Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Afstemmingsbeleid IOAW

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Afstemmingsbeleid IOAW

Gemeente Achtkarspelen

Gemeente Kollumerland c.a.

Verordening Afstemmingsbeleid IOAW

Afdeling Werk, Inkomen en Zorg

Mei 2010

Gemeente Achtkarspelen en gemeente Kollumerland c.a.

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

en

de Raad van de gemeente Kollumerland c.a.;

gelet op het bepaalde in artikel 35, lid 1, sub b en artikel 20, lid 2 van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers

overwegende dat moet worden vastgesteld in welke gevallen de uitkering blijvend of tijdelijk moet worden geweigerd en voor voor welke gedragingen de uitkering wordt verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verlaging wordt bepaald;

besluiten

vast te stellen:

de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de IOAW: de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers;

  • b.

    de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met "hem";

  • c.

    de uitkering: het verschil tussen het inkomen en de voor belanghebbende vastgestelde grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW;

  • d.

    de arbeidsinschakeling: het totaal van activiteiten van reïntegratiebedrijven en gemeenten op het gebied van de arbeidstoeleiding en arbeidsinschakeling;

  • e.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen óf de gemeente Kollumerland c.a.;

  • f.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen óf de gemeente Kollumerland c.a..

Artikel 2 Toepasbaarheid

Bij het geheel of tijdelijk weigeren van de uitkering als bedoeld in artikel 20, lid 1 IOAW of het toepassen van een verlaging op de uitkering als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW worden de bepalingen van deze verordening in acht genomen.

Hoofdstuk 2. Gedragingen die leiden tot blijvend of tijdelijk weigeren van de uitkering en de afstemming naar de mate van verwijtbaarheid

Artikel 3 Gedragingen die leiden tot blijvend of tijdelijk weigeren van de uitkering

De gedragingen bedoeld in artikel 20, lid 1 van de IOAW worden als volgt onderscheiden:

  • 1.

    het krijgen van ontslag door eigen toedoen, waarbij belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt.

  • 2.

    het zelf nemen van ontslag, waarbij geconstateerd wordt dat voortzetting van de dienstbetrekking mogelijk was geweest en dat dit redelijkerwijs van belanghebbende had mogen worden gevergd.

  • 3.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 4.

    het verrichten van te weinig acties richting de arbeidsmarkt, waardoor door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid wordt verkregen.

Artikel 4 Afstemming naar de mate van verwijtbaarheid

Indien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als zeer ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de uitkering blijvend geweigerd.

Indien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de uitkering tijdelijk, voor de duur van maximaal 10 jaar geweigerd.

Indien een gedraging als bedoeld in artikel 3 als verwijtbaar wordt aangemerkt wordt is de uitkering tijdelijk, voor de duur van maximaal 5 jaar geweigerd.

Hoofdstuk 3. De categorieën van verwijtbare gedragingen

Artikel 5 Categorieën van verwijtbare gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Hoofdstuk

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

    • c.

      het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag van € 2.000,00 netto;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW;

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag van € 4.000,00 netto;

    • c.

      het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 4.

    4. vierde categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto.

Artikel 6 Zeer ernstige misdragingen

Zeer ernstige misdragingen jegens het college als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW dienen, afhankelijk van de ernst, in het kader van deze verordening te worden gezien als gedraging als bedoeld in artikel 5, lid 2, sub c van deze verordening.

Hoofdstuk 4. De verlagingen

Artikel 7 Hoogte van de verlaging

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de WWB wordt vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de uitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De periode van verlaging van de uitkering genoemd in het eerste lid en afgestemd met inachtneming van artikel 8 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie (recidive).

Artikel 8 Afstemming

  • 1. Bij de vaststelling van de verlaging wordt een beoordeling gemaakt van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2. Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de uitkering op de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:

    • a)

      indien een gedraging als verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op een maand.

    • b)

      indien een gedraging als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op twee maanden.

    • c)

      indien een gedraging als zeer ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op drie maanden.

  • 3. Indien het feitelijk onmogelijk is om de verlaging over twee of drie maanden, als bedoeld in voorgaand lid, toe te passen, wordt ter vervanging daarvan de verlaging over één maand verdubbeld, danwel verdrievoudigd.

