Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Afstemmingsbeleid WWB 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Afstemmingsbeleid WWB 2012

Gemeente Achtkarspelen

Verordening Afstemmingsbeleid WWB

Dienst Werk en Inkomen “De Wâlden”

November 2011

Gemeente Achtkarspelen

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub b en artikel 18, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand;

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke gedragingen de bijstand wordt verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verlaging wordt bepaald;

besluit

vast te stellen:

de Verordening Afstemmingsbeleid WWB

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de WWB: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin of “hij”, "hem" of “hen”;

  • c.

    de bijstand: de bijstandsnorm al dan niet vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging als bedoeld in hoofdstuk3, paragraaf 3.2 en 3.3 WWB, alsmede de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB;

  • d.

    de bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 35 WWB;

  • e.

    de participatie: het totaal van activiteiten van gemeenten en door gemeenten ingeschakelde derden op het gebied van een zinvolle deelname aan het maatschappelijk leven met als hoogste doel arbeidsinschakeling via arbeidstoeleiding;

  • f.

    de arbeidsinschakeling: het totaal van activiteiten van gemeenten en door gemeenten ingeschakelde derden op het gebied van de arbeidstoeleiding en arbeidsinschakeling;

  • g.

    de onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden: het totaal aan activiteiten die het college aan een belanghebbende met een bijstandsuitkering kan opdragen als tegenprestatie voor het ontvangen van de uitkering en welke van nut zijn voor de maatschappij en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • h.

    het plan van aanpak: het in artikel 44a WWB bedoelde document waarin de uitwerking van de ondersteuning van de arbeidsinschakeling en de daaraan verbonden verplichtingen en de gevolgen van het niet nakomen hiervan staan omschreven;

  • i.

    uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs: Vormen van onderwijs waarop de Wet Studiefinanciering van toepassing is.

  • j.

    de verlaging: het lager vaststellen van de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 WWB;

  • k.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen;

  • l.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen.

Artikel 2 Toepasbaarheid

Bij het toepassen van een verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, lid 2 WWB worden de bepalingen van deze verordening in acht genomen.

Hoofdstuk 2. De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WWB

Artikel 3 Categorieën van verwijtbare gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand (waaronder documenten waaruit de mogelijkheden tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs blijkt) hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • c.

      het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs;

    • d.

      het niet meewerken aan het in zijn naam doen van noodzakelijke betalingen;

    • e.

      het niet meewerken aan schuldhulpverlening.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van

      € 2.000,00 netto;

    • b.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • d.

      het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB;

    • e.

      het niet ten behoeve van de kinderen en zichzelf verzoeken van alimentatie en er voor zorgen dat de inning tot uitvoer wordt gebracht;

    • f.

      het zich niet houden aan de verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • g.

      het zich niet houden aan de verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand;

    • h.

      het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 2.000,00 en € 4.000,00 netto;

    • c.

      het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

    • d.

      het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

    • e.

      het niet of niet volledig een beroep doen op een voorliggende voorziening;

    • f.

      het vervreemden van vermogen;

    • g.

      het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van inkomsten uit of in verband met arbeid in dienstbetrekking;

    • c.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto.

  • 5.

    categorie bijzondere bijstand:

  • a.

    het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Hoofdstuk 3. De verlagingen in het kader van de WWB

Artikel 4 Hoogte van de verlaging

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB wordt vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      vijftig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

    • e.

      honderd procent van de bijstand bij gedragingen van de categorie bijzondere bijstand.

  • 2. De periode van verlaging van de bijstand genoemd in het eerste lid en afgestemd met inachtneming van artikel 5 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie (recidive). Dit lid is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in het eerste lid, onder e. van dit artikel.

Hoofdstuk 4. De voorbereiding van het besluit

Artikel 5 Afstemming

  • 1.

    Bij de vaststelling van de verlaging wordt een beoordeling gemaakt van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2.

    Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de algemene bijstand/inkomensvoorziening op de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:

    • a)

      indien een gedraging als verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op een maand.

    • b)

      indien een gedraging als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op twee maanden.

    • c)

      indien een gedraging als zeer ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op drie maanden.

  • 3.

    Indien het feitelijk onmogelijk is om de verlaging over twee of drie maanden, als bedoeld in voorgaand lid, toe te passen, wordt ter vervanging daarvan de verlaging over één maand verdubbeld, danwel verdrievoudigd.

  • 4.

    Bij de toepassing van voorgaande leden dient artikel 9 van deze verordening in beschouwing te worden genomen.

  • 5.

    Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de bijzondere bijstand op de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:

    Indien er sprake is van omstandigheden waardoor er aanleiding is om toch bijzondere bijstand te verlenen wordt op individuele gronden in meer of mindere mate afgeweken van het percentage als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e. Uitdrukkelijk wordt hier gewezen op de mogelijkheden van de verstrekking in de vorm van een geldlening, als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub b van de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 6 Dringende redenen

Indien er dringende redenen aanwezig zijn kan worden afgezien van het toepassen van een verlaging als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB. Hiervan wordt de belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 7 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a) de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b) de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c) de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7, lid 4 WWB werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB;

    d) het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Hoofdstuk 5. Het besluit

Artikel 8 Besluit tot verlaging

Het besluit tot verlaging dient belanghebbende bij beschikking onverwijld na het constateren van de verwijtbare gedraging te worden toegezonden. Hierin dient in ieder geval te worden vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage van de verlaging, het bedrag van de verlaging en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub e is het vermelden van de duur van de verlaging niet van toepassing. Overigens dienen bij het besluit tot verlaging uitdrukkelijk de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur in acht te worden genomen.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De verlaging wordt, voor zover mogelijk, in principe opgelegd met ingang van de kalendermaand waarin de verwijtbare gedraging is geconstateerd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand.

  • 2.

    Indien de verlaging niet conform het eerste lid kan plaatsvinden wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand.

  • 3.

    Indien oplegging van de verlaging niet conform het eerste en het tweede lid kan plaatsvinden kan de verlaging met terugwerkende kracht met toepassing van artikel 54, lid 3, sub b WWB worden opgelegd, voor zover het verwijtbaar gedrag, dat tot de verlaging heeft geleid, in deze periode heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende bijstand. Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e van deze verordening.

Artikel 10 Cumulatie

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen, dan vindt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlagingen cumulatie plaats.

Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e van deze verordening.

Artikel 11 Heroverweging

Ter voldoening aan het gestelde in artikel 18, lid 3 van de WWB dient bij een verlaging, die met toepassing van artikel 5, lid 2, sub c van deze verordening op 3 maanden is vastgesteld, aan het einde van die termijn te worden vastgesteld of belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Indien dit niet het geval is, dan is artikel 4, lid 2 van deze verordening van toepassing.

Indien de verlaging plaatsvindt in het kader van recidive als bedoeld in artikel 4, lid 2 van deze verordening, vindt de heroverweging na maximaal 3 maanden na de ingangsdatum van de verlaging plaats, waarbij, indien belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld, alsnog besloten kan worden tot een nadere afstemming of het afzien van de verlaging. Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e van deze verordening.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 12 Uitvoering

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13 Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een algemene bijstandsuitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Artikel 14

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Afstemmingsbeleid WWB.

Artikel 17

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De Verordening Afstemmingsbeleid WWB en WIJ, vastgesteld op 17 juni 2010 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op
De Raad voornoemd,
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mr. R. van der Heide P. Adema

Toelichting Verordening Afstemmingsbeleid WWB

Algemeen

Vanaf 2012 is de Wet Werk en Bijstand (WWB) ingrijpend gewijzigd. Zo is de Wet Investeren in Jongeren, (WIJ), nog maar sedert oktober 2009 van kracht, al weer ingetrokken en is de materie weer in de WWB opgenomen.

Nog sterker dan voorheen ligt de nadruk op participatie met als hoogste doel het aanvaarden van werk. Om dit doel te bereiken is in de WWB een systeem van voorwaarden en rechten en plichten opgenomen.

Nieuw in de WWB 2012, vergeleken met de oorspronkelijke situatie, is de verplichting tot tegenprestatie. Dit behelst het uitvoeren van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Verder is een nieuwe verplichting opgenomen om mee te werken aan het opstellen, het uitvoeren en het evalueren van een zogenaamd “Plan van aanpak”. Een dergelijk plan van aanpak moet de uitwerking van de ondersteuning bevatten, alsmede de daaraan verbonden verplichtingen vermelden en aangeven wat de gevolgen zijn bij het niet nakomen van die verplichtingen. Overigens was het opstellen van een zogenaamd Re-integratieplan (te vergelijken met het Plan van aanpak) bij de organisaties al jaren gebruikelijk. En tenslotte wordt voor jongeren tot 27 jaar een nieuwe verplichting geïntroduceerd om zelf te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om onderwijs te volgen, waarop de Wet Studiefinanciering van toepassing zou kunnen zijn en om hierover documenten in te leveren.

Deze verplichtingen van de belanghebbenden als individu óf als lid van het “gezin” kunnen desnoods worden afgedwongen door de hoogte van de uitkering af te stemmen (het toepassen van een maatregel) op het getoonde besef van verantwoordelijkheid.

Bij het opnieuw beschouwen van deze verordening zijn aldus alle denkbare verwijtbare handelingen weer tegen het licht gehouden en zoveel mogelijk weer logisch gerangschikt in “zwaarte” van de gedraging in vier categorieën.

Wel is kritisch gekeken naar de omvang van de standaard-verlaging per categorie. Daarbij is de conclusie getrokken dat de uitwerking van de voorgaande verordening als redelijk mild zou kunnen worden opgevat, althans, als géén gebruik wordt gemaakt van de (voorgeschreven) individuele afstemming. In de dagelijkse praktijk lijkt deze individuele afstemming (verzwaring) onvoldoende aandacht te krijgen. Er van uitgaande dat in de nieuwe WWB veel meer het accent komt te liggen op uitstroom en een rechtmatige verstrekking betekent dit ook dat aan de daaraan verbonden verplichtingen veel meer gewicht wordt toegekend en dat schending daarvan ook daadkrachtiger moet worden aangepakt.Om deze reden verdient het aanbeveling om de standaard-maatregel voor de eerste drie categorieën te verhogen van 5% naar 10% (eerste categorie) van 10% naar 20% (tweede categorie) en van 20% naar 50% (derde categorie). Zoals het een goede verordening betaamd kan de verlaging dan via de individuele benadering en afstemming vervolgens eventueel neerwaarts worden bijgesteld.

De verordening kent de volgende hoofdstukken:

  • 1.

    Algemene bepalingen

  • 2.

    De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WWB

  • 3.

    De verlagingen in het kader van de WWB

  • 4.

    de voorbereiding van het besluit

  • 5.

    Het besluit

  • 6.

    Slotbepalingen

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, belangrijke begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a.de WWB:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b.de belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c.de bijstand:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de verlaging betrekking heeft op de volledige uitkering, dus inclusief toeslag en vakantie-uitkering. Hierbij wordt de bijzondere bijstand die in sommige situaties als aanvulling op de lage jongerennorm wordt verstrekt in dit verband ook tot "de bijstand" gerekend. In het kader van de langdurigheidstoeslag is eerder besloten hierop geen afstemmingen plaats te laten vinden. Verwijtbaar gedrag dat specifiek naar de langdurigheidstoeslag kan worden toegeschreven vertaalt zich zondermeer in het niet toekennen daarvan.

d.de bijzondere bijstand:

De bijzondere bijstand is apart benoemd. Hierdoor wordt bereikt dat ook hier een verlaging op kan worden toegepast als er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Overigens laat dit onverlet dat een aanvraag om bijzondere bijstand ook kan worden afgewezen als er geen sprake is van noodzakelijke kosten. Dit is bijvoorbeeld het geval als het kosten betreft die vermijdbaar waren geweest.

e.de participatie:

Door het opnemen van het begrip participatie met deze omschrijving wordt het belang benadrukt van een actieve deelname aan de maatschappij maar tevens dat het niet een vrijblijvendheid is.

f.de arbeidsinschakeling:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de arbeidsinschakeling zo ruim mogelijk wordt opgenomen.

g.de onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden:

Omdat schending van dit nieuw geïntroduceerde begrip, gebaseerd op een plicht tot “tegenprestatie”, een verlaging kan opleveren is het aan te bevelen deze omschrijving in de verordening op te nemen. Uit de omschrijving komt overigens naar voren dat het opdragen van onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden een bevoegdheid is van het college. Wanneer er geen “tegenprestatie” wordt verlangd, kan een belanghebbende vanzelfsprekend daar ook niet op worden afgerekend.

h.het plan van aanpak:

Door de introductie van dit begrip is het nodig in de verordening op te nemen wat er onder verstaan wordt. Vanzelfsprekend wordt een verwijzing naar de WWB gegeven.

i.uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

j.de verlaging:

Door deze omschrijving wordt duidelijk het onderscheid gemaakt tussen de verlaging op de bijstand op grond van de WWB en de inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

k.het college:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

l.de gemeenteraad:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

Dit artikel geeft aan dat de Verordening Afstemmingsbeleid de uitwerking is van de in artikel 8, lid 1, sub b WWB aan de gemeenteraden gegeven opdracht.

Artikel 3

Dit artikel is het product van een inventarisatie van alle verplichtingen die in de WWB zijn opgenomen, die zijn vertaald naar verwijtbare gedragingen, alsmede de in het gemeentelijk beleid opgenomen verwijtbare gedragingen inzake het ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. De aldus ontstane verzameling verwijtbare gedragingen is vervolgens zo logisch mogelijk in verschillende categorieën ondergebracht:

(eerste categorie)

"a. het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand (waaronder documenten waaruit de mogelijkheden tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs blijkt) hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"c. het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs" vloeit eveneens voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"d. het niet meewerken aan het in zijn naam doen van noodzakelijke betalingen" vloeit voort uit de verplichting om mee te werken aan noodzakelijk geachte doorbetalingen ex artikel 57 WWB.

"e. het niet meewerken aan schuldhulpverlening" vloeit voort uit de plicht om mee te werken aan alle inspanningen om financiële problemen op te lossen en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

(tweede categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van € 2.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"b. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB en is ook uitdrukkelijk van toepassing op alleenstaande ouders, van wie de ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9a van de WWB is ingetrokken als bedoeld in lid 5, sub d van artikel 9a van de WWB.

"c. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"d. het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"e. het niet ten behoeve van de kinderen (en zichzelf) verzoeken van alimentatie en er voor zorgen dat de inning tot uitvoer wordt gebracht" vloeit voort uit de verplichting om in voorkomende gevallen zelf alimentatie te eisen en via het LBIO voor inning te zorgen ex artikel 55 van de WWB.

"f. het zich niet houden aan de verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand" vloeit voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

"g. het zich niet houden aan de verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand" vloeit eveneens voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

"h. het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard" vloeit eveneens voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

(derde categorie)

"a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de participatie of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van € 4.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"c. het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling" vloeit eveneens voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB en is ook uitdrukkelijk van toepassing op alleenstaande ouders, van wie de ontheffing van de arbeidsplicht op grond van artikel 9a van de WWB is ingetrokken als bedoeld in lid 5, sub d van artikel 9a van de WWB.

