Regeling vervallen per 01-01-2021

Zend&ontvangstinstallaties telecommunicatie

Geldend van 01-05-2000 t/m 31-12-2020

Intitulé

Zend&ontvangstinstallaties telecommunicatie

Artikel 1

AlgemeenMobiele communicatie heeft versneld zijn intrede gedaan in de samenleving; burgers, bedrijven en overheden maken meer en meer gebruik van mobiele telecommunicatie, waaronder GSM (Global System for Mobile Communications) en DCS 180; thans, begin maart, zijn er reeds meer dan zeven miljoen mobiele bellers en tussen de vijf- en zesduizend opstelpunten.

De vijf aanbieders, te weten “KPN, “Libertel”, “Telfort’, “Dutchtone”, en “Ben”, zijn verplicht te zorgen voor landelijke dekking. Aan deze verplichting is voldaan, behoudens aanbieder “Ben”. Om de kwaliteit van de verbindingen te waarborgen zijn (steeds) meer zend-/ontvangstinstallaties1 nodig.Gemeenten worden hierdoor min of meer verrast met bouwaanvragen van de diverse telecommunicatiebedrijven voor de oprichting van zendmasten, waarvoor veelal een bouwvergunning is vereist. Gelet op de inbreuk op de bestaande ruimtelijke belangen is het van belang dat een toetsingskader wordt aangegeven (en vastgesteld door het college en de raad), waarbinnen masten al dan niet toelaatbaar kunnen worden geacht. Onderhavige nota fungeert als leidraad voor de beoordeling van dergelijke verzoeken; zij pretendeert niet waterdicht te zijn. Uiteraard bestaat ruimte om in bepaalde gevallen af te wijken van de nota. Overigens betreft de nota niet alleen de oprichting van masten door deze vijf ondernemingen, maar ook verzoeken van publiekrechtelijke organisaties.

De Provincie Noord-Brabant heeft geen beleid in deze vastgesteld. Wel is nadrukkelijk te kennen gegeven dat de Provincie er een warm voorstander van is dat de aanbieders gezamenlijk een concreet plan voor de middellange termijn opstellen, waarin begrepen een zogenaamde spreidingskaart en een weergave van afmetingen van de op te richten installaties.

Hiertoe dient de gemeente de aanbieders uit te nodigen. In dit verband zij verwezen naar de gedragscode die de aanbieders hebben opgesteld; er wordt gestreefd naar “… constructief overleg met gemeenten en andere betrokken overheden…’. De aanbieders lijken bereid om afspraken te maken.

GezondheidsaspectenMobiel communiceren is mogelijk door het gebruik van radiofrequente elektromagnetische velden. In 1990 is door het ministerie van VROM de “Richtlijn voor radiofrequente straling bij zendinrichtingen” uitgevaardigd, welke richtlijn inmiddels is vervangen door een Europese aanbeveling, die is gebaseerd op de normen van het “International Committee for Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP)”, een onafhankelijke organisatie die onderzoek doet naar blootstelling aan radiogolven. De Nederlandse Gezondheidsraad, een onafhankelijk adviesorgaan, heeft deze aanbeveling onderschreven.Vooralsnog is de conclusie gerechtvaardigd dat de kans op nadelige effecten voor de gezondheid klein is.

Alleen indien men zich tot circa 3 meter en recht voor de mast bevindt kan sprake zijn van overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad. Het zich bevinden onder een installatie is in dit opzicht ongevaarlijk.

Planologische aspectenVigerende, veelal oude bestemmingsplannen, laten de plaatsing van de zendmasten niet toe, tenzij, uiteraard, een procedure ex het nieuwe artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) zou worden gevoerd of een partiële herziening zou worden opgestart.In het bestemmingsplan “Eethen”, dat begin december 1999 in werking is getreden, is wel rekening gehouden met de relatief nieuwe ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie; er kan vrijstelling worden verleend ten behoeve van de bouw van één mast met een maximale hoogte van 37,5 meter. Op basis van het, begin maart in werking getreden, bestemmingsplan “Drongelen” kan tot maximaal 25 meter vrijstelling worden verleend ten behoeve van communicatieve voorzieningen. In het ontwerpbestemmingsplan “Wijk en Aalburg” is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt dat ten behoeve van communicatieve voorzieningen tot 37,5 meter wordt gebouwd. Het is raadzaam om in het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied, herziening 1999” hierbij aansluiting te zoeken.In de gemeente zijn op diverse locaties antennes en masten opgesteld ten behoeve van verschillende doeleinden. Het voert te ver in deze nota een volledige opsomming te geven.Tot op heden is door “KPN”, UPC 2000”, “Libertel”, “Dutchtone” en “Ben” interesse getoond in de plaatsing van masten met een behoorlijke afmeting in Aalburg.

In onderstaande wordt gepoogd een toetsingskader te formuleren waarin rekening wordt gehouden met ruimtelijke en maatschappelijke aspecten, waarbij van belang is dat de installaties, voor zover verantwoord, worden geplaatst op gronden of objecten, in eigendom van de gemeente.

Voorop staat dat een aanbieder dient aan te tonen dat de verzochte voorziening noodzakelijk is voor een adequaat dekkend netwerk. Horizon- en landschapsvervuiling moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast verdient het woongenot bescherming en zijn aspecten van welstand van belang; hierom zijn zogenaamde “werkgebieden”, zoals de omgeving van industrie- en sportterreinen, bedrijfs-, kantoor- en detailhandelsgebouwen en gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen, in het algemeen veruit het meest geschikt voor de plaatsing van installaties.

In het buitengebied dient naar een minimalisering van het aantal masten te worden gestreefd. Het ligt voor de hand dat een mast landschappelijk inpasbaar moet zijn; idealiter wordt de bouw van de mast gecombineerd met hoogspanningsmasten, (nog te bouwen) windmolens of verkeersportalen. Verder is voorstelbaar dat de mast wordt gecamoufleerd door begroeiing of door een creatief bouwplan van een architect of anderszins. Daarnaast heeft een buismast de voorkeur boven een mast met een vakwerkconstructie, teneinde de visuele aantasting van het landschap te beperken.

Bovendien is het aantrekkelijker om één hogere mast te bouwen, dan meerdere lagere; als verzocht wordt hiervan af te wijken uit technische overwegingen, is hiervoor een nader onderbouwing nodig.

Plaatsing van masten in woongebieden en op of rond scholen, verzorgings- en verpleegtehuizen dient zovel mogelijk te worden vermeden, gelet op aspecten van stedenbouw en ter voorkoming van maatschappelijke onrust, voor zover aan de orde. Voor relatief lage antennes lijken deze bezwaren in mindere mate te spelen. Daarnaast mag niet worden voorbijgegaan aan in naburige gemeenten te bouwen of reeds gebouwde masten.

Uiteraard mag de normering in de Aanbeveling niet worden overschreden. Tevens zal het ministerie van Defensie dienen te worden geraadpleegd, alvorens tot het verlenen van een bouwvergunning wordt besloten, gelet op de regeling “VFR-nacht vluchten en minimum-vllieghoogten voor militaire luchtvaartuigen”, die is gebaseerd op de Luchtvaartweg; Aalburg is immers gelegen onder het militaire laagvlieggebied voor helikopters “Maas/Waal”, waarin is toegestaan om lager te vliegen dan de minimum vlieghoogte, die binnen laagvlieggebieden is gesteld op 30 meter danwel zoveel lager dan de opdracht vereist.

Tot slot is van belang dat de aanbieders over en weer verplicht zijn om te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van opstelpunten (“sitesharing”). Een verzoek om de locatie te delen kan slechts worden geweigerd in het kader van technische bezwaren. Aan sitesharing kan in het kader van een belangenafweging ex (het nieuwe) artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening groot gewicht toekomen.

De volgende grove indeling kan worden gemaakt:

ALGEMEENMedewerking mits:- zendmasten niet hoger zijn dan technisch aantoonbaar strikt noodzakelijk is;- is aangetoond dat “sitesharing” niet mogelijk is;- is voldaan aan eisen van welstand, stedenbouwkunde en, betreffende het buitengebied, landschappelijke inpasbaarheid;- de hoogte van de mast niet meer dan 37,5 meter is, met dien verstande dat geen gebouw of hoog bouwwerk aanwezig of beschikbaar is en de plaatsing ruimtelijk inpasbaar is;- er geen sprake is van overschrijding van de door de Gezondheidsraad gestelde normen.

SPECIFIEKMedewerking:Bebouwde kom- op industrie- en sportterreinen;- op bedrijfs-, kantoor- en detailhandels gebouwen en gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen, indien de mast niet hoger is dan 6 meter;- op onbebouwde percelen zonder woonfunctie binnen de woongebieden is plaatsing van een vrijstaande mast met een maximale hoogte van 37,5 meter aanvaardbaar, indien geen niet-woongebouw of hoog bouwwerk aanwezig of beschikbaar is, de plaatsing ruimtelijk inpasbaar is en de plaatsing radiografisch noodzakelijk is.

Medewerking mits:Buitengebied- de plaatsing van de mast kan worden gecombineerd met hoogspanningsmasten of (nog te plaatsen) windmolens;- de mast kan worden gecamoufleerd, waarbij van belang is dat buismasten de voorkeur verdienen, in welke gevallen er studie naar de mogelijkheden van landschappelijke inpasbaarheid uitgevoerd zal moeten worden.

Geen medewerking:Woongebieden- op woongebouwen en op verzorgings- en verpleegtehuizen, tenzij elk redelijk alternatief ontbreekt;- in de bewoonde omgeving tenzij de apparatuur tenminste 100 meter is geplaatst van woongebouwen en van verzorgings- en verpleegtehuizen; op of aan scholen.

Met bovenstaande wordt een groot aantal verzoeken inzake het oprichten van zend-/ontvangstinstallaties ten behoeve van telecommunicatie gereguleerd. Het blijft raadzaam om in voorkomende gevallen voor een naar verwachting klein aantal bouwaanvragen nader onderzoek in te stellen omtrent op z’n minst aspecten van welstand, stedenbouw en landschappelijke inpasbaarheid, een en ander met behulp van een extern adviesbureau. Hiermee wordt maatwerk beoogd, zodat kwalitatieve aspecten voldoende tot uitdrukking komen.

Ter afsluitingWellicht ten overvloede: ten aanzien van verzoeken om een tijdelijke vergunning voor een mast is het vastgestelde beleid betreffende artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening uitgangspunt.