Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010

Geldend van 09-04-2010 t/m heden

Intitulé

Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010

Registratienr. 2010/2071-BO

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders met registratienummer 2010/2062;

overwegende dat:

het gemeentebestuur van Aalsmeer streeft naar een verbetering van de inbreng van burgers, organisaties en bedrijfsleven in de politieke besluitvorming; een open houding en mentaliteit van bestuur en werkorganisatie en het actief informeren van de samenleving noodzakelijke en zeer belangrijke, voorwaarden zijn en er bij het bestuur en de werkorganisatie voldoende draagvlak voor de inbreng van burgers moet bestaan; de participatie van burgers daarbij hoge prioriteit krijgt en het gemeentebestuur het belangrijk vindt zo veel als mogelijk burgers bij hun eigen bestuur (beleidsvorming) te betrekken;

gelet op artikel 150 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de verordening inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding en uitvoering van gemeentelijk beleid worden betrokken (Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010).

Artikel 1 begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder

  • a.

    inspraak: het ten aanzien van gemeentelijke beleidsvoornemens kenbaar maken van een zienswijze en daarover zo mogelijk van gedachten te wisselen met het betreffende bestuursorgaan;

  • b.

    participatie; het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding of uitvoering van gemeentelijk beleid;

  • c.

    procedure: de wijze waarop de inspraak of participatie gestalte wordt gegeven.

  • d.

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • e.

    randvoorwaarden: aan de inspraak of participatie ten grondslag liggende feiten, waarop het bestuursorgaan geen invloed heeft, dan wel door het college van Burgemeester en Wethouders van Aalsmeer aan inspraak of participatie meegegeven kaders;

  • f.

    college: het college van Burgemeester en Wethouders van Aalsmeer;

  • g.

    bestuursorgaan: zoals gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Het omvat de gemeenteraad, het college en de Burgemeester.

Artificel 2 onderwerp van inspraak of participatie

  • 1.

    Het college is bevoegd te besluiten of participatie of inspraak of geen van beide wordt verleend bij de voorbereiding of uitvoering van beleid van de gemeente.

  • 2.

    Inspraak of participatie wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3.

    Geen inspraak of participatie wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;

    • d.

      inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • g.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van handhaving van de openbare orde en veiligheid.

Artikel 3 inspraak- of participatiegerechtigden

  • 1.

    Inspraak of participatie wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

  • 2.

    Het college stelt vast aan welke kring van ingezetenen en belanghebbenden inspraak of participatie wordt verleend met inachtneming van hetgeen hierover bij wet, provinciale of gemeentelijke verordening is voorgeschreven.

Artikel 4 procedure inspraak

Artikel 5 eindverslag inspraak

  • 1.

    Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op.

  • 2.

    Het eindverslag bevat in elk geval;

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op de deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3.

    Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar.

  • 4.

    De burgemeester vermeldt het eindverslag in zijn burgerjaarverslag.

Artikel 6 procedure participatie

  • 1.

    Het college stelt voor elk onderwerp waarop participatie wordt verleend een procedure vast.

  • Het

    college maakt daarbij, indien gewenst, een keuze uit de participatietreden informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren of meebeslissen.

  • 2.

    De participatieprocedure bevat in elk geval:

    • a.

      het onderwerp van participatie, zoals bedoeld in artikel 2;

    • b.

      een aanduiding van de kring van belanghebbenden, zoals bedoeld in artikel 3;

  • 3.

    In aanvulling op lid 2 bevat deze procedure voor zover mogelijk:

    • a.

      de toepasselijke participatietrede;

    • b.

      de randvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 1 onder e;

    • c.

      de wijze van vormgeving van het participatieproces;

    • d.

      een tijdpad met termijnstelling, waarbij rekening wordt gehouden met vakantieperiodes;

    • e.

      een communicatieplan;

    • f.

      een financiële paragraaf.

  • 4.

    voor adviesraden, buurtpanels, klankbordgroepen en platforms kan de participatieprocedure, in overleg met hen, voor'(on)bepaalde tijd in een apart besluit of in een convenant worden vastgelegd;

  • 5.

    Het college kan de procedure wijzigen in die gevallen waarin de vaststelling van het beleidsvoornemen zulks vereist Het college geeft hiervan overeenkomstig het gestelde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk kennis.

Artikel 7 voorbereiding participatie

  • 1.

    Het college informeert voorafgaand aan de participatie de kring van ingezetenen en belanghebbenden die participatiegerechtigd zijn hierover op geschikte wijze. Volstaan kan worden met vermelding van de zakelijke inhoud;

  • 2.

