toegestaan. Echter deze ontwikkelingen hebben mogelijk een significante toename van het groepsrisico tot gevolg. Voor deze situaties dient dan ook een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld en kan niet worden volstaan met een standaard verantwoording. Op de bij de standaardverantwoording behorende kaart zijn de bovenstaande afstanden voor niet categoriale inrichtingen en categoriale inrichtingen vermeld, tenzij het invloedsgebied van betreffende inrichting, (auto)weg of buisleiding kleiner is. In dergelijke gevallen is het werkelijke invloedsgebied opgenomen.

 

Op de kaart zijn hierdoor vier verschillende gebieden te onderscheiden:

 

Legenda

 

 

Gebied

 

 

Verantwoording en advies

Geel

Op korte afstand van een risicobron: tot 30 meter

 

Verantwoording groepsrisico en advies Veiligheidsregio

Blauw

Tussen 30 en 200 meter van risicobron (tenzij het invloedsgebied kleiner is).

 

Tussen 30 en 200 meter van risicobron (tenzij het invloedsgebied kleiner is) een klein BP zonder bijzonder of zeer kwetsbaar object

 

Verantwoording groepsrisico en standaard advies Veiligheidsregio.

   

Standaard verantwoording groepsrisico en standaard advies Veiligheidsregio

Grijs

Buiten 200 of 750 m van een risicobron (tenzij het invloedsgebied kleiner is)

 

Standaard verantwoording groepsrisico en standaard advies Veiligheidsregio

Transparant

Buiten invloedsgebieden

 

geen verantwoording groepsrisico en geen advies Veiligheidsregio

 

 

In Bijlage 7 is van elke gemeente een kaartje opgenomen waarop de zones zijn aangegeven.

   

[1] Het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

[2] Inrichting waarvoor een QRA is opgesteld

[3] Inrichting waarvoor vaste afstanden gelden voor plaatsgebonden risico en invloedsgebied (tabellen Revi).

Hoofdstuk 3 Visie op externe veiligheid

Artikel 3.1. Beleid gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem 

Het bieden van een veilige leefomgeving voor de burgers is één van de kerntaken van de overheid. Ook de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem dragen een belangrijke verantwoordelijkheid bij de omgang met externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid op een weloverwogen en heldere wijze in te vullen hebben de gemeenten binnen de wettelijke kaders een gezamenlijke visie ontwikkeld op externe veiligheid. De gemeentelijke beleidsvrijheid is beschreven in paragraaf 1.2.2 en wordt in dit hoofdstuk uitgewerkt volgens een gebiedsgerichte benadering.

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem willen zorgen voor een blijvend maatschappelijk aanvaardbare risicosituatie voor burgers in relatie tot activiteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving.

De acceptatie van risico’s wordt begrensd door wettelijke kaders en gestuurd door:

  • -

    de ambitie om een veilige woonomgeving te creëren voor de inwoners;

  • -

    de ambitie om vanuit een economisch en sociaal perspectief bedrijven voldoende kansen te bieden om zich in de gemeenten te vestigen, een gezonde bedrijfsvoering te ontwikkelen en werkgelegenheid te creëren.

Artikel 3.2. Een indeling in gebiedstypen 

Om zowel ruimte te bieden voor de ontwikkeling van bedrijvigheid, de ruimtelijke ontwikkeling van de woonkernen én er voor te zorgen dat de veiligheidsrisico’s beperkt en beheersbaar blijven is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van risicobronnen en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen risicocontouren.

De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem hanteren hiervoor de volgende gebiedstypen:

  • 1.

    Woonwijken

  • 2.

    Woonlinten

  • 3.

    Bedrijventerreinen

  • 4.

    Buitengebied 

Met deze indeling in gebiedstypen wordt deels aangesloten bij de indeling zoals die in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van 16 april 2007 en in de editie 2009 wordt gehanteerd. Ook sluit deze grotendeels aan bij de gebiedsindeling zoals deze geldt binnen de gemeenten voor de bestemmingsplannen.

 

De gebiedstypen worden als volgt omschreven:

 

Woonwijken

Een woonwijk is een rustig woongebied dat is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen en verspreid voorkomende solitaire bedrijven komen vrijwel geen andere functies voor.

    

Woonlinten 

Lintbebouwing in of direct grenzend aan het buitengebied kent naast de woonfunctie ook (overwegend agrarische) bedrijvigheid.

 

Bedrijventerrein

Een bedrijventerrein is een gebied waar kleine, middelgrote en grote bedrijven voorkomen. Per bedrijventerrein wordt vastgelegd hoe met bestaande en nieuwe risico’s wordt omgegaan.

 

Buitengebied

Tot het buitengebied (exclusief verblijfsrecreatie) worden gebieden gerekend met een hoofdzakelijk agrarische functie en daarnaast ook natuur- en recreatiegebieden.

 

Artikel 3.3. Uitgangspunten per gebiedstype

Artikel 3.3.1. Wettelijk kader plaatsgebonden risico

Voor het PR geldt het volgende wettelijk kader:

  • -

    Geen kwetsbare objecten binnen de PR=10-6–contour van een Bevi-bedrijf (saneringsverplichting vóór 2010) of transportader;

  • -

    Geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR=10-6–contour van een Bevi-bedrijf of transportader tenzij er gewichtige redenen[1] zijn om van de richtwaarde af te wijken. Voorwaarden waaronder van de richtwaarde mag worden afgeweken kunnen door de gemeente in de voorschriften van het bestemmingsplan worden opgenomen. (Zie bijlage 5 voor een toelichting op de punten die een rol kunnen spelen bij de afweging om al dan niet af te wijken van de richtwaarde).

[1] In het Bevi wordt geen nadere invulling gegeven aan het begrip gewichtige redenen. Afwijking van de richtwaarde is primair de verantwoordelijkheid van het lokale bevoegd gezag.

Artikel 3.3.2 Wettelijk kader groepsrisico

Voor het groepsrisico (GR) geldt het volgende wettelijke kader:

Voor het GR gelden geen wettelijke normen maar een oriëntatiewaarde. Bij besluiten waarbij (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen of transportroutes zal er een verantwoording van het groepsrisico moeten plaatsvinden. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • -

    Alvorens de procedure voor het opstellen of wijzigen van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verder te doorlopen stelt de gemeente de regionale brandweer in de gelegenheid te adviseren over het groepsrisico en de aspecten zelfredzaamheid, de mogelijkheden tot hulpverlening en de beheersbaarheid van calamiteiten.

  • -

    Bij een toename van het GR en/of overschrijding van de oriëntatiewaarde zal de gemeente de gemaakte keuzes verantwoorden en vastleggen in het bestemmingsplan of de milieuvergunning. Hierbij moeten de aspecten benoemd in artikel 12 en 13 van het Bevi aan de orde komen.

Artikel 3.3.3 Enkele begrippen 

Voor een goed begrip van de hierna beschreven uitgangspunten per gebiedstype worden eerst enkele gehanteerde begrippen toegelicht.

Het onderscheid tussen ‘Bevi-bedrijven’ en ‘overige risicovolle bedrijven’

Voor een toelichting op de verschillende typen stationaire inrichtingen wordt verwezen naar paragraaf 2.3.1.

Zwaarwegende belangen

Wij introduceren hier het begrip ‘zwaarwegende belangen’. Dit begrip heeft geen wettelijke status[1]. Het begrip geeft de gemeente ruimte om in een aantal zelf te benoemen situaties een afweging te maken tussen de beheersing van risico’s enerzijds en andere gemeentelijke belangen anderzijds. De uitwerking van het begrip ‘zwaarwegende belangen’ en de afweging tegen risico’s vindt per geval plaats bij besluiten over bestemmingsplannen of milieuvergunningen.

Zwaarwegende belangen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op werkgelegenheid, economische ontwikkeling, de regionale functie van de gemeente, duurzaamheid, verkeerscirculatie en maatschappelijke acceptatie.

Indien het begrip ‘zwaarwegende belangen’ wordt ingezet om een bepaald risico te accepteren geldt het uitgangspunt dat hieraan te allen tijde een gedegen onderbouwing ten grondslag dient te liggen.

Bij deze onderbouwing dienen in ieder geval de volgende aspecten in beeld te worden gebracht:

  • -

    Een omschrijving van het zwaarwegende belang, zo mogelijk ook kwantitatief.

  • -

    Mogelijke maatregelen om het risico zoveel mogelijk te beperken. Dit kan zowel door kans- als door effectverkleinende maatregelen. Deze maatregelen kunnen zowel aan de bronzijde als bij de ontvanger worden getroffen.

  • -

    Mogelijke alternatieve oplossingen en hun kosten. Bijvoorbeeld verplaatsing van de risicovolle inrichting.

  • -

    Mogelijke maatregelen om zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te bevorderen. Hierbij kan de brandweer adviseren. 

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

De aanwezigheid van risicobronnen hoeft nog niet te leiden tot risicovolle situaties. Het daadwerkelijke risico wordt bepaald door de aanwezigheid van mensen (potentiële slachtoffers) in de nabijheid van een risicobron: de ontvangers van risico’s. Deze bevinden zich in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het doel van het Bevi is de bescherming van deze mensen tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een inrichting of transport.

Voor het bepalen van de uitgangspunten voor de acceptatie van risico’s is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. In paragraaf 2.7 is nader op dit onderscheid ingegaan.

 

In bijlage 6 bij deze beleidsvisie is een niet-limitatieve opsomming gegeven van (beperkt) kwetsbare objecten.

 

[1] Dit in tegenstelling tot het begrip ‘gewichtige redenen’ zoals genoemd in paragraaf 3.3.1

Artikel 3.3.4. Uitgangspunten woonwijken

Plaatsgebonden risico

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteren de gemeenten voor het gebiedstype woonwijken de volgende uitgangspunten voor het plaatsgebonden risico.

Inrichtingen/Objecten

 

Beleid PR

Bestaande Bevi bedrijven

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit

 

Nieuwe Bevi bedrijven

 

Niet toestaan

Bestaande overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit

 

Nieuwe overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Niet toestaan

 

Bestaande kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Nieuwe kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Bestaande beperkt kwetsbare objecten

 

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

Nieuwe beperkt kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen[1]

 

  

Groepsrisico en invloedsgebied

Omdat het groepsrisico mede bepaald wordt door het aantal mensen dat zich in de nabijheid van de bron bevinden, is het belangrijk om te beseffen dat een toename van de personendichtheid zal leiden tot een toename van het groepsrisico.

 

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteren de gemeenten voor het gebiedstype woonwijken de volgende uitgangspunten voor het groepsrisico.

  • 1.

    Overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • 2.

    Nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen worden binnen de effectafstand 100% letaliteit niet geaccepteerd.  

    Consequenties

    In woonwijken verblijft een groot aantal mensen op een relatief beperkt oppervlak. Om de burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving te bieden worden in dit gebiedstype in principe geen bedrijven toegelaten die een veiligheidsrisico veroorzaken. Dit geldt zowel voor Bevi-bedrijven als voor overige risicovolle inrichtingen.

    Er bevindt zich 1 bestaand Bevi bedrijf in een woonwijk (Tamoil Nieuwendijk). Dit bedrijf wordt toegestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet verder groeit.

[1] Begrip afkomstig uit het Bevi

Artikel 3.3.5 Uitgangspunten woonlinten

Plaatsgebonden risico

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteren de gemeenten voor het gebiedstype woonlinten de volgende uitgangspunten voor het plaatsgebonden risico.

Inrichtingen/Objecten

 

Beleid PR

Bestaande Bevi bedrijven

 

Niet van toepassing

 

Nieuwe Bevi bedrijven

 

Niet toestaan

Bestaande overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit

 

Nieuwe overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Niet toestaan, tenzij:

zwaarwegende belangen of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft  

Bestaande kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Nieuwe kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Bestaande beperkt kwetsbare objecten

 

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

Nieuwe beperkt kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

  

Groepsrisico en invloedsgebied

Omdat het groepsrisico mede bepaald wordt door het aantal mensen dat zich in de nabijheid van de bron bevinden, is het belangrijk om te beseffen dat een toename van de personendichtheid zal leiden tot een toename van het groepsrisico.

 

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteert de gemeente voor het gebiedstype woonlinten de volgende uitgangspunten voor het groepsrisico.

  • -

    Overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • -

    Nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen worden binnen de effectafstand 100% letaliteit niet geaccepteerd.  

Consequenties

In woonlinten is de bebouwingsdichtheid gemiddeld geringer dan in woonwijken. Tevens is er (overwegend agrarische) bedrijvigheid aanwezig. Ten opzichte van woonwijken geldt daarom bij woonlinten een enigszins soepeler regime ten aanzien van de acceptatie van overige risicovolle bedrijven. Dit betekent vooral dat nieuwe propaantanks met een inhoud tussen 3 m3 en 13 m3 kunnen worden toegestaan indien er sprake is van zwaarwegende belangen en/of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft.

 

Binnen woonlinten bevinden zich geen Bevi bedrijven en deze worden in de toekomst ook niet toegestaan.

  

Artikel 3.3.6. Uitgangspunten buitengebied

Plaatsgebonden risico

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteert de gemeente voor het gebiedstype buitengebied de volgende uitgangspunten voor het plaatsgebonden risico.

Inrichtingen/Objecten

 

Beleid PR

Bestaande Bevi bedrijven

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit

 

Nieuwe Bevi bedrijven

 

Niet toestaan

Bestaande overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit

 

Nieuwe overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Niet toestaan, tenzij:

zwaarwegende belangen of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft 

Bestaande kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Nieuwe kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

 

Bestaande beperkt kwetsbare objecten

 

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

Nieuwe beperkt kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

  

Groepsrisico en invloedsgebied

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteert de gemeente voor het gebiedstype woonlinten de volgende uitgangspunten voor het groepsrisico.

  • -

    Overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • -

    Nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen worden binnen de effectafstand 100% letaliteit niet geaccepteerd.  

Consequenties

In het buitengebied bevindt zich een aantal Bevi-bedrijven (LPG-tankstations) en propaantanks (< 13 m3, overige risicovolle inrichtingen).

Voor de bestaande Bevi- en overige risicovolle bedrijven moet in het buitengebied ruimte blijven op voorwaarde dat de risico’s niet toenemen.

 

Artikel 3.3.7. Uitgangspunten bedrijventerreinen 

Bedrijventerreinen zijn locaties waar bedrijvigheid geconcentreerd is. Hiertoe worden grote terreinen gerekend waar meerdere bedrijven aanwezig zijn maar ook locaties waar grotere solitaire bedrijven gevestigd zijn kunnen als bedrijventerrein zijn aangemerkt. In principe zijn bedrijventerreinen het meest geschikte gebiedstype om Bevi-bedrijven en overige risicovolle bedrijven toe te laten vanwege de concentratie van bedrijfsmatige activiteiten en de verminderde aanwezigheid van kwetsbare objecten zoals woningen. Dit geldt echter niet voor alle bedrijventerreinen in de zelfde mate. In de bestemmingsplannen van de bedrijventerreinen is aangegeven welke milieucategorieën maximaal toelaatbaar zijn. Dit geeft een indicatie van de toelaatbaarheid van risicovolle inrichtingen.

In relatie tot externe veiligheid worden in deze beleidsvisie twee typen bedrijventerreinen onderscheiden.

  • -

    Bevi-bedrijven en overige inrichtingen worden in principe toegelaten

  • -

    Bevi-bedrijven en overige inrichtingen worden in principe niet toegelaten

 

Onderstaand worden per type de uitgangspunten voor de omgang met bestaande en nieuwe bevi-bedrijven en overige risicovolle bedrijven beschreven.

In bijlage 6 is een overzicht opgenomen van binnen de gemeenten aanwezige bedrijventerreinen waarbij is aangegeven of deze tot type A of tot type B behoren.

 

Type A

Dit betreft:

  • -

    Bruine Kilhaven IV, ten zuiden van de Hulsenboschstraat.

  • -

    Bruine Kilhaven V, ten zuiden van de Hulsenboschstraat.

  • -

    Regionaal bedrijventerrein.

 

Uitgangspunt voor de indeling is dat uitsluitend de maritieme sector wordt gefaciliteerd.

 

Inrichtingen/Objecten

 

Beleid PR

Bestaande Bevi bedrijven

 

Toestaan op voorwaarde:

Indien de PR 10-6 contour nu binnen de perceelgrens ligt mag deze groeien tot maximaal de perceelgrens;Indien de PR 10-6 contour nu buiten de perceelgrens ligt mag deze niet verder groeien.

Nieuwe Bevi bedrijven

 

Toestaan op voorwaarde:

PR 10-6 contour moet binnen de perceelgrens blijven.

Bestaande overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

 

Toestaan op voorwaarde:

Indien de PR 10-6 contour nu binnen de perceelgrens ligt mag deze groeien tot maximaal de perceelgrens;Indien de PR 10-6 contour nu buiten de perceelgrens ligt mag deze niet verder groeien.

Nieuwe overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

Toestaan op voorwaarde:

PR 10-6 contour moet binnen de perceelgrens blijven.

Bestaande kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Buiten PR=10-6–contour toestaan bij zwaarwegende belangen.

Nieuwe kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Bestaande beperkt kwetsbare objecten

 

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen.

Nieuwe beperkt kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

  

Type B

Dit betreft de overige bedrijventerreinen.

 

Inrichtingen/Objecten

 

Beleid PR

Bestaande Bevi bedrijven

 

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit.

Nieuwe Bevi bedrijven

Niet toestaan.

Bestaande overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

Toestaan op voorwaarde dat de PR 10-6 contour niet groeit.

Nieuwe overige risicovolle bedrijven zoals propaantanks met een inhoud tussen 3 en 13 m3

Niet toestaan tenzij zwaarwegende belangen.

 

Bestaande kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Buiten PR=10-6–contour toestaan.

Nieuwe kwetsbare objecten

 

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Bestaande beperkt kwetsbare objecten

 

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen.

Nieuwe beperkt kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen.

  

Groepsrisico en invloedsgebied

In aanvulling op de wettelijke eisen hanteert de gemeente voor het gebiedstype bedrijventerreinen de volgende uitgangspunten voor het groepsrisico.

  • -

    Overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR wordt niet geaccepteerd.

  • -

    Nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen worden binnen invloedsgebieden niet geaccepteerd.

Artikel 3.3.8. Verminderd zelfredzame personen binnen invloedsgebied

Voor alle gebiedstypen geldt dat er naar gestreefd wordt dat zich binnen het invloedsgebied geen nieuwe kwetsbare objecten bevinden met verminderd zelfredzame personen. In de bestaande situatie wordt bij objecten met verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied extra aandacht besteed aan risicocommunicatie.

Indien in voorkomende gevallen na onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van objecten met verminderde zelfredzame personen onvermijdelijk is, dan zullen de gemeenten de brandweer om advies vragen met betrekking tot mogelijk te nemen maatregelen ter verbetering van de veiligheid en zelfredzaamheid.

Hierbij gaat het om:

  • -

    Zelfredzaamheid. Daarbij gaat het om vluchtmogelijkheden in relatie tot de mate waarin de aanwezigen zelfredzaam zijn.

  • -

    Hulpverlening. Hierbij spelen onder meer de Bedrijfshulpverleningsorganisaties, de opkomsttijd, bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen een rol.

  • -

    Bouwkundige of organisatorische maatregelen. Hierbij kan gedacht worden aan de vermindering van de hoeveelheid glas aan de zijde van de risicobron en aan effectieve risicocommunicatie naar de gebruikers van het gebouw. 

Artikel 3.3.9. Uitgangspunten met betrekking tot transport en buisleidingen

De hiervoor beschreven uitgangspunten per gebiedstype zijn van toepassing op stationaire bronnen (bedrijven) maar ook op het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en door buisleidingen.

Bijlage 1 Relevante begrippen en afkortingen

Relevante begrippen en afkortingen op alfabetische volgorde

Beheersbaarheid

De beheersbaarheid van een calamiteit of ramp wordt bepaald door de mogelijkheden van de hulpdiensten en andere betrokken instanties om hun hulpverlenende taken goed uit te voeren. Denk hierbij aan de bereikbaarheid van de locatie, opstelmogelijkheden, aanwezige bluswatervoorziening, de beschikbaarheid en inzetbaarheid van materieel en personele capaciteit.

Bestaande situaties

Een op het tijdstip van inwerkingtreding van het Bevi:

  • -

    geldende Wm-vergunning;

  • -

    vastgesteld bestemmingsplan of vrijstellingsbesluit op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten is toegelaten;

  • -

    aanwezige kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

    (Zie ook nieuwe situaties)

     

Besluit externe veiligheid buisleidingen - Bevb

In het Bevb (01-01-2011) is de risicobenadering zoals we die ook kennen vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) overgenomen. Hieraan is invulling gegeven door eisen te stellen aan het plaatsgebonden risico en door verantwoording van het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas (met een werkdruk van 16 bar of hoger), aardolieproducten (met een werkdruk van 16 bar of hoger) en overige gevaarlijke stoffen (zoals CO2, ethyleen, chloor, etc.), door buisleidingen. In het besluit is onder meer vastgelegd:

  • -

    dat buisleidingen met een belemmeringstrook van 5 meter (of soms 4 meter) in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd;

  • -

    dat zich binnen de belemmeringenstrook geen bouwobjecten mogen bevinden. (De breedte van de belemmeringenstrook kan afwijken van de zakelijke rechtsafstand die tot 1 januari 2011 van toepassing was);

  • -

    dat zich binnen de PR 10-6 contour geen kwetsbare objecten mogen bevinden;

  • -

    dat bestemmingsplannen met het besluit in overeenstemming moeten worden gebracht;

  • -

    dat de exploitanten van de leidingen eventuele saneringssituaties moeten oplossen. 

Besluit externe veiligheid inrichtingen - Bevi

Het besluit legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijf. Het verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf 1 april 2004 bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met externe veiligheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. (Zie ook plaatsgebonden risico en groepsrisico).

 

Besluit externe veiligheid transportroutes - Bevt

Op 1 april 2015 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden. Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes.

 

Bevoegd gezag

Het bevoegd gezag is de overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de naleving van bepaalde wetgeving. In de regel is de gemeente of de provincie het bevoegd gezag, maar een waterschap of een ministerie kunnen ook bevoegd gezag zijn. Deze verantwoordelijkheid kan bestaan uit het afgeven van vergunningen, maar ook uit handhaving en het vaststellen van een bestemmingsplan. Dat is zorgen dat de regels worden nageleefd. Beheerders van (water)wegen, concessiehouders van buisleidingen en bedrijven zijn echter op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en het naleven van de regels.

  

BRZO-inrichting

In het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) staan criteria die aangeven welke bedrijven een risico van zware ongevallen hebben. Dit hangt samen met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Voor deze bedrijven gelden strengere regels dan normaal. Er wordt binnen de groep BRZO-bedrijven nog onderscheid gemaakt tussen een zware en een lichtere categorie. De lichtere categorie wordt ook wel PBZO (preventiebeleid zware ongevallen)-bedrijven genoemd, omdat ze een preventiebeleid moeten hebben en een veiligheidsbeheersysteem (VBS). Voor bedrijven van de zware categorie geldt dit ook, maar deze moeten tevens een risicoanalyse uitvoeren en een veiligheidsrapport (VR) opstellen. Die bedrijven worden daarom ook wel VR(plichtige)-bedrijven genoemd.

 

Effect

De effecten ten gevolge van:

  • -

    explosie: het ontstaan van een drukgolf en/of warmtestraling;

  • -

    brand;

  • -

    toxisch: gevaar van vergiftiging door giftige gassen of dampen. 

Onder effecten verstaan we in dit externe veiligheidsbeleid uitsluitend dodelijke slachtoffers van een ongeval met gevaarlijke stoffen die direct (dus niet na enige tijd) bij het zich voordoen van een calamiteit vallen. Alleen in het kader van de effectbenadering is het mogelijk om ook bijvoorbeeld gewonden meer te nemen in de beoordeling van de situatie.

 

Effectgebied

Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe

gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij de risicobron plaatsvindt. Om te bepalen hoe groot dit gebied is wordt gebruik gemaakt van de alarmeringsgrenswaarde (schade voor mensen). De kans dat een ongeluk gebeurt, is in het effectgebied niet verrekend. Dat is het belangrijkste verschil met risicocontouren.

 

Explosie

Een explosie of ontploffing geeft een korte maar krachtige drukgolf en een kortdurende, hevige warmtestraling. Dit zijn de belangrijkste veroorzakers van letsel bij mensen in de buurt van een explosie. Ook brokstukken als bijvoorbeeld glasscherven, die door de drukgolf rondvliegen, kunnen levensgevaarlijke verwondingen veroorzaken. Explosies kunnen optreden bij:

  • -

    brandbaar gas: bijvoorbeeld aardgas, propaan, butaan of LPG;

  • -

    sommige vluchtige vloeistoffen;

  • -

    patronen en andere munitie;

  • -

    professioneel en consumentenvuurwerk;

  • -

    stof van bijvoorbeeld voedingsmiddelen, graan of hout. 

Fn-curve

Bij de normstelling van het groepsrisico is rekening gehouden met de beleving van een ongeval, dat wil zeggen de omvang van maatschappelijke ontwrichting die dat tot gevolg kan hebben. Om die reden is de oriënterende waarde voor het groepsrisico de uiterste grenswaarde die niet overschreden (hierboven geldt een verantwoordingsplicht) Het gaat hierbij om de evenredigheid tussen het aantal slachtoffers (N) en de kans (F). Een ongeval met gevaarlijke stoffen waarbij 10 slachtoffers vallen mag maximaal 1 keer in de 100.000 jaar voorkomen ,. Echter een ongeval met gevaarlijke stoffen waarbij 100 slachtoffers vallen (10 keer zoveel) mag slechts 1 keer in de 10.000.000 jaar voorkomen. Dit is dan ook 100 keer zo laag. Deze wordt in een curve inzichtelijk gemaakt.

 

Gevaarlijke stoffen

Gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag, risico’s met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit. De gevaren zijn vaak de keerzijde van nuttige eigenschappen van die stoffen. Het zijn vaak brandstoffen, of grondstoffen voor nuttige producten zoals medicijnen, kunststoffen en kunstmest of hulpstoffen die voor allerlei doeleinden worden gebruikt, bijvoorbeeld voor koelen, reinigen of conserveren. Daarnaast kan het ook om afvalstoffen gaan.

  

Grenswaarde

Grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. Van een grenswaarde mag niet worden afgeweken.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico, afgekort met GR, is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof.

 

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de kans dat zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet maar ook door het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van de risicobron. Daarmee is dus sprake van een wisselwerking tussen het aanwezige risico en de omgeving.

 

In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico is het groepsrisico niet in contouren weer te geven. Het GR wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de fN-curve. Het verloop van deze curve geeft een beeld van het groepsrisico. In het Bevi is bewust niet gekozen voor grenswaarde voor het groepsrisico. Het besluit geeft wel een oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt in een systeem waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Het is dus niet zo dat een groepsrisico dat groter of kleiner is dan de oriëntatiewaarde, per definitie acceptabel of niet acceptabel is.

De gemeentelijke beleidvrijheid is voor het groepsrisico groter dan bij het plaatsgebonden risico. Gemeenten kunnen afwijkingen van de oriëntatiewaarde en wijzigingen van het GR toestaan maar moeten deze wel verantwoorden op grond van verantwoordingsplicht groepsrisico.

 

Inrichting

Het woord inrichting komt onder andere uit de Wet milieubeheer. Het betreft bedrijven die vallen onder een AMvB ex. 8.40 van de Wet milieubeheer of inrichtingen waarvoor een milieubeheervergunning noodzakelijk is.

 

Invloedsgebied

Gebied waarin volgens bij regeling van de minister vast te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het invloedsgebied voor het groepsrisco bij bedrijven is het gebied tot de 1% letaliteitsgrens, tenzij er een vastgestelde rekenafstand bestaat, zoals bij LPG-tankstations en transportassen, waar de grens van het invloedsgebied op 150 meter en respectievelijk 200 meter is gesteld. Deze 1%-letaliteitgrens geeft de afstand aan van de risicovolle inrichting of transportroute tot een punt waarbij een daar aanwezige persoon nog een kans van 1% heeft om te overlijden ten gevolge van een ongeval binnen die inrichting.

