Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalten 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalten 2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalten 2012.

Hoofdstuk I Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 1 Omvang eigen bijdrage en eigen aandeel

Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 26 van de verordening bedraagt de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen:

  • 1.

    Het bedrag dat een ongehuwde persoon jonger dan 65 dient te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen boven € 22.905,00 ligt het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.905,00.

  • 2.

    Het bedrag dat een ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen boven € 16.007,00 ligt het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.007,00.

  • 3.

    Het bedrag dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 28.306,00 ligt het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 28.306,00.

  • 4.

    Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen boven € 22.319,00 ligt het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.319,00.

Artikel 2 Inkomen voor berekening eigen bijdrage en eigen aandeel

Het inkomen, bedoeld in art.1, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwde personen tezamen, en bedraagt:

  • a.

    indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

  • b.

    in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van de belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen, als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

Artikel 3 Eigen bijdrage en eigen aandeel: 39 perioden van vier weken (3 jaar)

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de ondersteuningsvrager, wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in art. 1, vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Artikel 4 Vaststelling en inning eigen bijdrage of eigen aandeel

Artikel 16 van de wet bepaalt dat een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door de minister van VWS aan te wijzen rechtspersoon. In de Regeling maatschappelijke ondersteuning, Staatscourant van 22 december 2006, nr. 250, heeft de minister in artikel 2 het Centraal Administratie Kantoor (CAK) daartoe aangewezen. Derhalve worden de eigen bijdragen in de gemeente Aalten berekend en geïnd door het CAK. Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt.

1. Eigen bijdrage en kostprijs voorziening

Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag niet de omvang (zie onder art.1) te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. De gemeente bepaalt de kostprijs van de voorziening en geeft deze door aan het CAK. Indien de maximale eigen bijdrage per 4 weken van de ondersteuningsvrager de totale kostprijs overschrijdt, dan betaalt hij de kostprijs. Wanneer de totale kostprijs de maximale eigen bijdrage per 4 weken van de ondersteuningsvrager overschrijdt, dan betaalt hij de maximale eigen bijdrage.

2. Duur eigen bijdrage

Wordt een woon- of vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of in natura aan de ondersteuningsvrager “in eigendom” verstrekt, dan vraagt de gemeente de eigen bijdrage per 4 weken gedurende 3 jaar (zie art.3). Als voorbeeld hiervoor geldt een aanpassing van de woning waarbij de ondersteuningsvrager de eigenaar van de woning is.Gaat het om een persoonsgebonden budget of een voorziening in natura die “niet in eigendom” wordt verstrekt, dan vraagt de gemeente de eigen bijdrage zo lang als de voorziening wordt gebruikt. Voorbeelden zijn de hulp bij het huishouden (dienstverlening) of scootmobiel (in bruikleen).

3. Eigen aandeel

De bovengenoemde regels met betrekking tot de eigen bijdrage gelden ook voor het eigen aandeel bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming. Er zijn echter twee belangrijke verschillen:- het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming wordt berekend en geïnd door de   gemeente zelf of het CAK;- inning van het eigen aandeel geschiedt eenmalig door verrekening met de financiële   tegemoetkoming in overleg met de ondersteuningsvrager. 

Artikel 5 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Een eigen bijdrage of eigen aandeel kan alleen gevraagd worden van personen van 18 jaar en ouder (artikel 15 lid 1 van de wet). De toelichting op artikel 15 van de wet stelt daarnaast dat ook de bijdrageplicht voor onderhoudsplichtige ouders is komen te vervallen. Verder is een eigen bijdrage of eigen aandeel niet verschuldigd voor:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een rolstoel;

  • c.

    forfaitaire vergoedingen.

Hoofdstuk II Persoonsgebonden budget vaststelling en voorwaarden

Artikel 6 Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt, conform artikel 23, lid ,1 sub c van de verordening, rekening gehouden met de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening in natura. Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden die niet vergeleken kan worden met een voorziening in natura, wordt toereikend vastgesteld. Op basis daarvan gelden de volgende uurtarieven:

  • a.

    Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding kan voeren én een arbeidsverhouding aangaat, is aangegaan of wenst aan te gaan als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 (HH1 specifiek alfa), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 14,80 onder aftrek van € 2,30 (zijnde door de gemeente te maken onkosten zoals bemiddeling en service);

  • b.

    Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding kan voeren (HH1), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 16,17;

  • c.

    Indien de ondersteuningsvrager zelf de regie op de huishouding niet kan voeren (HH2), wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 18,35.

