Regeling vervallen per 01-01-2014

Drank- en horecaverordening

Geldend van 29-05-1997 t/m 31-12-2013

Intitulé

Drank- en horecaverordening

De Raad der gemeente Achtkarspelen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, d,d, 20 mei 1997,

punt nr, 8;

gelet op de artikelen 6 en 18 van de Drank- en Horecawet en de artikelen 149 van de Gemeentewet;

gehoord de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Friesland (advies d.d. 3 maart 1997);

B E S L U I T

vast te stellen de volgende:

D R A N K- E N HOR E C A V E R 0 R DEN I N G A C H T K A R S P E L E N 1 9 9 7

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1.1

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Drank- en Horecawet;

    • b.

      horecabedrijf: een horecabedrijf als bedoeld in artikel 3, lid 1

onder a van de wet;

c.horecawerkzaamheid: een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3 lid 1,

onder c, van de wet;

d.inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, lid 1 van

de wet;

e.lokaliteit; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, lid 1

onder b van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet.

f.verlofbedrijf: een bedrijf waar bedrijfsmatig alcoholvrije drank

wordt verstrekt;

g.verlofhouder: degene op wiens naam het verlof is gesteld om het

verlofbedrijf te mogen uitoefenen;

h.alcoholhoudende drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel

1, lid 1 van de wet;

i.sterke drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, lid 1

van de wet.

2.Artikel 1 van de Drank- en Horecawet is van overeenkomstige toepassing op de niet op die wet steunende bepalingen van deze verordening.

HOOFDSTUK 2 BEPERKING VERSTREKKING STERKE- EN ALCOHOLHOUDENDE DRANK.

Artikel 2.1

1.Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse

te verstrekken in een inrichting:

  • a.

    waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates frites en croquetten, worden verkocht;

  • b.

    die gelegen is op een kampeer- of caravanterrein.

    • 2.

      Het is verboden anders dan om niet alcoholhoudende drank voor gebruik ter

plaatse te verstrekken in een inrichting:

  • a.

    waarin onderwijs wordt gegeven;

  • b.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of -instellingen;

  • c.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of-instellingen;

Artikel 2.2

Het is verboden bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in een inrichting als bedoeld in artikel 2.1

Artikel 2.3

Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse en bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in inrichtingen, gelegen op een terrein waarop een kermis of soortgelijke volksvermakelijkheden worden gehouden, gedurende de tijd dat deze vermakelijkheden plaats vinden.

Artikel 2.4

  • 1.

    De burgemeester kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden, gesteld in de artikelen 2.1., 2.2. en 2.3.

  • 2.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden; een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd.

HOOFDSTUK 3 HET VERSTREKKEN VAN ALCOHOLVRIJE DRANK.

Artikel 3.1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder alcoholvrije drank mede

verstaan de drank, die bij een temperatuur van 15°C voor minder dan 1,5 volumeprocent

uit alcohol bestaat.

Artikel 3.2

  • 1.

    Het is verboden zonder verlof van de burgemeester in een besloten ruimte bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse te verstrekken.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      indien wordt gehandeld krachtens een vergunning ingevolge de wet tot het uitoefenen van een horecabedrijf of een horecawerkzaamheid;

    • b.

      indien deze verstrekking geschiedt als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen die in de besloten ruimte vertoeven anders dan voor het gebruiken van consumpties;

    • c.

      voor middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig.

Artikel 3.3

  • 1.

    Het verlof geldt uitsluitend voor een of meer in het verlof vermelde ruimten.

  • 2.

    Bij overlijden van een verlofhouder kan het verlofbedrijf door of namens één van zijn rechtsopvolgers worden voortgezet tot een maand na het overlijden of, indien binnen die termijn terzake een nieuw verlof is aangevraagd, tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 3.4

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een verlof moet:

    • a.

      de bedrijfsleider c.q. beheerder voldoen aan de eisen, die bij of krachtens artikel 5, tweede lid, aanhef en letter a en b, alsmede artikel 5, derde lid van de wet worden gesteld aan bedrijfsleiders en beheerders en de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt;

    • b.

      een natuurlijk persoon, indien deze het verlof aanvraagt, de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

  • 2.

