Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Gemeente Achtkarspelen

Verordeningverrekening bestuurlijke boete bij recidive

Gemeente Achtkarspelen

Januari 2015

Gemeente Achtkarspelen

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 maart 2015, met overneming van de daarin vermelde motieven,

gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub d van de Participatiewet,

besluit

vast te stellen:

de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen.

    • c.

      de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen.

    • d.

      de recidiveboete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, lid 5 van de wet;

    • e.

      het verrekenen: de verrekening als bedoeld in artikel 60, lid 4 van de PW.

Hoofdstuk 2. Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive

Artikel 2 Verrekenen in relatie tot een beslagvrije voet

  • 1.

    Het college verrekent de recidiveboete met de uitkering gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2.

    Aansluitend op de verrekening als bedoeld in het eerste lid verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Tot het inkomen, bedoeld in lid 2 van dit artikel worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, lid 2, sub n, r en z van de wet.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 wordt in het geval van inwonende minderjarige kinderen ook gedurende de eerste maand verrekend op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 3 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van artikel 2 verrekent het college de recidiveboete met inachtneming

van de beslagvrije voet indien: a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 2, lid 1 zou leiden tot uithuiszetting van belanghebbende en diens gezin; of b. anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 4 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, lid 1 van de PW indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van
26 maart 2015.
De griffier,
mr. R. van der Heide
De voorzitter,
G.Gerbrandy

Toelichting Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Algemeen

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Voor de WWB introduceerde deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht worden genomen. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden ook over de beslagvrije voet te verrekenen.

De PW verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als het gaat om een bestuurlijke boete wegens recidive. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, volgt dit verzoek in beginsel op en is hierin "lijdend". Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet tóch in acht te nemen. In artikel 60b, lid 2 van de PW is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dit verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de PW, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dat geldt ook voor begrippen die zijn omschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij het in deze verordening in het bijzonder gaat om het begrip "beslagvrije voet". Het niet afzonderlijk definiëren voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden aangepast.

lid 2, sub e: het verrekenen

De PW kent een ruimer begrip van verrekenen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom is hiervoor een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 2. Verrekenen in relatie tot een beslagvrije voet

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt gedurende de eerste maand. Gedurende de tweede en derde maand is 80% van de toepasselijke bijstandsnorm vrij van verrekening. Dat uitgangspunt is vastgelegd in het tweede lid van dit artikel.

Met deze opzet wordt aan de ene kant uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Aan de andere kant wordt toch rekening gehouden met de mogelijke maatschappelijke consequenties van het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet. Een maand zonder inkomsten zal in de meeste gevallen te overbruggen zijn. Na deze maand blijft een belanghebbende voor de daarop volgende twee maanden in ieder geval over voldoende middelen beschikken om bepaalde lasten te kunnen voldoen.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, lid 2, sub n, r of z van de PW (deels) worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dit is geregeld in het derde lid.

Lid 4 stelt dat in het geval dat er sprake is van inwonende minderjarige kinderen, ook gedurende de eerste maand 80% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt vrijgesteld van verrekening. De reden hiervoor is dat het college het onverantwoordelijk acht dat inwonende minderjarige kinderen de dupe worden van het gedrag van hun ouders. Het college acht het van zeer groot belang dat kinderen zo min mogelijk worden belemmerd in hun maatschappelijke participatie door de financiële situatie van hun ouders.

Artikel 3. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 3. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waar het college aan zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als dit zou kunnen leiden tot huisuitzetting van belanghebbende. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, aangezien hierdoor de problemen en maatschappelijke kosten alleen maar groter worden.

Ook bij de aanwezigheid van dringende redenen houdt het college rekening met de bescherming van de beslagvrije voet (onderdeel b). Van dringende redenen is niet snel sprake. Het moet gaan om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 4. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, lid 3 van de PW is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet (volledig) zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 4 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 6. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening