Regeling vervallen per 31-03-2017

Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer 2010

Geldend van 22-07-2016 t/m 30-03-2017

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Aalsmeer 2010

Registratienr. 2010/4818-V&H

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders met registratienummer 2010/4811;

overwegende dat:

  • -

    de Algemene Plaatselijke Verordening in zekere zin een “levend” document is dat regelmatig moet worden aangepast om actueel te zijn en zo relevantie te behouden;

  • -

    de Concept Algemene Plaatselijke Verordening 2009 zes weken ter inzage heeft gelegen;

  • -

    hierop één zienswijze is ingediend;

  • -

    de ingediende zienswijze niet leidt tot aanpassing van de Concept APV 2009;

  • -

    het tot de bevoegdheid van de raad behoort om de laatselijk op 27 maart 2008 gewijzigde APV 2008 te actualiseren;

gelet op artikel 147 en 149 Gemeentewet;

besluit:

  • 1.

    de ingediende zienswijze van visvereniging Vislust niet over te nemen;

  • 2.

    de volgende Algemene plaatselijke verordening Aalsmeer 2010 vast te stellen:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, drijftuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten en ponten, met uitzondering van woonarken en woonboten;

  • g.

    woonark: drijvend object, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, doorgaans voorzien van een betonnen casco met vierkante of rechthoekige opbouw, waaronder begrepen een drijvende woning zowel ten behoeve van permanente als niet-permanente bewoning;

  • h.

    woonboot: drijvend of varend object dat herkenbaar is aan casco, romp en opbouw als een (van origine) varend schip zowel ten behoeve van permanente als niet-permanente bewoning;

  • i.

    kajuitboot: elk vaartuig dat is voorzien van een opbouw en/of inbouw, die een hoogte heeft van meer dan 1,50 meter, gemeten vanaf het diepste punt van het scheepsvlak, niet bedoeld voor bewoning;

  • j.

    vaartuigen ten behoeve van permanente bewoning: vaartuigen die uitsluitend of hoofdzakelijk als woning worden gebezigd of tot woning bestemd.

  • k.

    vaartuigen ten behoeve van niet-permanente bewoning: vaartuigen die uitsluitend of hoofdzakelijk als woning worden gebezigd of tot woning bestemd met dien verstande dat er geen sprake is van een permanent verblijf maar recreatief gebruik door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben, uitsluitend tussen 1 april en 15 oktober (recreatiearken e.d.);

  • I.

    ligplaats: een gedeelte van het openbaar water door een woonark of woonboot ingenomen of bestemd om door een woonark of woonboot met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen;

  • m.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Aalsmeer 2007-1;

  • n.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • o.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordteen commercieel belang te dienen;

  • p.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras- en andere aanhorigheden;

  • q.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • r.

    prostitutie; het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • s.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • t.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • u.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • v.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • w.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • x.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • y.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • de exploitant;

    • de beheerder;

    • de prostituee;

    • het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • z.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • aa.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

  • bb.

    standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • cc.

    venten: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • dd.

    snuffelmarkt: een markt in een voor liet publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • ee.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt:

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

  • Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen: opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen: opgenomen in artikel 2:3)

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(vervallen)

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10.1 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a)

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b)

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • c)

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • d)

      Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woonen leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

Artikel 2:10.2 Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a)

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b)

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 zevende lid;

    • c)

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a)

      Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • b)

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder a van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c)

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

    • d)

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 2:10.3 Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10.1 niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, het hebben of het veranderen van een uitweg, of het gebruik daarvan te veranderen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a)

      een uitweg te maken naar een weg;

    • b)

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c)

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a)

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b)

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c)

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d)

      de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkwaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de wegenverordening Noord-Holland.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(vervallen)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(vervallen)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

(vervallen)

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag;

    • f.

      een snuffelmarkt.

    • g.

      de door de burgemeester aan te wijzen categorieën van vechtsportwedstrijden en -gala’s.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan: een evenement dat geclassificeerd is als Klasse 0 volgens het risicoanalysemodel.

  • 4.

    Onder regulier evenement wordt verstaan: een evenement dat geclassificeerd is als Klasse A volgens het risicoanalysemodel.

  • 5.

    Onder aandacht evenement wordt verstaan: een evenement dat geclassificeerd is als Klasse B volgens het risicoanalysemodel.

  • 6.

    Onder risico evenement wordt verstaan: een evenement dat geclassificeerd is als Klasse C volgens het risicoanalysemodel.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      er een organisator is;

    • b.

      de organisator ten minste 15 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan via een volledig ingevuld formulier melding klein evenement.

  • 3.

    De burgemeester kan na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu nadere regels stellen ten aanzien van evenementen.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1:3 van deze verordening kan de burgemeester besluiten een aanvraag voor een regulier evenement niet te behandelen als minder dan 8 weken voorafgaand aan de eerste dag van het evenement geen volledige aanvraag is ingediend.

  • 6.

    In afwijking van artikel 1:3 van deze verordening kan de burgemeester besluiten een aanvraag voor een aandacht evenement niet te behandelen als minder dan 12 weken voorafgaand aan de eerste dag van het evenement geen volledige aanvraag is ingediend.

  • 7.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het risico evenement niet door de organisator daarvan voor 1 december van het voorafgaande jaar en tot 1 jaar voorafgaand aan het evenement is gemeld via het meldingsformulier risico evenement;

    • b.

      minder dan 26 weken voorafgaand aan de eerste dag van het evenement geen volledige aanvraag is ingediend.

  • 8.

    In aanvulling op artikel 1:8 van deze verordening kan een vergunning voor vechtsportwedstrijden en -gala’s geweigerd worden als de natuurlijke personen die het evenement organiseren van slecht levensgedrag zijn.

  • 9.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 10.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a)

      openbare inrichting:

      i. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      ii. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid.

    • b)

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    • c)

      daghoreca: openbare inrichtingen die vallen onder Categorie I van horeca-activiteiten volgens het bestemmingsplan.

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien:

    • a)

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b)

      de exploitant van de openbare inrichting in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • c)

      het terras:

      i. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg;

      ii.de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;

      iii. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 4.

    De exploitant van een openbare inrichting is verplicht de vergunning of een kopie daarvan te tonen op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor door de burgemeester aan te wijzen categorieën van openbare inrichtingen die naar zijn oordeel geen invloed hebben op de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting en geen risico vormen voor de openbare orde.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Openingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen mogen geopend zijn tussen 07.00 uur en 01.00 uur.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op openbare inrichtingen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt. Gedurende de tijden genoemd in het eerste lid mag geen alcoholhoudende drank worden verstrekt.

  • 3.

    Terrassen mogen geopend zijn tussen 07.00 uur en 23.00 uur.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid mag daghoreca geopend zijn 06.00 uur en 22.00 uur.

  • 5.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven buiten de openingstijden.

  • 6.

    De burgemeester kan per openbare inrichting 5 keer per kalenderjaar ontheffing verlenen van de openingstijd. Per openbare inrichting kunnen maximaal 2 ontheffingen per maand worden verleend.

  • 7.

    De burgemeester kan categorieën van openbare inrichtingen aanwijzen waarvoor andere openingstijden gelden.

  • 8.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waarvoor andere openingstijden gelden.

  • 9.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 10.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere openingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a)

      in een openbare inrichting de orde te verstoren;

    • b)

      als bezoeker een openbare inrichting te betreden gedurende de tijden zoals genoemd in artikel 2:29, eerste en tweede lid;

    • c)

      op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

  • 2.

    Het eerste lid sub b is niet van toepassing op openbare inrichtingen waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:32a Verbod verstrekken alcoholhoudende drank in paracommerciële omgeving

  • 1.

    Het is verboden buiten de genoemde tijden in artikel 2 van de Verordening paracommercie gemeente Aalsmeer alcoholhoudende drank te verstrekken in een openbare inrichting, niet zijnde een paracommerciële inrichting, welke:

    • a.

      deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt om onderwijs te geven aan leerlingen die merendeels de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

    • b.

      deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een of meer jeugd- of jongerenorganisaties;

    • c.

      deel uitmaakt van een gebouw dat of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is als gemeentelijk wijkgebouw of buurthuis;

    • d.

      deel uitmaakt van een gebouw, dat uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij één of meer sportorganisaties of -instellingen.

  • 2.

    In de in het eerste lid bedoelde inrichtingen, met uitzondering van onderdeel c en d, is het verboden sterke drank te verstrekken.

  • 3.

    De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5.

    Het is verboden prijsacties (happy hours) te organiseren in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende dranken binnen een openbare inrichting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

[gereserveerd]

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden :

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bisof 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is

bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(vervallen)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht om de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte op te ruimen en deze te deponeren in een daarvoor geschikte afvalbak.

  • 2.

    De opruimplicht zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing ingeval sprake is van:

    • a.

      personen die zich vanwege hun handicap door een geleidehond of sociale hulphond laten begeleiden, of:

    • b.

      personen die aantoonbaar een fysieke beperking hebben, zoals blinden en slechtzienden, rolstoelgebruikers en personen die zich moeten voortbewegen met een rollator.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben,of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

(vervallen)

Artikel 2:65 Bedelarij

(vervallen)

Artikel 2:65a Overlast door onkruid

De eigenaar, de gebruiker van, de rechthebbende of de toezichthouder op de binnen de gemeente gelegen gronden of wegen mogen geen overlast veroorzaken aan gebruikers van in de nabijheid gelegen percelen door onkruiden, welke hun zaad door middel van de wind verspreiden en zijn gehouden deze onkruiden tijdig te verwijderen.

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

(vervallen)

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

(vervallen)

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(vervallen)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Overlast gevend druggebruik

Het verboden om, in door het college aangewezen gebieden:

  • 1

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet,op of aan de weg, al dan niet met een voertuig, drugs of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden, te vervoeren, te gebruiken/of daarbij bemiddelen of behulpzaam te zijn.

  • 2

    Op een weg of voor het publiek toegankelijke plaats of gebouw (hard) drugs te gebruiken, toe te dienen of dit voor te bereiden en/of daarvoor stoffen en/of voorwerpen voorhanden te hebben en deel uitmaken van een verzameling van meer dan 4 personen, waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of handel in drugs dan wel heling.

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen

ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholingsverbod); artikel 2:10A (vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg);

artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg); artikel 2:16 (openen straatkolken e.d); artikel 2:25 (evenementenvergunning); artikel 2:48 (verboden drankgebruik); artikel 2:49 (verboden gedrag in of bij gebouwen); artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten); artikel 2:73 (bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling) en artikel 5:34 (verbod om vuur te stoken) van de Algemene plaatselijke verordening Aalsmeer 2009 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

(verplaatst naar algemene begripsbepalingen artikel 1.1)

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • op maandag tot en met zondag tussen 00.00 uur en 11.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

(vervallen)

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

AFDELING 3. BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting va n het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of – veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

AFDELING 5. OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

(vervallen)

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluitgelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer gebieden van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. In die situatie dat er geen gevoelige gebouwen zijn geldt dat op een afstand van 50 meter vanaf de festiviteit.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd. Het college kan wat betreft door-de-weekse dagen (zondag t/m donderdag) hiervan afwijken.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is in een inrichting gelegen in Aalsmeer-Centrum toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidgrenswaarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Voor de overige gebieden (Stommeer, Hornmeer, Oosteinde, Kudelstaart) geldt een maximum van 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar.

  • 2.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. In die situatie dat er geen gevoelige gebouwen zijn geldt dat op een afstand van 50 meter vanaf de festiviteit.

  • 3.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten. In die situatie dat er geen gevoelige gebouwen zijn geldt dat op een afstand van 50 meter vanaf de festiviteit.

  • 4.

    Het is in een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het verlichtingsverbod bedoeld in artikel 4.113 van het Besluitniet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste 3 weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 5.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en vierde lid.

  • 6.

    De kennisgeving wordt geacht eerst te zijn gedaan wanneer het in het vijfde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 7.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van de inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 8.

    De geluidsnorm als bedoeld in het tweede lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte. 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    Tabel

 

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

2. Voor de duur van vier uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord Holland.

Artikel 4.6.1a Mosquito

  • 1.

     Het college kan een geluidapparaat dat tonen uitzendt met een hoge frequentie ophangen of doen ophangen op locaties waar sprake is van overlast door jeugd.

  • 2.

     Het college kan aan het ophangen van het geluidapparaat voorschriften verbinden.

  • 3.

     De in het tweede lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van het apparaat;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

(vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stem van minimaal 1 5 centimeter op 1 ,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 15 cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveldhoutopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen; 

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

    • c.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • e.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • f.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet ;

    • g.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • h.

      iepespintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

    • i.

      bomenlijst: de door het college meest recente vastgestelde “Lijst van waardevollebomen gemeente Aalsmeer”.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Kapvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de bomenlijst.

  • 2.

    De vergunning kan slechts worden toegewezen indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

  • 3.

    Het college kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 4.

    Het college kan eisen dat bij de aanvraag voor een kapvergunning een onderzoeksrapport naar de algemene onderhoudstoestand van de te kappen boom wordt overgelegd van een onafhankelijke boomverzorger, die aangesloten is bij de Stichting Verenigd Register van Taxateurs (sector Agrarisch, specialisme: Bomen).

  • 5.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor:

    • a.

      de bomen genoemd in artikel 15 van de Boswet.

    • b.

      vruchtbomen die geen deel uitmaken van een bedrijfsmatige exploitatie;

    • c.

      bomen die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11 D.

Artikel 4:11 A Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met schriftelijke toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4:11 B Bijzondere vergunningsvoorschriften

Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

  • a

    de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingediend;

  • b

    beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

  • c

    beslist is op bezwaar of het (hoger) beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening wordt gedaan.

Artikel 4:11 C Waardevolle bomenlijst

  • 1.

    Het college is bevoegd de bomenlijst te beheren en actualiseren en vast te stellen.

  • 2.

    De eigenaar van een houtopstand die op de lijst staat, is verplicht schriftelijk aan het college mededeling te doen van:

    • a.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand anders dan door velling op grond van een verleende vergunning. De mededeling dient te geschieden binnen 4 weken na het geheel of gedeeltelijk tenietgaan;

    • b.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan als gevolg van voorgenomen werkzaamheden van welk aard dan ook. De mededeling dient te geschieden onmiddellijk indien sprake is van dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 3.

    Indien er werkzaamheden gepland staan binnen de kroonprojectie van een houtopstand die op de bomenlijst voorkomt, dient er tenminste 8 weken voor aanvang van de voorgenomen werkzaamheden een kapvergunningaanvraag te worden ingediend.

Artikel 4:11 D Kappen zonder vergunning en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een boom zonder vergunning is gekapt, kan het college de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hen te bepalen termijn.

  • Is herplant op de betreffende locatie niet mogelijk dan kan per gevelde boom een financiële bijdrage verlangd worden voor groencompensatie op een andere locatie binnen de gemeente.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:11 D Bestrijding Iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 3.

    Het gestelde in het eerste lid onder sub c geldt eveneens voor geveld en gezond iepenhout.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswegen

(vervallen)

Artikel 4:12 A Afstand tot erfgrens

De afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, wordt vastgesteld op twee meter voor bomen en op een halve meter voor heesters en heggen.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:22 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening ... .

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(vervallen)

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

(Vervallen)

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

(Vervallen): regeling is opgenomen in de ‘Verordening op de Openluchtrecreatie Aalsmeer’.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

(vervallen)

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Verplaatst naar de algemene begripsbepalingen 1.1)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van ... meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

(vervallen)

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

(Verplaatst naar algemene begripsbepalingen art. 1.1)

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet:

    • a)

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.;

    • b)

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door – of door huisgenoten of personeel van – hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c)

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door het college ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop de markt gehouden wordt;

    • d)

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in de artikelen 5:17 en 5:18.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

(Verplaatst naar algemene begripsbepalingen art. 1.1)

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:21

(vervallen)

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(Verplaatst naar algemene begripsbepalingen art. 1.1)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen, of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden openbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Telecommunicatiewet van toepassing is.

Artikel 5:25 Ligplaatsen vaartuigen voor permanente en niet-permanente bewoning

  • 1.

    Het is verboden om binnen de gemeente ligplaats in te nemen, of te hebben of toe te laten dat ligplaats wordt ingenomen met een vaartuig, alsmede een vaartuig in aanbouw of een casco, ten behoeve van overige vaartuigen.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in artikel 5.26a en b van deze verordening.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op vaartuigen ten behoeve van pleziervaart, niet zijnde een kajuitboot als bedoeld in artikel 5.26a.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde Verbod.

  • 5.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde laat onverlet de werking van de Wet milieubeheer, dë Woningwet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening of de provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.26a Tijdelijke ligplaats kajuitboten

  • 1.

    Het is, anders dan in jachthavens en -werven, verboden met een kajuitboot gedurende langer dan 48 uur achtereen aan of nabij de oevers ligplaats in te nemen of te doen innemen of toe te laten dat ligplaats wordt ingenomen.

  • 2.

    Verplaatsingen binnen een afstand van maximaal 200 meter vanaf de plaats waar de boot aanvankelijk werd aangetroffen, onderbreken de in lid 2 genoemde tijdsduur niet;

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het onder 2 genoemde verbod.

Artikel 5.26b Tijdelijke ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig, tussen 08:00 en 18:00 uur, gedurende langer dan 2 uur achtereen ligplaats In te nemen aan de als zodanig ingerichte aanlegplaats langs het parkeerterrein gelegen achter de Zijdstraat.

  • 2.

    Het is verboden met een vaartuig tussen 08:00 uur en 18:00 uur gedurende langer dan twee uur achtereen ligplaats in te nemen aan de als zodanig ingerichte aanlegplaats gelegen tussen Stationsweg 40 en Stommeerweg 4 (de zogenaamde Kolenhaven).

  • 3.

    Het is verboden met een vaartuig tussen 08:00 en 18:00 uur gedurende langer dan twee uur achtereen ligplaats in te nemen aan de kade van de Pontweg, gelegen tussen de Oosteinderweg en Pontweg nr. 5.

  • 4.

    Verplaatsingen binnen een afstand van maximaal 200 meter vanaf de plaats waar het vaartuig aanvankelijk werd aangetroffen, onderbreken de in het tweede en derde lid genoemde tijdsduur niet.

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5.26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet rijkswaterwerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.31a Sloten op diepte houden

  • 1.

    De eigenaars of gebruikers van gronden en erven zijn verplicht de sloten liggende op Rijnlands boezempeil op een naar het oordeel van het college bevaarbare diepte te houden.

  • 2.