    Voor het verkrijgen van een verlof moet(en) de besloten ruimte(n) voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 11 van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet.

Artikel 3.5.

  • 1.

    De burgemeester kan op aanvraag ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.4. tweede lid.

  • 2.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden; een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 3.6

  • 1.

    De burgemeester weigert het verlof indien niet wordt voldaan aan de in artikel 3.4 gestelde eisen.

  • 2.

    Hij trekt het verlof in, indien:

    • a.

      niet langer wordt voldaan an de in artikel 3.4 gestelde eisen;

    • b.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het verlof;

    • c.

      zich in het betrokken verlofbedrijf feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van het verlof gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

  • 3.

    Hij kan het verlof intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 3.5, tweede lid, gestelde beperkingen of voorschriften.

Artikel 3.7

Overtreding van het verbod, gesteld in artikel 3.2, of van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.5, tweede lid, wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Artikel 70 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN.

Artikel 4.1

De ontheffingen en verloven, die zijn verleend krachtens de bij besluit van 24 november 1969, laatstelijk gewijzigd op 16 december 1993, vastgestelde Drank- en Horecaverordening blijven van kracht.

Artikel 4.2

De burgemeester is bevoegd nadere regels te stellen in het belang van een goede uitvoering van de in deze verordening geregelde onderwerpen.

Artikel 4.3

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Drank- en Horecaverordening Achtkarspelen 1997.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag nadat zij is afgekondigd.

  • 3.

    Op het tijdstip van de inwerkingtreding van Drank- en Horecaverordening, vastgesteld op 9 november 1967 en laatstelijk gewijzigd op 16 december 1993.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad der gemeente Achtkarspelen van 29 mei 1997
B.Schmidt, voorzitter.
H.K. Boschma, secretaris.

Artikel

Artikelsgewijze toelichting Drank- en Horecaverordening Achtkarspelen 1997.

HOOFDSTUK 1

(Begripsomschrijvingen)

Artikel 1.1

De wet geeft in artikel 1 een aantal begripsbepalingen, die vanwege de redactie van de aanhef van dat artikel ook gelden voor de op die wet gebaseerde gemeentelijke verordening. Om de leesbaarheid van de verordening te vergroten zijn enerzijds begrippen omschreven en zijn anderzijds enkele begrippen overgenomen uit de wet en het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet.

De term "horecabedrijf" omvat de begrippen cafébedrijf en restaurantbedrijf. Voor de "werkzaamheid als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder c van de wet”, wordt het wat handzamer begrip' "horecawerkzaamheid" gebruikt.

Het tweede lid beoogt de begripsbepalingen van de wet ook te laten gelden voor de autonome bepalingen in de verordening (Hoofdstuk 3).

HOOFDSTUK 2

(Beperking verstrekking sterke- en alcoholhoudende drank)

Artikel 2.1

Artikel 18 van de Drank- en Horecawet biedt de mogelijkheid om ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat bij plaatselijke verordening het anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse te verbieden en/of een beperking tot verstrekking van sterke drank op te leggen aan een aantal instellingen. In artikel 2.1. wordt een opsomming gemaakt van de inrichtingen waar dit niet gewenst is. Dit betreft in het algemeen inrichtingen welke niet in de eerste plaats bestemd zijn voor het schenken van alcohol en waarvan het - meest jeugdige - publiek met een ander oogmerk aanwezig is.

In het eerste lid is een verbod opgenomen voor het verstrekken van sterke drank in snackbars en gemeenschapsruimtesjkantines op campingterreinen.

Daarnaast is in het tweede lid een verbod opgenomen voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken in scholen, sportkantines, club- en buurthuizen en dorpshuizen e.d.; kortom in alle openbare gelegenheden waarin veel jongeren onder de 16 jaar komen.

In al deze inrichtingen is het publiek in de eerste plaats aanwezig i.v.m. een bepaalde activiteit en is het verstrekken van dranken een bijkomstigheid.

Artikel 2.4 biedt de mogelijkheid om tot het verlenen van een ontheffing van deze verboden (zie tevens hierbij behorende toelichting) (zie tevens toelichting artikel 2.4).

Artikel 2.2

In artikel 2.2 is een verbod opgenomen om in de in artikel 2.1. genoemde inrichtingen sterke drank te verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse; het zogenaamde slijten.

Artikel 2.3

In dit artikel wordt het verbod gesteld om op terreinen waar volksvermakelijkheden worden gehouden, zoals bijvoorbeeld kermissen, sterke drank te verkopen. Dit betreft zowel het slijten van sterke drank als het bieden van de gelegenheid om sterke drank ter plaatse te nuttigen.

In het verlengde van artikel 2.1. gaat het ook hier om gelegenheden waar het publiek met een andere doelstelling dan het nuttigen van drank aanwezig is.

Artikel 2.4

In hoofdstuk 2 wordt de burger geconfronteerd met een verbod, welke op grond van dit artikel kan worden opgeheven door middel van een ontheffing van de burgemeester. Een behandelingsprocedure en rechtsgang wordt hier niet in genoemd; hierop is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

In bepaalde situaties is het wenselijk om aan het verlenen van een ontheffing een of meer voorschriften en/of beperkingen te verbinden.

Ten aanzien van de ontheffingverlening voor het verstrekken van sterke dranken in snackbars, croissanterieën, campingkantines (laagdrempelige inrichtingen voor jeugdige bezoekers) wordt een afhoudend beleid gevoerd. Op dit moment zijn in onze gemeente geen inrichtingen aanwezig ten aanzien waarvan deze ontheffing is verleend.

Een aanvraag om ontheffing voor het kunnen verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken in genoemde inrichtingen worden in principe wel verleend, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die zich niet verdragen met de drankverstrekking. De laatste jaren is het niet voorgekomen dat een aanvraag om ontheffing op grond hiervan moest worden geweigerd.

Daarnaast komt het voor dat een beperkte openstelling aan de verlening van een ontheffing zwak-alcoholhoudende dranken wordt verbonden. Dit om te voorkomen dat een inrichting door de lange openingstijden het karakter van een café krijgt. Deze beperking wordt met name toegepast ten aanzien van sportkantines.

HOOFDSTUK 3

(Het verstrekken van alcoholvrije drank)

Artikel 3.1

Zie artikel 1 eerste lid, sub c van de Drank- en Horecawet; "Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder alcoholhoudende drank: de drank, die bij een temperatuur van vijftien graden Celsius voor anderhalf of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat.“ Dit houdt in dat drank die bij een temperatuur van vijftien graden Celsius voor minder dan 1,5 volumeprocent uit alcohol bestaat, onder het begrip alcoholvrije drank valt. Het alcoholvrije bier dat een volumeprocent van 0,1% heeft is hier een voorbeeld van.

Artikel 3.2

De Drank- en Horecawet bevat uitsluitend regelgeving met betrekking tot het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken. Het verstrekken van alcoholvrije dranken is een activiteit die niet onder de werking van deze wet valt. Wel biedt de wet de gemeente de mogelijkheid om aan de hand van een verordening hieraan voorschriften en/of beperkingen te stellen (art. 18). Het instellen van een ontheffingsstelsel heeft het voordeel dat de gemeente een middel heeft om een compleet overzicht te verkrijgen van alle inrichtingen in de gemeente waar (alcoholvrije) drank wordt verstrekt. Bovendien biedt het

ontheffingstelsel de gemeente de mogelijkheid om door middel van het stellen van gedragseisen te voorkomen dat ongewenste personen optreden als exploitant van inrichtingen. Met name geldt dit voor personen ten aanzien van wie voorheen een Drank- en Horecavergunning is geweigerd of ingetrokken wegens slecht levensgedrag.