  • 4. Bij de toepassing van voorgaande leden dient artikel 12 van deze verordening in beschouwing te worden genomen.

Artikel 9 Dringende redenen

Indien er dringende redenen aanwezig zijn kan worden afgezien van het toepassen van een verlaging als bedoeld in artikel 20, lid 2 van de IOAW. Hiervan wordt de belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 10 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a)

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b)

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c)

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 34, lid 3 IOAW werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13, lid 1 van de IOAW;

    • d)

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 11 Besluit tot verlaging

Het besluit tot verlaging dient belanghebbende bij beschikking onverwijld na het constateren van de verwijtbare gedraging te worden toegezonden. Hierin dient in ieder geval te worden vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage van de verlaging, het bedrag van de verlaging en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Overigens dienen hierbij de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur in acht te worden genomen.

Artikel 12 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De verlaging wordt, voor zover mogelijk, in principe opgelegd met ingang van de kalendermaand waarin de verwijtbare gedraging is geconstateerd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

  • 2.

    Indien de verlaging niet conform het eerste lid kan plaatsvinden wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

  • 3.

    Indien oplegging van de verlaging niet conform het eerste en het tweede lid kan plaatsvinden kan de verlaging met terugwerkende kracht met toepassing van artikel 17, lid 3 IOAW worden opgelegd, voor zover het verwijtbaar gedrag, dat tot de verlaging heeft geleid, in deze periode heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende uitkering.

Artikel 13 Cumulatie

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen, dan vindt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlagingen cumulatie plaats.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 14 Uitvoering

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 15

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Afstemmingsbeleid IOAW.

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op en de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Kollumerland c.a. op
De Raden voornoemd,
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mr. R. van der Heide T.J. van der Zwan
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mw. N.A Ynema B. Bilker

Toelichting Verordening Afstemmingsbeleid IOAW

Algemeen

Op 1 januari 2010 is de Wet tot Bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten in werking getreden. Door deze wet worden de financiële middelen ter uitvoering van de IOAW, de IOAZ de WWIK en de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemersuit het Bbz 2004 gebundeld met het I-deel uit de WWB.

Met deze bundeling van de financiële middelen wordt ook de gemeentelijke financiële verantwoordelijkheid voor de IOAW, de IOAZ, de WWIK en het Bbz 2004, voor zover het de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers betreft, gelijkgetrokken met de WWB. Dat houdt ook in dat de bestaande bevoegdheid tot het opleggen van boeten en maatregelen in de betreffende regelingen wordt vervangen door een bevoegdheid tot afstemmen op basis van een gemeentelijke afstemmingsverordening.

De gemeenteraad dient dan ook zelf een "afstemmingsverordening" dient vast te stellen. Aangezien onze gemeenten de WWIK niet uitvoeren en de zelfstandigenregelingen Bbz 2004 en de IOAZ voor ons door de gemeente Leeuwarden worden uitgevoerd, hoeft deze afstemmingsverordening alleen voor de IOAW te gelden.

Om te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden is bij het ontwerpen van de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW uitgegaan van de Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ en is hier zoveel mogelijk bij aangesloten. Omdat de IOAW echter een geheel andere regeling is dan de WWB en de WIJ (de IOAW is veel meer een werkloosheidsregeling met duidelijke WW-kenmerken, zoals bijvoorbeeld een begrip als “blijvende weigering”) is er ditmaal bewust voor gekozen een afzonderlijke verordening te maken en het beleid niet binnen de bestaande afstemmingsverordening te integreren.

Uiteraard kent de IOAW ook weer kenmerken van een minimum-regeling, waardoor de omschrijvingen van sommige gedragingen en de verlagingen die er aan gekoppeld zijn, zoveel mogelijk aansluiten bij diegenen uit het WWB- en WIJ-beleid.

En natuurlijk is, teneinde de kwaliteit van de besluiten tot verlaging van de uitkering te bevorderen, door de opneming van een afzonderlijk artikel aan de gemeente nog eens extra de verplichting opgelegd om de besluiten te laten voldoen aan de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers belangrijke, begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a.de IOAW:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b.de belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c.de uitkering:

Met deze omschrijving wordt aangesloten bij het begrip zoals dat in de IOAW naar voren komt.

d.de arbeidsinschakeling:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de arbeidsinschakeling zo ruim mogelijk wordt opgenomen. Hierdoor wordt eveneens bereikt dat de mogelijkheid wordt geschapen dat ook de gemaakte kosten in de breedste zin van het woord kunnen worden opgevat.

e.het college:

In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de colleges van Burgemeester en Wethouders van beide gemeenten bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van samenwerking, zoals die ten aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg bestaat.

f.de gemeenteraad:

In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de gemeenteraden van beide gemeenten bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van samenwerking, zoals die ten aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg bestaat.

Artikel 2

Dit artikel geeft aan dat de Verordening Afstemmingsbeleid IOAW de uitwerking is van de in artikel 35, lid 1, sub b aan de gemeenteraad gegeven opdracht.

Artikel 3

Dit artikel beschrijft de gedragingen zoals die voorkomen in het eerste lid van artikel 20 IOAW, te weten:

  • -

    het krijgen van ontslag door eigen toedoen, waarbij belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt;

  • -

    het zelf nemen van ontslag, terwijl de dienstbetrekking zonder problemen had kunnen voortduren;

  • -

    het niet aanvaarden van algemeen geacepteerde arbeid;

  • -

    het verrichten van te weinig acties richting arbeidsmarkt, waardoor door eigen toedoen geen algemeen geacccpeteerde arbeid wordt verkregen.

Hoewel uit dit artikellid niet blijkt dat de hieromschreven verwijtbare gedragingen in een gemeentelijke verordening nader moeten worden omschreven, blijkt uit artikel 35, lid 1, sub b IOAW dat dit wel degelijk de bedoeling is geweest van de wetgever. Vandaar dat in deze verordening een apart hoofdstuk aan deze, specifiek voor werkloosheidswetten geldende gedragingen is gewijd.

Artikel 4

Hoewel in de IOAW nergens een bepaling is opgenomen dat een op te leggen verlaging moet worden getoetst aan de mate van verwijtbaarheid lijkt dat vanwege het feit dat het opleggen van verlagingen een facultatieve bevoegdheid is van het college en het ook nog eens zo is dat er een afweging moet worden gemaakt of de weigering blijvend of tijdelijk moet zijn, lijkt het aangewezen om de verlagingsduur te koppelen aan de mate van verwijtbaarheid. Zoals gebruikelijk is een verdeling gemaakt in “zeer ernstig verwijtbaar, ernstig verwijtbaar en verwijtbaar”. De genoemde periodes waarover de verlaging kan gelden van respectievelijk “blijvend, maximaal 10 jaar of maximaal 5 jaar” zouden als fors kunnen overkomen, maar daarbij moet wel worden bedacht dat het recht op IOAW alleen kan bestaan als de belanghebbende tussen 50 en 65 jaar is. Een blijvende weigering houdt dus maximaal 15 jaar in en de tijdelijke weigering moet daarmee wel in verhouding staan. Daarnaast bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om de verlaging naar beneden bij te stellen, desnoods via artikel 14, lid 2 van deze verordening.

Artikel 5

In dit artikel is een inventarisatie van alle verplichtingen die in de IOAW opgenomen, die zijn vertaald naar verwijtbare gedragingen. Opvallend is dat de typische “ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid-gedragingen”, die wij kennen vanuit de WWB, ontbreken. Dit heeft te maken met het geheel andere karakter van de IOAW.

De aldus ontstane verzameling verwijtbare gedragingen is vervolgens zo logisch mogelijk in verschillende categorieën ondergebracht:

(eerste categorie)

"a. het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij UWV Werkbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW.

"c. het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs" vloeit voort uit de identificatieplicht ex artikel 13 van de IOAW.

(tweede categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag van € 2.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW.

"b. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW.

"c. het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW" vloeit voort uit de medewerkingplicht ex artikel 13 van de WWB.

(derde categorie)

"a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag van € 4.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW.

"c. het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling" vloeit eveneens voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 37 van de IOAW.

(vierde categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op uitkering hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering tot een bedrag tussen € 4.000,00 en

€ 10.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 13 van de IOAW. Voorts wordt hiermee aangesloten bij de afspraak met het Openbaar Ministerie dat bij fraude die meer bedraagt dan € 10.000,00 netto aangifte plaatsvindt bij de Officier van Justitie.

