Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels armoedebeleid gemeente Aalten 2016

Geldend van 08-03-2016 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels armoedebeleid gemeente Aalten 2016.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

gelet op het bepaalde in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

vast te stellen de Beleidsregels armoedebeleid gemeente Aalten 2016.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1.2 Awb);

    • b.

      het college; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

    • c.

      schoolgaande kinderen; kinderen van 4 tot en met 17 jaar die (voltijd) dagonderwijs volgen;

    • d.

      bijstand; bijzondere bijstand.

Artikel 2 Bijzondere bijstand

Onder bijzondere bijstand wordt verstaan het verlenen van bijstand aan de zelfstandig wonende alleenstaande of het gezin zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen. In deze beleidregels gaat het over de uitvoering van de bijzondere bijstand. Hierna te noemen “bijstand”. De uitvoering van de bijzondere bijstand “leven” (gericht op arbeid/maatschappelijke participatie) wordt uitgevoerd door Uitvoeringsorganisatie Laborijn.

Artikel 3 Aanvraag- en ingangsdatum

Een aanvraag om bijstand moet in beginsel worden ingediend voordat, of vlak nadat, de kosten zijn gemaakt, als regel binnen één maand. De ingangsdatum van de bijstand is op zijn vroegst de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. De ingangsdatum wordt gekoppeld aan de ingangsdatum van de draagkrachtperiode, tenzij de draagkrachtperiode al op een eerder moment is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

Artikel 4 Draagkracht, drempelbedrag, inkomen en vermogen

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

  • a.

    het eventueel aanwezige vermogen;

  • b.

    het eventueel aanwezige meerinkomen.

Artikel 5 Toepassing draagkracht

Om in aanmerking te kunnen komen voor een regeling vallend onder het armoedebeleid worden inkomensgrenzen gehanteerd. In die gevallen dat er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan de bij een regeling gestelde inkomensgrens wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

Artikel 6 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht uit het inkomen wordt in beginsel vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten worden gemaakt.

  • 2. De draagkracht kan over een afwijkende periode zoals genoemd onder 1 worden vastgesteld indien hiervoor aanleiding is.

  • 3. Indien binnen de vastgestelde periode van 12 maanden een nieuwe bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de reeds eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

  • 4. De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van 12 maanden (of langer) op het tijdstip waarop de voorgaande periode is verstreken.

Artikel 7 Herziening draagkracht

De draagkracht kan binnen de vastgestelde draagkrachtperiode worden herzien, indien wijziging van de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De draagkracht wordt herzien als ten gevolge van een inkomensstijging de netto draagkracht op jaarbasis meer stijgt dan het drempelbedrag zoals genoemd in artikel 35 lid 2 van de Participatiewet.

Artikel 8 Draagkrachtperiode en gebruiksduur

Indien de gebruiksduur van een voorziening, waarvoor bijstand met toepassing van deze beleidsregels wordt verleend, zich over een langere periode dan 12 maanden uitstrekt, wordt bij de vaststelling van de draagkrachtperiode die één jaar in aanmerking genomen, met uitzondering van de vastgestelde draagkrachtperiode zoals genoemd in artikel 6 lid 2 van deze beleidsregels.

Artikel 9 Drempelbedrag

  • 1. Lid 2 van artikel 35 van de Participatiewet geeft het college de mogelijkheid een drempelbedrag te hanteren.

  • 2. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een drempelbedrag te hanteren bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand.

Artikel 10 Inkomen

  • 1. Meerinkomen. Voor de vaststelling van de draagkracht neemt het college in aanmerking het bedrag, waarmee de inkomsten de som overschrijden van de op grond van de Participatiewet toepasselijke uitkeringen. Het bedoelde bedrag wordt verder aangeduid met de term “meerinkomen”.

  • 2. Vaststelling 12 maanden-inkomen. Bij de vaststelling van het inkomen over 12 maanden wordt, ten aanzien van regelmatig binnen de 12 maanden ontvangen inkomsten, uitgegaan van de hoogte van de inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode begint.

  • 3. Onregelmatig ontvangen inkomsten

    • a.

      Bij de vaststelling van het 12 maanden inkomen worden niet regelmatig binnen de 12 maanden periode ontvangen inkomsten bepaald door middel van een gemiddeld maandinkomen in beginsel te berekenen over de periode van 6 maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de periode van 12 maanden zou starten.

    • b.

      Bij de toepassing van bovenstaande kan rekening worden gehouden met een wijziging van omstandigheden die binnen een periode van 12 maanden optreedt.

