Regeling vervallen per 08-06-2010

Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer 2008

Geldend van 11-04-2008 t/m 07-06-2010

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer 2008

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Weg:

    • 1.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelplaatsen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn:

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • c.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet

  • d.

    Rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    Voertuigen: alle voertuigen (als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al), van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990), met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • i.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • j.

    Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

  • k.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen I. Woonwagen: een wagen die voortdurend of nagenoeg voortdurend als woning wordt gebezigd of daartoe is bestemd. Een woonwagen houdt niet op dit te zijn indien aan of bij de woonwagen voorzieningen worden getroffen ten gevolge waarvan deze niet langer kan worden voortbewogen.

  • m.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

  • n.

    Samenscholing: het groepsgewijs bij elkaar komen van minimaal 2 mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben.

Artikel 1.2 - Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

Artikel 1.3 - Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan 3 weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.

Artikel 1.4 - Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 - Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.6 - Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 - Termijnen

Voor zover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of een gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.8 - Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2: OPENBARE ORDE

Afdeling 1: Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 - Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Eenieder, die op de weg aanwezig is bij ehig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2: Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 - Optochten

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 (Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen), op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2A.2.2 - Kennisgeving betogingen op openbare plaats

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 72 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2.

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 - Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 - Te verstrekken gegevens

  • 1.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beeindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beeindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die diegene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3: Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 - Beperking aanbieden e.d. van geschreven en gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 - Feest, muziek en wedstrijd e.d.

  • 1

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester op of aan de weg of enig openbaar water:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

    • b

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden;

    • d.

      in of op openbaar water wedstrijden, optochten, festiviteiten of andere evenementen met meer dan 25 vaartuigen te houden.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1. van toepassing is.

Modelbepaling 2.1.4.2 (Dienstverlening) is niet overgenomen.

Artikel 2.1.4.3 - Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5: Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 - Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • -

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt.

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beeindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1.;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid;

    • h.

      benzinepompen;

    • i.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg;

    • b.

      gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;

    • c.

      een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    a. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 - Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.1.5.3 - Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 6: Veiligheid van de weg.

Artikel 2.1.6.1 - Veroorzaken van gladheid

Artikel 2.1.6.2 - Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzend aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 - Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 - Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Modelbepaling 2.1.6.5 (Kelderingangen) is niet overgenomen.

Modelbepaling 2.1.6.6 (Rookverbod in bossen en natuurgebieden) is niet overgenomen.

Artikel 2.1.6.7 - Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2.2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg gerichte delen van afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.8. - Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 - Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of verlichting als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.9a - Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Modelbepaling 2.1.6.10 (Objecten onder hoogspanningslijn) is niet overgenomen.

Artikel 2.1.6.11 - Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Afdeling 2: Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 - Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten bedoeld in de artikelen 2.1.2.1 (Optochten) en 2.1.4.1 (Feest, muziek en wedstrijd e.d.) van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie.

Artikel 2.2.2 - Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring en onnodig opdringen bij een evenement

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 3.

    Het is verboden bij een evenement messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar kan komen.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie.

  • 5.

    Een ieder is verplicht bij een evenement alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2.2.4 Beeindiging evenement

  • 1.

    De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, dan wel het woon- en leef klimaat dit vordert, het bevel geven een evenement te beëindigen.

  • 2.

    Degene die een evenement organiseert dan wel bij een evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      dat evenement onverwijld te beëindigen indien de burgemeester hiertoe een bevel geeft;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

    • c.

      ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 3.

    Indien een evenement gepaard gaat of dreigt te gaan met een ernstige verstoring van de openbare orde is degene die dat evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, verplicht op bevel van een ambtenaar van politie het evenement onverwijld te beeindigen en geen publiek meer tot het evenement toe te laten.

  • 4.

    Het is verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, of in het derde lid gegeven is.

Artikel 2.2.5 Verwijderplicht

Indien een evenement is verboden of een bevel tot beeindiging als bedoeld in artikel 2.2.4 is gegeven, is een ieder die zich op de plaats of in de directe nabijheid van het evenement bevindt, op eerste vordering van een ambtenaar van politie of brandweer verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting.

Afdeling 3: Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1: Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 - Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, cafe, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschenken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 (Exploitatie horecabedrijf) of artikel 2.3.1.3 (Opheffing vergunningplicht).

  • 5.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 - Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.

  • 5.

    Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen.

  • 6.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het vijfde lid, kan aan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 (Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg) beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 8.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het zevende lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 9.

    Het bepaalde in het zevende en achtste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.3.1.3 - Vrijstelling vergunningplicht

  • 1.

    De burgemeester kan bepalen, dat het gestelde in artikel 2.3.1.2 (Exploitatie horecabedrijf) niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    De exploitatie van een horecabedrijf, waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden bemvloed.

Artikel 2.3.1.4 - Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 en 07.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.3.1.5 - Afwijking Sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 (Sluitingtijden) geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6 - Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 (Sluitingstijden) of ingevolge van een op grond van artikel 2.3.1.5 (Afwijking Sluitingstijden; tijdelijke sluiting) genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 - Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 - Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1. (Begripsomschrijvingen) geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2. (Exploitatie horecabedrijf) tot en met 2.3.1.5. (Afwijking Sluitingstijden, tijdelijke sluiting).

Paragraaf 2: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 - Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 - Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen 3 dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 - Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 - Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 (Speelautomaten) is niet overgenomen. Afdeling 4: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 - Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 - Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.2a - Reclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg en/of openbaar water reclame te maken of te laten maken:

    • a.

      met borden, doeken, rijdende/varende voer/vaartuigen of geluidsversterkers;

    • b.

      door het uitdelen van goederen om niet;

    • c.

      met andere middelen of voorwerpen.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt als degene die reclame laat maken aangemerkt degene voor wiens goederen, diensten of activiteiten op een reclamemiddel of een voorwerp reclame wordt gemaakt.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      voor het maken van reclame door middel van het verspreiden, het openlijk tentoonstellen en het voor enig ander middel aan het publiek in het openbaar bekendmaken van de inhoud van gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, waarin gedachten of gevoelens zijn geopenbaard;

    • b.

      voor het maken van reclame door middel van rijdende/varende voer/vaartuigen, die, naar het oordeel van het college, niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn ingericht of worden gebezigd.

Artikel 2.4.3 - Vervoerplakgereedschap e.d

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2 (Plakken en kladden).

Artikel 2.4.4 - Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in het derde lid genoemde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Modelbepaling 2.4.5 (Betreden plantsoenendiensten) is niet overgenomen.

Modelbepaling 2.4.6 (Rijden over bermen) is niet overgenomen.

Artikel 2.4.7 - Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.7a - Hinder door motorvoertuig of bromfiets50

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets met in werking zijnde motor zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt.

Artikel 2.4.8 - Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

Artikel 2.4.9 - Hinderlijk gedrag in of bij gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in en/of bij een portiek, parkeergarage, hal of poort e.d. van een gebouw op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 - Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.1 Oa - Uitjouwen, naschreeuwen enz.

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar:

    • a.

      iemand uit te jouwen, toe- of na te schreeuwen, met aanstoot gevende taal lastig te vallen, danwel op andere wijze overlast aan te doen;

    • b.

      te vechten.

  • 2.

    Het in lid 1 bepaalde geldt niet voor gevallen, waarin artikel 118, 119, 137c, 137d, 137e, 147, 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Modelbepaling 2.4.11 (Neerzetten van fietsen e.d.) is niet overgenomen.

Modelbepaling 2.4.12 (Overlast van fietsen of bromfietsen op markt- en kermisterrein e.d.) is niet overgenomen.

Artikel 2.4.13 - Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een of meerdere persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of meerdere personen dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon of meerdere personen, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon of meerdere personen te bespieden.

Het artikel 2.4.14 (Bewakingsapparatuur) is komen te vervallen. Het artikel 2.4.15 (Nodeloos alarmeren) is komen te vervallen. Het artikel 2.4.14 (Alarminstallaties) is komen te vervallen

Artikel 2.4.17 - Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen in dan wel op:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg en buiten de bebouwde kom op openbare aanlegplaatsen voor vaartuigen zonder dat die hond aangelijnd is, met uitzondering van de losloopvelden aangewezen in het Hondenbeleid Aalsmeer.

    • b.

      op een voor publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. Het college kan nadere eisen vaststellen waaraan een identificatiemerk tenminste moet voldoen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 - Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, losloopveld en buiten de bebouwde kom op openbare aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats;

  • 2.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3.

    De rechthebbende is verplicht, indien hij zich met een hond op de weg bevindt, een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor de verwijdering van de uitwerpselen. Het college kan nadere eisen vaststellen waaraan een hulpmiddel ten minste moet voldoen, wil het doeltreffend zijn.

  • 4.

    De rechthebbende op een hond die zich met die hond op of aan de weg bevindt, is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering te laten zien aan de toezicht houdende ambtenaar.

Artikel 2.4.19 - Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van de hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van de hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 - Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 (Wilde dieren) is komen te vervallen.

Artikel 2.4.22 - Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Modelbepaling 2.4.23 (Duiven) is niet overgenomen.

Modelbepaling 2.4.24 (Bijen) is niet overgenomen.

Afdeling 5: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 - Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 - Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 - Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 - Handel in horecabedrijf

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 (Begripsomschrijvingen), eerste en tweede lid;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1 (Begripsomschrijvingen), vierde lid.

Afdeling 6: Vuurwerk

Artikel 2.6.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 - Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 - Bezigen van consumentenvuurwerk

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.6.4 - Gebruik carbid

  • 1.

    Het is verboden carbidgas tot ontploffing te brengen in een al dan niet afgesloten vat, bus, fles of dergelijk voorwerp.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 2 geldt niet voor degene die aannemelijk maakt, dat het carbid niet gebezigd wordt of bestemd is voor handelingen die ingevolge het bepaalde in lid een verboden zijn.

  • 4.

    Het is verboden carbid af te leveren en ter aflevering voorhanden te hebben wetende of vermoedende dat daarmee een gebruik wordt gemaakt als omschreven in lid 1.

  • 5.

    De in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 158, aanhef en onder lid 1, 2 en 3 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 7: Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 - Drugshandel op straaf

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 8 van de modelbepaling (bestuurlijke ophouding) is niet overgenomen.

Afdeling 9 van de modelbepaling (veiligheidsrisicogebieden) is niet overgenomen.

Afdeling 10: Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 - Cameratoezicht

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, besluiten tot plaatsing van vaste camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

HOOFDSTUK 3: SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1: Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 - Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch- pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijt de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de inrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen als op grond van artikel 6.2 (Toezichthouders);

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 - Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 - Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 (Weigeringsgronden) genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2: Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 - Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen in door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen in alle andere gebieden of delen van de gemeente dan in het eerste lid bedoelde.

  • 3.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituees;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1.000;

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1: 00;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel 3.2.2 - Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.2.3 - Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven dagelijks tussen 0:00 en 11:00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere Sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4 (Tijdelijke afwijking Sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting), eerste lid, gesloten dientte zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 - Tijdelijke afwijking Sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2 (Weigeringsgronden), tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3 (Sluitingstijden), eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 - Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge van artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen) op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

Artikel 3.2.6 - Straat- en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houdingen, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, vanuit een bouwwerk of een gebouw passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

Artikel 3.2.7 - Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in het door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 - Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1

    .Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Paragraaf 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden.

Artikel 3.3.1 - Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2 neemt het bevoegde bestuursorgaan het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen), eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 - Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen), eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 (Gedragseisen exploitant en beheerder) gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 18250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.2 (Gedragseisen exploitant en beheerder), tweede lid, worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen.

  • 4.

    Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, kan aan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Paragraaf 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 - Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen) op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beeindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 - Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen), tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beeindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beeindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besloten heeft de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2 (Weigeringsgronden), eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Paragraaf 5: Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 - Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting is het gestelde in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen) niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 24 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen), eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2 (Weigeringsgronden), tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4: BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLUK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1: Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit);

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan een of klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die verbonden is aan een of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 - Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidgrenswaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Tijdens de collectieve festiviteiten mag de geluidbelasting op de gevels van woningen veroorzaakt door muziekgeluid niet meer bedragen dan 75 dB(A), gemeten als invallend geluid en zonder toeslagen.

