Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2015

Geldend van 30-09-2015 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente aalten 2015

De raad van de gemeente Aalten;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 juli 2015;

gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2015.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten.

  • b.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Aalten.

  • c.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • d.

    subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb, inhoudend de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • e.

    budgetsubsidie: een subsidie in de vorm van een vooraf vastgesteld bedrag voor de uitvoering van activiteiten die het college op basis van door de raad vastgestelde beleidskaders naar aard, inhoud, omvang en/of beoogde effecten wil stimuleren, veelal overeengekomen en vastgelegd in een budgetsubsidieovereenkomst.

  • f.

    organisatiesubsidie: een subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een subsidieontvanger wordt verleend en waarbij de hoogte niet afhankelijk is gesteld van de werkelijke kosten van de activiteiten.

  • g.

    projectsubsidie: een eenmalig subsidie ter stimulering van nieuwe of extra activiteiten met een bijzonder, vernieuwend of aanvullend karakter, met een duidelijk aantoonbare meerwaarde ten opzichte van het structureel reeds gesubsidieerde (standaard) activiteitenpakket.

  • h.

    investeringsubsidie: een eenmalig subsidie in de kosten van bouw, uitbreiding of renovatie van de eigen accommodatie van bepaalde (groepen van) subsidieontvangers, voor zover het ruimten betreft die strikt noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de subsidiabele hoofdactiviteiten van de aanvrager.

  • i.

    activiteit: samenhangende werkzaamheden of handelingen, welke gericht zijn op het belang van de Aaltense gemeenschap en haar inwoners en passen binnen en bijdragen aan de door de gemeente geformuleerde beleidsdoelstellingen.

  • j.

    budgetsubsidieovereenkomst: een document waarin tussen gemeente en subsidieontvanger met betrekking tot de subsidieverstrekking afspraken zijn gemaakt over de subsidieperiode, criteria en uitgangspunten voor de berekening en bestedingsrichting van de structurele subsidie, de met de gesubsidieerde activiteiten of producten te bereiken doelstellingen en, zo mogelijk, maatschappelijke effecten;

  • k.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende het gemeentelijke begrotingsjaar door de raad maximaal beschikbaar is gesteld voor de verstrekking van subsidies voor bepaalde categorieën of groepen subsidieontvangers.

  • l.

    structurele subsidie: een subsidiebijdrage, die niet eenmalig van aard is, maar beoogd wordt voor de uitvoering van onderling overeengekomen doelen of activiteiten voor meerdere jaren ingezet te worden.

  • m.

    incidentele subsidie: een subsidie die eenmalig voor een specifiek omschreven (serie van) activiteit(en) wordt verstrekt.

  • n.

    subsidieperiode: een tijdvak waarvoor een subsidie wordt verstrekt, waarbij voor de structurele organisatiesubsidies in principe een periode van vier aaneensluitende kalenderjaren geldt.

  • o.

    de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.

  • p.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld.

  • q.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

  • r.

    Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • a.

      algemeen bestuur;

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      verkeer, vervoer en waterstaat;

    • d.

      economische zaken;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      cultuur en recreatie;

    • g.

      sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    • h.

      volksgezondheid;

    • i.

      milieu;

    • j.

      ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college stelt bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen onderneming alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan subsidieplafonds vaststellen.

  • 2. In dat geval bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 3. De raad kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 4. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 5. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2. Indien het college voor deze subsidieaanvraag een standaard aanvraagformulier heeft vastgesteld is de subsidieaanvrager verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is: een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd; een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);

    • e.

      indien van toepassing bij een budgetsubsidie, de stand van de egalisatiereserve en/of algemene reserve op het moment van de aanvraag.

  • 4. Indien een rechtspersoon voor de eerste maal een structurele subsidie aanvraagt, kan inzage worden gevraagd in de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar.