    Het college is bevoegd iedere eigenaar of gebruiker aan te schrijven de sloten op diepte te brengen tot maximaal 1,42 meter onder N.A.P.

Artikel 5.31b Visverbod

  • 1.

    Het is verboden te vissen binnen een afstand van 100 meter van de zweminrichting "Het Oosterbad."

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op beroepsvissers.

Artikel 5.31c Hotel-en rondvaartboot

  • 1.

    Een hotelboot is een zich op het water bevindend horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

  • 2.

    Een rondvaartboot is een zich op het water bevindend vaartuig dat tot hoofddoel heeft het vervoeren van passagiers binnen het gebied van de Gemeente Aalsmeer.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een hotelboot en/of rondvaartboot rond te varen op het openbare water. Aan de vergunning worden voorschriften verbonden welke strekken tot veiligheid van passagiers en bemanning.

Artikel 5.31d Snoeiplicht

De eigenaar van een perceel gelegen aan het openbaar water is verplicht het aan zijn perceel gelegen vaarwater doorvaarbaar te houden en het vaarwater vrij te maken van overhangend groen dat vanaf zijn perceel in of boven het vaarwater hangt.

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren met een maximale doorsnede van 60 centimeter, zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van enig bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de in dienst van de gemeente zijnde toezichthouders;

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Aalsmeer 2008 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 3.

    Artikel 5:25 lid 1 sub a treedt pas in werking de dag nadat de Woonschepenverordening Aalsmeer 1988 is ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Aalsmeer 2010

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 20 mei 2010
, voorzitter, griffier

Toelichting

Inleiding

De VNG is al enige jaren bezig met het project van vereenvoudiging en vermindering van regelgeving. Deregulering van vergunningstelsels maakt deel uit van verbetering van de dienstverlening door gemeenten aan burgers en bedrijfsleven. De vergunningen in de model-Algemene Plaatselijke Verordening (model-APV) van de VNG zijn niet alleen gescreend op mogelijke vereenvoudiging ervan, maar ook aan de Europese Dienstenrichtlijn. Deze richtlijn is op 28 december 2006 in werking getreden. Binnen drie jaar na deze datum dient de overheid (inclusief de decentrale overheid) te bezien of hun regelgeving in overeenstemming is met deze richtlijn. Wanneer er geen overeenstemming is dan moet dit worden bereikt. De richtlijn ligt ten grondslag aan de model-APV voor zover het betreft het verrichten van diensten en het kopen en verkopen van goederen voor iedereen die zich in Nederland bevindt. In de Dienstenrichtlijn is bepaald dat de lidstaten de toegang tot de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk mogen stellen van een vergunning, tenzij het vergunningenstelsel niet discriminatoir, noodzakelijk en proportioneel is. Elke gemeente dient daarom bij het opnemen van een vergunnings-, dan wel ontheffingsplicht zich af te vragen of er dwingende redenen van algemeen belang aanwezig zijn die een vergunningenstelsel rechtvaardigen. Dwingende redenen van algemeen belang omvatten de volgende gronden: openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu.

Vanuit het WABO project is het voorstel gedaan om de APV’s van de gemeente Aalsmeer en de gemeente Uithoorn gelijktijdig door te lichten en te bezien of er een vermindering van regelgeving kan plaatsvinden. Besloten is dit voorstel over te nemen.

Met in acht name van dit besluit is met behulp van het VNG-model een nieuwe uniforme APV opgesteld voor de gemeente Aalsmeer en de gemeente Uithoorn. Bij de bepalingen van deze gewijzigde APV is steeds stilgestaan of er dwingende reden van algemeen belang zijn die de bepaling rechtvaardigt. Om de gewenste uniforme APV voor de gemeenten Aalsmeer en Uithoorn tot stand te brengen is een aantal workshops gehouden. Tijdens deze workshops zijn de verschillen en overeenkomsten in kaart gebracht en zijn keuzen gemaakt met betrekking tot de rechtvaardiging van een aantal bepalingen.

In principe wordt het voorstel van de VNG gevolgd. Waar echter afgeweken wordt van dit voorstel wordt dit aangegeven met : Wijkt af van VNG model.

Helaas blijkt het bovenstaande inmiddels niet meer haalbaar. Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn hebben al wijzigingen vastgesteld ten opzichte van het ambtelijke voorstel. Voorts lijkt het erop dat de gemeenteraad van Uithoorn daarop weer wijzigingen wil gaan voorstellen. Het is dan ook uitermate lastig om op deze manier tot een uniforme APV te komen. Wij stellen dan ook voor die gedachte vooralsnog los te laten en een nieuwe APV vast te stellen, zoals dat voor de lokale situatie van Aalsmeer, op dit moment het beste is. Het verdient uiteraard aanbeveling om in de toekomst nogmaals te bezien of het vaststellen van een uniforme APV tot de mogelijkheden behoort.

Het uitgangspunt van deze nieuwe APV is vertrouwen in plaats van wantrouwen. De burger/ ondernemer moet in principe zelf uitzoeken van wat wel en niet geoorloofd is.

Deze nieuwe APV heeft ertoe geleid dat:

  • -

    een aantal bepalingen is geschrapt;

  • -

    een aantal bepalingen is vereenvoudigd;

  • -

    een aantal vergunningen is toegevoegd;

  • -

    een aantal strafbaarheidstellingen is verwijderd;

  • -

    vergunningen in principe voor onbepaalde tijd worden verleend, tenzij de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Kort overzicht wijzigingen APV 2009

Algemene wijziging:

  • 1.

    vergunningen worden in principe voor onbepaalde tijd verleend. Een aantal jaarvergunningen worden vergunningen voor 3 jaar (venten, standplaats, sluitingstijden, horeca-exploitatie en verkoop vuurwerk)

  • 2.

    Lex silencio positivo (van rechtswege verleende vergunning)

De Dienstenwet, die uitvoering geeft aan de Europese Dienstenrichtlijn, wordt naar verwachting op 10 november a.s. door de Eerste Kamer plenair behandeld. Als gevolg van de Dienstenrichtlijn dient voor vergunningsstelsels die onder de reikwijdte van de richttlijn vallen nog dit jaar expliciet in de betreffende verordeningen te worden aangegeven dat de lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) op die vergunningsstelsels van toepassing is. Alleen vanwege dwingende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien.

De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wordt als volgt gewijzigd:

In de model Algemene Plaatselijke Verordening worden in hoofdstuk 1 twee nieuwe artikelen opgenomen, luidende:

A 1:9 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • Artikel 2:9: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

  • Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt:

B 1:10 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

  • Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting;

  • Artikel 4:18: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Toelichting

In de toelichtingen bij de genoemde artikelen in de Algemene plaatselijke verordening worden de volgende paragrafen toegevoegd:

Artikel 2:9: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest

Lex silencio positivo

Het aanwijzen van een gebied waar het verboden is als straatartiest op te treden zal doorgaans op initiatief van het college zelf gebeuren, en niet op aanvraag. Mocht er wel een aanvraag aan de orde zijn, dan bestaan er geen duidelijke bezwaren tegen een lex silencio positivo. Een ontheffing van het verbod zal vaker op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van een lex silencio af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt op het gehele artikel van toepassing verklaard.

Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt

Lex silencio positivo

Een snuffelmarkt is een markt, niet in de open lucht, waarbij hoofdzakelijk tweedehands of incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats (begripsbepaling uit artikel 5:22 model APV). De vergunningsplicht is in de model APV gehandhaafd, met name omdat een snuffelmarkt voor overlast kan zorgen in de omgeving (bijvoorbeeld door extra verkeer en parkeerdrukte). Wel is in de toelichting bij de model APV een alternatief opgenomen, waarbij de vergunning wordt losgelaten en vervangen door een melding. Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.

Artikel: 2:25 Vergunning evenementen

Lex silencio positivo

Kleinere evenementen zijn al vergunningsvrij. Deze vergunning ziet derhalve op grotere evenementen. Daarbij is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die een groot evenement kan hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten van een groot evenement, zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca

Lex silencio positivo

Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid

Lex silencio positivo

Deze vergunning beoogt de bescherming van met name de openbare orde. Daarnaast speelt het bestrijden van gokverslaving een rol. Het is hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting

Lex silencio positivo

Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 4:18: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Lex silencio positivo

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwenselijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Vervallen vergunningen /ontheffingen

  • 1.

    dienstverlening

  • 2.

    straatartiest

  • 3.

    horeca-exploitatievergunning voor zachte horeca zoals verenigingen/stichtingen en horeca in winkels in zin Winkeltijdenwet.

  • 4.

    alarminstallaties

  • 5.

    duiven

  • 6.

    bijen

  • 7.

    handelsreclame

  • 8.

    stankoverlast meststoffen

  • 9.

    parkeren reclame voertuigen

Vervallen strafbaarstellingen

  • 1.

    veroorzaken gladheid

  • 2.

    winkelwagentjes

  • 3.

    kelderingangen

  • 4.

    rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 5.

    vallende voorwerpen

  • 6.

    veiligheid op het ijs

  • 7.

    ordeverstoring bij horeca

  • 8.

    nachtregister

  • 9.

    betreden plantsoenen

  • 10.

    rijden over bermen

  • 11.

    neerzetten van fietsen e.d.

