Regeling vervallen per 24-01-2011

Tegemoetkoming godsdienst- en levensbeschouwelijk onderwijs verordening

Geldend van 27-06-1991 t/m 23-01-2011

Intitulé

Tegemoetkoming godsdienst- en levensbeschouwelijk onderwijs verordening

Aan de Gemeenteraad

Raad :

Punt no. :

27 juni 1991

12

Voorstel :

Intrekking van de bestaande “Subsidieregeling godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs” en vaststelling van een nieuwe verordening.

Korte toelichting

In verband met de inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs per 1 augustus 1985 is het noodzakelijk, dat er een nieuwe verordening wordt vastgesteld. Voorgesteld wordt de bestaande regeling in te trekken en een nieuwe verordening vast te stellen. Tevens wordt voorgesteld het subsidiebedrag op te trekken.

Nadere toelichting

Met toepassing van artikel 26 van de Lager-onderwijswet 1920 werden leerlingen van de openbare lagere scholen in de gelegenheid gesteld binnen de schooltijden godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen. Op grond van dit wetsartikel werd dit onderwijs mogelijk gemaakt

Met de inwerkingtreding van de Wet op het basisonderwijs per 1 augustus 1985 is de bepaling van de Lager-onderwijswet vervallen. Artikel 30 van de Wet op het basisonderwiijs is evenwel van gelijke strekking. Het bevoegd gezag dient de leerlingen namelijk in de gelegenheid te stellen om op de in het aktiviteitenplan vermelde schooltijden op school godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen.

Indien de ouders van leerlingen wensen dat hun kinderen dit onderwijs ontvangen, is het bevoegd gezag verplicht daaraan mee te werken. Het bevoegd gezag draag echter geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van de lessen, noch voor de wijze waarop deze lessen worden gegeven en de keuze van leermiddelen, die worden gebruikt. Dit is een zaak voor de kerkelijke gemeente e.d., die de leraren voor genoemd onderwijs aanwijzen.

Ten aanzien van de bekostiging van de leraren wordt door het rijk geen vergoeding verleend; de personele kosten komen voor rekening van de gemeente. De leerkrachten zijn echter niet in dienst van de gemeente.

De tegemoetkoming in de kosten wordt aan de kerkelijke gemeente overgemaakt, die dit weer doorbetalen aan de betreffende docent, i.c. vaak de plaatselijke predikant.

Onlangs hebben ons van 2 kerkbesturen signalen bereikt om het subsidebedrag te verhogen. Wanneer geen verhoging plaatsvindt, zou de continuering van het onderwijs in de toekomst gevaar gaan lopen. Met het oog op een eventuele verhoging voor deze gemeente is dezerzijds onderzoek gepleegd naar de hoogte van de subsidiebedragen bij een aantal gemeenten in Friesland.

Uit dit onderzoek is gebleken, dat de bedragen in de verschillende gemeenten zeer variëren en dat de tegemoetkoming door deze gemeente aan de lage kant is. De subsidie per wekelijks lesuur per jaar, die de gemeente Achtkarspelen verstrekt, is momenteel ¦549,--. Omgerekend naar 40 schoolweken betekent dit een bedrag van¦13,73 per lesuur, dat naar onze mening duidelijk te laag is.

Het komt ons redelijk voor om dit bedrag te verhogen tot ¦ 19,40 per lesuur. Een en ander komt overeen met 60% van het salaris van een groepsleerkracht, werkzaam aan scholen voor basisonderwijs, naar het maximum van schaal 7. Momenteel worden in totaal 9 lesuren per week gegeven aan 6 verschillende openbare basisscholen in de gemeente.

Wanneer u instemt met ons voorstel, betekent dit een verhoging van de jaarlijkse lasten van ¦2.050,-- (afgerond) ten laste van de vrije beleidsruimte 1992.