Artikel 11 Op het inkomen in mindering te brengen kosten

Op het inkomen van de belanghebbende wordt in mindering gebracht:

  • a.

    verplichte betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in het gezinsverband van de aanvrager levende ex-echtgenoot en kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot (= alimentatie).

  • b.

    noodzakelijke betalingen tot levensonderhoud op grond van het Burgerlijk Wetboek aan kinderen jonger dan 21 jaar.

  • c.

    ten laste van de aanvrager blijvende noodzakelijke kosten in verband met studie en opleiding van zijn kinderen.

Artikel 12 Pensioenvrijlating

De pensioenvrijlating zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet die geldt voor de algemene bijstand, geldt ook voor de berekening van de draagkracht voor de bijzondere bijstand, de collectieve aanvullende verzekering, de meedoen regeling, het educatief kindpakket en de regeling pensioengerechtigden.

Artikel 13 Percentage draagkracht

De draagkracht in het meerinkomen, voor wat betreft de bijstand, wordt vastgesteld op 25 % van het meerinkomen.

Artikel 14 Vermogen hoger dan vermogensgrens

Het vermogen van belanghebbende wordt, volledig als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Participatiewet. Met betrekking tot het vermogen, gebonden in de door belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, zijn, met uitzondering van de regeling bijzondere bijstand zorgkosten, de regels van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Vermogen gelijk aan of beneden de vermogensgrens

Het vermogen gelijk aan of beneden de in artikel 34 van de Participatiewet genoemde vermogensgrens wordt eveneens als financiële draagkracht aangemerkt indien:

  • 1.

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om in de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd te voorzien;

  • 2.

    de noodzaak tot bijzondere bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het eigen bestaan;

  • 3.

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborg betreft;

  • 4.

    bijstand wordt gevraagd voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen waarvoor gereserveerd dient te worden;

  • 5.

    het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

Hoofdstuk 3 Voorliggende voorzieningen

Artikel 16 Voorliggende voorzieningen

Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorzieningen als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Artikel 17 Premie zorgverzekering

  • 1. De kosten van de premie voor de Zorgverzekeringswet behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden betaald terwijl voor het restant de zorgtoeslag een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Bijstandsverlening voor de premie basisverzekering en premie aanvullende verzekering(en) is daardoor uitgesloten.

  • 2. Ook wordt geen bijstand verstrekt voor de kosten van het niet verzekerd zijn voor ziektekosten (premie achterstand, boete en medische kosten).

Artikel 18 Vrijwillige verhoging eigen risico basisverzekering

Er wordt geen bijstand verleend voor de kosten van een gekozen vrijwillig eigen risico (bovenop het verplichte eigen risico op grond van de zorgverzekeringswet) voor zorg uit de basisverzekering.

Artikel 19 Aanvullende zorgverzekering

De gemeente Aalten raadt cliënten aan zich tenminste aanvullend te verzekeren met een aanvullende pakket dat gelijkwaardig is aan de collectieve aanvullende zorgverzekering Gemeente Extra bij CZ Zorgverzekeringen. Deze verzekering voor ziektekosten wordt gezien als een adequate voorziening.

Indien cliënten voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan bijstand aanvragen zónder dat men aanvullend verzekerd is, of waarbij er sprake is van het verwijtbaar niet aanvullend verzekerd kunnen zijn, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt in beginsel géén bijstand verstrekt voor de vergoeding welke ontvangen zou zijn wanneer men wél aanvullend én collectief aanvullend verzekerd was geweest. In het individuele geval worden de kosten, waarvoor geen vergoeding plaatsvindt, als niet noodzakelijk aangemerkt.

Wanneer het kosten betreft die om budgettaire redenen uit de basisverzekering gehaald zijn, dan worden deze kosten nog wel als noodzakelijk aangemerkt en is bijstand mogelijk.

Het niet hebben van een aanvullende zorgverzekering kan overigens gezien worden als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om te voorzien in de kosten van het bestaan. Het gaat hierbij immers om het noodzakelijkheidoordeel.

Artikel 20 Medisch advies

  • 1. Teneinde vast te stellen of kosten in het individuele geval medisch noodzakelijk zijn, kan een medisch advies worden opgevraagd.