Gedragingen als “het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid” of “het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking” komen hier niet terug, aangezien voor dit soort gedragingen in artikel 3 van deze verordening een eigen verlagings-systematiek is opgenomen.

Artikel 6

Net als in de WWB is voor ook in de IOAW opgenomen dat het "zeer ernstig misdragen jegens het college" reden is voor het toepassen van een verlaging. Er moet dan wel een direct verband bestaan tussen geweld en uitkering. Omdat moet worden vastgesteld dat het een ondoenlijke zaak is om alle zeer ernstige misdragingen nader te omschrijven en dit bij de afdeling Werk, Inkomen en Zorg slechts zeer zelden plaatsvindt, is in dit artikel er voor gekozen om een incidenteel geval van een zeer ernstige misdraging op te vatten als een schending van de verplichting om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de IOAW (artikel 5, lid 2, sub c (tweede categorie)), welke gedraging met inachtneming van artikel 8 nog eens nader op de ernst van de gedraging kan worden afgestemd. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) en frustratiegeweld (geweld uit onmacht, ontevredenheid en dergelijke). Het is duidelijk dat de verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Voorkomen moet worden dat het toepassen van een dergelijke verlaging vervolgens nog weer meer ongepast gedrag uitlokt.

Artikel 7

Dit artikel vormt de basis voor de vaststelling van de verlaging, onverlet de nadere afstemming van artikel 8. In het tweede lid worden de gevolgen van recidive (herhaling van het verwijtbare gedrag) beschreven.

Artikel 8

Dit artikel is een nadere uitwerking van het individualiseringsbeginsel, dat ook voor het toepassen van verlagingen geldt. De tekst is overgenomen van de Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ. In lid 2 is ten aanzien van de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid een nadere aanwijzing gegeven. Het derde lid is een ontsnappingsclausule wanneer er sprake is van ontoereikend aantal maanden waarop een verlaging kan worden toegepast. In die situatie kan er voor worden gekozen de verlaging over de "beschikbare" maand te verdubbelen of te verdrievoudigen. Ook wordt in dit artikel uitdrukkelijk verwezen naar artikel 12 van deze verordening omdat voorkomen moet worden dat er verlagingen worden toegepast op maanden waarin geen sprake is geweest van verwijtbare gedragingen.

Artikel 9

Evenals het kunnen afstemmen van de verlaging, zoals bedoeld in artikel 8, dient in het kader van de individualisering tevens de mogelijkheid te worden ingebouwd om op grond van dringende redenen te kunnen afzien van het toepassen van een verlaging.

Artikel 10

Vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvoorbereiding is het goed om, alvorens de negatieve beschikking te versturen, belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tevens worden in dit artikel de gronden genoemd, op basis waarvan van het horen van belanghebbende kan worden afgezien.

Artikel 11

Het is in het kader van "Lik op stuk", maar evenzeer in het kader van de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, van belang dat belanghebbende zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de gevolgen van zijn verwijtbare handelen. Aangezien het hier gaat om een (hernieuwde) vaststelling van het recht op uitkering, wordt een verlaging bij beschikking medegedeeld. Uiteraard dient het besluit en de daaruit voortvloeiende beschikking te voldoen aan de Algemene beginselen van Behoorlijk Bestuur.

Artikel 12

Bij het toepassen van verlagingen wordt het Lik op Stuk-principe toegepast. Dat betekent dat verlagingen, voor zover dat wettelijk mogelijk is, in principe worden toegepast op de maand waarin het verwijtbare handelen is geconstateerd. Indien dit op belemmeringen stuit wordt de verlaging toegepast op de daarop volgende maand. In het derde lid is bepaald dat wanneer het voorgaande niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat de uitkering reeds is beëindigd, dit ook door middel van herziening (en terugvordering) van de uitkering kan worden bereikt. De beperking die hier geldt is dat er over de maanden waarin geen sprake was van verwijtbaar handelen ook geen verlaging mogelijk is.

Artikel 13

Dit artikel bepaalt dat een samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen er toe leidt dat de percentages van de verlagingen in principe bij elkaar worden opgeteld. Natuurlijk kan door gebruik te maken van artikel 8 een nadere afstemming plaatsvinden.

Artikel 14

De uitvoering van de IOAW berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren. Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.

Artikel 15

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.