Artikel 7 Vaststelling persoonsgebonden budget overige individuele voorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen wordt, conform artikel 23, lid 1, sub c van de verordening, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening in natura. De omvang voor een persoonsgebonden budget voor een zaak, wordt bepaald als tegenwaarde van de zaak die de ondersteuningsvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Deze financiële compensatie dient uiteindelijk toereikend te zijn om de betreffende zaak te kunnen verwerven. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. De gemeente gebruikt daarvoor de overeengekomen prijzen met de door haar gecontracteerde leveranciers. In de praktijk zal het vaak voorkomen dat een voorziening moet worden aangepast (maatwerk). Om de hoogte van de voorziening dan te bepalen zal een offerte bij de gecontracteerde leverancier opgevraagd worden. Aan de hand van de offerte wordt het persoonsgebonden budget vervolgens vastgesteld. Als het persoonsgebonden budget berekend is, wordt het bij beschikking aan de ondersteuningsvrager bekendgemaakt. In de beschikking wordt, op grond van artikel 23, lid 2 van de verordening, vermeld voor welk resultaat het budget gebruikt moet worden, wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze tot stand gekomen is en voor hoeveel jaar het budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies, aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, hetgeen op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK (zie onder art.4), zal uitsluitend een aankondiging opgenomen worden.

Artikel 8 Betaalbaarstelling en verantwoording persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget wordt, nadat een besluit op de aanvraag is genomen, conform artikel 6, lid 3 van de wet als bedrag aan de ondersteuningsvrager verstrekt. Het is niet zo dat het college (ook als daarom wordt verzocht) het persoonsgebonden budget beheert en op verzoek uitbetaalt aan de door de ondersteuningsvrager uitgekozen leverancier. De ondersteuningsvrager, diens wettelijke vertegenwoordiger is verantwoordelijk voor de betaling(en). Het ontvangen van een persoonsgebonden budget houdt in dat de ondersteuningsvrager of diens wettelijke vertegenwoordiger verantwoordelijk is voor de besteding van het beschikbaar gestelde bedrag voor het doel waarvoor het is toegekend.

Betaalbaarstelling

Het persoonsgebonden budget Hulp bij het huishouden wordt vooraf periodiek betaalbaar gesteld en wel per periode van vier weken, voor zover de ondersteuningsvrager conform de beschikking hierop aanspraak kan maken.Het persoonsgebonden budget Hulp bij het huishouden/alfa wordt achteraf periodiek betaalbaar gesteld rechtstreeks aan de alfahulp, op basis van de werkelijk gewerkte uren.Persoonsgebonden budgetten voor woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen en (sport)rolstoelen worden in één keer uitbetaald, tenzij de aard van de voorziening zich hiervoor niet leent of in overleg met de ondersteuningsvrager anders wordt beslist. Een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.De wijze van betaalbaarstelling wordt in de beschikking opgenomen.

Verantwoording

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt na afloop van de verstrekking plaats. Voor wat betreft de controle op het PGB voor Hulp bij het huishouden wordt 100% gecontroleerd.

Artikel 9 Terugvordering persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

Is het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming anders besteed dan bedoeld, dan kan het college deze geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie wordt overlegd dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan. In het geval van PGB voor Hulp bij het huishouden kan rekening worden gehouden met een verantwoordingsvrij bedrag ad € 250,00 per jaar, terwijl bedragen onder de € 25,00 die uiteindelijk niet verantwoord kunnen worden, niet teruggevorderd worden. Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt teruggevorderd als:

  • a.

    het geld niet wordt aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt;

  • b.

    de ondersteuningsvrager voordat hij de voorziening heeft aangekocht of besteld overlijdt of verhuist naar een andere gemeente;

  • c.

    door een voortschrijdend ziektebeeld de geïndiceerde voorziening niet meer adequaat is en de ondersteuningsvrager met het toegekende bedrag de voorziening nog niet heeft aangekocht of besteld;

  • d.

    de ondersteuningsvrager zich niet houdt aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verstrekt.

Voordat terugvordering kan plaatsvinden dient eerst het recht op een voorziening ingetrokken te worden, zie artikel 32 van de verordening, met een intrekkingsbeschikking.Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget of met een financiële tegemoetkoming kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening naar rato van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld. Indien de ondersteuningsvrager nadat de voorziening is aangekocht overlijdt of is hersteld, dient de voorziening (bedrag naar rato of de zaak) aan de gemeente terug te worden gegeven. Deze teruggave verplichting wordt in de beschikking opgenomen, met als argument dat de voorziening dan voor herverstrekking wordt ingezet. Indien een ondersteuningsvrager, binnen de gestelde periode waarvoor het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verstrekt, verhuist naar een andere gemeente dient het bedrag naar rato terugbetaald te worden of wordt die gemeente verzocht de voorziening over te nemen.

Hoofdstuk III Vergoedingen

Artikel 10 Vergoedingen vervoersvoorzieningen

De forfaitaire vergoedingen voor een vervoersvoorziening zijn maximaal:

  • a.

    voor gebruik van eigen of bruikleen auto of taxikosten € 1.055,00 per jaar;

  • b.

    voor rolstoeltaxikosten € 1.581,00 per jaar.

Indien tevens een aanvullende vervoersvoorziening is verstrekt volgt een korting van 50% op de bovengenoemde bedragen in dit artikel.

Ten aanzien van bewoners van een in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde instelling wordt bij de vaststelling van de hierboven genoemde vervoersvoorziening rekening gehouden met de mogelijkheid tot deelname aan het maatschappelijk verkeer binnen de instelling. Behoudens individueel bepaalde omstandigheden die de vervoersbehoefte beïnvloeden wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de helft van de deelname aan het maatschappelijk verkeer plaatsvindt binnen de instelling en wordt de tegemoetkoming dienovereenkomstig op 50% vastgesteld. Het vorenstaande geldt tevens t.a.v. bewoners die door extramuralisering van de AWBZ-instellingen vervolgens weer zelfstandig gaan wonen.

Ten behoeve van de tot een gezin behorende kinderen met beperkingen kan een vervoerskostenregeling worden verstrekt die als volgt is vastgesteld:Voor kinderen in een leeftijd:- tot 4 jaar geen vergoeding;- van 4 tot 12 jaar 50% van het normbedrag;- van 12 tot 18 jaar het normbedrag.

De verstrekte forfaitaire vergoedingen voor vervoer kunnen jaarlijks worden heronderzocht.

Artikel 11 Vergoeding autoaanpassing(en) of aanschaf vervoermiddel

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor aanpassing(en) van een eigen auto óf voor de aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel is gelijk aan de werkelijke kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening. Een eigen auto of ander vervoermiddel mag op de datum van aanvraag verzoek financiële tegemoetkoming niet ouder zijn dan 3 jaar en de aanpassing(en) moet gelet op de technische staat verantwoord zijn.De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een scootmobiel is gelijk aan de werkelijke kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening met een maximum van € 2.500,00.

Artikel 12 Vergoeding meerkosten speciale fietsuitvoeringen

Iedereen in de gemeente wordt geacht te beschikken over een fiets. Op basis van de wet zal over het algemeen dan ook géén fiets worden verstrekt. Wel kunnen de meerkosten van een speciale fiets worden vergoed indien de persoon met een beperking of een probleem zo’n fiets nodig heeft en deze niet zelf kan bekostigen (op basis van artikel 4 + toelichting van de verordening). De hoogte van de vergoeding wordt bepaald door de kosten van een gewone fiets in mindering te brengen op de kosten van de speciale goedkoopst compenserende fiets. De ondersteuning bij speciale fietsen kan worden toegekend in de vorm van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. De keus hiervoor is aan de ondersteuningsvrager. Hij is een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

a. Speciale fiets voor personen vanaf 16 jaar

Bij personen vanaf 16 jaar hanteert de gemeente € 300,00 als algemeen gebruikelijk deel (besparingsbijdrage in de kosten van een gewone vervangende volwassenenfiets). Door landelijke regelgeving is dit niet meer van toepassing.Met inzet van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming, minus eigen bijdrage of eigen aandeel bij personen van 18 jaar en ouder, wordt de speciale fiets eigendom van de ondersteuningsvrager. Dit daar er van uit wordt gegaan dat personen vanaf 16 jaar jarenlang met de fiets vooruit kunnen. Indien mogelijk en indien de ondersteuningsvrager daarmee akkoord gaat, kan een fiets via de door de gemeente gecontracteerde leverancier geregeld worden of vanuit het depot (herverstrekking) ingezet worden. Dit zijn dan verstrekkingen in natura. Driewielfietsen in natura worden bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier besteld. Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt voor de vergoeding van de meerkosten uitgegaan van de offerte van de door de gemeente gecontracteerde leverancier (zie ook onder art. 7).

b. Speciale fiets voor personen tot 16 jaar

Bij personen tot 16 jaar hanteert de gemeente € 150,00 als algemeen gebruikelijk deel (besparingsbijdrage in de kosten van een gewone vervangende fiets).Door landelijkeregelgeving is dit niet meer van toepassing. Met inzet van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt de speciale fiets in eigendom of in bruikleen verstrekt. In gesprek over de individuele situatie van de ondersteuningsvrager (in casu betreffende kind met een beperking of probleem) wordt bepaald hoe de fiets het beste verstrekt kan worden. Indien mogelijk en indien de ouders van de ondersteuningsvrager daarmee akkoord gaan, kan een fiets via de door de gemeente gecontracteerde leverancier geregeld worden of vanuit het depot (herverstrekking) ingezet worden. Dit zijn dan verstrekkingen in natura. Driewielfietsen in natura worden bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier besteld. Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt voor de vergoeding van de meerkosten uitgegaan van de offerte van de door de gemeente gecontracteerde leverancier (zie ook onder art. 7).

Artikel 13 Vaststelling vergoeding woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage dat wordt verstrekt om een woningaanpassing mogelijk te maken, wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte.Woonvoorzieningen waarvan de kosten meer dan € 50.000,- bedragen worden niet verleend, tenzij weigering van de betrokken woonvoorziening – gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen – zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 14 Vergoedingen woonvoorzieningen

De vergoedingen voor een woonvoorziening zijn:

  • a.

    voor verhuis- en inrichtingskosten, forfaitair € 2.480,00;

  • b.

    voor aanpassingskosten woonwagen, maximaal € 2.480,00;

  • c.

    voor huurderving, voor 6 maanden de kale huur van de woonruimte met een maximum gelijk aan het bedrag als maximum genoemd in de Wet op de huurtoeslag;

  • d.

    voor tijdelijke huisvesting zelfstandige woonruimte, maximaal € 2.500,-;

  • e.

    voor tijdelijke huisvesting niet zelfstandige woonruimte, maximaal € 1.260,-;

  • f.

    voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie, de werkelijke kosten.

Artikel 15 Vergoeding voor het verwerven van grond bij woonvoorzieningen

Voor het verwerven van extra grond is een financiële tegemoetkoming mogelijk die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters (m2) per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming maximaal in aanmerking komt is per vertrek in een zelfstandige woning als volgt: 

Soort vertrek

Bij aanbouw m2

Bij uitbreiding m2

woonkamer

30

6

keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

 

 

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

Een medische noodzaak kan een ander maximum vergen. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserend arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden.Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

Hoofdstuk IV Voorwaarden woonvoorzieningen

Artikel 16 Voorwaarden bij woningaanpassingen

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende financiële tegemoetkoming of toegekende persoonsgebonden budget ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten middels de beschikking aan de ondersteuningsvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    Aan de onder b genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan de onder b genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • g.

    De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder deze is verleend en een akkoordverklaring en overlegging van alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de werkzaamheden. Diegene aan wie de woonvoorziening wordt verstrekt, dient gedurende een periode van 1 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • h.

    Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Artikel 17 Kosten van woningaanpassingen

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel.

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening; Indien de gemeente ook de administratiekosten van de verhuurder wil vergoeden kan het volgende opgenomen worden:

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,-.

Artikel 18 Terugbetaling bij verkoop

Het afschrijvingsschema zoals bedoeld in artikel 13 lid 6 van de verordening is als volgt:

• in het eerste jaar is 100% van de kosten verschuldigd

• in het tweede jaar is 90% van de kosten verschuldigd

• in het derde jaar is 80% van de kosten verschuldigd

• in het vierde jaar is 70% van de kosten verschuldigd

• in het vijfde jaar is 60% van de kosten verschuldigd

• in het zesde jaar is 50% van de kosten verschuldigd

• in het zevende jaar is 40% van de kosten verschuldigd

• in het achtste jaar is 30% van de kosten verschuldigd

• in het negende jaar is 20% van de kosten verschuldigd

• in het tiende jaar is 10% van de kosten verschuldigd 

Artikel 19 Voorwaarden in verband met woningsanering ivm CARA/COPD

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Normbedragen

Als normbedragen voor vervanging van zeil of linoleum en gordijnen worden de normen gehanteerd overeenkomstig die van de bijzondere bijstand. 

Hoofdstuk V De sportrolstoel

Artikel 20 Sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding. Het bedrag wordt vastgesteld op 100% van de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening met een maximum van € 2.444,00. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf én onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk VI Beschikking

Artikel 21 Financiële voorwaarden in beschikking

Bij het toekennen van een vergoeding in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming worden in elk geval de volgende financiële voorwaarden in de beschikking opgenomen:

  • a.

    De verplichting om uit eigen beweging (en op verzoek) aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de toegekende vergoeding;

  • b.

    De verplichting om uiterlijk zes maanden na uitbetaling de vergoeding aan te wenden voor de bekostiging van de zaak waarvoor deze is verleend;

  • c.

    De verplichting om, indien gevraagd, betalingsbewijsstukken te overleggen.

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 22 Citeerartikel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aalten 2012.

Artikel 23 Datum van inwerkingtreden

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    Met ingang van de datum van inwerkingtreding van de verordening d.d. 1 januari 2012 vervalt het Besluit, behorend bij de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Aalten 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders d.d. 22 december 2011.