  • 3.

    De collectieve festiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden op maandag t/m donderdag tussen 07.00 uur en 23.00 uur, op zondag tussen 13.00 uur en 23.00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07.00 uur en 01.00 uur.

  • 4.

    Het verlichtingsverbod bedoeld in artikel 4.113 van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 5.

    Het college kan de gemeente opdelen in gebieden, waarbij per gebied verschillende collectieve activiteiten worden aangewezen.

  • 6.

    Het college maakt de aanwijzing van collectieve festiviteiten tenminste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 7.

    Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste en vierde lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 - Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is in een inrichting gelegen in Aalsmeer-Centrum toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidgrenswaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Voor de overige gebieden (Stommeer, Hornmeer, Oosteinde, Kudelstaart) geldt een maximum van 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar.

  • 2.

    Tijdens incidentele festiviteiten mag de geluidbelasting op de gevels van woningen veroorzaakt door muziekgeluid niet meer bedragen dan 75 dB(A), gemeten als invallend geluid en zonder toeslagen.

  • 3.

    Incidentele festiviteiten mogen uitsluitend plaatsvinden op maandag t/m donderdag tussen 07.00 uur en 23.00 uur, op zondag tussen 13.00 uur en 23.00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 07.00 uur en 01.00 uur.

  • 4.

    Het is in een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het verlichtingsverbod bedoeld in artikel 4.113 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste 3 weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 5.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en vierde lid.

  • 6.

    De kennisgeving wordt geacht eerst te zijn gedaan wanneer het in het vijfde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 7.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van de inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.3a - Kennisgeving ten gehore brengen levende

  • 1.

    Indien in de inrichting een festiviteit wordt gehouden waarbij levende muziek ten gehore wordt gebracht, dient de houder van de inrichting tenminste 3 weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te stellen.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het tweede lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op het formulier vermeld.

Artikel 4.1.4 - Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 - Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden (recreatie)toestellen, (bouw)machines of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet, voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

  • 3.

    Het college kan van het verbod vervat in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4.

    Aan de in lid 3 bedoelde ontheffing kunnen ter voorkoming of beperking van geluidhinder door het college voorschriften worden verbonden die onder meer kunnen betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau dat mag worden veroorzaakt

    • b.

      de situering van geluidsbronnen

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

Artikel 4.1.5.a - (Geluid)hinder dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4.1,5.b - (Geluid)hinder door motorvoertuigen, bromfietsen e.d.

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Modelbepaling 4.2.1 (Straatvegen) is niet overgenomen.

Artikel 4.2.2 - Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Modelbepaling 4.2.3 (Toestand sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen) is niet overgenomen.

Artikel 4.2.4 - Voorkomen overlast van distels

  • 1.

    Degene die op basis van een titel, anders dan eigendom, grond of gronden welke in de gemeente is of zijn gelegen beheert, is verplicht de op deze grond of gronden voorkomende distelsoorten circium arvensis (akkerdistel) en de sonchus arvensis (akkermelkdistel) tijdig, voordat deze in bloei komen, te verwijderen en te vernietigen.

  • 2.

    Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde persoon, rust de in het eerste lid bedoelde verplichting op de eigenaar van de bedoelde grond of gronden.

Artikel 4.2.5 - Gevelreiniging

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft gevels te reinigen of te doen reinigen, is verplicht het college ten minste 4 weken voor aanvang van de activiteit hiervan in kennis te stellen.

  • 2.

    Het college stelt een formulier voor het doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving vast.

  • 3.

    Bij de kennisgeving kan het college een opgave verlangen van:

    • a.

      de naam en het adres van het bedrijf dat de gevelreiniging zal uitvoeren;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop de gevelreiniging zal plaatsvinden;

    • c.

      de maatregelen die worden getroffen om milieuverontreiniging te voorkomen.

  • 4.

    Het college kan ter voorkoming van geluidhinder, overlast van stoffen, bodem- en waterverontreiniging nadere eisen stellen aan de wijze waarop de gevelreiniging dient plaats te vinden.

  • 5.

    Het in het vierde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer, Wet verontreiniging oppervlaktewater of de Wet bodembescherming gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4.2.6 - Wild kamperen

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of openbaar water een slaapplaats in te nemen en danwel op of aan de weg of openbaar water een voertuig, woonwagen, tent of soortgelijk ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 is het toegestaan om, zonder ontheffing zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 Verordening op de openluchtrecreatie, met een kampeerwagen op de door het college aan te wijzen plaatsen gedurende een deel van het jaar of het gehele jaar te verblijven. Op een dergelijke plaats is het niet toegestaan om langer dan 48 uur aaneengesloten te verblijven.

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden

De overige bepalingen van afdeling 3 van de modelbepaling zijn niet overgenomen omdat deze bepalingen zijn opgenomen in de Bomenverordening van de gemeente Aalsmeer.

Artikel 4.3.1 - Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van iepziekte of voor vermeerdering van iepensprintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiden van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede van 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Afdeling 4; Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 - Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, enz.

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorzieningen, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, vaartuigen, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3.

    Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hem aangeduid voorwerp of stof:

  • a.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

  • b.

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening.

Modelbepaling 4.4.1 a (Stankoverlast door gebruikmeststoffen) is niet overgenomen.

Artikel 4.4.2 - Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • openbare verkoping of een aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

      • het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak bestemd is.

    • d.

      opschriften betrekking hebbend op de naam of de aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen 2 weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame hetzij op zichzelf hetzij in verband met haar omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.3 - Verbod tot zichtbaar opslaan

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer, is het verboden binnen de bebouwde kom:

    • a.

      op of aan de weg op enige plaats, die van de weg of enig openbaar water af zichtbaar is, op te slaan, te bergen, te hebben of opgeslagen of geborgen te houden:

      • 1.

        afbraak, puin, vuilnis, afval (waaronder begrepen vliegas, sintels en slakken), lompen, oud papier, papierafval, oud metaal en andere oude materialen of oud materieel;

      • 2.

        nog bruikbare materialen of nog bruikbaar materieel, zoals bouw- en aannemersmateriaal, draden, kabels, constructie-ijzer, balken, ketels, rails, water- of stoompijpen, riool- of ander buizen, machines, werktuigen, alsmede bussen, vaten en dergelijke voorwerpen;

      • 3.

        onbruikbare of aan hun normale bestemming onttrokken dan wel ten verkoop of ter verhuring voorhanden zijnde rij-, voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      stoffen en voorwerpen als onder a bedoeld aan het oog te onttrekken of onttrokken te houden met gebruikmaking van enig middel, hetwelk van de weg af zichtbaar is, indien burgemeester en wethouders in een aanschrijving aan de eigenaar of de gebruiker van het daarbij betrokken perceel hebben verklaard, dat het middel, waarmede die stoffen of voorwerpen aan het oog zijn onttrokken, naar hun oordeel de welstand op ontoelaatbare wijze schaadt; deze aanschrijving wordt niet verzonden dan alvorens vier weken zijn verlopen nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de gebruiker van het perceel schriftelijk mededeling hebben gedaan van hun bezwaren.

  • 2.

    Het in het eerste lid sub a vervatte verbod is niet van toepassing ten aanzien van het opslaan, bergen, hebben of opgeslagen of geborgen houden van materialen en materieel ten behoeve van de uitvoering en/of het onderhoud van werken ter plaatse van en gedurende de duur van die uitvoering of dat onderhoud.

  • 3.

    De in het eerste lid sub a onder 2 en 3 vervatte verboden zijn niet van toepassing op het opslaan, bergen, hebben, opgeslagen of geborgen houden op of in de onroerende zaak van stoffen en voorwerpen betrekking hebbende op zaken of bedrijven, die op of in deze onroerende zaak worden uitgeoefend, voor zover burgemeester en wethouders niet in een aanschrijving aan de eigenaar of gebruiker van de onroerende zaak hebben verklaard, dat de welstand naar hun mening op ontoelaatbare wijze wordt geschaad; deze aanschrijving wordt niet verzonden dan nadat vier weken zijn verlopen nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de gebruiker van het perceel schriftelijk mededeling hebben gedaan van hun bezwaren.

Artikel 4.4.4 - Verboden te varen

  • 1

    Het is, voorzover de Natuurbeschermingswet niet van toepassing is, verboden:

    • a.

      te varen in of binnen een afstand van 1,50 meter van rietkragen, biezen, liezen of enig ander opstaand watergewas, gele plompen of waterlelies;

    • zich

      te bevinden in of aan de waterzijde binnen een afstand van 1,50 meter van rietkragen, biezen, liezen of enig ander opstaand watergewas, gele plompen of waterlelies;

    • b.

      vaartuigen of voorwerpen te leggen of te hebben in of binnen een afstand van 1,50 meter van rietkragen, biezen, liezen of enig ander opstaand watergewas, gele plompen of waterlelies;

    • c.

      vaartuigen of voorwerpen aan te leggen aan bomen of struiken.

  • 2.

    Het in het eerste lid vermelde geldt niet voor de beheersmaatregelen door de rechthebbende ter handhaving en instandhouding van rietkragen, biezen, liezen of enig ander opstaand watergewas, gele plompen of waterlelies.

Artikel 4.4.5 - Verboden om buiten de paden te treden

  • 1.

    Het is verboden om in het Schinkelbos buiten de paden te treden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de beheersmaatregelen die door een rechthebbende worden verricht ter handhaving en instandhouding van de natuur in het Schinkelbos.

HOOFDSTUK 5: ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1: Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 - Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg bedoeld als in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Modelbepaling 5.1.2 (Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.) is niet overgenomen.

Artikel 5.1.2a - Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 - Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 - Voertuigwrakken en vaartuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak of vaartuigwrak op de weg of in het openbare water te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Onder vaartuigwrak wordt volstaan: een vaartuig dat vaartechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeert.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 - Caravans

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, boottrailer of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op 3 achtereenvolgende dagen te doen laten staan op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.1.6 - Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 - Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08:00 tot 18:00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 - Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanig wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 - Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 - Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1 onder a;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terrein welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 2.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Modelbepaling 5.1.11 ( Overlast fiets en bromfiets) is niet overgenomen.

Afdeling 2: Collecteren, venten, standplaatsen en verkrijging van goederen

Artikel 5.2.1 - Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideeel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2 - Venten, e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grond wet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3 (Standplaatsen: uitstallingen op de weg).

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • c.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 - Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of op of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gesteld verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeenten of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • e.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • b.

      de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;

    • c.

      de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

  • 7.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een Wet-milieubeheerplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet- milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4 - Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3: Openbaar water

Paragraaf 1 Gebruik en ligplaatsen

Artikel 5.3.1 - Voorwerpen op, In of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen, of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden openbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Telecommunicatiewet van toepassing is.

Artikel 5.3.2 - Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college binnen de gemeente ligplaats in te nemen of te hebben of toe te laten dat ligplaats wordt ingenomen met een vaartuig of vlot- hoe ook genaamd- dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon- of nachtverblijf van een of meer personen, alsmede een dergelijk vaartuig of vlot in aanbouw of een casco.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing op:

    • a.

      vaartuigen waarop de Woonschepenverordening van toepassing is;

    • b.

      vaartuigen waarop weliswaar kan worden overnacht, doch die hoofdzakelijk gebruikt worden om te varen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.3.3 - Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiene en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening of de provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.3.3a - Tijdelijke ligplaats kajuitboten

  • 1.

    In dit artikel wordt onder "kajuitboof verstaan: elk vaartuig dat is voorzien van een opbouw en/of inbouw, die een hoogte heeft, respectievelijk hebben, van meer dan 1,60 meter, gemeten vanaf het diepste punt van het scheepsvlak.

  • 2.

    Het is, anders dan in jachthavens en -werven, verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een kajuitboot gedurende langer dan 48 uur achtereen aan of nabij de oevers ligplaats in te nemen of te doen innemen of toe te laten dat ligplaats wordt ingenomen.

  • 3.