  • 5. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede, derde en vierde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

  • 6. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een budgetsubsidie wordt gedaan uiterlijk 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag voor een organisatiesubsidie wordt gedaan uiterlijk 1 oktober in het eerste jaar van de vastgestelde subsidieperiode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 3. Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt gedaan uiterlijk acht weken voordat met de activiteiten een begin wordt gemaakt.

  • 4. Een aanvraag voor een investeringsubsidie wordt gedaan uiterlijk dertien weken voordat met de activiteiten een begin wordt gemaakt;

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 t/m 4 van dit artikel.

  • 6. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie binnen 8 of 13 weken, overeenkomstig de aanvraagtermijn, na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe nadere regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag voor een structurele subsidie uiterlijk binnen 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 3. De termijnen genoemd in lid 1 en 2 kunnen eenmalig verdaagd worden met 4 weken.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 5. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met de wet- en regelgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

    • c.

      de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak het doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • d.

      de activiteiten behoren tot de reguliere activiteiten van de aanvrager en waarvoor reeds een subsidie is verstrekt, of naar het oordeel van het college geen of slechts een geringe meerwaarde hebben ten opzichte van het bestaande activiteitenpakket binnen de gemeentegrenzen;

    • e.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • f.

      als de aanvrager niet zal (kunnen) voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

    • g.

      in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • h.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • i.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • j.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • k.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 3. Indien bij het beoordelen van een subsidieaanvraag wordt geconstateerd dat het door de raad vastgestelde subsidieplafond is bereikt kan het college overgaan tot directe weigering van de aanvraag.

  • 4. Het college kan gemotiveerd nadere weigeringgronden stellen.

  • 5. Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 6. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Verlening subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 3. Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, wordt dat in het besluit tot verlening vermeld.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Bij subsidies, hoger dan € 100.000,00 welke verleend worden voor jaarlijks terugkerende activiteiten, of activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

  • 3. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.

  • 4. Een subsidie-ontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon;

    • e.

      overige handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze betrekking hebben op, een relatie hebben met of van invloed kunnen zijn op de subsidieverstrekking.

  • 5. Het college kan bij de subsidieverlening expliciet bepalen dat voor ontwikkelingen of handelingen zoals genoemd in lid 2 vooraf toestemming van het college dient te worden verkregen.

  • 6. De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan door of namens het college of de raad ingesteld onderzoek, gericht op de ontwikkeling van beleid, de kwaliteit of de effecten van de gesubsidieerde activiteiten of producten of de effectiviteit van de subsidieverstrekking.

Artikel 13. Verantwoording subsidies tot € 5.000

Het college kan de aanvrager van een projectsubsidie of investeringsubsidie tot € 5.000 bij de subsidieverlening verplichten om op de door haar aangegeven wijze achteraf aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 14. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 100.000

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 5.000, maar minder dan € 50.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteit(en);

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 5 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in hoeverre de met die activiteiten beoogde doelstellingen zijn behaald;

    • b.

      bij een subsidie tot € 50.000 een financieel overzicht, waarmee in ieder geval inzicht wordt gegeven in de baten en lasten van de gesubsidieerde activiteiten;

    • c.

      bij een subsidie van € 50.000 tot € 100.000 een volledig financieel jaarverslag, ten minste bestaande uit de verlies- en winstrekening en de balans, met een toelichting daarop.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf € 100.000

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 5 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in hoeverre de met die activiteiten beoogde doelstellingen zijn behaald;

    • b.

      een volledig financieel jaarverslag, ten minste bestaande uit de verlies- en winstrekening en de balans, met een toelichting daarop;

    • c.

      een accountantsverklaring op basis van een controleopdracht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, moeten worden overgelegd.

Artikel 16. Vaststelling subsidie

  • 1. Organisatiesubsidies onder de € 5.000 worden bij verlening direct vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 2. Voor de overige subsidies op grond van artikel 14, 15 en 16 stelt het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 3. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het tweede lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 4. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 15 en 16 genoemde tijdstip is ontvangen, kan het college zes weken na een eenmalige rappel tot ambtshalve vaststelling overgaan.