 

Kans op dodelijke slachtoffers

Bij het externe veiligheidsbeleid wordt gesproken over risico’s. Hierbij gaat het om de kans dat er een ongeval gebeurt waarbij het effect is dat er dodelijke slachtoffers kunnen vallen. Het gaat hierbij om slachtoffers die direct en binnen 2 à 3 weken overlijden ten gevolge van dat ongeval. Naast het effect dat er dodelijke slachtoffers kunnen vallen, kunnen er ook veel gewonden zijn.

Het effectgebied van een risicobron geeft aan tot op welke afstand er directe gezondheidseffecten kunnen zijn als er een ernstig ongeval bij de risicobron plaatsvindt. De effectbenadering is dan ook vooral van belang bij de repressietaak van de hulpverleningdiensten, want het geeft het gebied aan waarbinnen zij moeten optreden. Over het algemeen kan het aantal gewonden worden gekoppeld aan het aantal dodelijke slachtoffers, aangezien met het beperken van de kans op dodelijke slachtoffers tevens de kans op gewonden wordt verkleind. Ook de voorbereiding op en de bestrijding van de effecten van een ongeval en de nazorg hebben zowel betrekking op gewonden als op dodelijke slachtoffers.

Zie verder bij plaatsgebonden risico en bij risicocontour.

  

Kwetsbaar object en beperkt kwetsbaar object

In het Bevi zijn niet limitatieve definities opgenomen van de begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object

 

Nieuwe situaties

Het betreft situaties ná inwerkingtreding van het Bevi (27 oktober 2004):

  • -

    het oprichten van een inrichting;

  • -

    het veranderen van een bestaande inrichting waarvoor een milieuvergunni

  • -

    een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld of herzien (inclusief de goedkeuring ervan);

  • -

    een vast te stellen wijzigings-, uitwerkings- of vrijstellingsbesluit e

  • -

    besluiten die betrekking hebben op vervangende nieuwbouw en opvulling van gaten binnen aaneengesloten bebouwing in bestaand stedelijk gebied.

    (Zie ook bestaande situaties)

     

Ontruimingsplan

Een ontruimingsplan geeft aan hoe een ontruiming van een gebouw of een terrein moet plaatsvinden. De overheid eist in bepaalde gevallen een ontruimingsplan van bedrijven. Het gaat daarbij uiteraard om de veiligheid van groepen mensen die aanwezig kunnen zijn.

 

Oriënterende waarde

Betreft een toetsingswaarde (die het karakter heeft van een oriënterende waarde), waarvan het bevoegd gezag gemotiveerd mag afwijken. Een oriënterende waarde heeft in tegenstelling tot een grens- en richtwaarde geen juridische status.

 

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico, afgekort met PR, geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen.

 

Voor het PR zijn in het Besluit externe veiligheid (Bevi) grenswaarden en richtwaarden opgenomen die een basisveiligheid moeten bieden. De begrenzing van een gebied waarbinnen het PR een rol speelt kan met contouren rond de risicobron op een kaart worden weergegeven. Hoe groter de afstand waarop men zich tot deze bron bevindt, hoe kleiner het risico. In het Bevi is voor het PR een grenswaarde van 10-6 per jaar opgenomen (= een kans van 1 op een miljoen per jaar op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen). Binnen deze contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Naast grenswaarden kent het Bevi ook richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten.

 

De gemeente heeft voor het plaatsgebonden risico een beperkte beleidsvrijheid.

De enige mogelijkheid is het afwijken van de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten, waar relatief minder mensen gedurende korte tijd aanwezig zijn.

 

Ook buiten deze PR contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit. Daarom speelt naast het PR ook nog het groepsrisico (GR) een rol.

 

Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS)

Het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze gegevens worden beheerd door het RIVM en via internet op een risicokaart gepresenteerd. Daarnaast worden deze gegevens gebruikt in plaatselijke risicokaarten die ook andere risicosituaties tonen.

 

Richtwaarde

Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico. Van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afgeweken.

 

Risicobron

De plaatsen waar risico's vandaan (kunnen) komen, worden risicobronnen genoemd. Het betreft hierbij:

  • -

    bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden gemaakt, gebruikt of opgeslagen;

  • -

    routes en pijpleidingen waarover of -door gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. 

Risicocontouren

Een risicocontour geeft aan hoe hoog in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron. Deze contourlijnen kan men vergelijken met de gewone hoogtelijnen op een kaart: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

 

Risicokaart

Een risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Het gaat daarbij om risicobronnen waardoor mensen direct letsel kunnen oplopen. Bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen en andere relevante risico's, zoals overstromingen. In totaal kunnen de risico's van een dertiental verschillende ramptypen op kaart worden getoond. Maar er zijn ook risicokaarten waarop alleen risicosituaties met gevaarlijke stoffen staan.

 

Route gevaarlijke stoffen

Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Alle rijkswegen (enkele tunnels onder belangrijke vaarwegen daargelaten) en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Redenen voor routering zijn bijvoorbeeld kwetsbare situaties, zoals dichte bebouwing, de aanwezigheid van een ziekenhuis of de ligging van een waterwingebied. De gemeente kán vervolgens ook vrijstelling verlenen aan bedrijven als deze hiertoe een verzoek indienen.

 

Transportroute

Transport van gevaarlijke stoffen vindt vooral plaats over de weg, over het water, per spoor en door buisleidingen.

 

Veiligheidsrapport (VR)

De meest gevaarlijke bedrijven die vallen onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), moeten een veiligheidsrapport opstellen. In het veiligheidsrapport moet onder andere worden aangetoond dat:

  • -

    een preventiebeleid en een veiligheidsbeheerssysteem zijn ingevoerd;

  • -

    gevaren zijn geïdentificeerd en doeltreffende maatregelen zijn genomen;

  • -

    de installatie en de bedrijfsvoering voldoende veilig en betrouwbaar zijn. 

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden, bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen. Voorbeelden van aspecten die de zelfredzaamheid beïnvloeden zijn:

  • -

    Preventieve voorlichting/communicatie in de richting van bewoners;

  • -

    De planning van functies van gebouwen met gebruikers met een hoge dan wel een

  • -

    verminderde zelfredzaamheid;

  • -

    Infrastructurele voorzieningen om de gevarenzone te ontvluchten, vluchtrichtingen e.d.;

  • -

    Maatregelen voor het alarmeren en informeren van bewoners;

  • -

    Mogelijkheden om bouwwerken via maatregelen beter te beveiligen, zoals de ventilatie van af te sluiten ruimte (te controleren/reguleren), beter glas, nooduitgangen, etc.

