Regeling vervallen per 01-01-2021

Toeslagen Wet werk en bijstand

Geldend van 15-07-2004 t/m 31-12-2020

Intitulé

Toeslagen Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder indien de belanghebbende op grond van een commerciële overeenkomst als onderhuurder of als kostganger zijn hoofdverblijf in de woning heeft, tenzij het betreft ouder(s) of grootouders van de hoofdbewoner of kostganger.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder indien op grond van een commerciële overeenkomst meer dan één kostganger en/of onderhuurder het hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder met een eigen inkomen uit salaris of uitkering;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor gehuwden indien op grond van een commerciële overeenkomst meer dan één kostganger en/of onderhuurder het hoofdverblijf heeft in de woning van de gehuwden.

  • 3. Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

    • a.

      18 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft zonder zelfstandige woonruimte;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft zonder zelfstandige woonruimte.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft met zelfstandige woonruimte;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft met zelfstandige woonruimte.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

  • 1 De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt:

    • a.

      35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

    • b.

      55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Uitvoering

  • 1 De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10 Citeertitel

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand Aalburg 2004.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 15 juli 2004.

  • 2. De Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet vastgesteld op 1 januari 2002 wordt ingetrokken per 15 juli 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 mei 2004
 
 
De griffier, De voorzitter,

Toelichting 1 Algemene toelichting

Normen, toeslagen en verlagingen Hoofdstuk 3 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Normen Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), namelijk: 1 gehuwden : 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) 2 alleenstaande ouders : 70% van de gehuwdennorm 3 alleenstaanden : 50% van de gehuwdennorm Toeslagen Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemene noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm. De uitkering bedraagt maximaal voor: - alleenstaande ouders : 90% van de gehuwdennorm - alleenstaanden : 70% van de gehuwdennorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.) Verlagingen De WWB noemt de volgende verlagingen: - verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB); - verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB); - verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB); - verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB). De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening. 2. De Toeslagenverordening In artikel 8 lid 1 onder c en in artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren. Categorieën Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. In dit model Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan een aantal verlagingen die de WWB mogelijk maakt. Uitdrukkelijk wordt er voor gekozen om de hoogte van de toeslag van (alleenstaande) ouders niet afhankelijk te laten zijn van het inkomen van inwonende kinderen met een eigen inkomen. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. De werking van de verordening is beperkt tot personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening.) 3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm In de WWB is in tegenstelling tot in de Abw niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend: 1. Basisnorm; 1a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders); OF 1b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden); 2. Korten met verlaging wegens woonsituatie; 3. Korten met verlaging schoolverlater.De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wet Werk en Bijstand (WWB) of Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon. Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingshuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts of indicatiecommissie. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden. Dit dient individueel bekeken te worden en er kan alleen tijdelijke ontheffing verleend worden. Artikel 2 Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van deze doelgroep. Categoriale verlagingen op de norm van 18, 19 of 20 jarigen zou de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwde jongeren met een kind in een kraakpand wonen. De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de uitkering - de bijstand anders vaststellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheid en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen. Artikel 3 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien geen ander zijn hoofdverblijf in diens woning heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. Woont op basis van een commerciële overeenkomst meer dan één huurder of kostganger in, dan is de toeslag 0%. In het vijfde lid wordt geregeld dat kinderen met een eigen inkomen niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat het niet gewenst is de hoogte van de uitkering van de alleenstaande ouder afhankelijk te laten zijn van het inkomen van het kind. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn. In onderdeel d van het vijfde lid wordt geregeld dat de verzorgingsbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Artikel 4 In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft, behalve als op commerciële basis meer dan één persoon inwonend is. In het derde lid is geregeld dat kinderen met een eigen inkomen niet meetellen als personen waarmee de woning wordt gedeeld. Verzorgingsbehoevenden worden eveneens niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een verlaging van de norm. Artikel 5 Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Volgens de toelichting op artikel 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen. In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip ‘woonkosten’ gehanteerd, maar ‘kosten van huur of hypotheeklasten’. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging zoals genoemd in dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.) In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij algemene maatregel van bestuur (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeente (Breda). Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie. Artikel 6 Aan schoolverlaters kan maximaal een halfjaar een verlaging opgelegd worden van 15% van de gehuwdennorm. Artikel 28 WWB biedt deze mogelijkheid. Artikel 7 Artikel 29 WWB geeft de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De kosten van het bestaan zijn hoger voor de belanghebbende die zelfstandig woont in vergelijking met degene die niet over zelfstandige huisvesting beschikt. Om die reden vindt een onderscheid plaats tussen deze twee categorieën. Artikel 8 In dit artikel is de verplichting geregeld van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersregeling niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22 jarigen. Artikel 9 Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college. Artikel 10 Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 20022003, 28 960, nr. 3, p. 8). Artikel 11 De Toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.