    Verplaatsingen binnen een afstand van maximaal 200 meter vanaf de plaats waar de boot aanvankelijk werd aangetroffen, onderbreken de in lid 2 genoemde tijdsduur niet.

  • 4.

    Het voorgaande is niet van toepassing op vaartuigen waarop de Woonschepenverordening van toepassing is.

Artikel 5.3.3b - Tijdelijke ligplaats

  • 1.

    Onder vaartuig wordt in dit artikel verstaan elk vaartuig, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • 2.

    Het is verboden met een vaartuig gedurende langer dan 2 uur achtereen ligplaats in te nemen aan de als zodanig ingerichte aanlegplaats langs het parkeerterrein gelegen achter de Zijdstraat.

  • 3.

    Het is verboden met een vaartuig tussen 07:00 uur en 18:00 uur gedurende langer dan twee uur achtereen ligplaats in te nemen aan de als zodanig ingerichte aanlegplaats gelegen tussen Stationsweg 40 en Stommeerweg 4 (de zogenaamde Kolenhaven).

  • 4.

    Verplaatsingen binnen een afstand van maximaal 200 meter vanaf de plaats waar het vaartuig aanvankelijk werd aangetroffen, onderbreken de in het tweede en derde lid genoemde tijdsduur niet.

Artikel 5.3.4 - Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2., tweede lid, 5.3.3, 5.3.3a en 5.3.3b bepaalde.

Modelbepaling 5.3.5 (Beschadigen van waterstaatswerken) is niet overgenomen.

Artikel 5.3.6 - Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 - Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet rijkswaterwerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5.3.8 - Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.3.9 - Sloten op diepte houden

  • 1.

    De eigenaars of gebruikers van gronden en erven zijn verplicht de sloten liggende op Rijnlands boezempeil op een naar het oordeel van het college bevaarbare diepte te houden.

  • 2.

    Het college is bevoegd iedere eigenaar of gebruiker aan te schrijven de sloten op diepte te brengen tot maximaal 1,42 meter onder N.A.P.

Artikel 5.3.10 - Visverbod

  • 1.

    Het is verboden te vissen binnen een afstand van 100 meter van de zweminrichting "Het Oosterbad."

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op beroepsvissers.

Artikel 5.3.11 - Hotel-en rondvaartboot

  • 1.

    Een hotelboot is een zich op het water bevindend horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

  • 2.

    Een rondvaartboot is een op het water bevindend vaartuig dat tot hoofddoel heeft het vervoeren van passagiers binnen het gebied van de Gemeente Aalsmeer.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een hotelboot en/of rondvaartboot rond te varen op het openbare water. Aan de vergunning worden voorschriften verbonden welke strekken tot veiligheid van passagiers en bemanning.

Artikel 5.3.12 - Snoeiplicht

De eigenaar van een perceel gelegen aan het openbaar water is verplicht het aan zijn perceel gelegen vaarwater doorvaarbaar te houden en het vaarwater vrij te maken van overhangend groen dat vanaf zijn perceel in of boven het vaarwater hangt.

Afdeling 4: Crossterreinen en gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 - Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig, als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen. Dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 - Beperkingen verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatie gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1 onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en snorfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van anderen krachtens artikel 29, eerste lid Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud, of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5: Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 - Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren met een maximale doorsnede van 60 centimeter zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden; voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door middel van artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6: Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 - Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 - Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen, met uitzondering van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      kinderspeelplaatsen;

    • d.

      sportvelden;

    • e.

      recreatieterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op ander plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen voor het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3 - Hinder of over/as?

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt door derden.

HOOFDSTUK 6: STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 - Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde, en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 - Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente Aalsmeer.

  • 2.

    Voorts zijn met toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij het besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 - Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 - Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na datum van publicatie.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 - Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 2 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de verordening als bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of een ontheffing, bedoeld als in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd -van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag tenminste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods- en verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 13 weken na in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. genoemde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4 (Inwerkingtreding), tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer 2008.

Ondertekening

Gemeente Aalsmeer

TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, is in de desbetreffende afdeling of paragraaf definities opgenomen. Deze definities kunnen afwijken van de in artikel 1.1 (Begripsomschrijvingen) opgenomen definities.

Artikel 1.2 Beslistermijn

Het vaststellen van een termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist, bevat een element van willekeurigheid. Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Uitkomst kan deze mogelijkheid ook bieden wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld, bijvoorbeeld wanneer het een activiteit betreft die vele maanden later is gepland.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

Hoewel het publiek zoveel mogelijk service moet worden geboden, zijn de mogelijkheden van het ambtelijk apparaat niet onbeperkt. In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met een aanvraag om vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. Veel verzoeken kunnen overigens binnen deze termijn worden afgewikkeld. Anderzijds zijn er ook soorten aanvragen om vergunningen waarvoor de termijn van drie weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken. De vergunningen waarvoor deze langere termijn gelden worden bij openbare kennisgeving aangegeven, teneinde zo voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn rechten en plichten.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het standpunt wordt ingenomen dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan, verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling, ter uitvoering waarvan vergunning of ontheffing wordt verleend. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De beantwoording van de vraag of een vergunning of ontheffing overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijke of zakelijke karakter van de vergunning of de ontheffing. Persoonlijk wordt de vergunning genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in overwegende mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken gedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in principe niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde tot een ongebouwde of gebouwde onroerende zaak. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene titel op de opvolger in dienshoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer, etc.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

In dit artikel worden de gronden genoemd waarop een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken respectievelijk waarop de daaraan verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd. Deze gronden hebben een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel spelen daarbij een rol.

Artikel 1.7 Termijnen

De in de Algemene termijnenwet is van overeenkomstige toepassing op termijnen van gemeentelijke verordeningen, tenzij in de verordening anders is bepaald. Voor zover deze Algemene Plaatselijke Verordening termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Het tweede lid van dit artikel bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12:00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling of besluitvorming te beschikken.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Het begrip "samenscholing" is ontleend aan artikel 186 Wetboek van Strafrecht: "Hij de opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie". Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten

Het houden van optochten, zoals carnavals- en Sinterklaasoptochten, bloemencorso's e.d., die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening, gedachten of gevoelens, valt niet onder de bescherming van de Grondwet of het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of andere Internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is hierop de Wet openbare manifestaties van toepassing. In het belang van de openbare orde, bijvoorbeeld de verkeersveiligheid, is het mogelijk om een regeling krachtens artikel 149 Gemeentewet (Omvang verordenende bevoegdheid) in de APV op te nemen.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Op grond van de Wet openbare manifestaties kan de gemeenteraad voor samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het houden van vergaderingen of betogingen een kennisgevingstelsel vaststellen, een verbodsbepaling is niet toegestaan. De Wet openbare manifestaties beoogt een eenvormige regeling te geven voor de activiteiten die vallen onder de bescherming van de artikelen 6 (Godsdienstvrijheid) en 9 (Recht tot vergadering en betoging) van de Grondwet vallen. Het gaat daarbij om

betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden van een godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen gehouden worden. De wetgever heeft gekozen voor de delegatie van de bevoegdheid tot beperking van de onderhavige grondrechten aan de gemeenten. Argument hiervoor was: de regeling van onder andere de betoging houdt nauw verband met de plaatselijke openbare orde.

Artikel 2A.2.3 Afwijking termijn

In dit artikel is bepaald dat de burgemeester in bijzondere omstandigheden van de in artikel 2.1.2.2 (Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen) gestelde termijn van 72 uur kan afwijken (bijvoorbeeld bij een erg kort tijdsbestek). Ook kan hij in bijzondere omstandigheden een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

In dit artikel is bepaald dat de burgemeester kan verlangen dat er bij de kennisgeving opgave gedaan wordt van bepaalde, in dit artikel genoemde, gegevens.

Paragraaf 3 Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven en gedrukte stukken of afbeeldingen

Gekozen is voor een opzet, waarbij verspreiding is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Tevens biedt het tweede lid de mogelijkheid om het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er "geen gebruik van enige betekenis" overblijft.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d

Het is denkbaar dat een "vertoning" als bedoeld in het eerste lid, anders als en middel moet worden gezien voor het openbaren van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7, lid 3 van de herziene Grondwet. Het derde lid van artikel 7 van de Grondwet verzet zich tegen een voorafgaand verlof van de overheid wegens de inhoud van de uitingen, maar staat niet in de weg aan een vergunningplicht voor het verspreiden van deze uitingen. Aan de inhoud van de uitingen zal echter geen grond mogen worden ontleend aan deze uitingen bepaalde voorschriften te verbinden. De regering heeft er op gewezen dat het derde lid van artikel 7 van de Grondwet geen belemmering vormt deze uitingen te verbieden ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In zodanige gevallen kunnen de inhoud van de voorstelling en de omstandigheden waaronder die plaatsvindt mede van invloed zijn (geweest) op het ontstaan van wanordelijkheden.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest

De activiteiten van de Straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7 lid 3 Grondwet. De betekenis van het begrip "openbaren van gedachten en gevoelens" moet blijkens jurisprudentie en blijkens de toelichting op artikel 7 Grondwet haast grammaticaal worden uitgelegd. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 van de Grondwet beschermd. Artikel 7 van de Grondwet laat door zijn formulering een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bijvoorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Immers het verbieden van een optreden van een Straatartiest op een bepaalde plaats houdt in veel gevallen ook in dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit. Dit betekent dat voor de berperkingsgronden van het in artikel 7 lid 3 opgenomen grondrecht het best kan worden gekozen voor de beperkingsgronden die bij artikel 7 lid 1 Grondwet zijn toegelaten.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties welke hinder of gevaar kunnen opleveren dan wel ontsierend kunnen zijn. Hieraan liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Dit artikel geeft aan dat het, om redenen van orde en (verkeers-)veiligheid en in het belang van de veiligheid op de wegen alsmede in het belang van de instandhouding en de bruikbaarheid van de wegen, verboden is om een weg te beschadigen, in een weg te graven, etc. Van de vergunningplicht zijn de overheden [die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen] uitgezonderd. Er mag van worden uitgegaan dat zij hun werkzaamheden afstemmen op de bruikbaarheid van de weg.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

Om redenen van orde en veiligheid is het van belang dat het college regulerend kan optreden bij veranderingen aan de weg. Ingevolge artikel 14 van de Wegenwet dient de eigenaar van de weg het uitwegen daarop te gedogen. Artikel 14 verzet zich niet een vergunningstelsels die verband houden met het belang van orde en veiligheid op de weg. Bij de afweging in verband met de afgifte van een vergunning dienen alle wijzigingen in de verkeerssituatie, die rechtstreeks voortvloeien uit de aanleg en het gebruik van de uitweg, in beschouwing te worden genomen. Het ligt voor de hand dat de aanleg en het onderhoud van een uitweg die slechts particulier belang dient ten laste van de betrokken particulier komt. Aan de vergunning kan het voorschrift tot onderhoudsplicht worden verbonden. Het is in het verkeersbelang dat het voet- en rijverkeer dat gebruik maakt van de uitweg en de weg waarop deze uitkomt op een veilige wijze kan worden afgewikkeld.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

Dit artikel bevat een verbod om tijdens vriezend weer een gevaarlijke situatie op de weg te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer. Bewoners hebben de verplichting om gladheid op aangrenzend trottoir te bestrijden. Van bewoners kan niet worden gevergd dat zij bij sneeuwval hun trottoir voortdurend sneeuwvrij houden.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

Via deze bepaling wordt getracht het 'zwerfkarrenprobleem' enigszins te verkleinen door winkelbedrijven te verplichten de door de consument gebruikte en achtergelaten Winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze Winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen. Is een winkelbedrijf vergunningplichtig op basis van de Wet milieubeheer, dan kunnen voorschriften met betrekking tot Winkelwagentjes worden verboden aan de milieuvergunning

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

De rechthebbende op een boom, heg, of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door het college, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen. Tevens is het verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen of te hebben dat het wegverkeer het uitzicht belemmert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Uit oogpunt van de veiligheid van weggebruikers is het verboden om zonder noodzaak een straatrooster, een afsluiting in de weg e.d. te beschadigen of te verwijderen.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Dit artikel geeft uit oogpunt van de veiligheid van het publiek een verbod om gevaarlijke of hinderlijke voorwerpen lager dan op een vastgestelde minimumhoogte te hebben. Met betrekking tot schrikdraad kan

het volgende opgemerkt worden. Ten aanzien van de veiligheid, de goede constructie en de keuring van elektrische schrikdraadinstallaties bevat het Veiligheidsbesluit elektrisch schrikdraden (VBES), KB van 2 november 1948, Staatsblad 1482, een aantal bepalingen.

Op grond van artikel 47 Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) wordt het VBES geacht te zijn vastgesteld krachtens de Arbo-wet. De Arbo-wet blijkt echter uitsluitend van toepassing indien er sprake is van een verhouding werkgever-werknemer.

Er is een algemene maatregel van bestuur (artikel 27 Arbo-wet) nodig om voorschriften die krachtens de Arbo-wet zijn uitgevaardigd ook van toepassing te laten zijn op zelfstandig werkenden.

Doordat het agrarisch bedrijf voor een aanzienlijk deel door zelfstandig werkenden wordt uitgeoefend is de Arbo-regelgeving alleen dan op hen van toepassing indien dit in de algemene maatregel van bestuur uitdrukkelijk is bepaald.

Elektrische schrikdraadinstallaties worden echter niet meer uitsluitend in de agrarische sector gebruikt, ook particulieren blijken er toe over te gaan ter bescherming van hun (volks)tuin, volière en dergelijke tegen dieven schrikdraadinstallaties aan te leggen. Aan de deugdelijkheid daarvan zijn geen eisen gesteld.

Wanneer daaraan behoefte bestaat kunnen in de Algemene plaatselijke verordening dergelijke eisen opgenomen worden conform het VBES.

De voorschriften die het college aan de vergunning kan verbinden, kunnen afgeleid worden van de eisen die het VBES stelt, waarbij in ieder geval voorgeschreven zou moeten worden dat daar waar de schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden er voldoende waarschuwingsborden aangebracht moeten worden.

Dit artikel gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad en puntdraad.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

ABRS 09-01-2001, AB 2001, 207: het college kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de dekzeilen op het pand van appellante gezien de zeer slechte staat waarin ze verkeerden, de wijze waarop ze aan het dak waren vastgemaakt en het onstuimige weer van die dag, niet deugdelijk beveiligd waren tegen neervallen op de weg en dat aan het gevaar dat de dekzeilen opleverden zo spoedig mogelijk een einde moest komen.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De in het derde lid genoemde uitzonderingen hebben betrekking op situaties waarbij het desbetreffende specifieke belang, waterstaatswerken, verkeerslichtinstallaties, transformatorhuisjes e.d., zich verzetten tegen het aanbrengen van allerlei voorzieningen daarop. In beginsel biedt de Belemmeringenwet privaatrecht het kader om op eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van onderhavig artikel geconstrueerd worden. Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

Artikel 2.1.6.9a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Deze bepaling houdt een aanvulling in op het bepaalde in artikelen 161 bis, 161 ter, 162, 350, 351 bis en 424b van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs.

Deze bepaling moet ervoor zorgen dat voor het publiek toegankelijke ijsvlakten niet beschadigd, verontreinigd of versperd worden.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in deze afdeling wordt gehanteerd gedefinieerd.

Artikel 2.2.2 Evenementen

Het is gewenst in de Algemene Plaatselijke Verordening een regeling te hebben die het houden van evenementen tot onderwerp heeft. Dergelijke openbare vermakelijkheden kunnen een uitstraling hebben op de openbare orde en als zodanig onderwerp van gemeentelijke regelgeving zijn. De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet (Toezicht openbare samenkomsten c.a.). In het derde lid van dit artikel is aangegeven dat de burgemeester belast is met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Het begrip "toezicht" is ruimer dan alleen de handhaving van de openbare orde. Het gaat hierbij ook om de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de burger in incidentele gevallen en op bepaalde plaatsen.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Dit artikel spreekt voor zich.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in deze afdeling wordt gehanteerd, gedefinieerd. Bij de omschrijving van het begrip "horecabedrijf" is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip in het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheerbedrijven Wet milieubeheer. De sluitingsbepalingen van deze verordening hebben slechts betrekking op die gedeelten van de inrichting, die daadwerkelijk ten behoeve van de eigenlijke horeca-activiteiten gebruikt worden. Een op het trottoir gesitueerd terras behoort derhalve wel bij de inrichting, de zich boven de inrichting bevindende woning van de houder niet.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf

Dit artikel is bedoeld om de overlast in de zin van de openbare ordeproblematiek buiten een inrichting tegen te kunnen gaan. Daartoe is een vergunningstelsel in het leven geroepen ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en van de openbare orde. Met dit preventieve middel kunnen ongewenste ontwikkelingen voorkomen worden. Voorts is het mogelijk om in verband met de aard van de straat of de wijk het aantal bedrijven te limiteren. In het vierde en vijfde lid is de burgemeester als het bevoegde orgaan aangewezen om te beslissen op een aanvraag ingevolge artikel 2.1.5.1 (Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg), omdat ingevolge artikel 174 Gemeentewet (Toezicht openbare samenkomsten c.a.) de burgemeester het bevoegde uitvoeringsorgaan is bij zaken die openbare vermakelijkheden betreffen.

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht

De opheffing van de vergunningplicht maakt het mogelijk binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar de exploitatie van een horeca-inrichting zonder voorafgaande toestemming mogelijk is, omdat in die gebieden geen overlast te verwachten valt. De aanwijzing van deze gebieden is in het Integraal Horecabeleid van de gemeente Aalsmeer vastgelegd.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden

De burgemeester kan door het verlenen van ontheffing, in individuele gevallen afwijking van het verplichte sluitingsuur toestaan. Het derde lid maakt het mogelijk om voor het terras een vroeger sluitingsuur te doen gelden, bijvoorbeeld 22:00 uur (in het Integrale Horecabeleid is 23:00 uur als algemene sluitingsuur voor terrassen bepaald). Het motief om tot een vroeger sluitingsuur te besluiten mag echter niet gelegen zijn in de voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder ten gevolge van een vergunningplichtige inrichting ingevolge de Wet milieubeheer.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking Sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Dit artikel betreft in tegenstelling tot artikel 2.3.1.4 (Sluitingsuur) lid 3 een algemene afwijkingsbevoegdheid van de sluitingsuren van artikel 2.3.1.4 (Sluitingsuur) lid 1. Indien de belangen, genoemd in dit artikel, dit vereisen kan de burgemeester tijdelijk andere Sluitingstijden vaststellen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de burgemeester de periode waarvoor de afwijkende Sluitingstijden gelden, in het besluit duidelijk dient aan te geven.

Artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester rechtstreeks de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen indien er in voor publiek toegankelijke lokalen drugs worden verhandeld.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

De sluitingsbepalingen van de vorige artikelen zijn in eerste instantie gericht tot de houder van de inrichting. Op hem rust de plicht zijn inrichting gesloten te houden gedurende de in die artikelen genoemde tijden en tijdens de door de burgemeester bij een sluitingsbevel aangegeven periode. Dit artikel richt zich tot de (potentiele) bezoeker van de inrichting. Indien hij gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn daarin of aldaar met goedvinden van de houder daarvan aanwezig is, overtreedt hij het in dit artikel genoemde verbod.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Onder de begripsomschrijving van horecabedrijf kunnen ook inrichtingen vallen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten societeiten en gezelligheidsverenigingen. Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester dan niet het bevoegd bestuursorgaan, maar is het college.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in deze paragraaf wordt gehanteerd gedefinieerd.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Teneinde een zo volledig mogelijk overzicht te verkrijgen van de in de gemeente aanwezige inrichtingen tot nachtverblijf, is in dit artikel bepaald dat hij die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden ervan staakt, dit aan de burgemeester te melden. De termijn van een week is in overeenstemming met de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

Op grond van artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht is degene die er zijn beroep van maakt aan personen nachtverblijf te verschaffen, verplicht hiervan een doorlopend register te houden. In dit register moet onverwijld bij aankomst van de personen die in de door hem gehouden inrichting de nacht zullen doorbrengen en bij hun vertrekt een aantal persoonlijke gegevens worden aangetekend. Het doorbrengen van de nacht moet het hoofddoel van de bezoeker van de inrichting zijn.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Dit artikel komt de houder van een inrichting tegemoet door aan degene die voornemens is in die inrichting de nacht door te brengen, de verplichting op te leggen de voor zijn registratie benodigde gegevens volledig en naar waarheid te verstrekken.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en ter bescherming van het eigendom

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

De verbodsbepaling in het eerste lid vloeit voort uit artikel 174a Gemeentewet (Sluiting van woningen c.a.). De verbodsbepaling in het tweede lid vloeit voort uit artikel 13b Opiumwet. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen wegens dringende redenen een woning moeten betreden, biedt het tweede lid daartoe de mogelijkheid.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in ene bepaalde behoefte kan voorzien. Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Dit artikel maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover doordat gebruik een anders recht (namelijk dat van de rechthebbende) wordt geschonden. Niet het "plakken" op zich maar het plakken zonder toestemming van de rechthebbende is een laakbare gedraging.

Artikel 2.4.2a Reclame

Deze bepaling is opgenomen om tot een substantiele vermindering van illegale reclame-uitingen te komen. Hiervoor is het noodzakelijk de initiatiefnemer aan te pakken en zo de vervuiling bij de bron te bestrijden. In dit artikel wordt expliciet verboden om zonder vergunning reclame maken. Dit geldt ook voor een ieder op wiens goederen, diensten of activiteiten reclame wordt gemaakt, als voor feesten in discotheken en illegale reclameposters voor jaarmarkten. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om stickers van internetbedrijven, om aankondigingen voor films en stickers van biermerken die op lantaarnpalen worden aangebracht. Het gaat steeds uitsluitend om commerciële reclame. Het is de bedoeling direct die organisator van het evenement of het bedrijf aan te pakken door op hem de kosten van het verwijderen van de reclameposters e.d. te verhalen. Het is een vergaande plicht. Het gaat echter om een vorm van reclame die een belangrijke bron van vervuiling is. De organisator van het evenement of het bedrijf dat op commerciële gronden reclamevoorwerpen e.d. in circulate brengt, dient ook het financiele risico van de kosten van het verwijderen van deze voorwerpen e.d. te dragen.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod vergroot. Het tweede lid van de bepaling dient aldus te worden verstaan dat de omstandigheid in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen, welke ingevolge de voorgaande bepalingen zijn verboden, een rechtvaardigheidsgrond oplevert.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken, Het geeft de politie een handvat om op te treden tegen verdachte figuren die inbrekersgereedschappen met zich mee dragen of vervoeren.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

In een samenleving waarin een groot aantal mensen op een relatief klein grondgebied woont, zal men elkaar hinderen en overlast veroorzaken. Op basis van dit artikel kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht stelt reeds "straatschenderij" strafbaar, terwijl artikel 426bis van dat wetboek het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. De Hoge Raad heeft beslist dat uit niets blijkt dat de rijkswetgever de in de artikelen 424 en 426 bis geregelde of daarmee verwante stof uitputtend heeft willen regelen. De gemeentelijke wetgever is bevoegd tot aanvulling van deze bepalingen.

Artikel 2.4.7a Hinder door motorvoertuig of bromfiets

Het is verboden zich met een motorvoertuig of bromfiets zodanig te gedragen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat. "Gedragen" betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt niet voor terrassen die deel uitmaken van een horecabedrijf, of voor een evenement waarbij van gemeentewege op grond van artikel 35 Drank- en horecawet toestemming is verleend om op de plaats waar het evenement zich afspeelt alcoholhoudende drank te verstrekken.

Het is niet mogelijk het grondgebied van de gehele gemeente aan te wijzen. Ook dient er aanleiding e zijn voor de aanwijzing van een gebied. Er dient gerechtvaardigde vrees te bestaan voor aantasting van de openbare orde. Of reeds sprake te zijn geweest van aantasting van de openbare orde.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag in of bij gebouwen

Op basis van artikel 2.4.9. kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Deze bepaling vormt een aanvulling op de artikelen 424 (straatschenderij), 426bis (belemmeren van anderen op de openbare weg) en 431 (nachtelijk burengerucht) van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag voor publiek toegankelijke ruimten

Deze bepaling is opgesteld om misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimtes zoals parkeergarages, telefooncellen en bushokjes e.d. tegen te gaan.

Aan deze bepaling bestaat behoefte omdat op basis van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, slechts kan worden opgestreden indien er sprake is van het handelen van een rechthebbende. De politie kan niet zonder tussenkomst van de rechthebbende optreden.

Door het opnemen van deze bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening kan de politie bij ordeverstoringen of baldadigheden in voor het publiek toegankelijke ruimten onmiddellijk ingrijpen.

Artikel 2.4.13 Bespieden personen

Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Toepassing zal het artikel alleen in excessieve situaties plaatsvinden. De politie zal in het algemeen eerst optreden indien burgers klachten hebben geuit over voyeurs. Bepalingen over heimelijk afluisteren zijn reeds in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

Op het gebied van inbraaksignaleringssystemen (alarminstallaties) is de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus en de Regeling Borg 1.1, een regeling voor het kwaliteitstoezicht, tot stand gekomen.

De Regeling BORG 1.1, is een van de certificeringregelingen die wordt uitgevoerd door het Nationaal Centrum voor Preventie. In het kader van de bij de Regeling gehanteerde voorschriften wordt niet meer verlangd dat alarminstallaties worden voorzien van een luidalarminstallatie aan de buitenzijde van het beveiligde gebouw, maar juist dat ze worden voorzien van 'stil alarm' dat de alarmmelding doorgeeft aan een Particuliere Alarm Centrale (PAC). De verplichting tot het aanbrengen van een optisch alarm, bijvoorbeeld een flitslicht aan de gevel, is ongewijzigd gebleven. Tevens is het mogelijk om binnen het beveiligde gebouw een luid alarm aan te brengen.

In de hiervoor genoemde wet is, ter vermindering van het aantal nodeloze alarmeringen, geregeld dat een signaal van een alarminstallatie slechts mag worden doorgemeld aan de politie indien de PAC zich er van heeft overtuigd dat het signaal afkomstig is van een alarminstallatie die is aangelegd door een deskundig installateur, opgebouwd uit kwalitatief goed (gecertificeerde) componenten en door deskundig onderhoud in goede staat wordt gehouden. In dit opzicht zijn de wet en de Borgregeling op elkaar afgestemd; een certificaat of verklaring van een gecertificeerde Borgbeveiligingsbedrijf geeft aan dat aan het vereiste in de wet is voldaan.

Op grond van de totstandkoming van de Borgregeling en de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus is er een regeling in de algemene plaatselijke verordening ten behoeve van luidalarminstallaties niet meer nodig. De Algemene plaatselijke verordening-bepaling behoudt echter nog wel haar gelding voor bestaande alarminstallaties. Naast de alarminstallaties van (deskundige) gecertificeerde installateurs is er nog een andere categorie alarminstallaties.

Dit zijn de installaties die zelf worden vervaardigd uit de componenten die in veel bouwmarkten worden verkocht en die niet aan bepaalde kwaliteitseisen behoeven te voldoen, Volgens de voornoemde wet mogen de signalen van dergelijke alarminstallaties niet door een PAC aan de politie worden doorgegeven. Mede om die reden zullen deze installaties over het algemeen minder vaak zijn aangesloten op een PAC. Ze kunnen wel voorzien zijn van een doormelding aan een bepaald adres, bijvoorbeeld de buren.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

In dit artikel wordt de mogelijkheid geopend om door middel van muilkorven en strak aanlijnen preventief op te treden tegen door het college als gevaarlijk aangemerkte rassen of soorten honden. Het college stelt vast welke rassen of soorten honden zij gevaarlijk achten, zij stellen de kenmerken vast die deze honden bezitten. Hierbij kan gedacht worden aan honden die een erfelijk bepaalde aanleg voor agressief gedrag bezitten, dan wel honden waarbij selectie, training en/of opvoeding er op gericht zijn agressief gedrag te ontwikkelen cq. te versterken, bijvoorbeeld pitbullterriers.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Met dit artikel kan er worden ingegrepen als er overlast of schade [voor de openbare gezondheid] dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat het college bevoegd wordt verklaard de plaatsen aan te wijzen, waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. Een regeling om loslopend vee in bewaring te nemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

Voor de omschrijving van het begrip "handelaar" verwijst artikel 437, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel (KB 06-01-1992). Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaars in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietseh, fietsen, foto-, film-, video- en radioapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregeld goederen, zodat zij niet apart behoeven te worden vermeld.

Artikel 437, eerste lid, onder a, Wetboek van Strafrecht verplicht d handelaar in dat artikel bedoeld, tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voorhanden hebben van alle gebruikte en ongeregeld goederen.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bepaalt dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Deze bepaling, die is gebaseerd op artikel 437ter, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, bevat voorschriften die in het algemeen het gevaar voor heling beogen te voorkomen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Bij een regeling tot effectieve helingbestrijding mag een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet ontbreken. Er is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de handel van de handelaren niet al te zeer belemmerd wordt.

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf

Het is bekend dat in sommige horeca-inrichtingen regelmatig gestolen goed verhandeld wordt. Dit artikel sluit aan op het in artikel 14 van de Drank & en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel in andere goederen dan drank. Dit laatste verbod ziet slechts op verkoophandelingen. In dit artikel is een uitzondering opgenomen ten aanzien van openbare verkopingen en veilingen, zulks naar analogie van een door de Hoge Raad gedane uitspraak betreffende het genoemde drankwetartikel.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

Voor de omschrijving van het begrip Vuurwerk' is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. Het besluit heeft betrekking op het zogenaamde consumentenvuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door particulieren wordt afgestoken tijdens de jaarwisseling.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning van het college in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk af te leveren of ter aflevering aanwezig te houden. Hiermee kan, in het belang van de handhaving van de openbare orde, het aantal verkooppunten gereguleerd worden.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10:00 uur en 1 januari 02:00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te alien tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten danken, in drukke winkelstraten bij dierenasiels, etc.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk te alien tijde verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Dit artikel is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Grotere steden en grensgemeenten hebben al enige jaren ervaring met een dergelijke bepaling. De (straat)handeljn drugs heeft geleid tot een verstoring van de openbare orde. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de Algemene plaatselijke verordening een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

Toelichting op de begripsomschrijvingen:

Prostitutie en prostituee (onder a en b): deze omschrijving van het begrip "prostitutie" is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

seksinrichting (onder c): het begrip "seksinrichting" is het centrale begrip voor deze verordening. Seksinrichtingen zijn er in verschillende varianten. Daarom is in deze definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. Die omschrijving sluit aan bij het spraakgebruik en in diverse rechterlijke uitspraken gehanteerde definities. In de definitie is gekozen voor de term "besloten ruimte", omdat dit meer omvat dan het begrip "gebouw". Onder besloten ruimte wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord "besloten" duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is;

escortbedrijf (onder d): een escortbedrijf is een bedrijf dat - meestal telefonisch - bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte is bepalend voor de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de diensten actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichting en een escortservice; sekswinkel (onder e): de omschrijving van het begrip "sekswinkel" is ontleend aan de Winkeltijdenwet. Ook in deze begripsomschrijving is bepaald dat hoofdzakelijk van verkoop van goederen, in casu van erotisch-pornografische aard, sprake moet zijn. Zonder die aanduiding zouden immers vele tijdschriftenwinkels als sekswinkels moeten worden aangemerkt. Op de openingstijden van sekswinkels is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing. Een sekswinkel is geen "seksinrichting" als hierboven omschreven, de exploitatie ervan is niet onderworpen aan de vergunningplicht van artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen);

bezoekers (onder h): van het begrip "bezoeker" zijn behalve de exploitant(en), de beheerder(s), de prostituees en de personeelsleden van de exploitant, tevens toezichthoudende en opsporingsambtenaren uitgezonderd, alsmede andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is (hierbij valt te denken aan personen die de inrichting moeten kunnen betreden voor het leveren van goederen of voor het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden).

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikelen 160 en 174 Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk, Volgens artikel 160 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met "het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publieke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven" (eerste lid) en met "de uitvoering van verordeningen voorzover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht" (derde lid).

In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van Seksinrichtingen is echter het ruimtere begrip "ruimte" opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Vergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieen van) Seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Dit artikel ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet (Delegatie van bevoegdheden van de raad).

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

Doel van dit artikel is om de Seksinrichtingen en escortbedrijven te reguleren door middel van een vergunningstelsel. Het artikel biedt de mogelijkheid om een gedifferentieerd vergunningstelsel in te voeren. De mogelijkheid om - met vergunning - een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren is derhalve uitsluitend toegestaan in daartoe aangewezen gebieden of delen van de gemeenten en is voor het overige verboden. Zo'n beleid wordt veelal ingegeven door het belang van de openbare orde of van de woon- en leefomgeving: het concentreren van Seksinrichtingen of escortbedrijven in bepaalde gebieden kan bijvoorbeeld gewenst zijn, om daarop met voldoende intensiteit toezicht te kunne uitoefenen of om deze inrichtingen cq. bedrijven te weren uit woonwijken of andere gebieden die vanuit een oogpunt van woon- en leefomgeving "gevoelig" zijn.

Het wijzigen van een seksinrichting valt eveneens onder de vergunningplicht. Met het wijzigen wordt bedoeld een wijziging van welke aard dan ook. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld verandering van bouwkundige aard, het aantal exploitanten, de wijze van exploitatie of de naam van een of meer exploitanten. Dit is om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie. Ook kan, om de exploitatie van Seksinrichtingen en escortbedrijven te reguleren vanuit het belang van openbare orde of van het woon- en leefklimaat, ervoor worden gekozen het aantal vergunningen dat kan worden verleend aan een maximum te binden. Zo'n maximumbeleid kan "zelfstandig" worden toegepast, maar kan ook worden gehanteerd ter ondersteuning van genoemd concentratiebeleid; denkbaar is immers dat een maximumbeleid een waardevolle bijdrage kan leveren bij de bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gebieden die zijn aangewezen voor het exploiteren van Seksinrichtingen en escortbedrijven.

Vanzelfsprekend is het mogelijk exploitatievergunningen ter verlenen voor een bepaalde duur, bijvoorbeeld twee jaar zodat periodiek het functioneren van de inrichting(en) en/of het gemeentelijk beleid terzake kan worden geevalueerd.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het "decriminaliseren" van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant(en) en de beheerder(s). In dit artikel wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- & Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- & Horecawet.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbepaling is gegrond op artikel 149 Gemeentewet (Omvang verordenende bevoegdheid). De raad kan verplichte sluitingsuren voor openbare (waaronder seks)inrichtingen vaststellen ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, ter voorkoming of beperking van overlast e.d.

Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 (Voorschriften en beperkingen) voor een of meer afzonderlijke Seksinrichtingen andere Sluitingstijden vaststellen. Volgens het tweede lid kan daartoe een voorschrift worden verbonden aan de vergunning die aan de exploitant van de betrokken inrichting(en) zal worden verleend.

Zo'n vergunningsvoorschrift is er een als bedoeld in artikel 1.4 (Voorschriften en beperkingen) en moet mitsdien strekken ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning vereist is.

Anders dan de sluitingsbepalingen van het eerste en tweede lid, richt het derde lid zich tot de bezoekers van een seksinrichting. Indien ene bezoeker met toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is gedurende de tijd dat deze gesloten dien te zijn, handelt hij in strijd met het derde lid. Indien een bezoeker echter zonder toestemming van de exploitant of de beheerder in de inrichting aanwezig is en zich niet op diens eerste vordering verwijdert, handelt hij in strijd met artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1 (Begripsomschrijvingen) kan vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of vallen onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Stb. 1998, 322). Aan een krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening gelden daarom niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. De Wet milieubeheer beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder die voortvloeit uit het in werking zijn van krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur

De bevoegdheid tot het tijdelijk vaststellen van andere sluitingsuren (als bedoeld in het eerste lid, onder a) kan zich uitstrekken tot alle in de gemeente gevestigde Seksinrichtingen en onderscheidt zich daarin van de bevoegdheid genoemd in artikel 3.2.3 (Sluitingsuur), tweede lid, die individueel gericht is. Tijdelijke sluiting (als bedoeld in het eerste lid, onder b) kan daarentegen slechts van afzonderlijke inrichtingen worden bevolen.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid niet slechts een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant(en) of beheerder(s) is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid.

Het tweede lid schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting.

Artikel 3.2.6 Straat- en raamprostitutie

Volgens het eerste lid is straatprostitutie verboden. De plicht om aan een bevel, zoals bedoeld in het tweede lid, onmiddellijk gevolg te geven vloeit voort uit het artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de sanctie op niet-naleving.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Zoals aangegeven in artikel 3.1.1 (Begripsomschrijvingen) onder e is ervoor gekozen sekswinkels niet onder het begrip "seksinrichting" (en daarmee de vergunningplicht) te brengen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan en dat het - ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving - niet nodig is deze bedrijven als regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen. Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan het (vanuit deze motieven) echter gewenst zijn wel in zekere mate te kunnen reguleren.

Op grond van dit artikel kan het college gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waarin het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving niet is toegestaan een sekswinkel te (doen) exploiteren.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voorzover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat deze bepaling in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; zij kan dus bijvoorbeeld ook betrekking hebben op erotisch-pornografische foto's of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de daarin plaatsvindende voorstellingen.

Zowel "bekendmaking" als bedoeld onder a, als de vaststelling van "regels" als bedoeld onder b, vormt een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijk besluit kan dan ook door belanghebbenden bezwaar worden gemaakt.

Paragraaf 3 Beslistermijnen, weigeringsgronden, nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf kan complex van aard zijn. Gelet hierop wordt, in afwijking van de in artikel 1.2 (Beslistermijn) genoemde termijn van acht weken, een termijn gehanteerd van twaalf weken. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

De voorgeschreven beslissingstermijn is een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen door belanghebbenden bezwaar kan worden aangetekend.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

De hier genoemde belangen vormen tezamen de "huishouding", tot het regelen en besturen waarvan de gemeente bevoegd is. Ten onrechte zou de aanduiding "weigeringsgronden" hierbij de indruk kunnen wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door geen vergunning te verlenen. Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur terzake toekomen. De hier genoemde belangen moeten dus enerzijds worden beschouwd als de grondslag voor (en begrenzing van) het gemeentelijk beleid en anderzijds als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie te regelen, maximeren en beheersen. eerste lid, onder a, levensgedrag:

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 3.2.2 (Gedragseisen exploitant en beheerder); eerste lid, onder b, bestemmingsplan, stadvernieuwingsplan of leefmilieuverordening: Weliswaar brengt het tweede lid mee dat de burgemeester in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan treedt, maar dit laat de bevoegdheid van het college inzake de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening is geen sprake. Het lokale prostitutiebeleid zal behalve op basis van dit APV-hoofdstuk mede in belangrijke mate worden vormgegeven door gebruikmaking van de instrumenten van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. eerste lid, onder c, minderjarig, onvrijwillig, illegaal:

Deze weigeringsgrond is feitelijk een bijzondere invulling van de vaker voorkomende weigeringsgrond, namelijk vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld op basis van politierapportages, dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a Wetboek van Strafrecht is vergunningverlening uitgesloten.

De passage over de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet zal met name prostituees afkomstig uit landen van buiten de Europese Unie betreffen. Onderdanen van de EU-lidstaten kunnen in Nederland op legale wijze arbeid verrichten, ook in de prostitutie, onder de voorwaarde dat de verworven inkomsten niet marginaal en bijkomstig zijn.

Om te voorkomen dat werkzame prostituees tegen hun wil bepaalde seksuele contacten moeten aangaan, kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, zoals: een verbod op het opleggen van een minimum aantal klanten, of het recht van prostituees om klanten of bepaalde seksuele handelingen te weigeren. tweede lid, onder a, openbare orde:

De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal Seksinrichtingen en/of escortbedrijven waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum te binden. Indien het maximumaantal vergunningen is verleend, kan vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te voorkomen dat de woon- en leefomgeving ter plaatse door vestiging van een nieuw bedrijf zou worden aangetast. tweede lid, onder c, woon- en leefklimaat:

Het belang van de openbare orde en dat van het woon- en leefklimaat zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid kan worden geacht te zijn ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van het woon-en leefklimaat in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op de eerdergenoemde verwevenheid, wordt een maximumbeleid en een concentratiebeleid veelal ter onderlinge versterking in combinatie toegepast. De exploitatie van Seksinrichtingen kan worden tegengegaan op plaatsen waar het woon- en leefklimaat daardoor op ontoelaatbare wijze nadelig zou worden bemvloed. Daarvoor zou bijvoorbeeld specifiek reden kunnen zijn in woonbuurten of in nabije omgeving van "gevoelige" gebouwen Qscholen, kerkgebouwen, etc.). Indien aldus gebiedsaanwijzing heeft plaatsgehad, kan op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in een aangewezen gebied afwijzend worden beslist in het belang van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Ook een aspect van bescherming van het woon- en leefklimaat is uiteraard de omvang van de inrichting. In een vergunningsvoorschrift, dat overigens tevens betrekkin heeft op de hierna te noemen grond van veiligheid van personen, kan het maximale aantal werkzame prostituees worden vastgesteld. tweede lid, onder d, veiligheid personen of goederen:

Bij de exploitatie van openbare (en daarmee seks)inrichtingen, is het van groot belang de brandveiligheid e kunnen waarborgen. Voor wat betreft de inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet:

  • -

    is het Bouwbesluit daarop van toepassing met het oog op d brandveiligheid van de inrichting zelf, en

  • -

    biedt de gemeentelijke bouwverordening daarvoor de grondslag voor zover het gaat om het gebruik van de inrichting.

Gaat het om inrichtingen die niet zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet (bijvoorbeeld vaartuigen), dan wordt het gebruik van de inrichting bestreden door de brandveiligheidverordening.

tweede lid, onder e, verkeersvrijheid of -veiligheid:

Het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid zal doorgaans vooral aan de orde zijn bij straat- en raamprostitutie. Daarbij vindt de werving van klanten immers plaats op of aan de openbare weg, alwaar sprake is van soms aanzienlijke aantallen voetgangers en motorvoertuigen. Situaties als deze kunnen zich evenwel ook voordoen bij vestiging van een (te) groot aantal bordelen in een bepaald gebied, zodat ook bij andere vormen van prostitutie de verkeersveiligheid of -vrijheid aanleiding kan vormen tot regulering (inde vorm van een maximum- en/of concentratiebeleid).

tweede lid, onder f, gezondheid:

Tot de belangen die deel uitmaken van de gemeentelijke huishouding, behoort ook dat van de

(volks)gezondheid. Daarnaast hebben gemeenten, met als uitvoerende instantie de GGD, ook een aantal wettelijke taken met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van volksgezondheidsbeleid. In dit verband wordt gewezen op de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv; Stb. 1990, 300) en meer in het bijzonder op het Besluit collectieve preventie volksgezondheid (St. 1992, 569). Dit Besluit verplicht gemeenten namelijk zorg te dragen voor de uitvoering van collectieve preventie van onder meer seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en AIDS. Bovendien heeft de wetgever bij de opheffing van het bordeelverbod het verbeteren van de positie van de prostituee, waaronder tevens begrepen de gezondheidssituatie, als een van de hoofddoelstellingen bestempeld. Alle reden dus voor gemeenten, bijgestaan door de GGD, om een actief volksgezondheidsbeleid te voeren. Dit beleid kan zijn weerslag vinden in specifieke vergunningsvoorschriften. Daarbij valt te denken aan de verplichting voor de exploitant om een "veilige seks-beleid" te voeren (dat wil zeggen dat ze geen onveilige seks mogen aanbieden en veilige seks moeten faciliteren) en prostituees in de gelegenheid moeten stellen zich regelmatig op soa te laten onderzoeken, Ook kan het voorschrift worden opgenomen dat de exploitant verplicht is om de GGD toegang te verlenen tot de inrichting ten behoeve van de voorlichting van prostituees.

tweede lid, onder f, zedelijkheid:

Denkbaar is bijvoorbeeld dat op basis van het zedelijkheidsmotief in de vergunningsvoorschriften een minimumleeftijdsgrens voor bezoekers wordt gesteld van bijvoorbeeld 16 of 18 jaar.

tweede lid, onder g, arbeidsomstandigheden:

Volgens de memorie van toelichting betreft de bescherming en verbetering van de positie van de prostituee, die als gezegd een van de hoofddoelstellingen van de wetswijziging is, onder meer de arbeidsomstandigheden in prostitutiebedrijven. Door opheffing van het algemeen bordeelverbod is de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1990, 94) van toepassing op delen van de prostitutiebranche, te weten waar sprake is van een arbeidsverhouding als bedoeld in de wet. De Arboregelgeving is binnen den prostitutiebranche alleen van toepassing voor zover er sprake is van een gezagsrelatie. Ondanks het feit dat de Arboregelgeving niet van toepassing is op zelfstandigen, wordt groot belang gedacht aan de arbeidsomstandigheden van de prostituee. Om die reden is dit belang ook in dit artikel opgenomen. Hierdoor kunnen overtredingen van de Arboregelgeving gevolgen hebben voor de vergunningverlening (weigering, wijziging, intrekking van de vergunning of sluiting van de inrichting) en kunnen (overeenkomstig de Arbowet en het Arbobesluit) voorschriften of beperkingen aan de vergunning worden verbonden, Het voordeel hiervan is dat hierdoor de naleving van de Arboregelgeving beter kan worden gehandhaafd.

Paragraaf 4 Beeindigen exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beeindiging exploitatie

Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beeindigd en/of heeft overgedragen aan een rechtsopvolger. Onder beeindiging wordt tevens verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van een of meer namen van de exploitanten. Een nieuwe vergunning moet dan worden aangevraagd.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij eveneens een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve beheerders. In verband daarmee is in het eerste lid bepaald dat, indien een of meer beheerders van een inrichting hun werkzaamheden feitelijk hebben beeindigd, de exploitant daarvan binnen een week na die feitelijke beeindiging moet kennisgeven. Anders dan bij bedinging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning; denkbaar is immers dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen komt van de exploitant zelf.

Denkbaar is ook dat de exploitant de plaats van de betrokken beheerder(s) wenst te laten innemen door een of meer andere personen. Het tweede lid verlangt in dat geval dat de exploitant het bevoegd bestuursorgaan verzoekt om, zoals is voorgeschreven in artikel 3.2.1 (Seksinrichtingen), derde lid, onder b, de nieuwe beheerder(s) te vermelden in de aan hem verleend vergunning. Daarbij dient ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) een antecedentenonderzoek plaats te vinden.