  • 12.

    bespieden personen

  • 13.

    heling

  • 14.

    sekswinkels

  • 15.

    straatvegen

  • 16.

    verbod incidentele festiviteiten

  • 17.

    parkeren met voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 18.

    beschadigen waterstaatswerken

Nieuwe bepalingen in verband met nieuwe wetgeving

  • 1.

    hoofdstuk 4 afdeling 5 kamperen buiten kampeerterreinen (als gevolg van de vervallen Wet op de Openluchtrecreatie). Deze zijn gereserveerd omdat materieel al wordt voorzien door de verordening openluchtrecreatie Aalsmeer.

  • 2.

    regeling voor onversterkte muziek

  • 3.

    verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (in verband met vervallen vergunningsplicht reclame)

Voor een aantal wijzigingen waarvan meningsverschillen worden verwacht is een toelichting geschreven. Deze adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.

Uitgebreid overzicht wijzigingen APV 2009

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

artikel 1:1 Begripsbepalingen: de belangrijkste wijziging in hoofdstuk 1 is dat de definitie van het begrip ‘weg’ is beperkt. Het begrip bevat nu alleen nog de weg in de zin van Wegenverkeerswet. Het begrip ‘openbare plaats’ is toegevoegd wanneer een artikel meer wil regelen dan alleen de weg. Daarnaast is het begrip ‘vee’ geschrapt. Voor de definities ‘bouwwerk’ en ‘gebouw’ is aansluiting gezocht bij de Bouwverordening Aalsmeer 2007-1, respectievelijk de Woningwet.

artikel 1:7 Termijnen: De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Over het algemeen kan via deze nieuwe bepaling een slag geslagen worden voor wat betreft de lastenverlichting. Wij stellen echter voor om aan een aantal vergunningen toch een termijn te verbinden. Dit geldt voor de volgende vergunningen: evenementenvergunningen, later sluitingsuur, standplaatsen, voorwerpen op de openbare weg, horeca-exploitatie, venten en verkoop vuurwerk. Deze huidige jaarvergunningen worden met ingang van de nieuwe APV verleend voor drie jaar.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

artikel 2.1.4.3 (oud) / 2:9 (nieuw) Straatartiest: Dit artikel is vervallen. In de vorige APV was het voor een straatartiest verboden om op te treden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Van deze mogelijkheid werd niet veel gebruik gemaakt. Evenals bij dienstverleners valt ook bij staatartiesten weinig tot geen risico te verwachten voor de openbare orde en veiligheid.

artikel 2:10 / artikel 2:10A t/m 2:10C Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan: Voorwerpen duiden in dit artikel onder andere op containers en reclameborden. De VNG stelt voor om de vergunningsplicht uit het oude artikel 2.1.5.1. APV te laten vervangen door een algemene regel waaraan men zich dient te houden. Er kan in uitzonderingssituaties een ontheffing worden verleend. Wij stellen echter voor om de vergunningsplicht voor voorwerpen op of aan de weg te handhaven. Zie hiervoor een uitgebreide toelichting in bijlage I.

artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg: De VNG stelt voor om de uitwegvergunning te laten vervallen en deze te veranderen in een meldingsplicht. Dit achten wij niet wenselijk. Artikel 2.2 lid 1 onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat wanneer er in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist voor een uitrit, deze moet worden geïntegreerd bij de omgevingvergunning. Omdat de uitwegvergunning wordt geïntegreerd in de omgevingsvergunning achten wij het nodig om de vergunningsplicht te handhaven. Een melding zou namelijk weer een apart traject inhouden en dit is nu juist niet de bedoeling van de omgevingsvergunning.

artikel 2.1.6.1. (oud)/ 2:13 (nieuw) Veroorzaken van gladheid. De VNG stelt voor om dit artikel te laten vervallen omdat het weinig toevoegt aan de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet

artikel 2.1.6.2. (oud)/ 2:14 (nieuw) Winkelwagentjes. De VNG stelt voor om dit artikel te laten vervallen omdat achtergelaten winkelwagentjes in openbare ruimten weinig overlast veroorzaken.

artikel 2.1.6.8 (oud)/ 2:20 (nieuw) Vallende voorwerpen. De VNG stelt voor het artikel te laten vervallen aangezien het artikel weinig toevoegt aan de privaatrechtelijke bevoegdheden om tegen gevaarzettende situaties op te treden.

artikel 2.1.6.11 (oud)/ 2:23 (nieuw) Veiligheid op het ijs. Het Wetboek van Strafrecht omvat voldoende waarborgen, waardoor de bepaling overbodig is.

artikel 2:25 (nieuw) Evenement. Voorgesteld wordt om dit artikel in iets gewijzigde vorm ten opzichte van het oude APV-artikel op te nemen. Er is een nieuw artikel geïntroduceerd, waarmee de burgemeester kleine evenementen kan aanwijzen waarvoor geen vergunning benodigd is. Dit besluit kan later worden genomen en geeft de mogelijkheid om lastenverlichting te kunnen realiseren. De gemeente Uithoorn werkt al enige tijd met deze vorm en in de praktijk blijkt dit met succes te werken. Verder zijn een aantal artikelen die in de ‘oude’ APV aparte artikelen waren, nu samengevoegd in een evenementenartikel. Zie voor een uitgebreide toelichting op dit artikel, bijlage II. WIJKT AF VAN VNG MODEL.

artikel 2:28 Horeca-exploitatie. Voor horecabedrijven gold al een vergunningsplicht, deze vergunningsplicht is nu ook weer opgenomen. De inhoud van dit artikel is gewijzigd, nu een aantal horecabedrijven uitgezonderd (kan) worden van de vergunningsplicht. Hierbij valt te denken aan koffiehoekjes als nevenactiviteit bij een winkel. Omdat het wijzigen van dit artikel een discussiepunt kan opleveren is voor dit artikel een advies geschreven. Deze bevindt zich in de bijlage III. WIJKT AF VAN VNG MODEL.

artikel 2:32 Handel in horecabedrijven: dit artikel is een verbod van heling en is opgenomen in hoofdstuk 2, afdeling 5. In de APV van 2007 was het artikel opgenomen in de afdeling inzake heling, maar in de model-APV is besloten alle artikelen over horeca bij elkaar te plaatsen.

artikel 2.3.2.3. (oud) / 2:37 (nieuw) Nachtregister: De VNG laat dit artikel vervallen. De houder van een inrichting is verplicht een register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgesteld model. Omdat dit model niet meer voorgeschreven wordt en er ook niet op gehandhaafd wordt is dit artikel vervallen. Het blijft echter in artikel 2:38 (nieuw) nog wel verplicht voor de exploitant om de gegevens van degenen die in de inrichting verblijven te registreren. Het verschil zit erin dat deze gegevens niet meer in een door de burgemeester vastgesteld model hoeven te worden geregistreerd.

artikel 2.4.13 (oud)/ 2:53 (nieuw) Bespieden van personen. De VNG stelt voor dit artikel te laten vervallen omdat het artikel weinig toevoegt aan het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd dit artikel weinig toegepast.

artikel 2.4.17 (oud)/ 2:57 (nieuw) Loslopende honden. Het artikel wordt overgenomen van het voorgestelde artikel van de VNG.

Hoofdstuk 2 afdeling 5 (oud)/ Hoofdstuk 2 afdeling 12 (nieuw): Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen: hele afdeling laten vervallen. In het Wetboek van Strafrecht zijn nadrukkelijk gelijksoortige verplichtingen en verboden ter voorkoming van onrechtmatige in- en verkoop en heling opgenomen. De mogelijkheid voor de politie om op basis van het Strafrecht op te treden is met die artikelen gewaarborgd. Er bestaat geen behoefte om daarnaast nog via de bestuursrechtelijke weg op te treden. Het artikel over handel in horecabedrijven blijft wel gehandhaafd en is verplaatst naar de artikelen over de horeca (hoofdstuk 2 afdeling 8).

Artikel 2:72: consumentenvuurwerk. Voorgesteld wordt om deze vergunning niet voor onbepaalde tijd te verlenen, maar voor de duur van drie jaar. Dit houdt al een lastenverlichting in voor de ondernemer, aangezien de vuurwerkvergunningen onder de oude APV werden verleend voor één jaar. WIJKT AF VAN VNG-MODEL.

artikel 2:73 (nieuw) artikel 2.6.3. (oud) Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling. Wij stellen voor in navolging van de VNG om het vierde lid, ontheffingsmogelijkheid, te schrappen. Dit lid heeft namelijk geen betekenis. Het doel van het artikel is om gevaar, overlast en schade te voorkomen. Het verlenen van een ontheffing staat hier haaks op.

artikel 2:77 cameratoezicht op openbare plaatsen. Met de definitie van openbare plaats wordt aangesloten bij de definitie van de Wet Openbare Manifestaties (WOM). In die wet wordt openbare plaats omschreven als: ‘plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor publiek’. De VNG laat een keuzemogelijkheid om de bevoegdheid van de raad, om ook op andere openbare plaatsen cameratoezicht uit te oefenen, genoemd in artikel 151c Gemeentewet, aan de burgemeester te delegeren. Wij stellen voor om deze keuzemogelijkheid niet op te nemen. Er bestaat geen behoefte tot cameratoezicht op andere openbare plaatsen dan die in de zin van de WOM. Mocht deze behoefte onverhoopt toch ontstaan dan heeft de gemeenteraad de bevoegdheid deze plaatsen in de gemeente aan te wijzen.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

artikel 3:10 (nieuw)/ artikel 3.2.7. (oud) Sekswinkels. De VNG stelt voor om dit artikel te laten vervallen. Er zijn geen gedeeltes aangewezen in de gemeente Aalsmeer waar het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving verboden is een sekswinkel te exploiteren. Verwacht wordt ook dat deze gebieden niet zullen worden aangewezen.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Hoofdstuk 4, afdeling 1 geluid- en lichthinder. Deze afdeling is aangepast op het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook wel bekend als het Activiteitenbesluit. Dit besluit vervangt een groot aantal algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) Een van die AMvB’s die vervangen is, is het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtigen Milieubeheer.

artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten. Voorgesteld wordt om dit artikel te laten vervallen omdat de burgemeester deze bevoegdheid al heeft op grond van artikel 174 Gemeentewet. Hierin is bepaald dat de burgemeester belast is met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor publiek openstaande gebouwen en andere openbare vermakelijkheden. Het opnemen van artikel 4:4 in de APV zou een onnodige herhaling bevatten, dit is niet nodig.

artikel 4:5 Onversterkte muziek. De VNG stelt voor om ook deze bepaling op te nemen in de APV, omdat ook onversterkte muziek een impact kan hebben op de openbare orde. Voor muziekverenigingen geldt dat zij voor de duur van vier uur per week in het kader van oefeningen uitgezonderd zijn van de genoemde geluidsniveaus.

artikel 4:11 Kapvergunning. In Aalsmeer wordt gewerkt met een bomenverordening. Dit artikel is dan ook niet opgenomen. WIJKT AF VAN VNG MODEL.

artikel 4:15 en 4:16. De VNG stelt voor om artikel 4.4.2.(oud) Vergunningsplicht handelsreclame te vervangen door artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame. Voor reclame-uitingen zoals borden en opschriften op en aan gebouwen was een vergunning vereist. Voor een grote meerderheid van gevelreclame is echter ook een bouwvergunning vereist, waarbij al wordt getoetst op welstand. Een reclame waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of overlast wordt veroorzaakt voor omwonenden komt relatief zo weinig voor dat het moeilijk valt te rechtvaardigen om voor die gevallen een vergunningsplicht voor alle reclames in stand te houden. De vergunningsplicht voor lichtreclame is vervallen omdat per 1 januari 2008 in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer een zorgplicht met betrekking tot lichthinder is opgenomen. Er is dus geen reden meer om dit onderwerp in de APV te regelen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen. In verband met het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 is in het model van de VNG een drietal artikelen opgenomen om ongewenste situaties te voorkomen. Onze Verordening Openluchtrecreatie voorziet hier echter al in. Wij stellen voor de artikelen dan ook niet op te nemen.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen. De VNG stelt voor dit artikel te laten vervallen. Wij volgen dit voorstel.

artikel 5:10 (nieuw) / artikel 5.1.9. (oud): Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen: De VNG stelt voor om dit artikel te laten vervallen omdat er in de Wet Milieubeheer uitvoerige eisen zijn gesteld aan voertuigen voor het uitrijden en verspreiden van mest en dergelijke, waardoor de toegevoegde waarde van dit artikel gering is.

artikel 5:13 Inzameling geld of goederen: Voor de inzamelingsvergunning wordt een doorlopende vergunning verstrekt voor de instellingen die voorkomen op het collecterooster. Dit gebeurt via het Centraal Bureau Fondsenwerving. Voor instellingen die niet voorkomen op het collecterooster wordt een vergunning voor bepaalde tijd afgegeven. Als bijvoorbeeld een lokale sportclub die huis-aan-huis wil collecteren, kan hier vergunning voor worden verleend in een collectevrije periode.

Het vierde lid van dit artikel is vervallen, omdat het niet langer nodig is om vrijstelling van de vergunningsplicht te verlenen.

artikel 5:14/ 5:15/ 5:16 Venten: De VNG stelt voor om de ventvergunning te vervangen door algemene regels waar venters zich aan dienen te houden. In de workshop die is gehouden is voorgesteld om de ventvergunning in de gemeente Aalsmeer te behouden om een wildgroei aan venters te voorkomen. Voorgesteld wordt om de tekst uit het huidige APV- artikel 5.2.2. (oud) voor het grootste gedeelte over te nemen. Van het derde lid, de weigeringsgronden dient alleen sub d, verzorgingsniveau consumenten, genoemd te worden. De andere weigeringsgronden worden namelijk al genoemd in artikel 1:8. Voorgesteld wordt om de ventvergunning te verlenen voor drie jaar en niet voor onbepaalde tijd. Dit houdt al een lastenverlichting in voor de ondernemer. WIJKT AF VAN VNG MODEL.

artikel 5.2.3. (oud) /artikel 5:17-5:20 (nieuw) Standplaatsen: De VNG stelt voor om artikel 5.2.3. (oud) te vervangen door artikel 5:17-5:20. Standplaatsen zijn afzonderlijke kramen waar goederen zoals oliebollen, ijsjes en loempia’s worden verkocht. Omdat de vergunning persoonsgebonden is achten wij een algemene regel niet goed mogelijk. Bovendien is het wenselijk dat de gemeente zelf bepaalt, met het oog op het verdelen van de openbare ruimte, waar de verkoopwagens mogen komen te staan. De vergunning dient het verdelen van de beschikbare plaatsen en het mogelijk maken van een maximumstelsel. In het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast achten wij het nodig om de vergunning niet voor onbepaalde tijd te verlenen, maar voor de duur drie jaar. Op die manier houden we nog zicht op de houder van de standplaats. Standplaatsvergunningen werden voor de duur van een jaar verleend. Een vergunning voor de duur van drie jaar betekent dus al een lastenverlichting voor de onderneming. De voorgestelde bepaling is ruimer geformuleerd dan de oude APV-bepaling. In de oude APV-bepaling moesten de goederen of diensten die werden verkocht of verstrekt verband houden met de handel. In de nieuwe APV bepaling wordt handel niet meer genoemd. Ook het innemen van een standplaats buiten verband van handel is nu vergunningsplichtig.

In artikel 5:18 wordt een aantal extra weigeringsgronden in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 1:8 genoemd. WIJKT AF VAN VNG-MODEL.

artikel 5.2.4. (oud)/ artikelen 5:22 – 5:23 (nieuw) Snuffelmarkt: Het oude artikel wordt vervangen door twee artikelen, waarvan één artikel een begripsbepaling is. Dit bevordert de leesbaarheid. De VNG stelt een meldingsplicht voor, maar wij achten dit niet wenselijk. Een snuffelmarkt heeft een uitwerking op de openbare orde en wij achten het in het kader van deze openbare orde noodzakelijk om een vergunningsplicht op te nemen. In artikel 1.9 van de APV is de ‘lex silencio positivo’ opgenomen. Dit betekent dat een vergunning van rechtwege wordt verleend als niet binnen de termijn wordt besloten. Dit is conform de Europese dienstenrichtlijn.

Artikel 5.3.2. (oud) / artikel 5:25 (nieuw) Ligplaatsen: Deze bepaling is in essentie hetzelfde gebleven. Er zijn evenwel extra weigeringsgronden toegevoegd. Dit blijkt in de praktijk nodig om op een adequate manier vergunningen te verlenen / weigeren conform het woonschepenbeleid. Er is een koppeling gemaakt met bestemmingsplan, waardoor strijdigheid met het bestemmingsplan een rechtstreekse weigeringsgrond is voor de vergunning. Aangezien in het bestemmingsplan al onderscheid wordt gemaakt in ligplaatsen voor permanente bewoning en recreatief gebruik, is het niet nodig om 2 verschillende wettelijke grondslagen te hebben voor de vergunning. Wij stellen dan ook voor om de woonschepen voor permanente bewoning ook toe te voegen aan de APV, zodat alle ligplaatsvergunningen in 1 artikel in de APV zijn gevat. De weigeringsgronden zijn zo ook voor beide categorieën gelijk. Zowel voor vergunningverlening als voor handhaving is deze methode effectiever.

Omdat in het nieuwe bestemmingsplan geen regeling wordt opgenomen voor recreatiearken is het nodig om afmetingen als weigeringsgrond op te nemen. De APV is hiervoor niet de geëigende plaats, omdat een APV geen ruimtelijke aangelegenheden mag regelen. Er is daardoor een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om regels te stellen voor de afmetingen voor recreatiearken.

Ten slotte is er extra aandacht besteed in de begripsbepalingen om de vergunningplicht op een adequate manier te omschrijven.

Na het vaststellen van deze APV, zal de woonschepenverordening van 1988 worden ingetrokken.

34. artikel 5:26b Tijdelijke ligplaats: In dit artikel worden tijdelijke ligplaatsen van maximaal 2 uur geregeld, ten behoeve van aanmeren voor winkelend publiek. Nu zijn hierin het parkeerterrein achter de Zijdstraat en de Kolenhaven hierin opgenomen. Voorgesteld wordt om ook de Pontweg hierin op te nemen, gelet op de winkels en horeca in deze buurt.

artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken. Naast de standaard weigeringsgronden uit artikel 1:8 is een extra weigeringsgrond in dit artikel opgenomen ter bescherming van de flora en fauna. Voor de weigeringsgronden voor een ontheffing wordt verwezen naar artikel 1:8.

Hoofdstuk 6. Straf- overgangs- en slotbepalingen.

artikel 6:5 Overgangsbepaling : Deze bepaling is sterk vereenvoudigd.

Transponeringstabel

De nummering van dit model wijkt op enkele plaatsen sterk af van de nummering van de vorige versie. Om de aansluiting tussen de versies gemakkelijker te maken, zijn hieronder transponeringstabellen opgenomen.

Van deze versie naar vorige versie

artikel huidige versie

vorige versie

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

1.1

Artikel 1:2 Beslistermijn

1.2

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1.3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.4

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1.5

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1.6

Artikel 1:7 Termijnen

1.7

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1.8

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

2.1.1.1

Artikel 2:2 Optochten

2.1.2.1

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

2.1.2.2

Artikel 2:4 Afwijking termijn

2.1.2.3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

2.1.2.4

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.1.3.1

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

2.1.4.1

Artikel 2:8 Dienstverlening

2.1.4.2

Artikel 2:9 Straatartiest

2.1.4.3

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

2.1.5.1

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

2.1.5.2

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

2.1.5.3

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

2.1.6.1

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

2.1.6.2

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

2.1.6.3

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

2.1.6.4

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

2.1.6.5

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

2.1.6.6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

2.1.6.7

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

2.1.6.8

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

2.1.6.9

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

2.1.6.10

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

2.1.6.11

Artikel 2:24 Begripsbepaling

2.2.1

Artikel 2:25 Evenement

2.2.2

Artikel 2:26 Ordeverstoring

2.2.3

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

2.3.1.1

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

2.3.1.2

Artikel 2:29 Sluitingstijd

2.3.1.4

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

2.3.1.5

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

2.3.1.6

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:33 Ordeverstoring

2.3.1.7

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

2.3.1.8

Artikel 2:35 Begripsbepaling

2.3.2.1

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

2.3.2.2

Artikel 2:37 Nachtregister

2.3.2.3

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

2.3.2.4

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

2.3.3.1

Artikel 2:40 Speelautomaten

2.3.3.2

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

2.4.1

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.4.2

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

2.4.3

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

2.4.4

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

2.4.5

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

2.4.6

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

2.4.7

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

2.4.8

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

2.4.9

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

2.4.10

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

2.4.11

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

2.4.12

Artikel 2:53 Bespieden van personen

2.4.13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

2.4.14

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

2.4.15

Artikel 2:56 Alarminstallaties

2.4.16

Artikel 2:57 Loslopende honden

2.4.17

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

2.4.18

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

2.4.19

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

2.4.20

Artikel 2:61 Wilde dieren

2.4.21

Artikel 2:62 Loslopend vee

2.4.22

Artikel 2:63 Duiven

2.4.23

Artikel 2:64 Bijen

2.4.24

Artikel 2:65 Bedelarij

2.4.25

Artikel 2:66 Begripsbepaling

2.5.1

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

2.5.2

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

2.5.3

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

2.5.4

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

2.6.1

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

2.6.2

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

2.6.3

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

2.7.1

Artikel 2:74 a) Overlastgevend drugsgebruik

2.4.8a

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

2.8.1

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

2.9.1

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

2.10.1

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

3.1.1

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

3.1.2

Artikel 3:3 Nadere regels

3.1.3

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

3.2.1

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Artikel 3:6 Sluitingstijden

3.2.3

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

3.2.4

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

3.2.5

Artikel 3:9 Straatprostitutie

3.2.6

Artikel 3:10 Sekswinkels

3.2.7

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

3.2.8

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

3.3.1

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

3.3.2

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

3.4.1

Artikel 3:15 Wijziging beheer

3.4.2

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

3.5.1

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

4.1.1

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

4.1.2

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

4.1.3

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

4.1.4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder [4.1.5]

4.1.5

Artikel 4:7 Straatvegen [4.2.1]

4.2.1

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen [4.2.2]

4.2.2

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen [4.2.3]

4.2.3

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

4.3.1

Artikel 4:11 Kapvergunning

4.3.2

Artikel 4:11 A Aanvraag vergunning

4.3.3

Artikel 4:11 B bijzondere vergunningsvoorschriften

4.3.5

Artikel 4:11 C Bestrijding iepziekte

4.3.8

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

4.3.4

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

4.4.1

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

4.4.1a

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

4.4.2

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

4.4.3

Artikel 4:17 Begripsbepaling

4.5.1

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

4.5.2

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

4.5.3

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

5.1.1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

5.1.2

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

5.1.2a

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

5.1.3

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

5.1.4

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

5.1.5

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

5.1.6

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

5.1.7

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

5.1.8

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

5.1.9

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

5.1.10

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

5.1.11

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

5.2.1

Artikel 5:14 Begripsbepaling

 

Artikel 5:15 Ventverbod

5.2.2.2

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

5.2.2.3

Artikel 5:17 Begripsbepaling

5.2.3.1

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

5.2.3.2

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

5.2.3.3

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

5.2.3.4

Artikel 5:22 Begripsbepaling

5.2.4

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

5.2.5

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

5.3.1

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

5.3.2

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

5.3.3

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

5.3.4

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

5.3.5

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

5.3.6

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

5.3.7

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

5.3.8

Artikel 5:32 Crossterreinen

5.4.1

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

5.4.2

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

5.5.1

Artikel 5:35 Begripsbepaling

5.6.1

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

5.6.2

Artikel 5:37 Hinder of overlast

5.6.3

Artikel 6:1 Strafbepaling

6.1

Artikel 6:2 Toezichthouders

6.2

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

6.3

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

6.4

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

6.5

Artikel 6:6 Citeertitel

6.6

Bijlage I: Advies ingebruikname gemeentegrond

Artikel 2.1.5.1. (oud) / artikel 2:10 of 2:10 A t/m C (nieuw) Ingebruikname gemeentegrond.

Via deze bepaling in de APV worden de voorwerpen of stoffen op of aan de weg gereguleerd. Voorbeelden van deze voorwerpen zijn containers, eco-toiletten, reclameborden, spandoeken en spullen die vrijkomen bij ontruimingen. In de oude APV was voor veel geplaatste voorwerpen op of aan de weg een vergunning vereist. De VNG stelt voor om deze vergunningsplicht te laten vervallen en te vervangen door een algemene regel. Omdat er ook een nadeel is verbonden aan deze algemene regel heeft de VNG ook een alternatief aangedragen. Dit alternatief houdt in dat de vergunningsplicht gehandhaafd blijft, maar dat bepaalde categorieën van voorwerpen worden uitgezonderd van deze vergunningsplicht. Deze bepaling is opgenomen onder optie 1. Het vervallen van de vergunningsplicht, en het opnemen van een algemene regels is opgenomen onder optie 2. Beide opties zullen in dit advies worden toegelicht en er zal een conclusie worden getrokken.

Optie 1: Vergunningsplicht handhaven: Volgende artikelen opnemen:

Artikel 2:10.1: vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • a)

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • b)

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a)

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b)

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • c)

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 2:10.2: afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a)

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b)

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28 vijfde lid;

    • c)

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

    • a)

      a) Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • b)

      De weigeringsgrond van het tweede lid onder a van het vorige artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c)

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

    • d)

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 2:10.3: vrij te stellen categorieën.

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel A niet geldt.

Toelichting

In artikel 2:10 1: wordt de vergunningsplicht geregeld. Deze vergunningsplicht en de genoemde weigeringsgronden wijken niet af van de vergunningsplicht zoals die in de APV 2007 geldt.

Artikel 2:10 2: afbakeningsbepalingen en uitzonderingen. Er worden uitzonderingen gemaakt op de vergunningsplicht voor evenementen, terrassen en standplaatsen om samenloop te voorkomen. Daarnaast wordt er een uitzondering gemaakt van de vergunningsplicht voor voorwerpen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard om strijd met artikel 7 van de Grondwet te voorkomen. Tot slot wordt er een afbakening geregeld met landelijke verkeerswetgeving.

Artikel 2:10 3: vrijstellingen. Via dit artikel kan het college voorwerpen van categorieën aanwijzen waarvoor de vergunningsplicht niet geldt. Te denken valt aan:

  • -

    bloembakken, plantenbakken binnen een meter van de gevel van de woningen;

  • -

    stortbakken en steigers die nodig zijn voor een verbouwing.

  • -

    containers en reclameborden met een bepaalde afmeting.

Voordelen

  • 1.

    Regulering + inzicht in situaties

  • 2.

    Vorm van deregulering

  • 3.

    Inkomsten van algemeen recht en precariorecht

  • 4.

    Belangen van derden worden beter beschermd

  • 5.

    Vergunningen worden per geval kenbaar gemaakt

ad 1. Regulering + inzicht in situaties

Het plaatsen van voorwerpen op de weg kan in sommige gevallen een gevaarlijke situatie opleveren. Wanneer er toch een vergunning vereist is voordat een object geplaatst mag worden, wordt inzicht gecreëerd in de situaties en kunnen eventuele gevaarlijke situaties voorkomen worden. Door de regulering te behouden wordt een mogelijke wildgroei aan reclameborden, eco-toiletten, containers en inboedels op de weg voorkomen.

ad 2. Een vorm van deregulering

Hoewel er met deze bepaling geen sprake is van volledige vrijheid voor de burger, ontstaat er toch een vorm van deregulering door bovengenoemde regel op te nemen. Deze ontstaat namelijk door artikel 2:10C, de vrijstelling van de vergunningsplicht voor een aantal voorwerpen.

ad 3. Inkomsten van algemeen recht en precariorecht

Door de vergunningsplicht op te nemen blijft de inkomstenbron uit algemeen recht en precariorecht bestaan.

Nadelen

In beperkte mate sprake van deregulering

Een beperkte stijging van het vertrouwen in de burger

Werkzaamheden blijven

Ad 1. In beperkte mate sprake van deregulering

Wanneer deze bepaling wordt opgenomen is er geen sprake van volledige deregulering doordat de vergunningsplicht blijft bestaan. Er wordt echter wel een kleine slag geslagen doordat een aantal voorwerpen uitgezonderd kan worden van de vergunningsplicht.

Ad 2. Een beperkte stijging van het vertrouwen in de burger

De burger wordt niet in de volledige vrijheid gesteld door de vergunningsplicht op te nemen. De vraag is ook of dit wel moet, gelet op de genoemde situaties die zich kunnen voordoen. Er wordt wel meer vertrouwen in de burger gegeven dan ten opzichte van de APV 2007, doordat bepaalde categorieën van voorwerpen uitgezonderd kunnen worden.

ad 3. Werkzaamheden blijven

De werkzaamheden bij de afdeling V&H, cluster vergunningen zullen blijven bestaan. Wanneer een aantal categorieën uitgezonderd wordt van de vergunningsplicht dan zullen de werkzaamheden licht verminderen.

Optie 2: Vergunningsplicht laten vervallen: Volgend artikel opnemen:

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:19.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Toelichting

Dit artikel is een brede algemene regel, in plaats van het oude vergunningsstelsel. Middels een algemene regel wordt er meer ruimte geboden aan burger en bedrijfsleven. De gedachte hierachter is dat voor een groot aantal voorwerpen dat in de openbare ruimte wordt geplaatst een vergunning overbodig is, omdat deze voorwerpen volstrekt geen overlast veroorzaken of zelfs bijdragen aan de leefbaarheid.

Het voorgestelde artikel hoeft geen feitelijke wijzigingen tot gevolg te hebben in verhouding met het oude artikel. Aan de hand van de criteria uit het oude APV-artikel werd getoetst of de vergunning verleend kon worden. Via dit voorgestelde VNG-artikel dient de burger deze voorwaarden als het ware zelf te toetsen. Wanneer hij verwacht dat door het plaatsen van het voorwerp schade wordt toegebracht aan de weg of een van de andere genoemde verboden in lid 1, dan dient hij de plaatsing achterwege te laten. De burger kan dan nog een ontheffing aanvragen. Door dit artikel in deze vorm over te nemen wordt meer vertrouwen aan burger en bedrijf gegeven.

Voordelen

Minder (administratieve) lasten voor de burger

Meer vertrouwen in burger/ verantwoordelijkheid burger

Minder werkzaamheden cluster Vergunningen

ad 1. Minder (administratieve) lasten voor de burger

Burger en bedrijf hoeven geen aanvraag voor een vergunning meer te doen, maar zij kunnen gewoon de reclameborden of de container plaatsen. Wanneer zij geen vergunning hoeven aan te vragen scheelt dit tijd en kosten. Daarnaast wordt een hoop ergernis voorkomen.

ad 2. Meer vertrouwen in burger/ verantwoordelijkheid burger

Indien het artikel op de voorgestelde wijze in werking treedt zullen burger en bedrijf meer verantwoordelijkheden hebben bij het inschatten van de situatie. Door deze verantwoordelijkheid aan de burger geven wordt tegelijkertijd vertrouwen aan de burger gegeven.

ad 3. Minder werkzaamheden cluster Vergunningen

Op dit moment is op de afdeling V&H, cluster vergunningen veel werk rondom het verlenen van de vergunning. Er worden redelijk veel aanvragen voor een vergunning ingediend. De vergunningen worden in vrijwel alle gevallen verleend. Ook wordt er door burgers met enige regelmaat een melding van een illegaal geplaatste container doorgegeven. Voor reclameborden wordt niet vaak een melding doorgegeven.

Nadelen

  • 1.

    Vertrouwen burger/ verantwoordelijkheid burger

  • 2.

    vermindering inkomsten uit algemeen recht/ precariorecht

  • 3.

    geen tot weinig inzicht objecten in Aalsmeer: meer werkzaamheden cluster handhaving.

ad 1. Vertrouwen / verantwoordelijkheid burger

Vertrouwen en verantwoordelijkheid aan de burger geven is een voordeel, maar kan ook een nadeel zijn. Een gemeente dient te handelen in het algemeen belang van de burgers. Een burger zal dit belang niet per se voor ogen hebben. Primair zullen burgers handelen uit eigen belang. Uiteraard zullen de meeste inwoners een goede verhouding met de rest van de buren nastreven, waardoor er ook rekening gehouden zal worden bij het plaatsen van een container. Concreet betekent dit dat wanneer een burger een container voor het huis plaatst hij moet bezien of hier bezwaren aan kleven (bijvoorbeeld uit oogpunt van verkeersveiligheid en/of welstand). Wanneer de plaatsing niet voldoet aan de voorwaarden uit de APV-bepaling, dan mag de container niet geplaatst worden. Het is in dat geval mogelijk om een ontheffing aan te vragen. Het is echter niet zeker of alle burgers de plaatsing zullen nalaten en een ontheffing zullen aanvragen. Toch zullen burgers, naar alle waarschijnlijkheid, een container niet weken op een parkeerplaats laten staan, al is het alleen al omdat de huur van een container geld kost. Daarbij komt dat veel mensen wel eens een keer een container nodig hebben, en daarom een geplaatste container van de buurman een paar dagen zullen dulden.

Een groter probleem, dan geplaatste containers door burgers, zijn containers die maanden lang geplaatst worden door bedrijven. Hier zal, net zoals nu al het geval is, op gehandhaafd moeten worden. Er kan echter alleen gehandhaafd worden wanneer er:

  • -

    schade wordt toegebracht aan de weg;

  • -

    gevaar wordt opgeleverd voor de bruikbaarheid van de weg

  • -

    gevaar ontstaat voor het doelmatig + veilig gebruik van de weg

  • -

    een belemmering wordt gevormd voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg (lid 1 onder a)

  • -

    door het gebruik op zichzelf of in de omgeving niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand. (lid 1 onder b).

Indien een container op een parkeerplaats wordt neergezet dan ontstaat er gevaar voor de bruikbaarheid van de weg. Tevens ontstaat er gevaar voor het doelmatig gebruik van de weg. Er dient dan een ontheffing te worden aangevraagd. Verwacht wordt dat deze ontheffing meestal zal worden afgegeven, vanwege het belang van de werkzaamheden.

Voor reclameborden geldt hetzelfde. Als er geen vergunning meer nodig is voor het plaatsen van reclameborden kan er een wildgroei ontstaan aan deze borden. Zodra ondernemers er achter komen dat zij de vrijheid hebben om op die manier reclame te maken, valt te verwachten dat zij permanent reclame zullen maken voor hun bedrijf. Zij zullen waarschijnlijk de welstandscriteria niet in overweging nemen voordat zij tot plaatsing overgaan.

Een ander voorbeeld, wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld is het volgende: een burger wil voor een privé-feest een tent plaatsen op de openbare weg. Hiervoor wordt de hele weg in gebruik genomen en wordt de weg dus in feite afgesloten. Deze aanvraag voor ingebruikname gemeentegrond is afgewezen op grond van verkeersveiligheid, overlast en doelmatig gebruik van de weg. Wanneer het artikel zou gelden als vermeld onder deze optie, dan bestond er een mogelijkheid dat de burger geen aanvraag zou hebben gedaan (omdat hij blijkbaar niet inzag dat het verkeersgevaarlijk zou kunnen zijn) en zou de tent geplaatst worden op de betreffende dag. Het gevolg zou zijn, dat wanneer een handhaver dit constateert, hij het feest kan stilleggen, omdat de tent verwijderd dient te worden. Het genoemde voorbeeld is een mogelijke niet-wenselijke uitkomst van het vrijgeven van regels.

ad 2. Vermindering inkomsten uit algemeen recht / precariorecht.

Voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de grond wordt zowel algemeen recht als precariorecht geheven. Wanneer de vergunningsplicht wegvalt, vallen ook deze inkomsten weg. De rechten zullen alleen dan geheven kunnen worden als een ontheffing wordt verleend om objecten te plaatsen bij gevaarlijke situaties. In noodgevallen zal een dergelijke ontheffing verleend worden.

Voor containers is er geen oplossing voor deze inkomstenderving, maar voor reclameborden kan een aanbesteding een uitkomst zijn. Via een aanbesteding zullen organisaties de kans krijgen om hun offerte uit te brengen over vaste driehoeksborden. Met een van hen wordt vervolgens een overeenkomst gesloten en die organisatie zal de gemeente betalen vanwege het gebruik van de weg. Zij zullen dan een aantal vaste driehoeksborden plaatsen in de gemeente Aalsmeer. Ook verzorgen zij het gehele werk rondom driehoeksborden voor evenementen en dergelijke. Voordeel van een dergelijke methode is het verkrijgen van inkomsten, zonder dat daarvoor werk hoeft te worden verricht. Het nadeel is dat er permanent driehoeksborden in de gemeente Aalsmeer staan. Vanuit het oogpunt van welstand zou dit nadelig kunnen zijn.

ad. 3. geen tot weinig inzicht objecten in Aalsmeer: meer werkzaamheden cluster handhaving.

Hoewel de werkzaamheden bij het cluster vergunningen zal verminderen, zullen de werkzaamheden voor het cluster handhaving waarschijnlijk toenemen. Omdat er geen inzicht meer is in de objecten die geplaatst worden, moet er op toe worden gezien dat deze objecten de verkeersveiligheid niet in het gedrang brengen.

Conclusie

Op grond van bovengenoemde voor- en tegenargumenten stellen wij voor om de vergunningsplicht voor voorwerpen of stoffen op of aan de weg op te nemen. Ervaring leert dat er veel vergunningsaanvragen worden gedaan en dat het houden van inzicht in situaties wenselijk is. Wij verwachten dat wanneer er een algemene bepaling zal worden opgenomen, met name bedrijven onvoldoende rekening zullen houden met het doelmatig gebruik van de weg, de welstand en de verkeersgevaarlijkheid. De voorwerpen kunnen voor onbepaalde tijd worden geplaatst, waardoor er geen sturing is op openbare ruimte. Door de nieuwe bepalingen op te nemen vindt er wel degelijk een deregulering plaats, namelijk doordat er bij besluit bepaalde categorieën van voorwerpen kunnen worden uitgezonderd.

Bijlage II: Advies evenementenvergunning

Artikel 2:24 (voorgesteld artikel)

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      Bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      Markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      Kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      Het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      Betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      Activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.2., op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan de door de burgemeester bij besluit aangewezen evenementen

  • Artikel 2:25 (voorgesteld artikel)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De burgemeester kan bij besluit kleine evenementen aanwijzen, waarbij het verbod zoals bedoeld in het eerste lid niet geldt.

  • 3.

    Bij het in het tweede lid genoemde besluit wordt de verplichting opgelegd tot het melden van het voorgenomen kleine evenement aan de burgemeester. Voorts wordt daarbij aangegeven het tijdstip, voorafgaand aan het evenement, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan en de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt.

  • 4.

    De burgemeester kan uiterlijk 48 uur voordat een evenement als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt besluiten het evenement te verbieden indien daardoor weigeringsgronden als bedoeld in artikel 1:8 in gevaar komt.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Toelichting

De VNG modelbepaling wordt hier grotendeels gevolgd. De optochten en feesten en partijen zijn bij de artikel ingevoegd, waardoor de vergunningplicht overzichtelijker is. Er wordt ook het begrip ‘kleine evenementen’ geïntroduceerd. Dit geeft de mogelijkheid om een bepaalde categorie kleine evenementen vrij te stellen van vergunningplicht. De denken valt aan straatfeesten e.d. Er dient wel een melding te worden gemaakt van het voorgenomen kleine evenement. De burgemeester kan tot 48 uur van tevoren het evenement verbieden als er een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 1:8 aan de orde is. Er is door de burgemeester nog geen aanwijzingsbesluit voor evenementen. Dit zal waarschijnlijk gebeuren samen met de vaststelling van het nieuwe evenementenbeleid.

Aanpassingen:

  • -

    Weigeringsgronden worden niet opgenomen. De algemene weigeringsgronden die ook gelden voor de evenementenvergunning worden genoemd in artikel 1:8.

  • -

    In lid 6 wordt bepaald dat er geen evenementenvergunning is vereist voor zover de Wegenverkeerswet hierover iets bepaald.

Bijlage III: Advies horeca-exploitatievergunning

Voorgesteld artikel:

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en er geen gebruik wordt gemaakt van de weg ten behoeve van een terras;

  • 6.

    Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 (Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan) beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 8.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het zevende lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 9.

    Het bepaalde in het zevende en achtste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 10.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de houder geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 11.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor een of meerdere soorten aangewezen horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

Inleiding

De grondslag van deze APV-bepaling is artikel 174 Gemeentewet. De burgemeester is dan ook bevoegd de exploitatievergunning te verlenen.

De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse.

In de huidige APV Aalsmeer is het verboden om een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. Een horecabedrijf wordt omschreven als: ‘de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar bedrijfsmatig of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

In de nieuwe APV heeft de VNG de modelbepaling voor een exploitatievergunning gehandhaafd. De horeca-exploitatievergunning blijft wat ons betreft ook in de nieuwe APV noodzakelijk voor het handhaven van de openbare orde.

In de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van de APV is bepaald dat alle vergunningen voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien de gemeente toch een tijdsduur aan de vergunning wil verbinden is dit alleen geoorloofd op grond van dwingende redenen van algemeen belang. Wij stellen voor om een tijdsduur van drie jaar aan de vergunning te verbinden. Op die manier houden we nog zicht op het horecabedrijf en de ondernemer. De exploitant dient voor de verkrijging van een horeca-exploitatievergunning een verklaring omtrent gedrag te overleggen. Wij achten de aanwezigheid van goed gedrag een dwingende reden van openbaar belang die het rechtvaardigt om de vergunning voor de duur van drie jaar te verlenen. Op die manier moet de ondernemer elke drie jaar een verklaring omtrent gedrag overleggen.

Onderscheid horecabedrijven:

Er dient wat ons betreft onderscheid gemaakt te worden tussen horecabedrijven waarvan verwacht wordt dat zij overlast kunnen veroorzaken voor de openbare orde en horecabedrijven waarvan deze overlast niet veroorzaakt wordt. De horecabedrijven die overlast kunnen veroorzaken voor de openbare orde dienen te beschikken over een horeca-exploitatievergunning en de horecabedrijven waarvan we verwachten dat zij geen overlast veroorzaken voor de openbare orde hoeven geen horeca-exploitatievergunning in hun bezit te hebben.

Vergunningsplichtige horecabedrijven

De eerste categorie van horecaondernemingen zijn die gelegenheden die over een horeca-exploitatievergunning dienen te beschikken omdat zij overlast kunnen veroorzaken voor de openbare orde. Voorbeelden van deze horecabedrijven zijn hotels, restaurants, eetcafés, snackbars, cafés, discotheken, partycentra en drugs/coffeeshops.

Er kunnen in dit geval dwingende redenen van algemeen belang worden genoemd die het vergunningenstelsel rechtvaardigen:

  • 1.

    het drijven van een horecabedrijf kan overlast veroorzaken voor de openbare orde;

  • 2.

    er wordt een Bibob-procedure aan de horeca-exploitatievergunning gekoppeld waardoor er mogelijkheden bestaan om bij vestiging van nieuwe horecabedrijven een Bibob onderzoek te verrichten. Voor bedrijven die alcoholische drank schenken (de zogenaamde natte horeca) en dus een Drank-en horecavergunning nodig hebben, geldt dat zij al de Bibob procedure moeten doorlopen. Om te voorkomen dat de horecaondernemingen die geen alcohol schenken (de zogenaamde droge horeca) ontsnappen aan de Bibob procedure, is het verstandig de Bibob-procedure te koppelen aan de horeca-exploitatievergunning. Dit is met name van belang voor snackbars.

Niet-vergunningsplichtige horecabedrijven

Voor een aantal horecabedrijven achten wij het noodzakelijk om een uitzondering te maken op de vergunningsplicht. Er is namelijk op grond van dwingende redenen van algemeen belang niet te rechtvaardigen dat zij over een horeca-exploitatievergunning moeten beschikken. De openbare orde is bij deze kleinschalige horecagelegenheden evident niet in het geding. Dit geldt voor de horecabedrijven waarbij het horecabedrijf een nevenactiviteit is van de hoofdactiviteit. (bijvoorbeeld het ontbijthoekje bij de bakker)

Daarnaast kunnen horecabedrijven als sportverenigingen worden uitgezonderd bij beleidsregel op grond van het elfde lid.

Uitzonderingen horeca-exploitatievergunning:

  • -

    De eerste uitzondering geldt voor horecabedrijven in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit. Voor het horecabedrijf gelden dan wel dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • -

    De tweede uitzondering wordt vastgelegd in beleidsregels voor de volgende horecabedrijven: sportcomplexen, verenigingen, bedrijfskantines, kerken, dorpshuizen en slijterijen.

Toelichting artikel 2:28

Lid 2: de burgemeester weigert. Er wordt geen beoordelingsvrijheid voor de burgemeester overgelaten. Wanneer een aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan is hier geen beoordelingsvrijheid voor mogelijk. Er is sprake van een imperatieve weigeringsgrond: de vergunning moet geweigerd worden wanneer er strijd is met de genoemde weigeringsgrond.

Lid 5: uitzondering exploiteren zonder horecavergunning: aangesloten wordt bij de Winkeltijdenwet. Dit geldt voor horecagelegenheden die gelegen zijn in een winkel en waarvan de horecagelegenheid de nevenactiviteit is. Voorbeeld is een ontbijthoekje bij de bakker.

Lid 10: Bij elke aanvraag voor een horeca-exploitatievergunning dient een verklaring omtrent gedrag te worden overgelegd. Het is van belang dat leidinggevenden een verklaring omtrent gedrag bezitten aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de uitwerking die hun horecagelegenheid heeft op de openbare orde. Ook hier is geen sprake van beoordelingsvrijheid voor de burgemeester. Wanneer de verklaring niet wordt overgelegd wordt de vergunning geweigerd.

Lid 11. Voor bepaalde categorieën horecabedrijven kan een uitzondering worden gemaakt in beleidsregels. Voorbeelden van horecabedrijven die uitgezonderd kunnen worden zijn sportverenigingen.