  • 2. Voor de navolgende kostensoorten behoeft in principe géén medisch advies opgevraagd te worden:

    • -

      kosten orthodontist voor jongeren onder 18 jaar;

    • -

      kosten van gehoorapparaten;

    • -

      kosten van steunzolen en steunkousen;

    • -

      (diabetes)pedicurekosten;

    • -

      reiskosten voor bezoek specialist.

  • 3. Voor alle overige kostensoorten wordt in beginsel een medisch advies opgevraagd indien de noodzakelijkheid niet objectief vast te stellen is.

Hoofdstuk 4 Mogelijke vormen van bijstand

Artikel 21 Bijstand om niet en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

  • 2. Indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid om zelf in de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, kan de bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.

Hoofdstuk 5 Soorten van bijstand / armoedebeleid / individuele inkomenstoeslag

Artikel 22 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, kan worden verstrekt in de vorm van:

  • a.

    borgtocht, of als dit niet mogelijk is;

  • b.

    een geldlening;

  • c.

    bijstand om niet: voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan bijstand om niet worden verleend;- indien door niet aan de belanghebbende te verwijten omstandigheden bijstandsverlening in de vorm van borgtocht of geldlening een te zware belasting zou betekenen of,- wanneer belanghebbende voorafgaande aan de aanvraag, 3 jaar of langer aaneengesloten een inkomen heeft, niet hoger dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm en zelfstandig een huishouding heeft gevoerd. In dat geval wordt men geacht geen reserveringscapaciteit meer te hebben.

Artikel 23 Uitzonderingen / drie jaar of langer een minimuminkomen

  • 1. Bijstandsverlening om niet kan aan de orde zijn als de aanvrager lange tijd geen mogelijkheden heeft gehad om voor de kosten te reserveren, voor langere tijd geen mogelijkheden heeft om terug te betalen in verband met overige verplichtingen of een lening / borgtocht een te zware belasting zou betekenen.

  • 2. Bij een inkomen op maximaal de voor betrokkene geldende bijstandsnorm gedurende een aaneengesloten periode van 3 jaar wordt het niet meer wenselijk geacht te reserveren voor of af te lossen op een lening voor duurzame gebruiksgoederen. Na genoemde periode kan dan bijstand om niet verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen. Toetsing vindt plaats op individuele gronden (maatwerkprincipe).

  • 3. Bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen kan alleen verstrekt worden voor de navolgende goederen:

    - wasmachine;

    - koelkast;

    - kooktoestel;

    - matras;

    - stofzuiger.

    Niet genoemde duurzame gebruiksgoederen komen dus in het algemeen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. Individualisering blijft altijd mogelijk.

  • 4. Een aan belanghebbende toegekende individuele inkomenstoeslag wordt daarbij niet aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 5. Indien een geldlening wordt verstrekt stemt het college het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing mede af op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende, alsmede het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Tenzij het voorgaande aanleiding geeft tot een afwijkende vaststelling wordt het aflossingsbedrag bepaald op de som van:

    • 1.

      de vastgestelde minimale aflossingscapaciteit op basis van de geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, per gezinssamenstelling, afgerond op hele veelvouden van € 1,00 en;

    • 2.

      50% van het meerinkomen.

      De aflossingscapaciteit bedraagt:

      - 5 % voor een alleenstaande;

      - 5 % voor een alleenstaande met woonvoordelen;

      - 5 % voor een alleenstaande ouder;

      - 5 % voor een alleenstaande ouder met woonvoordelen;

      - 5 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met kinderen;

      - 5 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding zonder kinderen;

      - 5 % voor gehuwden of samenwonenden met een gezamenlijke huishouding met woon- voordelen.

  • 6. Het aflossingsbedrag wordt herzien, indien wijziging in de financiële omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 7. Indien de bijstand wordt verstrekt in de vorm van borgtocht kan bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing voor zover de kosten hoger zijn dan de hierboven genoemde aflossingsbedragen. De hoogte van de bijstand bedraagt de hoogte van de aflossing minus de maximale aflossingscapaciteit volgens artikel 24 lid 5 van deze beleidsregels.

  • 8. Als het verstrekken van een lening voor belanghebbende een te zware belasting is, kan bijzondere bijstand om niet verstrekt worden. Het doel van deze bepaling is belanghebbende na 36 maanden weer in staat te stellen zelf te gaan reserveren en zoveel als mogelijk schuldenvrij te laten zijn.

  • 9. Voor het verstrekken van bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen is het wenselijk een drempelbedrag in te bouwen. De drempel in het vermogen wordt vastgesteld op een bedrag van ter hoogte van 1,5 maal de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, op de lopende rekening van betrokkene. Dit houdt in dat géén bijstand om niet wordt verstrekt wanneer het totale gezinsvermogen van belanghebbende de voor hem geldende drempel overschrijdt. Men wordt in dat geval geacht voldoende te hebben gereserveerd voor de aanschaf /vervanging van de duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 24 (Bovenmatige) ziektekosten

  • 1. In hoofdstuk 3 is reeds gesteld dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn. Met betrekking tot ziektekosten wordt de zorgverzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2. Indien de aanvrager verzekerd is op grond van de collectieve verzekering CZ Gemeente Extra of een gelijkwaardige verzekering elders heeft afgesloten, kunnen de kosten van eigen bijdrage medische kosten, waaronder tandheelkunde, worden vergoed. De bijstand dient hier voorafgaand aan de kosten te worden aangevraagd.

  • 3. Het verwijtbaar niet gelijkwaardig aanvullend verzekerd zijn wordt aangemerkt als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Er wordt dan bijstand verstrekt voor de kosten van medische zorg, inclusief eigen bijdrage tandheelkunde, minus de kosten die worden vergoedt vanuit de collectieve aanvullende verzekering CZ Gemeente Extra.

Hoofdstuk 6 Armoedebeleid

Paragraaf 6.1 Minimaregelingen

Artikel 25 Minimaregelingen

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%. Per regeling kan de doelgroep afwijken, zie artikel 5 van deze beleidsregels.

  • 2. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

Artikel 26 Meedoen regeling (voorheen Participatiefonds) - op declaratiebasis

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins) inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. De vergoeding voor kinderen geldt voor thuiswonende ten laste komende kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.

  • 3. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 4. Bewoners van het AZC komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren niet tot de kring der rechthebbenden).

  • 5. Studenten komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren feitelijk niet tot de doelgroep omdat zij over arbeidsmarktperspectief beschikken en uitzicht hebben op inkomensverbetering).

  • 6. De maximale vergoeding per persoon bedraagt:

    • -

      kinderen tot 18 jaar, € 200,00 per inwonend kind;

    • -

      18 jaar of ouder, € 150,00 per persoon.

  • 7. Aanvragen kunnen uiterlijk tot en met februari van het volgend kalenderjaar over het voorgaande kalenderjaar aangevraagd worden.

Artikel 27 Educatief kindpakket - op declaratiebasis

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins) inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. De vergoeding voor kinderen geldt voor thuiswonende ten laste komende kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.

  • 3. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 4. Bewoners van het AZC komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren niet tot de kring der rechthebbenden).

  • 5. De maximale vergoeding per persoon bedraagt:

    • .

      kinderen van 12 tot 18 jaar, € 300,00 per jaar per inwonend kind voor educatie/school gerelateerde activiteiten.

  • 6. Aanvragen kunnen uiterlijk tot en met februari van het volgend kalenderjaar over het voorgaande kalenderjaar aangevraagd worden.

Artikel 28 Collectieve aanvullende zorgverzekering

  • 1. Doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 10%.

  • 2. Bij deelname aan de collectiviteitverzekering is geen vermogensgrens van toepassing.

  • 3. Er kan worden deelgenomen aan de collectieve verzekering Gemeente Extra via CZ Zorgverzekeringen. Deze verzekering betreft een op de gemeente afgestemd aanvullend pakket.

  • 4. Er kan ook worden deelgenomen aan de collectieve verzekering bij Menzis. Deze verzekering houdt in dat er een korting wordt toegepast op de basisverzekering en een korting op de aanvullende verzekering. Er is geen sprake van een gemeentelijk pakket.

  • 5. Jaarlijks kan een controle op het inkomen plaats vinden voor deelnemers die geen inkomen ontvangen op grond van de Participatiewet. Bij het niet meer voldoen aan de inkomenseis vervalt het recht op de aanvullende verzekering per de eerste januari van het nieuwe jaar.

Artikel 29 Individuele inkomenstoeslag

  • 1. Indien over een periode van 36 maanden een inkomen is ontvangen tot 110 % van het voor belanghebbende geldende sociaal minimum en er geen uitzicht is op inkomensverbetering, komt men in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen, op moment van aanvraag, van belanghebbende mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag bedraagt, met uitzondering van een alleenstaande ouder, 40 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (peildatum 1 januari).

  • 4. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag bedraagt voor een alleenstaande ouder 50 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (peildatum 1 januari).

  • 5. Er is geen verantwoordingsverplichting van toepassing.

Artikel 30 Regeling pensioengerechtigden

  • 1. Indien over een periode van 36 maanden een inkomen is ontvangen tot 110 % van het sociaal minimum komt men in aanmerking voor een vergoeding op grond van de Regeling pensioengerechtigden. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen van belanghebbende mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. De hoogte van de vergoeding bedraagt:

    • -

      alleenstaande € 200,00

    • -

      echtpaar / samenwonenden € 400,00

  • 4. Er is geen verantwoordingsverplichting van toepassing.

Paragraaf 6.2 Bijzondere bijstand zorgkosten

Artikel 31 Bijzondere bijstand zorgkosten (chronisch zieken en gehandicapten)

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 20%. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. Het vermogen van belanghebbende wordt, volledig als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Participatiewet. Het vermogen, gebonden in de door belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, wordt bij de regelingen met betrekking tot de bijzondere bijstand zorg buiten beschouwing gelaten.

  • 4. De vergoeding betreft een vergoeding voor extra zorgkosten in verband met een (langdurige) ziekte en/of een handicap. Dit zijn alle kosten die men niet zou hebben als men niet (langdurig) ziek zou zijn of zou moeten leven met een beperking.

  • 5. Er wordt geen vergoeding uitgekeerd indien de kosten vanuit andere wegen reeds vergoed worden.

  • 6. Voor de betreffende kosten geldt een bewijsplicht.

Artikel 32 Gedeeltelijke compensatie verplichte eigen risico zorgkosten

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen van 18 jaar of ouder waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, verhoogd met een percentage van 20%. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. Het vermogen van belanghebbende wordt, volledig als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Participatiewet. Het vermogen, gebonden in de door belanghebbende of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, wordt bij de regelingen met betrekking tot de bijzondere bijstand zorg buiten beschouwing gelaten.

  • 4. De compensatie betreft een gedeeltelijke vergoeding van de te betalen eigen bijdrage in het verplichte jaarlijkse eigen risico in de zorgkosten, zodra deze te betalen eigen bijdrage in de eigen risico in de zorgkosten tenminste € 100,00 of meer bedraagt.

  • 5. Bij een eigen bijdrage in het verplichte jaarlijkse eigen risico in de zorgkosten van € 100,00 of meer wordt over het meerdere 50% van de bijdrage vergoedt.

  • 6. Het verplichte jaarlijkse eigen risico in de zorgkosten is in 2016 wettelijk bepaald op € 385,00. Dit maximum wordt jaarlijks aangepast op basis van de geldende wetgeving.

Paragraaf 6.3 Aanvullende regelingen vanuit de individuele bijzondere bijstand

Artikel 33 Kosten peuterspeelzaal

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. De vergoeding geldt voor thuiswonende ten laste komende kinderen in de leeftijd van 2 ½ tot 4 jaar waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen en die een peuterspeelzaal bezoeken.

  • 4. Bewoners van het AZC komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren niet tot de kring der rechthebbenden).

  • 5. De maximale vergoeding betreft 2 dagdelen per week.

Artikel 34 Kosten zwemlessen

  • 1. De doelgroep wordt gevormd uit personen waarvan het (gezins)inkomen niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Wanneer er sprake is van een inkomen dat hoger ligt dan deze gestelde inkomensgrens, wordt een draagkrachtberekening toegepast vanaf de geldende/gehanteerde inkomensgrens.

  • 2. Het vermogen mag niet hoger zijn dan de bedragen genoemd in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet.

  • 3. De vergoeding geldt voor thuiswonende ten laste komende kinderen in de leeftijd van 5 tot 10 jaar waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen en die zwemlessen volgen.

  • 4. Bewoners van het AZC komen niet in aanmerking voor de vergoeding (behoren niet tot de kring der rechthebbenden).

  • 5. De maximale vergoeding betreft de kosten van de zwemlessen (inclusief het bijbehorende inschrijfgeld) en het afzwemmen voor Zwemdiploma A.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden (met terugwerkende kracht) in werking met ingang van 1 januari 2016 en vervangen hiermee alle eerder vastgestelde beleidsregels (bijzondere bijstand zorg en) armoedebeleid. De beleidsregels blijven van toepassing tot ze door een besluit van het college zijn vervangen door andere beleidsregels.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Aalten d.d. 1 maart 2016.

De secretaris, J. Nobel
De burgemeester, G. Berghoef