    Het college draagt er zorg voor dat de kring van ingezetenen en belanghebbenden die participatiegerechtigd zijn voldoende tijd en informatie krijgt voor een goede voorbereiding.

Artikel 8 vastlegging participatie

  • 1.

    Het college draagt zorg voor verslaglegging van door haar in het kader van participatie gehouden bijeenkomsten;

  • 2.

    Deze verslagen worden aan alle aanwezigen bij de in lid 1 bedoelde bijeenkomsten toegezonden;

  • 3.

    Een weergave van de opbrengst van participatie en de wijze waarop met die opbrengst is omgegaan maakt deel uit van het voorstel dat ter besluitvorming wordt aangeboden;

  • 4.

    Na besluitvorming krijgen alle deelnemers tijdig het voorstel en besluit ter informatie zo mogelijk digitaal beschikbaar gesteld.

Artikel 9 inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Op deze dag vervalt de "Inspraakverordening Aalsmeer", registratienummer 2007/14472-VBG;

  • 3.

    inspraakprocedures waarmee, vóór de inwerkingtreding van deze verordening een begin is gemaakt, worden afgehandeld overeenkomstig de "Inspraakverordening Aalsmeer”.

Artikel 10 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbifre vergadering van 1 april 2010
, voorzitter
, griffier

Toelichting Algemene inspraak- en participatieverordening Aalsmeer 2010

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 begripsomschrijvingen

  • a.

    en b. Inspraak en participatie: Er zijn veel omschrijvingen mogelijk voor de wijze waarop belanghebbenden betrokken kunnen worden bij de totstandkoming van beleid: informatie, communicatie, inspraak, interactieve beleidsvorming etc. Omwille van eenduidigheid is gekozen voor de termen inspraak en participatie. Bij de in dit artikel opgenomen formulering van de begrippen inspraak en participatie is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak en participatie maken onderdeel uit van de voorbereiding en uitvoering van het beleid van de gemeente en hebben een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan ingezetenen en belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens en - uitvoering kenbaar te maken. Anderzijds biedt het bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding en -uitvoering noodzakelijke belangenafweging.

  • c.

    Procedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over de wijze waarop burgers bij de voorbereiding of uitvoering van gemeentelijk beleid worden betrokken ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad.

  • d.

    Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

  • e.

    Randvoorwaarden: Dit begrip is bedoeld om de ruimte voor inspraak of participatie af te bakenen, om bijvoorbeeld te voorkomen dat deze zich richt op onderdelen waarover het college geen beslissingsbevoegdheid heeft of waarover het bestuursorgaan reeds heeft besloten.

  • f

    en g. Deze behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2 onderwerp van inspraak of participatie

In het eerste lid is bepaald dat het college beslist of inspraak en of participatie of geen van beide wordt verleend bij de voorbereiding of uitvoering van beleid van de gemeente. Deze bevoegdheid wordt bij het college neergelegd. Hiermee wordt gevolg gegeven aan het advies van de werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing om praktisch en doelmatig te opereren.

Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak /participatie geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak/participatie wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak of participatie te verlenen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegeh kan dus bezwaar worden gemaakt.

In het tweede en derde lid is opgenomen wanneer wel of geen inspraak of participatie wordt verleend.

Artikel 3 inspraak- of participatiegerechtigden

De omschrijving van inspraak- of participatie gerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb.

Artikel 3 legt de verantwoordelijkheid voor de keuze van bij inspraak of participatie te betrekken ingezetenen en belanghebbenden neer bij het college, afhankelijk van de wettelijke regelingen die van belang kunnen zijn. Vanwege het open karakter van dit artikel vraagt dit in concrete gevallen om een bewuste afweging, rekening houdend met o.a. aard, schaal en reikwijdte van het onderwerp.

Artikel 4 procedure inspraak

In het eerste lid is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In de artikelen 3:10 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden (zie bijlage). Na de terinzagelegging en de bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het is mogelijk een (of meer) standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.

Het kan zijn dat bijvoorbeeld de genoemde termijn van zes weken door het college te lang wordt bevonden. Deze termijn kan op grond van het tweede lid door het college worden aangepast.

Artikel 5 eindverslag inspraak

In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb, waarin slechts wordt bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.

Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.?

Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht.

Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze, bij voorkeur digitaal, openbaar maakt. De bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken bij voorkeur een exemplaar van het eindverslag digitaal beschikbaar te stellen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Het is belangrijk om tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te verschaffen.

Artikel 6 procedure participatie

Ondanks het open en flexibele karakter van participatie dient omwille van de duidelijkheid hiervoor ook een procedure te worden opgesteld. Deze dient in ieder geval onderwerp en participatiegerechtigden aan te geven, en voor zover in de fase van gedachtevorming al mogelijk is de overige elementen, zoals bedoeld in lid 3.

Het kan gewenst zijn om participatie aan een trede van de participatieladder op te hangen. Dit is niet altijd het geval.

De participatietreden maken deel uit van de participatieladder, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de mate waarin deelnemende partijen ruimte hebben om eigen visies en ideeën in te brengen en de mate van invloed die ze hebben op de beleidsvorming.

D trede 1 = informeren: hier is geen sprake van ruimte of invloed. De gemeente geeft informatie of voorlichting over beleid, maar betrekt burgers niet bij de beleidsvorming.

D trede 2 = raadplegen: hier raadpleegt de gemeente burgers en instellingen over beleid en luistert naar wat zij hierover te zeggen hebben. De gemeente hoeft de ingebrachte suggesties en ideeën echter niet te gebruiken.

D trede 3 = adviseren: hier vraagt de gemeente advies aan burgers en instellingen over beleid.

De gemeente kan alleen goed gemotiveerd afwijken van een gegeven advies.

D trede 4 = coproduceren: hier wordt, zonodig binnen taakstellende kaders, bij de beleidsvorming samengewerkt tussen gemeente en burgers of instellingen.

D trede 5 = meebeslissen: waar burgers meebeslissen over beleid is sprake van de grootst mogelijke invloed.

De ruimte en invloed, die aan participanten geboden wordt, is in de eerste trede het kleinst en in trede 5 het grootst. Het is niet altijd mogelijk een duidelijke grens tussen de treden te leggen. Er zijn in feite twee uitersten, informeren en meebeslissen.

Voor adviesraden, buurtpanels, klankbordgroepen en platforms kan de participatieprocedure, in overleg met hen, voor (on)bepaalde tijd wordt vastgelegd in een aparte verordening of in een convenant worden neergelegd. De verordening is kaderstellend voor deze participatieprocedure.

Uit het vijfde lid volgt dat ook in geval van participatie het college de procedure, indien noodzakelijk, kan wijzigen. De participatiegerechtigden worden hierover geïnformeerd.

Aan het eind van iedere participatieprocedure kan formele inspraak worden georganiseerd volgens de regeling van deze verordening. In spoedeisende gevallen kunnen inspraak en participatie tegelijkertijd plaatsvinden.

Artikel 7 voorbereiding participatie

In dit artikel zijn enkele richtlijnen ten aanzien van de voorbereiding opgenomen. In tegenstelling tot inspraak is voor participatie geen minimale voorbereidingstijd van zes weken opgenomen, teneinde de flexibiliteit van participatie niet te beperken. Afhankelijk van het onderwerp dient in concrete gevallen en bij voorkeur in overleg met belanghebbenden bepaald te worden wat voldoende voorbereidingstijd is.

Artikel 8 verslaglegging van participatie

Deze richtlijnen zijn bedoeld ter bevordering van de duidelijkheid, herkenbaarheid en transparantie van de verwerking van de opbrengst van participatie.

De artikelen 3:10 tot en met 3:17 van de Algemene wet bestuursrecht

Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Artikel 3:10

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald;

  • 2.

    Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan anders is bepaald, is deze afdeling niet van toepassing op de voorbereiding van een besluit inhoudende de afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging van een besluit;

  • 3.

    Afdeling 4.1.1 is mede van toepassing op andere besluiten dan beschikkingen, indien deze op aanvraag worden genomen en voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel 3:11

  • 1.

    Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage

  • 2.

    Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan;

  • 3.

    Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken;

  • 4.

    De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Artikel 3:12

  • 1.

    Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

  • 2

    Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

  • 3.

    In de kennisgeving wordt vermeld

    • a.

      waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

    • b.

      wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

    • c.

      op welke wijze dit kan geschieden;

    • d.

      indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 3:13

  • 1.

    Indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, zendt het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

  • 2.

    Artikel 3:12, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:14

  • 1.

    Het bestuursorgaan vult de ter inzage gelegde stukken aan met nieuwe relevante stukken en gegevens.

  • 2.

    Artikel 3:11, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.

Artikel 3:15

  • 1.

    Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

  • 2.

    Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen 3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

  • 4.

    Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

Artikel 3:16

  • 1.

    De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

  • 2.

    De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

  • 3.

    Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:17

Van hetgeen overeenkomstig artikel 3:15 mondeling naar voren is gebracht, wordt een verslag gemaakt.

Participatiewijzer gemeente Aalsmeer

Participatie is het deelnemen door burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven aan beleidsprocessen gericht op de publieke zaak bij de voorbereiding, bepaling, uitvoering en/of evaluatie van beleid.

De onderwerpen die voor participatie in aanmerking komen zijn zeer gevarieerd, maar als vuistregel kan worden gezegd dat alle plannen, projecten die de gemeente Aalsmeer ontwikkelt en die direct van belang zijn voor de burger, voor participatie van de burger in aanmerking komen. In de regel komen de volgende concrete beleidsterreinen direct in aanmerking voor participatie: welzijn, onderwijs, openbare ruimte, stadsvernieuwing, milieu, Wmo en volksgezondheid.

Voor een goede participatie is het van belang al in het begin van het beleidsproces na te denken over de vraag of het onderwerp geschikt is voor participatie. Denk daarbij ook aan het betrekken van de diverse adviesraden en aan met name jongeren bijvoorbeeld via de middelbare scholen.

Onderstaande punten maken duidelijk of een onderwerp zich wel of niet leent voor participatie.

Wel participatie

In de volgende situaties kies je voor een interactief proces:

  • 1.

    Er zijn grote belangen van burgers mee gemoeid en het is een politiek en maatschappelijk gevoelig onderwerp. Zorgvuldigheid is voor het proces belangrijker dan snelheid.

  • 2.

    Het gaat om een ingewikkeld onderwerp dat geleidelijk ontrafeld moet worden. We hebben onvoldoende inzicht in de problematiek en/of oplossingsmogelijkheden en hebben de burgers nodig om tot beter inzicht te komen.

  • 3.

    We moeten ingrijpen in de directe leefomgeving van burgers. Bij de keuze welke maatregelen het beste zijn, betrekken we de betrokken bewoners.

  • 4.

    We hebben partners nodig om het beleid tot een succes te maken, zowel organisaties als burgers of vooral organisaties. Dan is het verstandig om samen met de partners het beleid voor te bereiden (zorgen voor draagvlak).

  • 5.

    Er is een goede kans dat burgers de kwaliteit van de beleidsvoorstellen beter kunnen maken, bijvoorbeeld omdat ze meer creativiteit kunnen aanboren.

  • 6.

    Bestuurders willen graag in contact treden met de burgers, zijn bereid daar tijd in te investeren en het onderwerp leent zich daar goed voor.

Wel een interactief proces volgen, betekent: burgers en organisaties betrekken bij de beleidsvoorbereiding. Dat hoeft niet altijd heel uitgebreid, er zijn ook simpele vormen van interactie en situaties die zich daarvoor lenen.

Geen participatie

In de volgende situaties kies je niet voor participatie:

  • 1.

    De kaders zijn zo beperkend dat er geen werkelijke ruimte is voor de inbreng en invloed van burgerparticipanten.

  • 2.

    Het probleem is helder en de oplossing ligt voor de hand: gewoon daadkrachtig besturen.

  • 3.

    Er is niet voldoende tijd en geld om een interactief proces op een zorgvuldige manier te doen. De nadelen van uitstel van het beleid zijn groter dan de nadelen van het niet betrekken van de burgers bij de voorbereiding (onder andere voldoende tijd en geld).

  • 4.

    De beleidskeuzes zijn in feite al gemaakt, het besluit is voorspelbaar. Er zijn echter vaak nog onderdelen waarbij je burgers wel invloed kunt geven bij de voorbereiding.

  • 5.

    Het gaat niet lukken om het onderwerp transparant en open te bespreken. Er is geen ruimte voor professionele en/of onafhankelijke procesbegeleiding terwijl de situatie daar wel om vraagt.

Indien van toepassing wordt bij punt 3 en 5 het college geïnformeerd.

Geen interactief proces volgen, betekent: eerst het beleidsvoorstel of beleidsplan uitwerken en daarna vrijgeven voor inspraak. Dat betekent niet dat burgers dan pas geconfronteerd worden met de plannen. Het blijft belangrijk om tussentijds te communiceren. Houd burgers op de hoogte van de voortgang, nadat je vooraf hebt duidelijk gemaakt wat het proces zal zijn. Zeker als daarmee de problemen scherper in beeld komen.

Kom je er met bovenstaande punten niet uit dan kun je ter verduidelijking nog de volgende vragen stellen:

1. Raakt het onderwerp voldoende aan de belevingswereld van burgers?

Als belanghebbenden het onderwerp niet hip of interessant genoeg vinden om erover mee te praten en mee te denken, is het beter ze niet om een mening te vragen en de normale democratische route te volgen.

2. Levert het eindresultaat van het participatieproces een voor de burger merkbaar effect op?

Als het te maken plan of beleid niet of nauwelijks van invloed zal zijn op de beleving, woonomstandigheden en het leven van de burgers, dan heeft het weinig zin om ze mee te laten praten. Participatie moet wat opleveren, het moet waard zijn om je ervoor in te zetten.

3. Is het onderwerp begrijpelijk (te maken) voor burgers?

Onderwerpen waar veel achtergrondkennis of een technische achtergrond voor nodig is, zijn niet geschikt voor participatie.

4. Is er de verwachting dat burgerparticipatie tot een hogere kwaliteit, draagvlak, bondgenootschap en een versterkt imago zal leiden?

Concreet betekent dit dat er zicht moet zijn op een plan of besluit aan het eind van het proces, dat beter aansluit bij de wensen van de inwoners en de gemeente dan wanneer er geen participatieproces wordt gehouden.

5. Roept het onderwerp klachten en bezwaarschriften op?

Dan is het bij uitstek geschikt om een participatieproces mee door te lopen.

6. Hoe vaak is deze groep burgers al met participatie geconfronteerd?

Wanneer te vaak dezelfde groep burgers wordt gevraagd te participeren, dreigt participatiemoeheid.

Participatieprocessen die de hele gemeente aangaan, zouden in de regel niet vaker dan 1, maximaal 2 keer per jaar voor mogen komen. In wijken is het afhankelijk van het onderwerp of participatiemoeheid een obstakel kan zijn

7. Is er voldoende capaciteit en budget om het proces op een adequate manier in te vullen?

Zo nee, niet doen.

8. Is er voldoende tijd voor participatie?

Sommige projecten zijn onderworpen aan een grote tijdsdruk, opgelegd door rijk, provincie of andere partijen.

9. Kunnen de verwachtingen die bij aanvang van het proces worden gewekt wel waargemaakt worden?

Zo nee, niet doen.

Het is overigens niet zo dat alle vragen met ja beantwoord hoeven te worden. De keuze voor participatie is ook een politieke afweging.

Participatieladder

Bij interactief werken is het belangrijk om te bepalen hoeveel invloed de gemeente de participanten van het interactieve proces wil geven. Hiervoor is de participatieladder een geschikt instrument. In deze participatieladder is een aantal participatievarianten opgenomen. Hoe hoger op de ladder, des te groter de invloed. Bij de treden 3 t/m 5 is sprake van interactieve beleidsvorming.

  • 1.

    Informeren: op deze trede stelt de gemeente de inwoner op de hoogte van haar plannen.

  • Men kan vragen stellen, maar de gemeente vraagt niet om een mening. Bij alle hogere treden is dit wel het geval.

  • 2.

    Raadplegen: op deze trede wil de gemeente graag de mening horen van de Aalsmeerders.

  • Wat leeft er, zijn er nieuwe ideeën? De gemeente is niet verplicht de ideeën over te nemen of de plannen aan te passen, maar houdt er wel zoveel mogelijk rekening mee.

  • 3.

    Adviseren: bij de derde trede krijgen de inwoners alle gelegenheid om problemen en oplossingen aan te dragen. Hun mening speelt een volwaardige rol bij de ontwikkeling van beleid. College en raad moeten goede argumenten hebben om hun adviezen niet op te volgen.

  • 4.

    Coproduceren: bepaalde op de eerste drie treden de politiek de inhoud, hier hebben alle betrokkenen samen de touwtjes in handen. De partijen zoeken samen met de gemeente naar oplossingen. Het college houdt zich aan deze oplossingen. De gemeenteraad neemt de uiteindelijke beslissing.

  • 5.

    Meebeslissen: op deze trede is de invloed van betrokkenen het grootst. De gemeente laat het maken van keuzes - binnen de gestelde kaders - aan de betrokken partners (zoals bewonersorganisaties) over. De ambtenaren hebben een adviserende rol. College en raad doen deze besluitvorming niet nog eens over.

Het is niet gewenst om een vaste procedure voor inspraak/ interactief werken door het gemeentebestuur op te zetten. Er moet per situatie, per voornemen of per project kunnen worden bepaald of men (op onderdelen) interactief wil werken. Er moet maatwerk geleverd worden. Wanneer interactieve beleidsontwikkeling wordt toegepast en wanneer niet, is sterk afhankelijk van de aard en omvang van het beleidsvoornemen.

In onderstaande tabel zijn de vijf treden van de participatieladder aangegeven en daaraan gekoppeld per trede de in te zetten communicatie-instrumenten.

participatieladder.rtf (versie geldig sinds: 26-08-2010; RTF-bestand; grootte: 1.42 MB)