 

Bijlage 2 Signaleringskaart

Bijlage 3 Overzichtslijst risicovolle bedrijven

Aalburg

Naam

Adres

Plaats

Categorie RIS

Aard

Bevi

PR/GR

A.P. Verdoorn

Kleibergsestraat 48

Eethen

K

Propaantank

Ja

QRA niet berekend

AVIA Gebr. Jongste BV

Parallelweg 2

Wijk en Aalburg

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal

C.F.G. Honcoop

Oude Weidesteeg 8

Eethen

K

Propaantank

Nee

BARIM

Café ‘t Vraagteken

Maasdijk 122

Veen

K

Propaantank

Nee

BARIM

Gebroeders Bouwman

Groeneweg 15

Wijk en Aalburg

K

Propaantank

Nee

BARIM

J. de Cloe

Maasdijk 134

Veen

K

Propaantank

Nee

Barim

Mts. Voor de Poorte-De Waal

Het Hakkevelt 4

Wijk en Aalburg

K

Propaantank

Nee

BARIM

Vereniging de Veense Put

Maasdijk 128A

Veen

K

Propaantank

Nee

QRA niet berekend

Vos Onions

Bagijnhof 66

Veen

K

Propaan

Nee

Barim

  

Werkendam

 

Naam

Adres

Plaats

Categorie RIS

Aard

Bevi

PR/GR

GOS-station

De Roef 1a

Sleeuwijk

N2

Gasdrukmeet- en regel

Nee

Barim

A. de Keizer

Draepkilweg 2

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

A. Kieboom en Zn. B.V.

Biesboschhaven Zuid 30a

Werkendam

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal Revi

A. van Bergeijk

Grote Waardweg 10

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

A.B. Snoek

Kalversteeg 2A

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

A.C. Vermeu

Nerzienweg 5

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

ADAgro

De Sluis 12A

Dussen

C1

Opslag gevaarlijke stoffen

Nee

Generiek volgens Leidraad

Antargaz Nederland

Bandijk 34

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

Benzinestation Ekelschot Dussen B.V.

De Sluis 4

Dussen

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal Revi

Bodemtrouw B.V.

Pleunesteeg 10

Dussen

K

Propaan

Nee

Barim

BP De Keizer Rijksweg A27

Rijksweg 1 A27

Hank

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal Revi

Camping & dagstrand De Kurenpolder

Kurenpolderweg 31A

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

CV Aardappelbewaarplaats Altena B.A.

Schenkeldijk 17

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

D. Roodzant

Nathalsweg 5

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

De Muggenwaard V.O.F.

Kortveldsesteeg 3

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

Evides waterbedrijf

Petrusplaat 1

Werkendam

K

Propaan

Ja

QRA

Hipisch Centrum Sleeuwijk

Kerkeinde 21

Sleeuwijk

K

Propaan

Nee

Barim

J.A.J.M. Leemans

Nathalsweg 2

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

J.A.P.M. van Strien

Hillsestraat 54

Dussen

K

Propaan

Nee

Barim

J.P. Baelde

Witboomkil 5

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

J.S.J.K. Snijder

Jannezandweg 4

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

L. Kieboom en Zn.

Biesboschhaven Zuid 20

Werkendam

N10

Brandbare vloeistoffen

Nee

Generiek

Laay J.

Vijcie 18

Sleeuwijk

K

Propaan

Nee

Barim

Laay. C

Kooikamp 11

Sleeuwijk

K

Propaan

Nee

Barim

Maatschap Leemans

Kamersteeg 4

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

Maatschap Oostveen

Almkerkse Buitenkade 1

Nieuwendijk

K

Propaan

Nee

Barim

Maatschap van der Stelt

Grote Waardweg 7

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

Maropol

Velsenstraat 2

Werkendam

C1

Opslag gevaarlijke

stoffen

Nee

Generiek

Plagen Preventie Dienst B.V.

Tol 14A

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

Polyproducts

Bunningsstraat 6

Werkendam

C1

Opsleg gevaarlijke stoffen

Nee

Generiek

Shell Nederland LPG B.V.

Leinoorden 6

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V.

Rijksweg 2 A27

Hank

B

LPG tankststion

Ja

Categoriaal Revi

Sleeuwijk Yachting

Hoekeinde 24

Sleeuwijk

K

Propaan

Nee

Barim

Tamoil tankstation Nieuwendijk

Dijkje 20

Nieuwendijk

B

LPG tankststion

Ja

Categoriaal Revi

Th. C. van Heck

Bakkerskilweg 1

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

V.O.F. Groenenberg

Hooge Polderweg 1

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

Vermeu Akkerbouw B.V.

Herzienweg 14

Werkendam

K

Propaan

Nee

Barim

W. Noorloos

Buitendijk 140A

Hank

K

Propaan

Nee

Barim

Zwembad Bijtelskil

Griendweg 18A

Sleeuwijk

N14

Chloorbleekloog

Nee

Generiek

Zwembad Werkina

Werkina 1a

Werkendam

N14

Chloorbleekloog

Nee

Gereriek

  

Woudrichem

 

Naam

Adres

Plaats

Categorie RIS

Aard

Bevi

PR/GR

Autobedrijf van

Willigen

Parallelweg 66

Giessen

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal

Garage A.H. den

Breeien

Sjersestraat 35

Almkerk

B

LPG tankstation

Ja

Categoriaal

Intergas NV

Jagerspad 5A

Giessen

N2

Gasdrukmeet- en regel

Nee

Barim

        

Bijlage 4 Samenvatting uitgangspunten per gebiedstype

 

Woonwijken

Woonlinten

Buitengebied

Bedrijventerreinen

Type A

Bedrijventerreinen

Type B

Bestaand BEVI

Toestaan mits geen groei PR 10-6

n.v.t.

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Toestaan op voorwaarde:

Groei PR 10-6 contour tot maximaal de perceelgrens; geen groei buiten perceelgrens

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Nieuw BEVI

Niet toestaan

 

Niet toestaan

Niet toestaan

Toestaan mits PR 10-6 binnen perceelgrens

Niet toestaan

Bestaand overig risicovol

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Toestaan mits geen groei PR 10-6

Nieuw overig

risicovol

Niet toestaan

 

Niet toestaan, tenzij:

zwaarwegende belangen of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft

Niet toestaan, tenzij:

zwaarwegende belangen of de PR 10-6 contour binnen de inrichtinggrens blijft

Toestaan op voorwaarde:

Groei PR 10-6 contour tot maximaal de perceelgrens; geen groei buiten perceelgrens

Niet toestaan tenzij zwaarwegende belangen

Bestaande kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Buiten PR=10-6–contour toestaan.

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour.

Buiten PR=10-6–contour toestaan.

Nieuwe kwetsbare objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour

Bestaande beperkt kwetsbare

objecten

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Niet toestaan binnen PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Nieuwe beperkt kwetsbare

objecten

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

Wettelijk niet toegestaan binnen

PR=10-6–contour, tenzij gewichtige redenen

 

 

 

 

 

 

Overschrijding oriëntatiewaarde GR

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

Kwetsbare objecten met vzp binnen eff.afstand 100% letaliteit

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

Niet toestaan

vzp= verminderd zelfredzame personen

Bijlage 5 Definitie(beperkt) kwetsbare objecten. Omgang met richtwaarden beperkt kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn volgens het Bevi:

  • 1.

    woningen, woonschepen en woonwagens (niet zijnde dienst- en bedrijfswoningen en niet zijnde verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens zoals bedoeld onder 1 van de definitie van beperkt kwetsbare objecten);

  • 2.

    gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten (ongeacht de tijdsduur van het verblijf), zoals:

    • -

      ziekenhuizen;

    • -

      bejaardenhuizen;

    • -

      verpleeghuizen;

    • -

      scholen;

    • -

      gebouwen bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

  • 3.

    gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

    • -

      kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak > 1500 m2 per object;

    • -

      complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;

  • 4.

    kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

  

Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het Bevi:

  • 1.

    verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal 2 woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;

  • 2.

    dienst- en bedrijfswoningen;

  • 3.

    kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, bedrijfsgebouwen en overige gebouwen voor zover er doorgaans geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;

  • 4.

    sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;

  • 5.

    kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover niet bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

  • 6.

    objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals:

    • -

      telefoon- of elektriciteitscentrale;

    • -

      gebouw met vluchtleidingsapparatuur;

  • voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval vrij kunnen komen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

  • 7.

    objecten die met de hierboven genoemde objecten (1 t/m 6) gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval voor zover die objecten geen kwetsbaar object zijn. In de nota van toelichting van het Bevi bij dit onderdeel is vermeld dat in deze categorie objecten vallen waarin grote aantallen personen gedurende een relatief korte tijd aanwezig zijn, zoals theaters, bioscopen en stadions. Met de gemiddelde tijd per dag is bedoeld de tijd gemiddeld over een jaar.