In het tweede lid van artikel 3,2 is een aantal situaties opgesomd in welke

gevallen het verbod niet geldt. Een horeca-ondernemer behoeft naast zijn Drank- en Horecavergunning niet nog een verlof alcoholvrije dranken aan te vragen. Zoals reeds genoemd, is dit verlof met name gericht op het toezicht kunnen houden op horecagelegenheden in de gemeente. Dit toezicht vindt reeds plaats aan de hand van de Drank- en Horecavergunning.

Onder de uitzonderingen valt ook het verstrekken van koffie etc. aan bezoekers van kapperszaken en kledingzaken, tenzij dit niet bedrijfsmatig geschiedt. In het verlengde van artikel 9 van de Drank- en Horecawet geldt het verbod eveneens niet voor middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig. Hierbij kan gedacht worden aan touringcarbedrijven en rondvaartschepen. Neemt een schip echter een vaste ligplaats in met de doelstelling om als horecabedrijf te dienen dan is men wel gehouden aan een ontheffing. Er is dan immers geen sprake meer van het gebruik van middel van vervoer als zodanig.

Artikel 3.3.

Artikel 3.3. bevat een overgangsbepaling bij het overlijden van een verlofhouder.

Artikel 3.4.

In dit artikel is uitgegaan van de gedachte dat slechts eisen worden gesteld

aan het gedrag van de verlofhouder en niet aan diens vakbekwaamheid. Voor deze gedragseisen is aansluiting gezocht bij de desbetreffende bepalingen van de wet voor vergunninghouders.

De in artikel 5 van de Drank- en Horecawet bedoelde persoonlijke gedragseisen betreft het niet onder curatele mogen staan, het niet van slecht levensgedrag mogen zijn en het voldoen aan bepaalde zedelijkheidseisen. Ten aanzien van laatstgenoemde gedragingen kan gedacht worden aan het ondergaan van een gevangenisstraf of een veroordeling voor een bepaald misdrijf of overtreding als gevolg waarvan de verlofhouder zijn functie tijdelijk niet zal kunnen uitoefenen.

Voor wat betreft de leeftijdseis wordt in artikel 5 van de Wet voor het

verkrijgen van een Drank- en Horecavergunning de eis van 25 jaar gesteld, omdat de wetgever de mening is toegedaan dat iemand van deze leeftijd geacht kan wordep het hoofd te kunnen bieden aan moeilijkheden die zich in de inrichting zouden kunnen voordoen. Het past in de lijn van de Wet om ten aanzien van het verkrijgen van een verlof alcoholvrije drank de leeftijdseis van 21 jaar te stellen. Iemand van deze leeftijd mag geacht worden in staat te zijn de orde te kunnen handhaven in een lokaliteit waarin uitsluitend alcoholvrije dranken

wordt verstrekt.

Bij de vaststelling van de inrichtingseisen van het horecabedrijf is aansluiting

gezocht bij de desbetreffende bepalingen van het bij de wet behorende

Besluit inrichtingseisen.

Artikel 3.5

Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te kunnen wijken van de gestelde

inrichtingseisen. Dit artikel wordt nog wel eens toegepast ten aanzien van de

toiletgelegenheden in een horecabedrijf.

Artikel 3.6

In dit artikel worden een aantal situaties genoemd waarin het verlof kan/moet worden geweigerd of ingetrokken.

Artikel 3.7

Voor de strafbepalingen is aansluiting gezocht bij de Wet vermogenssancties en de wet Indeling Geldboetecategorieën.

Artikel 70 regelt wie strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de overtreding van de verboden en voorschriften. Dat kunnen zijn de ondernemer, bedrijfsleider of de beheerder.

HOOFDSTUK 4

(Slot- en overgangsbepalingen)

Artikel 4.1De overgangsbepaling dient te worden opgenomen om aan te geven of bestaande ontheffingen en verloven