Artikel 17. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan, in bijzondere gevallen zo nodig in afwijking van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, nadere voorschriften verbinden aan de verstrekking van subsidie, dan wel één of meer bepalingen van deze verordening niet van toepassing verklaren voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

  • 3. Indien de gemeentelijke subsidiëring (mede) plaatsvindt met financiële bijdragen van derden, waaraan voor de gemeente een eigen verantwoordingstraject verbonden zit, kan het college afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, voor zover dit noodzakelijk is om aan de criteria van dit specifieke verantwoordingstraject te kunnen voldoen.

Artikel 18. Slotbepalingen

  • 1. De Algemene Subsidieverordening gemeente Aalten 2011 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

  • 3. Op aanvragen om subsidie die zijn verleend of vastgesteld vóór deze datum zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2011 van toepassing.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene subsidieverordening gemeente Aalten 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 22 september 2015.
De voorzitter, G. Berghoef
De griffier, M.A.J.B. Fiering

Toelichting

Artikel 2. Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.

Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.

 

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

 

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (derde en vierde lid).

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).

 

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het derde en vierde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

 

In dit artikel wordt aangegeven welke gegevens minimaal aangeleverd dienen te worden om enerzijds de aanvraag met voldoende argumenten te onderbouwen en anderzijds het college in staat te stellen om zich een goed beeld van de betrokken belangen te kunnen vormen. Het college kan op grond van lid 5 van dit artikel besluiten dat bepaalde gegevens niet behoeven te worden overlegd, maar ook om extra gegevens verzoeken. In het laatste geval kan het college een redelijke termijn stellen waarbinnen de aanvullende informatie moet worden ingediend.

 

Artikel 7. En 8. Aanvraag- en beslistermijn

De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen noodzaakt de gemeente bij wettelijk voorschrift behandeltermijnen voor subsidieaanvragen vast te stellen als zij hiervoor af wil wijken van de wettelijke als redelijk geachte termijn van acht weken. Op basis van de gemeentelijke subsidiepraktijk (zowel lokaal als landelijk) is 13 weken een termijn die past voor de afdoening van de aanvragen van grotere (budget)subsidieontvangers. Alleen voor de aanvragen van projectsubsidies achten wij een termijn van acht weken afdoende. De aanvraag- en beslistermijnen voor incidentele aanvragen komen op dit punt ook overeen.

De aanvraagtermijn voor de structurele subsidies van 1 oktober, in combinatie met de beslistermijn van 13 weken, zorgt er voor dat de bijbehorende beschikking van verlening of vaststelling van de subsidie uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend kan worden afgegeven. Dit werkt in de praktijk goed, omdat in december veelal ook de begrotingscijfers van het navolgende jaar door de raad zijn vastgesteld.

Waar bij de budgetsubsidies de aanvraag nog op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar telt, geldt voor de meerjarige aanvraag voor een organisatiesubsidie als finale datum 1 oktober van het eerste jaar van de nieuwe subsidieperiode.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraag- en beslistermijnen die vastgesteld zijn.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

 

Artikel 9. Weigerings- en intrekkingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

Onderdelen a, b, c, d,f, h en i spreken voor zichzelf. Onderdeel e geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onderdeel g betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).

Onder j is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel k ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 10. Verlening subsidie

In zijn algemeenheid dient een (verlening)beschikking te voldoen aan de voorschriften, zoals deze in afdeling 4.2.3 van de Awb zijn opgenomen.

Omdat deze verordening het college de gelegenheid geeft om aan een subsidieverlening ook lichtere verantwoordingseisen te stellen, staat in lid 1 opgenomen dat in de verleningbeschikking moet staan vermeld op welke wijze verantwoording door de subsidieontvanger moet worden afgelegd. Dit geeft de subsidieontvanger vooraf duidelijkheid over de inspanningen die van haar verwacht wordt om achteraf aan de verantwoordingseisen te kunnen voldoen.