 

Opgemerkt wordt dat kwetsbare objecten die behoren tot een inrichting die onder de werkingssfeer van het Bevi valt, conform artikel 1 van het Bevi, niet worden beschouwd als kwetsbare objecten.

 

Zoals blijkt uit de voorgaande opsommingen van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten uit het Bevi is voor een aantal objecten specifiek aangegeven dat ze als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar moeten worden beschouwd. Er is echter ook ruimte geboden aan het bevoegd gezag om zelf verdere invulling te geven aan de definitie van kwetsbaar object en beperkt kwetsbaar object. In de toelichting van artikel 1, onderdeel a van het Bevi is dit nog eens expliciet vermeld. Om alle objecten (met name de bedrijfsgebouwen) eenduidig te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om invulling te geven aan het verder definiëren van het onderscheid tussen een kwetsbaar object en een beperkt kwetsbaar object.

 

De gemeente zal in voorkomende gevallen invulling geven aan de definiëring van kwetsbaar en beperkt kwetsbaar object voor zover deze definiëring niet strijdig is met het Bevi. De definiëring zoals die door de provincie Noord-Brabant wordt gehanteerd bij het provinciaal saneringsprogramma geldt daarbij als richtlijn.

 

In de toelichting van het Bevi worden overwegingen genoemd die het bevoegd gezag een richting geven voor het verder definiëren van het onderscheid tussen een kwetsbaar object en een beperkt kwetsbaar object. Aan de hand van het Bevi, de overwegingen in de toelichting hierop en andere vuistregels is een afwegingskader ontstaan dat door de provincie in het saneringsprogramma is toegepast. In de situaties waarbij het gaat om objecten die niet expliciet genoemd zijn in het Bevi, is aan de hand van een afwegingskader bepaald of sprake is van een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object.

Onderstaand afwegingskader is hiervoor gehanteerd.

 

Afwegingskader zoals dat door de provincie Noord-Brabant wordt gehanteerd

 

  • 1.

    Wat is de fysieke en psychische gesteldheid van de mogelijke aanwezige personen?

    Objecten die bedoeld zijn voor personen die op grond van fysieke en psychische gesteldheid verminderd zelfredzaam zijn en/of die extra bescherming genieten, worden door de provincie als kwetsbaar object gezien. Dit is in lijn met de maatschappelijke opvattingen hierover die ook ten grondslag hebben gelegen aan de bescherming vanuit het Bevi voor deze groepen personen.

 

  • 2.

    Hoeveel personen kunnen in het object aanwezig zijn, hoe hoog is de personendichtheid in het object en wat is de verblijftijd in het object van deze personen?

    Naast de onder 1 genoemde maatschappelijke opvattingen is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook gebaseerd op het aantal en de verblijftijd van groepen mensen (paragraaf 5.3 Nota van Toelichting op het Bevi).

 

Uit het criterium voor kantoorgebouwen (>1500 m2 vloeroppervlak; artikel 1, lid l onder c Bevi) is af te leiden dat het beoordelingscriterium moet bestaan uit een combinatie van de hoeveelheid personen die in het object aanwezig zijn (50 personen of meer) en de personendichtheid in het object (1 persoon per 30 m2 of meer). Daarnaast geeft het Bevi aan dat het om gebouwen gaat waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat naast het aantal personen en de personendichtheid ook de verblijftijd van belang is.

 

A. Aantal personen

Ten aanzien van het aantal aanwezige personen wordt de vraag gesteld of het gaat om het aantal personen dat feitelijk aanwezig is of aanwezig kan zijn. In het Bevi wordt gesproken over het aantal personen dat aanwezig is. In de praktijk heeft dit echter tot de volgende problemen geleid:

  • -

    Het aantal aanwezige personen kan veranderen, waardoor uitsluitend van een momentopname uitgegaan kan worden en dit geen zekerheid biedt voor de toekomst. Daarnaast kan het aantal aanwezige personen veranderen zonder dat het bevoegde gezag dit weet of hier invloed op heeft. Door uit te gaan van de feitelijk aanwezig aantal personen kan verkleuring ontstaan van beperkt kwetsbaar object naar kwetsbaar object of andersom zonder dat hierop invloed uit te oefenen is.

  • -

    Het aantal aanwezige personen is niet handhaafbaar door het eerste punt, maar ook omdat nergens vast ligt hoeveel personen feitelijk aanwezig mogen zijn.

  • -

    Door de voornoemde punten ontstaat er onduidelijkheid en onzekerheid bij het bevoegd gezag en de inrichting over de vraag of een object nu een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object is.

 

Daarom is gezocht naar een manier waarop het aantal personen wel vastligt. In gebruiksvergunningen en bouwvergunningen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde bezettingsgraadklasse. De bezettingsgraadklasse moet door de aanvrager in een bouwaanvraag worden aangegeven en geldt als toetsingscriterium voor de bouwvergunning en gebruiksvergunning. De aanvrager geeft aan hoeveel personen er normaliter aanwezig zijn. Het gaat dus niet om specifieke situaties (bijvoorbeeld bijeenkomsten, etc.). Dit betekent dat de bezettingsgraad dus moet overeenkomen met het reële gebruik van het gebouw. Dit sluit aan bij het aantal aanwezige personen onder normale omstandigheden, waar het Bevi op doelt.

Aangezien de bezettingsgraad wordt vastgelegd via de bouwvergunning en eventueel via de gebruiksvergunning, biedt de bezettingsgraad een mogelijkheid om te handhaven en is verkleuring in kwetsbaarheid (van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar) niet mogelijk zonder aanpassing van de vergunning.

Voor de definitie van een grote groep mensen wordt aangesloten bij (de toelichting van) het Bevi (bijvoorbeeld artikel 1, lid l, onder d Bevi), namelijk een groep van 50 personen of meer.

 

B. Personendichtheid

Ten aanzien van de personendichtheid in een object is voor de functie van kantoren uitgegaan van een dichtheid van 1 persoon per 30 m2. Deze dichtheid is afkomstig vanuit de arbowetgeving en is tevens af te leiden uit het Bevi en de bijbehorende Nota van Toelichting. Ten aanzien van de personendichtheid van bedrijven wordt over het algemeen uitgegaan van 1 persoon per 100 m2.

Hierbij wordt aangesloten.

 

C. Aanwezigheidsduur

Daarnaast wordt de vraag gesteld hoe lang personen aanwezig moeten zijn om het object als kwetsbaar te definiëren. De toelichting van het Bevi geeft hier wat handvatten voor:

- hotels (waar mensen 8 uur slapen);

- kantoren (waar mensen 8 uur werken);

- winkels (die open zijn van circa 9.00 uur tot en met 18.00 uur);

Als criterium voor de verblijftijd wordt gezien het voorgaande uitgegaan van 40 uur of meer per week aanwezig zijn.

Voor gebouwen waar evenementen plaats vinden waarbij veel mensen gedurende een relatief korte tijd aanwezig zijn (theaters, bioscopen, stadions, seminars, etc) geldt dat de gemiddelde tijd per dag wordt berekend. Hiermee wordt volgens het Bevi bedoeld de tijd gemiddeld over een jaar. Een voorbeeld hiervan is een theater waar 40 voorstellingen per jaar worden gegeven die 3 uur duren waarbij circa 300 mensen aanwezig zijn. Dit betekent dat 40 x 3 = 120 uur per jaar 300 mensen in dit object aanwezig zijn. Dit betekent een gemiddelde tijd per dag van 19,7 minuten. Per week is dit minder dan 40 uur en wordt daarom niet als kwetsbaar gezien.

 

Samenvattend is door de provincie in het kader van het saneringsprogramma voor bedrijfsgebouwen geconcludeerd dat:

  • -

    objecten waar zich 50 personen bevinden of kunnen bevinden (in geval van onduidelijkheid van de hoeveelheid aanwezigen) én

  • -

    waarbij de personendichtheid gelijk of hoger is dan 1 persoon per 100 m2 én;

  • -

    waarbij deze personen 40 uur of meer per week aanwezig zijn, als kwetsbaar worden gezien.

 

Het voorgaande is in de onderstaande tabel geïllustreerd.

  

Vloeroppervlak object

 

2000

2000

6000

2000

Aantal personen

 

45

55

55

55

Personendichtheid

 

2.25 pers./100 m2

2,75 pers./100 m2

0,92 pers./100 m2

2,75 pers./100 m2

Verblijftijd

 

> 40 uur per week

> 40 uur per week

> 40 uur per week

> 20 uur per week

Kwetsbaar

 

Nee

Ja

Nee

nee

  

Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.

Een richtwaarde geeft de kwaliteit aan die op het aangegeven tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand met worden gehouden.

Bij het begrip richtwaarde hoort de term ‘rekening houden met’. Deze term houdt in dat slechts om gewichtige redenen van die waarde mag worden afgeweken. Richtwaarde is een wettelijk begrip en heeft – in tegenstelling tot een oriëntatiewaarde – een juridische status!

 

Toelichting

Bij beperkt kwetsbare objecten is er van afgezien een stand still-beginsel voor te schrijven bij een verandering van een risicovolle inrichting. Volgens de Nota van toelichting behorende bij het Bevi is de reden hiervan dat de vergunningaanvraag voor de verandering getoetst moet worden aan een richtwaarde. Toetsing aan de wettelijke richtwaarde houdt in dat zoveel mogelijk aan de betreffende waarde moet worden voldaan, tenzij er gewichtige redenen zijn om van die waarde af te wijken. Deze redenen moeten in de motivering van het besluit dat wordt genomen op grond van de Wm of wro worden aangegeven. Hierbij zal het bevoegd gezag ook moeten laten meewegen dat de bestaande situatie al niet voldeed aan het gewenste risiconiveau en zal er naar gestreefd moeten worden om het risico niet verder te laten toenemen.

 

Volgens de Nota van Toelichting is er bewust van afgezien om in dit besluit een andere invulling van het begrip gewichtige redenen te geven. Afwijking van een wettelijke richtwaarde is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bevoegd gezag. Bij deze afweging kunnen de volgende punten mogelijk een rol spelen:

  • -

    Volledige toepassing geven aan het ALARA-beginsel ten aanzien van de risicovolle inrichting en voor beperkt kwetsbare objecten mits het plaatsgebonden risico niet verslechtert;

  • -

    Het zwaarwegende belang van het beperkt kwetsbare object;

  • -

    Extensief gebruikte terreinen;

  • -

    Het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied;

  • -

    Vervangende nieuwbouw. Hierbij geldt als voorwaarde dat het beperkt kwetsbaar object dat vervangen wordt door nieuwbouw, tussen de 10-5 en 10-6 PR contour ligt en de situatie na de nieuwbouw niet verslechterd ten opzichte van voorheen.

  

Bijlage 6 Overzicht bedrijventerreinen

Aalburg

Locatie

 

Type

Maximaal toegestane milieucategorie

De Weerakkers Veen

B

Categorie 1, 2 en 3

 

De Witte Molen Meeuwen

B

Specifiek aangeduid.

 

Mouthaan Genderen

B

Categorie 1 en 2.

 

Bagijnhof Veen

B

Categorie 1 en 2, categorie 3 alleen bij aanduiding.

 

Perzikstraat/Wijksestraat W&A

B

Binnen bestemming “Bedrijven 1” alleen categorie 1, binnen bestemming “Bedrijven 2” geldt categorie 1 en 2.

 

Veensesteeg Veen

B

Categorie 1, 2 en 3

Cok Midlandterrein W&A

B

Categorie 1 en 2, categorie 3 alleen bij aanduiding.

 

E. van Wijk- terrein

Genderen

B

Categorie 3 bij aanduiding.

 

Van der Pol W&A

B

Categorie 3.2

 

Oerlemans Genderen

B

Categorie 4 bij aanduiding.

 

Veensesteeg Noord

B

Categorie 3.1 en 3.2.

 

 

Werkendam

Locatie

 

Type

Maximaal toegestane milieucategorie

Biesboschhaven

B

Categorie 4.2

Beatrixhaven

B

Categorie 4.2

Steurgat / Bandijk

B

Categorie 4.2

Bruine Kil I+II

B

Categorie 4.2

Bruine Kil III Oost

B

Categorie 4.2

Bruine Kil III West

B

Categorie 4.2

Bruine Kilhaven IV

A (B)

Categorie 4.2 (type A uitsluitend ten zuiden van de Hulsenboschstraat)

Bruine Kilhaven V

 

A (B)

Categorie 4.2 (type A uitsluitend ten zuiden van de Hulsenboschstraat)

Regionale Bedrijventerrein

A

Categorie 5.1

De Hoogjens

B

Categorie 3.2

‘t Zand

B

Categorie 3.2

Nieuwendijk

B

Categorie 3.2

Ippelseweg

B

Categorie 3.2

Jachtsloot

B

Categorie 3.1 (slechts voor 1 specifiek geval)

Loswal / De Sluis

B

Categorie 5.2 (slechts voor 1 specifiek geval)

 

Woudrichem

Locatie

 

Type

Maximaal toegestane milieucategorie

De Rietdijk

B

Categorie 4.1

Hoge Maasdijk

B

Categorie 3.2

HAK

B

Categorie 3.2

De Heus Voeders

B

Categorie 4

   

Bijlage 7 Kaartjes verantwoording groepsrisico