"d. het niet of niet volledig een beroep doen op een voorliggende voorziening" vloeit voort uit de verplichting om de mogelijkheden van een voorliggende voorziening te onderzoeken en te benutten en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

"e. het vervreemden van vermogen" vloeit voort uit de plicht om zelf alles te doen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

“f. het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren” is op basis van artikel 18, lid 2 WWB een reden om een verlaging toe te passen. Er moet dan wel een direct verband bestaan tussen geweld en uitkering. Tevens moet een onderscheid worden gemaakt in instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) en frustratiegeweld (geweld uit onmacht, ontevredenheid en dergelijke). Het is duidelijk dat de verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Voorkomen moet worden dat het toepassen van een dergelijke verlaging vervolgens nog weer meer ongepast gedrag uitlokt.

(vierde categorie)

"a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het door eigen toedoen niet behouden van inkomsten uit of in verband met arbeid in dienstbetrekking" vloeit voort uit de plicht om zelf alles te doen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

"c. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB. Voorts wordt hiermee aangesloten bij de afspraak met het Openbaar Ministerie dat bij fraude die meer bedraagt dan € 10.000,00 netto aangifte plaatsvindt bij de Officier van Justitie.

(categorie bijzondere bijstand)

“a. het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid” vloeit rechtstreeks voort uit de omschrijving van artikel 18, lid 2 WWB. Het is een onmogelijke zaak om alle mogelijke gedragingen apart te benoemen.

Door de schending van de inlichtingenplicht in de eerste4 categorieën op te nemen, al naar gelang het benadelingsbedrag dat daarmee gemoeid is, wordt bereikt dat de ernst van de gedraging ook tot uitdrukking komt in de hoogte van de verlaging.

Naast de mogelijkheid om de uitkering in het kader van deze verordening te verlagen bij wijze van sanctionering, zijn uiteraard de mogelijkheden van opschorting (onder aanbieding van een hersteltermijn), herziening of intrekking van de uitkering zoals bedoeld in artikel 54 van de WWB onverkort van kracht.

Daarnaast blijft natuurlijk de mogelijkheid bestaan om in gevallen van bijstandsverlening als gevolg van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid, de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken zoals bedoeld in artikel 48 van de WWB.

Ter illustratie de twee volgende voorbeelden:

  • 1.

    Het niet tijdig verstrekken verstrekken van inlichtingen (waardoor teveel bijstand wordt verstrekt) kan zowel een verlaging (art 3, lid 2, sub b, lid 3, sub b of lid 4, sub c van de afstemmingsverordening) als een opschorting ex art 54 WWB, welke kan leiden tot beëindiging, opleveren.

  • 2.

    Het onverantwoord besteden van (over)vermogen kan zowel een verlaging (art 3, lid 3, sub e van de afstemmingsverordening) als een verdere verstrekking in de vorm van geldlening ex art 48 WWB opleveren.

Artikel 4

Dit artikel vormt de basis voor de vaststelling van de verlaging, onverlet de nadere afstemming van artikel 7. Het feit dat in de WWB 2012 extra gewicht wordt toegekend aan participatie en rechtmatigheid vertaalt zich in hogere standaard-sancties. In het tweede lid worden de gevolgen van recidive (herhaling van het verwijtbare gedrag) beschreven. Ten aanzien van verlagingen die op de bijzondere bijstand worden toegepast is deze recidivesystematiek niet van toepassing.

Artikel 5

Dit artikel is een nadere uitwerking van het individualiseringsbeginsel, dat ook voor het toepassen van verlagingen geldt. In lid 2 is ten aanzien van de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid een nadere aanwijzing gegeven. Het derde lid is een ontsnappingsclausule wanneer er sprake is van ontoereikend aantal maanden waarop een verlaging kan worden toegepast. In die situatie kan er voor worden gekozen de verlaging over de "beschikbare" maand te verdubbelen of te verdrievoudigen. Ook wordt in dit artikel uitdrukkelijk verwezen naar artikel 9 van deze verordening omdat voorkomen moet worden dat er verlagingen worden toegepast op maanden waarin geen sprake is geweest van verwijtbare gedragingen.