Artikel 11. Betaling en bevoorschotting

Omdat veelal bij onderhandelingen rondom budgetovereenkomsten op de specifieke wens van de subsidieontvanger aangepaste data worden afgesproken voor het bij voorschot beschikbaar stellen van het verleende subsidiebedrag, zijn in de verordening geen vaste data meer opgenomen. Daarom wordt, daar waar van toepassing, de hoogte en de termijnen van de bevoorschotting opgenomen in de verleningbeschikking.

Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

Uit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten is in het tweede lid de verplichting tot tussentijdse (financiële en inhoudelijke) rapportage alleen opgelegd aan de ontvangers van grotere subsidiebedragen (vanaf € 100.000,00) en beperkt tot eenmaal per jaar.

Dit artikel bevat verder een meldingsplicht (derde lid) en informatieplicht (vierde lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt.

Artikel 13. Verantwoording subsidies tot € 5.000,00

Dit artikel is zodanig geformuleerd dat het college project- of kleinere investeringsubsidies tegelijkertijd met de verlening kunnen vaststellen, waardoor geen verantwoording meer nodig is. Daarnaast kan echter ook aangeven worden op welke wijze zij, in redelijke verhouding tot de gesubsidieerde activiteit, (inhoudelijke of financiële) verantwoording achteraf toch wenselijk vindt. Dit kan bijvoorbeeld middels een foto, redactioneel krantenartikel, factuur etc.

Artikel 14. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000,00 tot € 100.000,00

In dit artikel wordt aangegeven welke verantwoording het college vereist bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie tot € 50.000,00 en welke termijn voor deze aanvraag wordt gehanteerd.

Elke subsidieontvanger van bedragen boven de € 5.000,00 dient achteraf aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast dient men te omschrijven of de nagestreefde doelstellingen zijn bereikt en zo niet, wat hiervan de vermoedelijke reden is geweest. Het gaat daarbij uiteraard om de doelstellingen die met het verstrekken van de subsidie door de gemeente zijn beoogd. Deze doelstellingen kunnen blijken uit de subsidiebeleidsregel, de budgetovereenkomst of de subsidieverleningbeschikking.

Tussen de € 5.000,00 en € 50.000,00 wordt daarnaast van subsidieontvangers een financiële verantwoording verwacht over de aan de subsidiabele activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang (kunnen) zijn. Bij subsidies tussen de € 50.000,00 en € 100.000,00 wordt van subsidieontvangers een volledige jaarrekening, incl. balans en toelichting verwacht. Deze verlies- en winstrekening en balans dient naar de mening van het college voldoende boekhoudkundig inzicht te verstrekken om een goed oordeel over de verantwoording te kunnen vellen. Indien dit niet het geval is kan het college op basis van lid 3 aanvullende informatie eisen. Wanneer een samenstellingsverklaring van een accountant is toegevoegd wordt in principe aan deze vereisten voldaan.

Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf € 100.000,00

Aanvullend op de verplichtingen volgens artikel 14 geldt voor de subsidieontvangers van bedragen vanaf € 100.000,00 dat zij de verlies- en winstrekening en balans voorzien van een accountantsverklaring op basis van een controleopdracht.

Artikel 16. Vaststelling subsidie

Hierin staat geregeld dat organisatiesubsidies (tot € 5.000,00) direct bij verlening worden vastgesteld en derhalve verantwoordingsvrij zijn. Voor een aanvraag tot vaststelling van alle overige subsidies geldt een beslistermijn van 13 weken.

Artikel 17. Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel kan het college bij bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen, of de strikte toepassing van de bepalingen, in deze verordening. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

Het is mogelijk dat de gemeente bij haar subsidiëring ook gebruik maakt van door derde partijen (bijv. hogere overheden) beschikbaar gestelde financiële middelen. In lid 3 is een aanvullende algemene mogelijkheid voor het college opgenomen om af te wijken van bepalingen in deze verordening als dit noodzakelijk is om als gemeente aan voor haar hieruit voortvloeiende verantwoordingsverplichtingen te kunnen voldoen.