Voorstel

Gezien het vorenstaande, stellen wij u voor ingaande 1 januari 1992 conform bijgevoegd concept-besluit de huidige “Subsidieregeling godsdienst- en humanistisch vormingsonderwijs” in te trekken en een nieuwe “Verordening tegemoetkoming godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs” vast te stellen.

Advies commissie

Over dit voorstel hebben wij het advies gevraagd van de commissie Sport en Onderwijs. De commissie kan zich met het voorstel verenigen.

Buitenpost,

17 juni 1991

Burgemeester en Wethouders van Achtkarspelen,

secretaris l.burgemeester

W.Oosterman K. Veenstra

Bijlagen : concept-raadsbesluit

Ter inzage : -

Onderwerp: INTREKKING VAN DE BESTAANDE “SUBSIDIEREGELING GODSDIENST- EN HUMANISTISCH VORMINGSONDERWIJS” EN VASTSTELLING VAN EEN NIEUWE VERORDENING.

De raad van de gemeente Achtkarspelen;

overwegende, dat de “Subsidieregeling godsdienstonderwijs en humanistisch vormingsonderwijs” door een nieuwe regeling dient te worden vervangen, aangezien de Lager-onderwijswet 1920, waarop de regeling rust, per 1 augustus 1985 door de Wet op het basisonderwijs is vervangen;

dat het wenselijk wordt geacht om de tegemoetkomingen aan de kerkelijke gemeenten c.a. aan te passen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in artikel 31 van de Wet op het basisonderwijs;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende VERORDENING REGELENDE HET VERLENEN VAN EEN TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN, VERBONDEN AAN HET GEVEN VAN GODSDIENSTONDERWIJS EN LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS AAN LEERLINGEN VAN DE OPENBARE SCHOLEN VOOR BASISONDERWIJS IN DE GEMEENTE ACHTKARSPELEN.

Artikel 1

Aan kerkelijke gemeenten, kerken of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, als bedoeld in artikel 31 van de Wet op het basisonderwijs wordt ten laste van de gemeente Achtkarspelen een tegemoetkoming verleend in de kosten, verbonden aan het geven van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van openbare scholen voor basisonderwijs in de gemeente, voorzover het onderwijs niet wordt gegeven door de aan de school verbonden leerkrachten.

Artikel 2

Voor toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    godsdienstonderwijs: het onderricht in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis, godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis van het christendom.

  • b.

    levensbeschouwelijk

vormingsonderwijs: het leveren van een bijdrage aan de geestelijke en zedelijke vorming van de leerlingen.

c.lesuren: een les van 45 minuten.

Artikel 3

  • 1. Om voor de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming in aanmerking te komen, dient het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs gedurende de daarvoor op het aktiviteitenplan aangegeven uren in de schoolgebouwen te worden gegeven aan leerlingen van de groepen 6 tot en met 8 van de openbare scholen voor basisonderwijs, een en ander voorzover de ouders, voogden of verzorgers van die leerlingen daartegen geen bezwaar hebben.

  • 2. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders toestaan dat het godsdienst- en het levensbeschouwelijk vormingsonderwijs mede wordt gegeven aan leerlingen van groep 5, wanneer de omvang van het personeelsbestand op een school zulks noodzakelijk maakt.

Artikel 4

  • 1. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs berust bij de instanties die belast zijn met de verzorging van dit onderwijs.

  • 2. Zij dragen er zorg voor dat dit onderwijs op pedagogisch-didactisch verantwoorde wijze wordt gegeven.

Artikel 5

De ten behoeve van het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aangewezen leerkrachten onthouden zich ervan iets te leren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met de eerbied, verschuldigd aan de overtuiging van andersdenkenden en gedragen zich overigens naar de aanwijzingen, door de directeur van de school te geven. Zij verstrekken de directeur alle terzake gewenste inlichtingen.

Artikel 6

De in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming bedraagt per wekelijks gegeven lesuur per jaar een bedrag dat overeenkomt met 60% van het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde salaris voor een groepsleerkracht, werkzaam aan scholen voor basisonderwijs, een en ander naar het maximum van schaal 7.

Artikel 7

  • 1. De in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming wordt verleend in de kosten van het geven van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan de leerlingen van de groepen 6 tot en met 8 van de openbare scholen voor basisonderwijs.

  • 2. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de kosten van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs voor zover gegeven aan groepen, welke - ook na combinatie van groepen en/of leerlingen van dezelfde school - uit minder dan 10 leerlingen bestaan. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijking van dit aantal toestaan onder door hen te stellen voorwaarden.

  • 3. Voor de beoordeling van de grootte van de groep geldt het aantal deelnemende leerlingen naar de toestand op 16 januari van het jaar waarvoor de tegemoetkoming wordt gevraagd.

  • 4. Elke leerling mag voor de berekening van de tegemoetkoming slechts eenmaal meetellen.

  • 5. Splitsing van een groep op zodanige wijze, dat daardoor aan die groep in totaal meer dan één wekelijks lesuur moet worden gegeven is niet toegestaan.

Artikel 8

  • 1.

    Voor het verkrijgen van de in artikel 7 bedoelde tegemoetkoming zendt de in artikel 1 bedoelde instantie binnen een maand na afloop van het kalenderjaar bij burgemeester en wethouders een opgave in, vermeldende voor elke school afzonderlijk:

    • a.

      de naam van de leerkracht(en), die met het geven van godsdienstonderwijs belast was (waren);

    • b.

      de dagen en uren, gedurende welke de lessen werden gegeven;

    • c.

      de groepen, waarin de lessen werden gegeven;

    • d.

      de aantallen leerlingen, die iedere les hebben bijgewoond.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde opgave wordt vóór de inzending door de directeur van de betreffende school gewaarmerkt.

Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek een voorschot op de tegemoetkoming verlenen.

Artikel 9

In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 10

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening tegemoetkoming godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs”.

  • 2.

    Zij treedt in werking op 1 januari 1992.

  • 3.

    Op het in lid 2 genoemde tijdstip vervalt de “Subsidieregeling godsdienst en humanistisch vormingsonderwijs”, zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij raadsbesluit van 26 november 1981, met dien verstande, dat de subsidiëring van het daarin aangeduide onderwijs, hetwelk is gegeven in een vóór dat tijdstip gelegen tijdvak, geschiedt volgens de bepalingen van de vervallen regeling.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 27 juni 1991
De Raad voornoemd, secretaris voorzitter
W.Oosterman B. Schmidt

TOELICHTING behorende bij de “Verordening tegemoetkoming godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs”.

Algemeen

Aanhef van de verordening

In de Wet op het basisonderwijs wordt gesproken van: “levensbeschouwelijk vormingsonderwijs” naast “godsdienstonderwijs”. Deze aanduiding wordt dan ook gehanteerd.

Artikel 3

Lid 1. Het basisonderwijs telt acht leerjaren. De drie hoogste leerjaren zijn dus het zesde, zevende en achtste.

Lid 2. Deze mogelijkheid is vooral opgenomen ten behoeve van de kleine basisscholen.

Artikel 6

Momenteel bedraagt de vergoeding ¦ 549,-- per wekelijks lesuur per jaar.

Uitgaande van 40 schoolweken per jaar betekent dit ¦ 549,-- : 40 = ¦ 13,73 per lesuur.

De voorgestelde verhoogde subsidie per wekelijks lesuur per jaar is ¦ 776,-- (per lesuur is dit dus ¦ 776,-- : 40 = ¦ 19,40).

Dit laatstgenoemde bedrag komt overeen met 60% van het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde salaris voor een groepsleerkracht, werkzaam aan scholen voor basisonderwijs, een en ander naar het maximum van schaal 7.

Artikel 7

Het is reëel een minimum aantal leerlingen aan te houden van 10 per groep. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders afwijking toestaan, onder door hen te stellen voorwaarden.

Artikel 8

Hierin wordt de procedure aangegeven hoe de verschillende instanties de beschikking krijgen over de subsidiebedragen.