Artikel 6

Evenals het kunnen afstemmen van de verlaging, zoals bedoeld in artikel 7, dient in het kader van de individualisering tevens de mogelijkheid te worden ingebouwd om op grond van dringende redenen te kunnen afzien van het toepassen van een verlaging.

Artikel 7

Vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvoorbereiding is het goed om, alvorens de negatieve beschikking te versturen, belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tevens worden in dit artikel de gronden genoemd, op basis waarvan van het horen van belanghebbende kan worden afgezien.

Artikel 8

Het is in het kader van "Lik op stuk", maar evenzeer in het kader van de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, van belang dat belanghebbende zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de gevolgen van zijn verwijtbare handelen. Aangezien het hier gaat om een (hernieuwde) vaststelling van het recht op bijstand wordt een verlaging bij beschikking medegedeeld. Uiteraard dient het besluit en de daaruit voortvloeiende beschikking te voldoen aan de Algemene beginselen van Behoorlijk Bestuur.

Artikel 9

Bij het toepassen van verlagingen wordt het Lik op Stuk-principe toegepast. Dat betekent dat verlagingen, voor zover dat wettelijk mogelijk is, in principe worden toegepast op de maand waarin het verwijtbare handelen is geconstateerd. Indien dit op belemmeringen stuit wordt de verlaging toegepast op de daarop volgende maand. In het tweede lid is bepaald dat wanneer het voorgaande niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat de uitkering reeds is beëindigd, dit ook door middel van herziening (en terugvordering) van de uitkering kan worden bereikt. De beperking die hier geldt is dat er over de maanden waarin geen sprake was van verwijtbaar handelen ook geen verlaging mogelijk is.

Artikel 10

Dit artikel bepaalt dat een samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen er toe leidt dat de percentages van de verlagingen in principe bij elkaar worden opgeteld. Natuurlijk kan door gebruik te maken van artikel 5 een nadere afstemming plaatsvinden.

Artikel 11

In dit artikel wordt de zogenaamde heroverweging genoemd. Een dergelijke heroverweging zou tot gevolg kunnen hebben dat een besluit tot verlaging op grond van individuele omstandigheden of een gewijzigd gedrag van belanghebbende alsnog zou kunnen worden herzien in die zin dat de verlaging ongedaan wordt gemaakt. In de verordening is er echter voor gekozen om deze mogelijkheid niet nader in te vullen. De reden hiervoor is dat bij het besluit tot verlaging is geconstateerd dat het verwijtbare gedrag een feit is en daarbij de individuele omstandigheden reeds in de beoordeling zijn meegenomen. De gemeentelijke invulling op dit punt behelst veel meer een beoordeling van het gedrag in relatie tot het mogelijk moeten toepassen van recidive als bedoeld in artikel 4, lid 2.

Artikel 12

Artikel 7 van de WWB schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren. Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.

Artikel 13

Bij besluit B&W van 10 oktober 2008 is besloten om de uitvoering van de (aanvullende) algemene bijstandsverstrekking op grond van de WWB aan personen ouder dan 65 jaar met een onvolledig AOW-pensioen te mandateren aan de Sociale Verzekeringsbank. Deze bevoegdheid omvat ook het eventueel bij gelegenheid afstemmen van de uitkering als gevolg van verwijtbaar handelen. Omdat het inkomen van de uitkeringsgerechtigden in eerste instantie en veelal hoofdzakelijk uit een AOW-pensioen bestaat is hierbij het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing. De bepaling genoemd in dit artikel regelt formeel het van kracht worden van dit maatregelenbeleid.

Artikel 14

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.