In het derde lid is bepaald dat de nieuwe beheerder al aan de slag kan vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Hierdoor is enerzijds gewaarborgd dat er voor die tijd geen nieuwe beheerders werkzaam kunnen zijn. Anderzijds wordt hiermee tegemoet gekomen aan in de praktijk noodzakelijke flexibiliteit.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

Met het in hoofdstuk 3 opgenomen vergunningstelsel wordt een nieuw rechtsregime van toepassing, onder meer op bestaande inrichtingen. Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur dient exploitanten van deze inrichtingen een redelijk termijn te worden gegund om de benodigde vergunning aan te vragen. Het is echter onwenselijk dat de exploitant gedurende de aanvraagtermijn zijn bedrijfsvoering geheel naar eigen inzicht gestalte zou kunnen geven. Met het oog op het tegengaan van excesomstandigheden is in het tweede lid bepaald, dat het bevoegd bestuursorgaan de exploitant kan aanschrijven tot het treffen van de in de aanschrijving te nemen voorzieningen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

De begrippen horeca-inrichting en houder van een horeca-inrichting hebben dezelfde betekenis als in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Door middel van dit artikel is de uitvoering van de Algemene plaatselijke verordening opgedragen aan het college. Er behoeft dus niet jaarlijks door de raad een besluit genomen te worden om te bepalen welke feesten als collectieve festiviteiten worden aangewezen. Jaarlijks zal het college vaststellen bij welke festiviteiten de betreffende voorschriften uit het besluit niet van toepassing zijn. In de verordening is geen maximum aantal dagen of dagdelen gereserveerd voor collectieve festiviteiten zoals Koninginnedag, kermis, circus, etc. Het college kan de gemeente in gebieden verdelen en indien gewenst voor elk gebied apart de collectieve festiviteiten aanwijzen, Wanneer er een feest plaatsvindt dat niet te voorzien was, heeft het college de bevoegdheid dit feest terstond aan te wijzen als collectieve festiviteit waarbij de voorschriften 1.1.1,1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer niet van toepassing zijn.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Naast de door het college aangewezen collectieve festiviteiten, zijn er per inrichting op maximaal vijf dagen of dagdelen mogelijk waarvoor de voorschriften 1.1.1, 1.1.5,1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer niet van toepassing zijn. Daarnaast is het mogelijk om maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 van deze zelfde bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is.

Wanneer in een horeca-inrichting een festiviteit plaatsvindt die redelijkerwijs niet te voorzien was, heeft het college de bevoegdheid dit feest terstond aan te wijzen als incidentele festiviteit waarbij de voorschriften niet van toepassing zijn.

Artikel 4.1.3a Kennisgeving ten gehore brengen levende muziek

Festiviteiten waarbij levende muziek ten gehore wordt gebracht kunnen aanzienlijke geluidsoverlast voor omwonenden veroorzaken.

Om inzicht te krijgen in het aantal uitvoeringen met levende muziek en onze controle en handhaving daar beter op te kunnen afstemmen, is het gewenst dat deze festiviteiten voortaan aan het college worden gemeld. Daarvoor zal een speciaal kennisgevingsformulier worden opgesteld dat tenminste drie weken voor aanvang van de festiviteit moet worden ingediend.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

De burgemeester is op grond van artikel 174 Gemeentewet (Toezicht openbare samenkomsten c.a.) bevoegd een incidentele festiviteit te verbieden wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt bemvloed. Wanneer in een buurt of dorpskern net een feestweek achter de rug is, lijkt het aannemelijk dat in de week daarna een individuele festiviteit niet wordt toegestaan. In dit artikel is bepaald dat het houden van of deelnemen aan een door de burgemeester verboden incidentele festiviteit niet mag.

Artikel 4.1.5 Overig geluidshinder

Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen (Wet milieubeheer, Wet geluidhinder) niet voorzien. Onder andere valt te denken aan: een kermis of een braderie, het gebruik van bouwmachines zoals compressors en heistellingen, het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen, het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten, het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen, etc. Voorts kunnen onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van 'lawaaiige' hobbies, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. De bron van geluidhinder is namelijk niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. In het derde lid is een uitzondering gemaakt van het verbod voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit houdt onder andere in dat het verbod van dit artikel niet geldt voor zover de activiteiten bedrijfsmatig worden ondernomen dan wel worden ondernomen in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is. Dit artikel biedt derhalve slechts mogelijkheden ten aanzien van hobbymatige activiteiten. Deze mogen echter weer niet dusdanige omvang hebben aangenomen dat zij alsnog onder de Wet milieubeheer vallen. Te denken valt dan aan beunhazerij of een uit de hand gelopen hobby. Dit artikel is zodanig geredigeerd dat zoveel mogelijk vormen van overige geluidhinder onder deze bepaling vallen. Artikel 2.4.16 (Alarminstallaties) bepaalt dat het is verboden op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie gemstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal produceert, zonder dat daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat. Dit artikel bepaalt dat het is verboden toestellen of geluidapparaten in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor (een) omwonende(n) of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Beide artikelen kunnen van toepassing zijn op een luidalarminstallatie, aangezien artikel 2.4.16 (Alarminstallaties) zich verhoudt tot dit artikel als een bijzondere bepaling ten opzichte van een algemene bepaling.

Artikel 4.2.2. Natuurlijke behoefte doen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 4.2.4. Voorkomen en overlast van distels

Voor de bestrijding van distels moeten kwekers gif gebruiken. Dit willen zij echter niet. Vandaar deze bepaling, waardoor eigenaren van verwaarloosde percelen aangeschreven kunnen worden voordat het distelzaad overwaait. Zo kan overlast van distels worden voorkomen.

Artikel 4.2.5 Gevelreiniging

Gevelreiniging is een activiteit die moet kunnen plaatsvinden, maar die bij een niet professionele aanpak tot hinder of overlast kan leiden. Met de bestaande milieuregelgeving kan dit probleem niet, of niet in voldoende mate worden aangepakt. Dit betekent dat er een grondslag nodig is om in incidentele gevallen op te kunnen treden. Een kennisgevingstelsel is het meest geeigend, aangezien dit als voordeel heeft dat derde belanghebbenden niet gehoord hoeven worden. Het type reinigingsactiviteit dat hier wordt beoogd te reguleren betreft het reinigen van gevels met behulp van een hoge druk reiniger, staalgrit-reiniger e.d. Deze regeling richt zich op bedrijven die deze activiteit uitvoeren. Indien een bedoelde activiteit niet op de juiste wijze wordt uitgevoerd, kan verontreiniging van water, bodem en lucht nabij objecten plaatsvinden door het vrijkomen van milieuschadelijke stoffen.

Artikel 4.2.6 Wildkamperen

Vanwege de intrekking van de Wet op de Openlucht recreatie is een bepaling over wildkamperen in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Bestrijding iepzieke

Op 1 januari 1991 verviel de door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gecoordineerde iepziektebestrijding. Het ministerie acht de ziekte beheersbaar, omdat ten gevolge van de aanpak de infectiedruk op een laag niveau is gebracht. De iepziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen en water meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van zieke of dode iepen. De kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever, de schimmel aan elkaar over. Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode mei tot en met augustus binnen een maand te vernietigen. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particulier als op publiekrechtelijk beheerde terreinen, tweemaal per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame

Het aanbrengen en hebben van handelsreclame aan een onroerende zaak wordt in deze bepaling gebonden aan een vergunning van het college. Het gecreeerde vergunningenstelstel is derhalve in strijd met artikel 7 Grondwet.

Artikel 4.4.3 Verbod tot zichtbaar opslaan

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen ene uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag. De onderhavige bepaling geldt uiteraard niet voor zover aangaande het daarin geregelde onderwerp regels zijn gesteld bij "hogere" regelgeving.

Artikel 4.4.4. Verboden te varen

Deze bepaling is opgenomen om op te kunnen treden tegen ongewenst en ongeoorloofd gebruik van de Westeinderplassen.

Artikel 4.4.5. Verboden om buiten de paden te treden

Deze bepaling is opgenomen om te kunnen optreden tegen ongewenst en ongeoorloofd gebruik van het Schinkelbos, waardoor de rust en natuur verstoord kunnen worden.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in deze paragraaf wordt gehanteerd gedefinieerd.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden voertuigen

Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dat geen probleem. Dit ligt anders wanneer grote aantallen voertuigen tegelijk worden aangeboden. In dat geval wordt het uiterlijk aanzien van de omgeving aangetast, er is sprake van aanzienlijk overlast voor de omwonenden, worden kooplustigen aangetrokken door de uitstalling van de voertuigen, en kan het gebruik van de beschikbare parkeerruimte excessief worden genoemd. Wanneer de lokale overheid dit gedrag als ongewenst beschouwd en het daarom wil tegengaan, moet er voor gewaakt worden dat de verbodsbepaling niet al te diep in het verkeer ingrijpt. Het gaat te ver wanneer een eigenaar zijn voertuig niet meer voor zijn woning zou kunnen parkeren omdat er een bordje "te koop" achter de voorruit hangt. Wanneer een groot aantal voertuigen bij elkaar te koop worden aangeboden is het duidelijk dat die grens overschreden is.

Hoe zit het evenwel met twee voertuigen die bij een druk bezocht winkelcentrum te koop worden aangeboden? Vaak moet aan de hand van plaatselijke omstandigheden beoordeeld worden of de grens wel of niet overschreden is. Daarom is in dit artikel niet gekozen voor een algemeen verbod, maar voor de constructie waarin het college de bevoegdheid heeft gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is, wanneer er naar het oordeel van het college sprake is van overlast kan het college het verbod instellen. Overigens is van het verbod ontheffing mogelijk.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Veelvuldig doet zich het verschijnsel voor dat niet-rijklare voertuigen op de weg worden geplaatst. De eigenaar of houder van een of meer dergelijke voertuigen heeft deze meestal aangekocht om na weken of zelfs maanden van nijvere zelfwerkzaamheid weer een volwaardig voertuig te creeren. Veelal slaagt hij in deze poging niet, waarna het voertuig op de weg wordt achtergelaten, waar het na verloop van tijd degenereert tot autowrak. Deze bepaling richt zich in het bijzonder tot dit soort parkeergedragingen. Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Beperking van het verbod tot die gevallen waarin er sprake is van min of meer ernstige gebreken aan het voertuig, moet noodzakelijk worden geacht, wil het voorbeeld niet een te ruime strekking krijgen.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken en vaartuigwrakken

Een op de weg achtergelaten voertuigwrak vormt een ontsierend element in het straatbeeld. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is primair om die reden excessief. Daarnaast kan ook het verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod. Ofschoon een wrak vaak niet meer zal kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van het Wegenverkeersreglement, is dit artikel gezien haar strekking en het verband met de andere bepalingen aan te merken als een parkeerexcesbepaling. De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling in artikel 4.4.1 (Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten, e.d.). Dit artikel is ook van toepassing op vaartuigwrakken, waarvoor een zelfde gedachtegang geldt als voor voertuigwrakken.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve dan het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het parkeren op ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren, Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen.

Deze bepaling is niet bedoeld voor bedrijfsauto's die voorzien zijn van handelsreclame. Er wordt immers gesproken over het parkeren van voertuigen "met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken". De hierboven bedoelde voertuigen worden niet voor het maken van deze reclame gebezigd.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ondervonden als misbruik van de weg. De gevaren en het ongemak die deze parkeergedragingen kunnen opleveren zijn velerlei.

eerste lid: deze bepaling beoogt aan de gemeentebesturen mogelijkheden te verschaffen om aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van bepaalde voertuigen tegen te gaan.

tweede lid: deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg (in de zin van de Wegenverkeerswet), omdat het gepaard gaat met een excessief gebruik van de weg;

derde lid: de werking van het in het tweede lid gestelde verbod is ingevolge van dit lid beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en Industrie te zeer schaden. Dit ligt echter anders wanneer de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeenten in het geding is. Het parkeren van grote voertuigen op plaatsen waar dit naar de mening van het college schadelijk is voor dit uiterlijk aanzien, moet te alien tijde verboden kunnen worden. Daarom geldt de in het derde lid vervatte uitzondering niet voor het in het eerste lid gestelde verbod;

vierde lid: naast de krachtens het tweede lid geldende beperkingen kent dit lid aan het college de bevoegdheid toe ter zake van de in de eerste twee leden omschreven verboden een ontheffing te verlenen. Aldus kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Dit artikel beoogt optreden mogelijk te maken tegen het parkeren van vrachtwagens e.d. bij andermans voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Door opneming van de bestanddelen "of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan" zijn ook mogelijke andere vormen van hinder of overlast dan uitzichtbelemmering, door het parkeren van grote voertuigen aan bewoners of gebruikers van gebouwen berokkend, verboden. Hierbij kan worden gedacht aan belemmering van de lichtval, stankoverlast en geluidsoverlast, bijvoorbeeld ten gevolge van het starten en warmdraaien van grote voertuigen.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Dit artikel ziet op hinder en overlast die voor bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen kunnen ontstaan door het parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen, zoals vrachtauto's van destructiebedrijven, vismeelfabrieken e.d. Onder de werking van deze bepaling valt ook het doen of laten staan van voertuigen met stankverspreidende stoffen buiten de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Een ontheffingsmogelijkheid wordt niet geboden.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Het is helaas een veelvuldig verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden.

Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een "oneigenlijk" parkeerexces, dat wil zeggen tegen een gedraging welke buiten de "weg" (in de zin van de wegenverkeerswetgeving) plaatsvindt, behoeft voor strijd met de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet te worden gevreesd. Om deze reden bestaat er geen bezwaar tegen dat in deze bepaling ook het rijden over openbare beplantingen enz. wordt verboden.

Afdeling 2: Collecteren, venten, standplaatsen en verkrijging van goederen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

Toezicht op inzamelingsacties door middel van een vergunningenstelstel wordt een gemeentelijke taak geacht. De gemeentelijke wetgever dient in zijn regeling van het venten echter wel uitzondering te maken voor het venten met gedrukte stukken, daar hij anders in strijd komt met artikel 7 van de Grondwet.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

Onder venten met goederen wordt verstaan: de uitoefening van kleinhandel, waarbij de goederen aan willekeurige voorbijgangers worden aangeboden, dan wel het huis-aan-huis aanbieden van goederen. Dit artikel gaat uit van een algeheel verbod op het venten, behoudens indien met een door het college verstrekte vergunning wordt gehandeld. In het tweede lid staat wanneer het verbod niet geldt. Het derde lid geeft aan wanneer de aangevraagde vergunning kan worden geweigerd. In het belang van de rechtszekerheid moet worden aangegeven wanneer een vergunning kan worden geweigerd. Dit artikel ziet op het ordenen van het venten van goederen en diensten. Het motief dat aan deze regeling ten grondslag ligt, is handhaving van de openbare orde. Op grond van andere motieven zijn bepaalde vormen van straathandel door andere wettelijke voorschriften gereguleerd.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

Onder het innemen van een standplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf een zelfde plaats, al dan niet gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Dit artikel kent aan de gemeenteraad de bevoegdheid toe die zaken te regelen die het huishoudelijk belang van de gemeente raken. Handhaving van de openbare orde wordt tot het huishoudelijk belang van de gemeente gerekend. Het verplicht stellen van een vergunning aan het drijven van handel vanaf een vaste plaats in de openbare ruimte is een bruikbaar instrument bij het handhaven van de openbare orde. Aan de hand van de weigeringsgronden kan het college beleidsregels vaststellen, waarin wordt aangegeven wanneer wel of niet tot het afgeven van een standplaatsvergunning wordt overgegaan. Het vaststellen van een dergelijk beleid, waarin objectieve, algemeen bekendgemaakte, criteria worden aangegeven, die bij de beoordeling van een vergunningaanvraag worden gehanteerd, is blijkens de jurisprudentie toegestaan.

Afdeling 3 Openbaar water

Paragraaf 1 Gebruik en ligplaatsen

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Dit artikel is bedoeld om openbare wateren te vrijwaren van activiteiten die het gebruik op enigerlei wijze nadelig zouden kunnen bemvloeden.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Dit artikel geeft een algemene regeling waarin het zonder vergunning van het college verboden is om met een vaartuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient als nachtverblijf, ligplaats in te nemen binnen de gemeente Aalsmeer.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

Naast de algemene regels die krachtens artikel 5.3.2, tweede lid, kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op omstandigheden, om aan individuele booteigenaren nog nadere aanwijzingen te geven. Dit artikel biedt daarvoor de grondslag. Het ligt voor de hand deze aanwijzigen in de vorm van een schriftelijke beschikking te gieten.

Artikel 5.3.3a Tijdelijke ligplaats kajuitboten

Dit artikel geeft algemene regeling met vergunningplicht voor het innemen van een ligplaats anders dan in een jachthaven of -werf, om te voorkomen dat het karakter van een gebied ingrijpend wordt aangetast of veranderd, mede gezien het feit dat door de ligging van het betrokken gebied in de Randstad de recreatiedruk reeds zeer groot is.

Artikel 5.3.3b Tijdelijke ligplaats

Deze bepaling beoogt te voorkomen dat ligplaatsen bedoeld om een kort bezoek te brengen aan het centrum van Aalsmeer langdurig bezet worden gehouden.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Deze bepaling wil belemmeringen en de daarmee gepaard gaande gevaarlijke situaties in banen voor snelle motorboten voorkomen. Het tweede lid beoogt het tegengaan van beschadiging en/of verplaatsing van markeringstekens.

Artikel 5.3.6 Reddingmiddelen

Om te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of voor het gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

De beide in lid 2 genoemde regelingen bepalen aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij zijn dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 5.3.7. betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op deze twee reglementen door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 5.3.9 Sloten op diepte houden

Met behulp van dit artikel kan het college de eigenaars of gebruikers van sloten verplichten deze op een bevaarbare diepte te houden, Dit ter bevordering van de orde en veiligheid op het water.

Artikel 5.3.10 Visverbod

Deze bepaling heeft als doel zorg voor de openbare orde en veiligheid.

Artikel 5.3.11 Hotel- en rondvaartboot

Deze bepaling heeft als doel zorg voor de openbare orde en veiligheid.

Artikel 5.3.12 Snoeiplicht

1 Deze bepaling heeft als doel er voor te zorgen dat de vaarwateren in Aalsmeer doorvaarbaar blijven.

Afdeling 4 Crossterreinen gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Artikel 5.4.2 Beperkingen verkeer in natuurgebieden

Volgens de Wegenverkeerswet kan tot vaststelling van verkeersmaatregelen worden overgegaan indien deze maatregelen de veiligheid op de weg verzekeren, weggebruikers en passagiers beschermen, strekken tot het in stand houden van de weg en de bruikbaarheid van de weg waarborgen, de vrijheid van het verkeer waarborgen, strekken tot voorkoming of beperking van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden en tenslotte een doelmatig of zuinig energieverbruik bevorderen (artikel 2, eerste, tweede en derde lid Wegenverkeerswet). De Wegenverkeerswet geeft derhalve ook mogelijkheden verkeersmaatregelen te nemen ter bescherming van milieubelangen. Regulering van het gemotoriseerde verkeer dat van de weg gebruik maakt in natuurgebieden dient te geschieden op basis van de Wegenverkeerswet door middel van een verkeersmaatregel. Hierbij moet het dan gaan om een regeling ten aanzien van het gebruik van wegen in de zin van de Wegenverkeerswet.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1 Vuren in de open lucht raken de veiligheid van personen en goederen. Voorts levert dit verbrandingsstoffen op die de gezondheid van de mens kunnen belnvloeden en een bedreiging vormen voor flora en fauna. De meeste vuren worden gevoed me afvalstoffen. Deze stoffen dienen op grond van de milieuwetgeving afgevoerd en opgeruimd te worden. Voor het verbranden daarvan in de open lucht is derhalve geen ruimte. De vuren die onder deze bepaling vallen, zullen in de regel kleine vuren betreffen op het eigen erf. Gelet op de bebouwings- en bevolkingsdichtheid en de aanwezige natuurwaarden zal er meestal sprake zijn van verstoring van het woon- en leefklimaat, van overlast voor mens en dier en van aantasting van flora en fauna door rook, roet, stof, walm en stank. Bij de ontheffingsmogelijkheid is te denken aan vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren. In het vierde lid zijn van de werkingssfeer van deze bepaling uitgezonderd die situaties waarop artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, te weten het aanleggen van vuur of het onderhouden daarvan op zo korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan. Daarnaast geldt het voorschrift niet bij toepasselijkheid van de Wet milieubeheer. Deze wet geeft immers een uitputtende regeling ter voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder, welke voortvloeit uit de werkzaamheid van krachtens de wet aangewezen inrichtingen.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In het oude Besluit op de lijkbezorging stond de mogelijkheid om as te verstrooien op een permanent daartoe bestemd terrein. Dit werd aangewezen door de houder van een begraafplaats of crematorium nadat hij daarvoor een vergunning van het college had gekregen. In de gewijzigde Wet op de lijkbezorging blijft de mogelijkheid van een permanent terrein opgenomen als algemene vorm van asbestemming, waarbij het nabestaanden niet zozeer gaat om de plaats waar verstrooid wordt als wel om het gegeven dat er verstrooid wordt. Verstrooiingen die plaatsvinden door of op last van de houder van een crematorium of bewaarplaats van asbussen kunnen enkel plaatsvinden op het terrein dat daartoe permanent is bestemd. Uiteraard blijft ook de mogelijkheid dat de as op open zeer verstrooid wordt.

Artikel 5.6.2 Verboden asverstrooiing

Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op verharde delen van de weg. De regels met betrekking tot de permanente asverstrooiingsplaats op de begraafplaats staan in de beheersverordening voor de begraafplaats. Het openstellen van de begraafplaats voor incidentele verstrooiing zou verstorend kunnen werken., Vandaar dat dit in het eerste lid, onder b, wordt uitgesloten. In het eerste lid, onder c tot en met e zijn nog een aantal plaatsen in de gemeente aangewezen waar incidentele asverstrooiing onwenselijk is. Het is mogelijk dat het op bepaalde terreinen (bijvoorbeeld vanwege een te houden evenement) slechts tijdelijk onwenselijk is om as te verstrooien. Daarom is de mogelijkheid opgenomen voor het college om in de gevallen een terrein tijdelijk, in verband met bijzondere omstandigheden, te onttrekken aan de mogelijkheid om er as op te verstrooien.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten. Daar moet bij de verstrooiing rekening mee worden gehouden. Dit kan door de as bijvoorbeeld over een groter oppervlak te verspreiden, te letten op harde wind of niet een zodanig verstrooiplaats te kiezen dat anderen hinder zullen ondervinden (bijvoorbeeld verstrooiing vanaf een gebouw of balkon zal hinder kunnen opleveren voor het publiek). Uit de toelichting van de Wet op de lijkbezorging is af te leiden dat het waarnemen van de verstrooiing door omstanders geen hinder oplevert. Door de wet op het punt van asverstrooiing te verruimen heeft de wetgever bewust aanvaard dat het publiek geconfronteerd kan worden met incidentele asverstrooiing.

HOOFDSTUK 6 STRAP- EN SLOTBEPALING

Artikel 6.1 Strafbepaling

Volgens artikel 154 Gemeentewet (Strafbaarstelling van overtreding van verordeningen) kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie stellen, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften (artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht (Toezichthouder)). De aanwijzing van toezichthouders kan derhalve in de Algemene Plaatselijke Verordening plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de Algemene Plaatselijke Verordening zelf aangewezen, Hiernaast kunnen toezichthouders door het college worden aangewezen. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Handhaving) zijn de bevoegdheden van de toezichthouder en regels waaraan hij zich moet houden vastgelegd.

Artikel 6.3 Binnentreden woning

Het is soms nodig dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de Algemene Plaatselijke Verordening bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Betreden plaatsen) is deze bevoegdheid reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

  • de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;

  • de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;

er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht worden genomen (zie Algemene wet op het binnentreden).

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld, wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. Na de bekendmaking wordt dit besluit medegedeeld aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen. In verband met het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht toe te kennen.

Ingevolge artikel 142 Gemeentewet (Inwerkingtreding) treden (straf)verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip in de verordening wordt aangewezen.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bepaalde vergunningen, ontheffingen etc. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Dit geldt ook voor de vraag of het oude dan wel het nieuwe recht van toepassing is bij beroepszaken, aanhangig gemaakt voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht, maar behandeld nade inwerkingtreding.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.