Regeling vervallen per 01-01-2018

Nadere regeling jeugdhulp Aalsmeer

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Nadere regeling jeugdhulp Aalsmeer

Z-2014/050482

Artikel 1. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college. De melding moet worden gedaan bij het sociaal loket van de gemeente.

  • 2. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 3. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 2. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 4 van de verordening, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in art. 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek.

  • 4. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het ge-sprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 4. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor een beknopte schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders kunnen aan het verslag worden toegevoegd door het college.

Artikel 5. Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college. [Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.]

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 6. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking [tevens] in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb

Artikel 7. Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld persoonlijk plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

    • c.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie adequaat goedkoopste individuele voorziening in natura.

    • d.

      Als maatwerk noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2. Indien het tarief van de door de jeugdige en ouders gewenste aanbieder hoger is dan de in de betreffende situatie adequaat goedkoopst voorziening in natura zoals bedoeld in het eerste lid, verstrekt het college het pgb onder de voorwaarde dat de jeugdige of ouders de kosten voor hun rekening nemen die uitstijgen boven de kosten van de adequaat goedkoopste voorziening in natura.

  • 3. De hoogte van een pgb is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

Artikel 8. Persoonsgebonden budget (pgb) voor personen uit het sociaal netwerk

De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Als de dienst hulp omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie.

  • 2.

    De persoon dient aan te geven dat de hulp aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 3.

    deze persoon ontvangt maximaal 80% van het tarief van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura zoals bedoeld in art. 7.1.c van deze nadere regels (i.v.m. overheadkosten van voorzieningen in natura).

  • 4.

    Tussenpersonen en/of belangbehartigers mogen niet niet uit het pgb worden betaald.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 december 2014.
De secretaris,
Mr. F.L. Romkema
De burgemeester,
Drs. J. Vonk-Vedder