Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening WWB

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Toeslagenverordening WWB

Gemeente Achtkarspelen

Toeslagenverordening WWB

Dienst Werk en Inkomen “De Wâlden

Januari 2013

Gemeente Achtkarspelen

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. @, met overneming van de daarin vermelde motieven,

gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub c en artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand,

besluit

vast te stellen:

de Toeslagenverordening WWB

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekening als in de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB.

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen.

    • d.

      de gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c WWB.

    • e.

      de woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1, sub j van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, lid 6 WWB.

    • f.

      de woonkosten: I. Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, zoals bedoeld in artikel 1, sub d van de Wet op de huurtoeslag;

      II. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de leeftijd waarop recht op AOW ontstaat. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten tot de hiervoor genoemde groep behoren.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB bedraagt: a. 20 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • b. 10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • c. 0 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. In dit verband worden echtparen of daarmee gelijkgestelden beschouwd als één ander.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een zelfstandig wonende alleenstaande van 21 of 22 jaar:

  • a. 10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • b. 5 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • c. 0 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 4. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een inwonende alleenstaande van 21 of 22 jaar te allen tijde 0 procent.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. verzorgingsbehoevenden die door de belanghebbende worden verzorgd. b. verzorgenden die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgen.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Verlaging norm gehuwden

  • 1. De verlaging, zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt: a. 10 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • b. 20 procent van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. In dit verband worden echtparen of daarmee gelijkgestelden beschouwd als één ander.

  • 3. Het vijfde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt het bedrag van maximaal de basishuur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende(n) geen woonkosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm tenminste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande.

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder.

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 7 Uitvoering

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Overgangsregeling

De belanghebbende die op 31 december 2012 algemene bijstand ontvangen naar de

norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder en die op grond van de

Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB en WIJ een hogere toeslag ontvangt

dan op basis van deze verordening geldt, danwel de belanghebbenden die

op 31 december 2012 algemene bijstand ontvangen naar de norm echtpaar waarop

op grond van de Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB en WIJ een minder

hoge verlaging van toepassing is dan op basis van deze verordening geldt,

blijft de hogere toeslag, danwel minder hoge verlaging bij ongewijzigde

omstandigheden behouden tot een nader, bij beschikking te bepalen, tijdstip doch tot uiterlijk 1 juli 2013.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2. De Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB en WIJ, vastgesteld op 6 september 2012 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op
De Raad voornoemd,
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mr. R. van der Heide P. Adema

Toelichting Toeslagenverordening WWB

Algemeen

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot de leeftijd, waarop recht bestaat op AOW ontstaat, die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot de leeftijd, waarop recht bestaat op AOW ontstaat die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • -

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;

  • -

    de woonsituatie;

  • -

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Toelichting per artikel

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm Het begrip "gehuwdennorm" wordt wel afzonderlijk genoemd, aangezien het van belang is te benadrukken dat het hier gaat om de norm voor gehuwden voor personen van 21 tot de leeftijd, waarop recht bestaat op AOW ontstaat als bedoeld in artikel 21, sub c WWB.

Lid 2 onderdeel e: woning Het begrip "woning" is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip "woonkosten" is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.

Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot de leeftijd, waarop recht bestaat op AOW ontstaat.

Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware "dubbel gekort" worden als ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening. Als in de woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk of geheel gedeeld kunnen worden. Om deze reden kan een toeslag 20, 10 of 0 procent bedragen. Dit is vastgelegd in artikel 3, lid 1, sub b en c.

Let wel: In artikel 25 van de WWB is vastgelegd dat kosten in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld kunnen worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Bij gehuwden of bij een gezamenlijke huishouding wordt ervan uitgegaan dat alle kosten gedeeld kunnen worden. Bij twee in één woning samenwonenden, die géén gezamenlijke huishouding vormen, kan dat niet worden gezegd. Dit vertaalt zich in de toekenning van een toeslag van 10 procent op de basisnorm, eventueel voor beide belanghebbenden. Echter, indien meer dan twee personen in één woning samenwonen, ook al bestaat tussen twee daarvan geen gezamenlijke huishouding, moet wel worden vastgesteld dat méér kosten kunnen worden gedeeld. Dit vertaalt zich in een toeslag van 0 procent. Toekenning van een toeslag aan elke afzonderlijke belanghebbende zou een onevenredig voordeel ten opzichte van de norm voor gehuwden betekenen, zeker omdat ook bij de norm voor gehuwden ook nog kortingen vanwege kostendeling toegepast kunnen worden.

Lid 2

Om te voorkomen dat huishoudens, bestaande uit echtparen of daarmee gelijkgestelden met inwonende kinderen met een WWB-uitkering in vergelijking met alleenstaande (ouders) met inwonende kinderen met een WWB-uitkering onevenredig zouden worden behandeld (het hanteren van het daadwerkelijk aantal inwonenden zou binnen het huishouden dan leiden tot een gelijke hoogte van de gezamenlijke uitkeringen bij echtparen en alleenstaande ouders) is bepaald dat echtparen en daarmee gelijkgestelden voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag moeten worden beschouwd als één ander.

Lid 3

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen in verband met de hoogte van het wettelijk minimumloon voor deze leeftijdscategorie, teneinde werkaanvaarding niet te ontmoedigen. Om deze reden is wordt de toeslag voor een zelfstandig wonende van 21 of 22 jaar afwijkend vastgesteld, te weten op 10 procent bij het niet kunnen delen van kosten met anderen, 5% procent bij het kunnen delen van kosten met één ander en 0 procent bij het kunnen delen van kosten met meer dan één ander.

Lid 4

Voor inwonenden van 21 en 22 jaar is in deze verordening er voor gekozen om de toeslag te allen tijde vast te stellen op 0 procent. De reden hiervoor is de combinatie van uitgebreidere mogelijkheden tot kostendeling in vergelijking met zelfstandig wonende alleenstaanden van 21 en 22 jaar én de hoogte van het wettelijk minimumloon voor deze groepen. De verwachting is dat deze groep hiermee voldoende gestimuleerd wordt om werk te aanvaarden.

Tevens wordt hiermee bereikt dat het bijstandsniveau nauwelijks hoger is dan het normbedrag voor levensonderhoud voor hoger onderwijs uit de studiefinanciering. Het is namelijk onwenselijk dat deze groep door het beëindigen van de studie en het instromen in de bijstand een behoorlijk hoger inkomen krijgt.

Overigens mag er vanuit worden gegaan dat het nieuwe artikel 13 WWB er voor zal zorgen dat weinig mensen van 18 tot 27 jaar nog in de bijstand zullen instromen, omdat deze groep als er nog scholingsmogelijkheden zijn, niet tot de WWB wordt toegelaten.

Lid 5

In het vijfde lid is geregeld dat zowel zorgbehoevenden (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Op basis van de uitgangspunten van de WWB moet onder een zorgbehoevende worden verstaan een hulphoevende die aanspraak zou kunnen maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daar om hem moverende redenen van af heeft gezien of op een wachtlijst is geplaatst. Op basis van jurisprudentie CRvB moet daarnaast onderzocht worden of een belanghebbende vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, daar hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen.

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

Lid 1

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening.

Ingeval in de woning van de gehuwden één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeltelijk of geheel gedeeld kunnen worden. Om deze reden kan de korting 10 of 20 procent bedragen.

Let wel: In artikel 26 van de WWB is vastgelegd dat kosten in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld kunnen worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Lid 2

Ook hier is bepaald dat echtparen of daarmee gelijkgestelden voor het al dan niet toepassen van een korting moeten worden beschouwd als één ander.

Lid 3 Artikel 4 lid 3 van deze verordening verwijst naar het bepaalde in artikel 3 lid 3 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het

niet aanhouden van een woning.

Geen woonkosten

In artikel 5 van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met het bedrag van maximaal de basishuur indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

  • -

    indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

  • -

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Door hier op deze manier mee om te gaan wordt bereikt dat, in analogie met jurisprudentie, zo zuiver mogelijk wordt afgestemd op de feitelijke situatie. Immers, het is zeer goed voorstelbaar dat er geen kosten van huur of kosten in verband met hypotheek zijn, maar dat anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Van lagere bestaanskosten als gevolg van het ontbreken van woonkosten kan sprake zijn:

  • -

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

  • -

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • -

    bij het niet aanhouden van een woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33, lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, lid 1 WWB.

Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. Het college zou de bijstand vervolgens op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door in de verordening geen gebruik te maken van de bevoegdheid om de toeslag voor schoolverlaters lager vast te stellen.

Artikel 7. Uitvoering

Artikel 7 WWB schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college van burgemeester en wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren.

Voorts heeft het college de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

Artikel 8. Overgangsregeling

Zoals te doen gebruikelijk wordt voor belanghebbenden, die er door deze verordening in inkomen op achteruit gaan, een overgangsregeling gehanteerd.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 10. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening