Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ

Gemeente Achtkarspelen

Gemeente Kollumerland c.a.

Verordening afstemmingsbeleid WWB en WIJ

Afdeling Werk, Inkomen en Zorg

September 2009

Gemeente Achtkarspelen en gemeente Kollumerland c.a.

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

en

de Raad van de gemeente Kollumerland c.a.;

gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub b en artikel 18, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand en artikel 12, lid 1, sub b en artikel 41, lid 1 van de Wet Investeren in Jongeren,

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke gedragingen de bijstand/inkomensvoorziening wordt verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verlaging wordt bepaald;

besluiten

vast te stellen:

de Verordening Afstemmingsbeleid WWB en WIJ

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de WWB: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    de WIJ: de Wet Investeren in Jongeren;

  • c.

    de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met "hem";

  • d.

    de bijstand: de bijstandsnorm vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging als bedoeld in hoofdstuk3, paragraaf 3.2 en 3.3 WWB, alsmede de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB;

  • e.

    de inkomensvoorziening: de WIJ-norm, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging als bedoeld in hoofdstuk 4 WIJ;

  • f.

    de bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 35 WWB;

  • g.

    de arbeidsinschakeling: het totaal van activiteiten van reïntegratiebedrijven en gemeenten op het gebied van de arbeidstoeleiding en arbeidsinschakeling;

  • h.

    de verlaging: het lager vaststellen van de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 WWB, danwel het lager vaststellen van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, lid 1 WIJ;

  • i.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen óf de gemeente Kollumerland c.a.

  • j.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen óf de gemeente Kollumerland c.a.

Artikel 2 Toepasbaarheid

Bij het toepassen van:

  • -

    een verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, lid 2 WWB

  • -

    een verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 41, lid 1 WIJ worden de bepalingen van deze verordening in acht genomen.

Hoofdstuk 2. De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WWB

Artikel 3 Categorieën van verwijtbare gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Hoofdstuk

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • c.

      het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs;

    • d.

      het niet meewerken aan het in zijn naam doen van noodzakelijke betalingen;

    • e.

      het niet meewerken aan schuldhulpverlening.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van € 2.000,00 netto;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB;

    • d.

      het niet ten behoeve van de kinderen en zichzelf verzoeken van alimentatie en er voor zorgen dat de inning tot uitvoer wordt gebracht;

    • e.

      het zich niet houden aan de verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand;

    • f.

      het zich niet houden aan de verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand;

    • g.

      het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 2.000,00 en € 4.000,00 netto;

    • c.

      het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

    • d.

      het niet of niet volledig een beroep doen op een voorliggende voorziening;

    • e.

      het vervreemden van vermogen;

    • f.

      het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

    • c.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto.

  • 5.

    categorie bijzondere bijstand:

    • a.

      het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Hoofdstuk 3. De verlagingen in het kader van de WWB

Artikel 4 Hoogte van de verlaging

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB wordt vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

    • e.

      honderd procent van de bijstand bij gedragingen van de categorie bijzondere bijstand.

  • 2.

    De periode van verlaging van de bijstand genoemd in het eerste lid en afgestemd met inachtneming van artikel 7 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie (recidive). Dit lid is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in het eerste lid, onder e. van dit artikel.

Hoofdstuk 4. De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WIJ

Artikel 5 Categorieën van verwijtbare gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 44, lid 1 en artikel 45 van de WIJ worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Hoofdstuk

  • 1.

    eerste categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor het toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor het toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag van € 2.000,00 netto;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • c.

      het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor het toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag tussen € 2.000,00 en € 4.000,00 netto;

    • b.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met de door de belanghebbende te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • d.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • e.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

    • f.

      het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en zijn ambtenaren.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor het toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto.

    • b.

      het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en zijn ambtenaren als tegelijkertijd sprake is van een uitsluiting van een werkleeraanbod ex art 22 van de WIJ.

Hoofdstuk 5. De verlagingen in het kader van de WIJ

Artikel 6 Hoogte van de verlaging

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 41, lid 1 van de WIJ wordt vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de inkomensvoorziening gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de inkomensvoorziening gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de inkomensvoorziening gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de inkomensvoorziening gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. In het geval van artikel 5, lid 4, sub b van deze verordening wordt de duur van de verlaging in ieder geval vastgesteld op de duur van de uitsluiting van het werkleeraanbod.

  • 2. De periode van verlaging van de inkomensvoorziening genoemd in het eerste lid en afgestemd met inachtneming van artikel 7 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie (recidive).

Hoofdstuk 6. De voorbereiding van het besluit

Artikel 7 Afstemming

  • 1. Bij de vaststelling van de verlaging wordt een beoordeling gemaakt van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

  • 2. Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de algemene bijstand/inkomensvoorziening op de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:

    • a)

      indien een gedraging als verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op een maand.

    • b)

      indien een gedraging als ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op twee maanden.

    • c)

      indien een gedraging als zeer ernstig verwijtbaar wordt aangemerkt wordt de periode van verlaging vastgesteld op drie maanden.

  • 3. Indien het feitelijk onmogelijk is om de verlaging over twee of drie maanden, als bedoeld in voorgaand lid, toe te passen, wordt ter vervanging daarvan de verlaging over één maand verdubbeld, danwel verdrievoudigd.

  • 4. Bij de toepassing van voorgaande leden dient artikel 11 van deze verordening in beschouwing te worden genomen.

  • 5. Ten aanzien van de afstemming van de verlaging van de bijzondere bijstand op de mate van verwijtbaarheid geldt het volgende:

    Indien er sprake is van omstandigheden waardoor er aanleiding is om toch bijzondere bijstand te verlenen wordt op individuele gronden in meer of mindere mate afgeweken van het percentage als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e. Uitdrukkelijk wordt hier gewezen op de mogelijkheden van de verstrekking in de vorm van een geldlening, als bedoeld in artikel 48, lid 2, sub b van de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 8 Dringende redenen

Indien er dringende redenen aanwezig zijn kan worden afgezien van het toepassen van een verlaging als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de WWB, danwel artikel 41, lid 2 van de WIJ. Hiervan wordt de belanghebbende schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 9 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a) de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b) de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar

voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben

voorgedaan;

c) de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een

derde aan wie het college met toepassing van artikel 7, lid 5 WWB, danwel artikel

11, lid 4 van de WIJ werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde

termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, danwel

artikel 44 van de WIJ;

d) het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de

gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Hoofdstuk 7. Het besluit

Artikel 10 Besluit tot verlaging

Het besluit tot verlaging dient belanghebbende bij beschikking onverwijld na het constateren van de verwijtbare gedraging te worden toegezonden. Hierin dient in ieder geval te worden vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage van de verlaging, het bedrag van de verlaging en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub e is het vermelden van de duur van de verlaging niet van toepassing. Overigens dienen bij het besluit tot verlaging uitdrukkelijk de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur in acht te worden genomen.

Artikel 11 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De verlaging wordt, voor zover mogelijk, in principe opgelegd met ingang van de kalendermaand waarin de verwijtbare gedraging is geconstateerd. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand/inkomensvoorziening.

  • 2.

    Indien de verlaging niet conform het eerste lid kan plaatsvinden wordt de verlaging opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand/inkomensvoorziening.

  • 3.

    Indien oplegging van de verlaging niet conform het eerste en het tweede lid kan plaatsvinden kan de verlaging met terugwerkende kracht met toepassing van artikel 54, lid 3, sub b WWB, danwel artikel 40, lid 3 WIJ worden opgelegd, voor zover het verwijtbaar gedrag, dat tot de verlaging heeft geleid, in deze periode heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende bijstand/inkomensvoorziening. Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e.

Artikel 12 Cumulatie

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen, dan vindt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlagingen cumulatie plaats.

Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e.

Artikel 13 Heroverweging

Ter voldoening aan het gestelde in artikel 18, lid 3 van de WWB, danwel artikel 41, lid 3 van de WIJ dient bij een verlaging, die met toepassing van artikel 7, lid 2, sub c van deze verordening op 3 maanden is vastgesteld, aan het einde van die termijn te worden vastgesteld of belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Indien dit niet het geval is, dan is artikel 4, lid 2 van deze verordening van toepassing.

Indien de verlaging plaatsvindt in het kader van recidive als bedoeld in artikel 4, lid 2 van deze verordening, vindt de heroverweging na maximaal 3 maanden na de ingangsdatum van de verlaging plaats, waarbij, indien belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld, alsnog besloten kan worden tot een nadere afstemming of een afzien van de verlaging. Dit artikel is niet van toepassing op de verlaging als genoemd in artikel 4, lid 1, sub e.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 14 Uitvoering

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 15 Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregelinng van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een algemene bijstandsuitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Artikel 16

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Afstemmingsbeleid WWB en WIJ.

Artikel 17

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

  • 2.

    De Verordening Afstemmingsbeleid WWB, vastgesteld op 29 maart 2009 (Achtkarspelen) en 26 februari 2009 (Kollumerland c.a.), wordt gelijktijdig ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op en de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Kollumerland c.a. op
De Raden voornoemd,
de plv. Raadsgriffier, de Voorzitter,
mr. R. van der Heide T.J. van der Zwan
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mw. N. Ynema B. Bilker

Toelichting Verordening Afstemmingsbeleid WWB en WIJ

Algemeen

Sedert 1 januari 2004 is de Wet Werk en Bijstand (WWB) van kracht. Zoals de naam van deze wet al aangeeft ligt de nadruk op het met de cliënt zoeken naar werk, en zolang dat doel nog niet succesvol is bereikt kan inkomensondersteuning worden geboden. Om dit doel te bereiken is in de WWB een systeem van rechten en plichten opgenomen. De plichten van de cliënt kunnen desnoods worden afgedwongen door de hoogte van de uitkering af te stemmen (het toepassen van een maatregel) op het getoonde besef van verantwoordelijkheid. Inzake dit afstemmingsbeleid heeft de gemeenteraad indertijd een gemeentelijke verordening vastgesteld en nadien een enkele maal aangepast.

Met ingang van 1 oktober 2009 is er een nieuwe wet van kracht, de Wet Investeren in Jongeren (WIJ). Op basis van deze wet hebben jongeren van 16 tot 27 jaar, als zij niet (meer) werken of leren, recht op een werkleeraanbod, dat door de gemeente wordt aangeboden. Tegelijkertijd bestaat het recht op een bijstandsuitkering niet meer. Wanneer de jongere, bijvoorbeeld vanwege een handicap, niet kan werken of leren, bestaat er recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, mits hij of zij dan ouder is dan 18 jaar. Ook deze inkomensvoorziening kent rechten en plichten. De plichten kunnen ook hier desnoods worden afgedwongen door middel van afstemming van de hoogte van de inkomensvoorziening. In de WIJ is net als in de WWB bepaald dat de gemeenteraad ten aanzien hiervan een verordening moet vaststellen. Voor de goede orde: Ook ten aanzien van het werkleeraanbod gelden rechten en plichten, maar in dat opzicht is er geen afstemming, althans niet in financiële zin, mogelijk. Het werkleeraanbod, waar het in de WIJ voornamelijk om draait, blijft in deze verordening dan ook onbesproken.

Omdat de WIJ is afgeleid van de WWB is de afstemmingssystematiek nagenoeg gelijk, maar de verwijtbare gedragingen vertonen hier en daar wel verschillen. Desondanks is er voor gekozen een gecombineerde verordening te maken. Om het overzichtelijk te houden zijn voor de te onderscheiden verwijtbare gedragingen en de verlagingen die daarbij horen aparte hoofdstukken voor de WWB en de WIJ ingericht. Regels die voor beide wetten gelijk zijn, zoals nadere afstemming, recidive en heroverweging zijn gecombineerd weergegeven.

De verordening kent de volgende hoofdstukken:

  • 1.

    Algemene bepalingen

  • 2.

    De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WWB

  • 3.

    De verlagingen in het kader van de WWB

  • 4.

    De categorieën van verwijtbare gedragingen in het kader van de WIJ

  • 5.

    De verlagingen in het kader van de WIJ

  • 6.

    de voorbereiding van het besluit

  • 7.

    Het besluit

  • 8.

    Slotbepalingen

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand en de Wet Investeren in Jongeren belangrijke, begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a.de WWB:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b.de WIJ:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c.de belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

d.de bijstand:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de verlaging betrekking heeft op de volledige uitkering, dus inclusief toeslag en vakantie-uitkering. Hierbij wordt de bijzondere bijstand die in sommige situaties als aanvulling op de lage jongerennorm wordt verstrekt in dit verband wel "de bijstand" gerekend. Op de langdurigheidstoeslag is geen verlaging mogelijk.

e.de inkomensvoorziening:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de verlaging betrekking heeft op de volledige inkomensvoorziening, dus inclusief toeslag en vakantie-uitkering.

f.de bijzondere bijstand:

De bijzondere bijstand is apart benoemd. Hierdoor wordt bereikt dat ook hier een verlaging op kan worden toegepast als er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Overigens laat dit onverlet dat een aanvraag om bijzondere bijstand ook kan worden afgewezen als er geen sprake is van noodzakelijke kosten. Dit is bijvoorbeeld het geval als het kosten betreft die vermijdbaar waren geweest.

g.de arbeidsinschakeling:

Door deze omschrijving wordt bereikt dat de arbeidsinschakeling zo ruim mogelijk wordt opgenomen.

h.de verlaging:

Door deze omschrijving wordt duidelijk het onderscheid gemaakt tussen de verlaging op de bijstand op grond van de WWB en de inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

i.het college:

In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de colleges van Burgemeester en Wethouders van beide gemeenten bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van samenwerking, zoals die ten aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg bestaat.

j.de gemeenteraad:

In deze omschrijving worden uitdrukkelijk de gemeenteraden van beide gemeenten bedoeld. Dit is van belang gezien de vorm van samenwerking, zoals die ten aanzien van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg bestaat.

Artikel 2

Dit artikel geeft aan dat de Verordening Afstemmingsbeleid de uitwerking is van de in artikel 8, lid 1, sub b WWB en artikel 12, lid 1, sub b WIJ aan de gemeenteraad gegeven opdracht.

Artikel 3

Zoals reeds in de inleiding is gesteld is dit artikel het product van een inventarisatie van alle verplichtingen die in de WWB zijn opgenomen, die zijn vertaald naar verwijtbare gedragingen, alsmede de in het gemeentelijk beleid opgenomen verwijtbare gedragingen in het kader van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. De aldus ontstane verzameling verwijtbare gedragingen is vervolgens zo logisch mogelijk in verschillende categorieën ondergebracht:

(eerste categorie)

"a. het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"c. het niet verstrekken van een geldig identificatiebewijs" vloeit eveneens voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"d. het niet meewerken aan het in zijn naam doen van noodzakelijke betalingen" vloeit voort uit de verplichting om mee te werken aan noodzakelijk geachte doorbetalingen ex artikel 57 WWB.

"e. het niet meewerken aan schuldhulpverlening" vloeit voort uit de plicht om mee te werken aan alle inspanningen om financiële problemen op te lossen en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

(tweede categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van € 2.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"b. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"c. het niet verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"d. het niet ten behoeve van de kinderen (en zichzelf) verzoeken van alimentatie en er voor zorgen dat de inning tot uitvoer wordt gebracht" vloeit voort uit de verplichting om in voorkomende gevallen zelf alimentatie te eisen en via het LBIO voor inning te zorgen ex artikel 56 van de WWB.

"e. het zich niet houden aan de verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand" vloeit voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

"f. het zich niet houden aan de verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand" vloeit eveneens voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

"g. het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard" vloeit eveneens voort uit de mogelijkheid dergelijke aanvullende verplichtingen op te kunnen leggen ex artikel 55 WWB.

(derde categorie)

"a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag van € 4.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB.

"c. het geen gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling" vloeit eveneens voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"d. het niet of niet volledig een beroep doen op een voorliggende voorziening" vloeit voort uit de verplichting om de mogelijkheden van een voorliggende voorziening te onderzoeken en te benutten en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

"e. het vervreemden van vermogen" vloeit voort uit de plicht om zelf alles te doen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

“f. het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren” is een reden om een verlaging toe te passen. Er moet dan wel een direct verband bestaan tussen geweld en uitkering. Tevens moet een onderscheid worden gemaakt in instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) en frustratiegeweld (geweld uit onmacht, ontevredenheid en dergelijke). Het is duidelijk dat de verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Voorkomen moet worden dat het toepassen van een dergelijke verlaging vervolgens nog weer meer ongepast gedrag uitlokt.

(vierde categorie)

"a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 9 van de WWB.

"b. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking" vloeit voort uit de plicht om zelf alles te doen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en is een gemeentelijke invulling van het begrip "tekort schietend besef van verantwoordelijkheid" ex artikel 18 WWB.

"c. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de WWB. Voorts wordt hiermee aangesloten bij de afspraak met het Openbaar Ministerie dat bij fraude die meer bedraagt dan € 10.000,00 netto aangifte plaatsvindt bij de Officier van Justitie.

(categorie bijzondere bijstand)

“a. het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid” vloeit rechtstreeks voort uit de omschrijving van artikel 18, lid 2 WWB. Het is een onmogelijke zaak om alle mogelijke gedragingen apart te benoemen.

Door de schending van de inlichtingenplicht in de eerste 4 categorieën op te nemen, al naar gelang het benadelingsbedrag dat daarmee gemoeid is, wordt bereikt dat de ernst van de gedraging ook tot uitdrukking komt in de hoogte van de verlaging.

Naast de mogelijkheid om de uitkering in het kader van deze verordening te verlagen bij wijze van sanctionering, zijn uiteraard de mogelijkheden van opschorting (onder aanbieding van een hersteltermijn), herziening of intrekking van de uitkering zoals bedoeld in artikel 54 van de WWB onverkort van kracht.

Daarnaast blijft natuurlijk de mogelijkheid bestaan om in gevallen van bijstandsverlening als gevolg van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid, de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken zoals bedoeld in artikel 48 van de WWB.

Ter illustratie de twee volgende voorbeelden:

  • 1.

    Het niet tijdig verstrekken verstrekken van inlichtingen (waardoor teveel bijstand wordt verstrekt) kan zowel een verlaging (art 3, lid 2, sub b, lid 3, sub b of lid 4, sub c van de afstemmingsverordening) als een opschorting ex art 54 WWB, welke kan leiden tot beëindiging, opleveren.

  • 2.

    Het onverantwoord besteden van (over)vermogen kan zowel een verlaging (art 3, lid 3, sub e van de afstemmingsverordening) als een verdere verstrekking in de vorm van geldlening ex art 48 WWB opleveren.

Artikel 4

Dit artikel vormt de basis voor de vaststelling van de verlaging, onverlet de nadere afstemming van artikel 7. In het tweede lid worden de gevolgen van recidive (herhaling van het verwijtbare gedrag) beschreven. Ten aanzien van verlagingen die op de bijzondere bijstand worden toegepast is deze recidivesystematiek niet van toepassing.

Artikel 5

Zoals reeds in de inleiding is gesteld is dit artikel het product van een inventarisatie van alle verplichtingen die in de WIJ zijn opgenomen. De aldus ontstane verzameling verwijtbare gedragingen is vervolgens zo logisch mogelijk in verschillende categorieën ondergebracht:

(eerste categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand hetgeen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 44 van de WIJ.

(tweede categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag van

€ 2.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 44 van de WIJ.

"b. het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

“c. het zich niet houden aan de verplichtingen om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard" vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

(derde categorie)

"a. het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag tussen € 2.000,00 en € 4.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 44 van de WIJ.

“b. het stellen van onredelijke eisen in verband met de door de belanghebbende te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren” vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

"c. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid” vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

“d. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling” vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

“e. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten” vloeit voort uit de plicht tot arbeidsinschakeling ex artikel 45 van de WIJ.

“f.het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren” is een reden om een verlaging toe te passen en vloeit voort uit artikel 41, lid 1 WIJ. Er moet dan wel een direct verband bestaan tussen geweld en inkomensvoorziening. Tevens moet een onderscheid worden gemaakt in instrumenteel geweld (geweld om een bepaald doel te bereiken) en frustratiegeweld (geweld uit onmacht, ontevredenheid en dergelijke). Het is duidelijk dat de verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Voorkomen moet worden dat het toepassen van een dergelijke verlaging vervolgens nog weer meer ongepast gedrag uitlokt.

(vierde categorie)

"a.het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op de inkomensvoorziening hetgeen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening tot een bedrag tussen € 4.000,00 en € 10.000,00 netto" vloeit voort uit de inlichtingenplicht ex artikel 44 van de WIJ. Voorts wordt hiermee aangesloten bij de afspraak met het Openbaar Ministerie dat bij fraude die meer bedraagt dan € 10.000,00 netto aangifte plaatsvindt bij de Officier van Justitie.

“b. het zich zeer ernstig misdragen jegens het college of zijn ambtenaren als tegelijkertijd sprake is van een uitsluiting van een werkleeraanbod” vloeit voort uit artikel 41, lid 1 WIJ en is een aanvulling op het verwijtbare handelen uit de derde categorie. De vermelding is in het leven geroepen om te voorkomen dat er ten onrechte inkomensvoorziening zou worden betaald, terwijl daar geen recht op zou bestaan. Immers, de (aanvullende) inkomensvoorziening is alleen van kracht als ook het werkleeraanbod wordt gevolgd. Als de belanghebbende na de in artikel 22 WIJ bedoelde heroverweging definitief wordt uitgesloten van het werkleeraanbod bestaat op basis daarvan geen recht op inkomensvoorziening.

Door de schending van de inlichtingenplicht in 4 categorieën op te nemen, al naar gelang het benadelingsbedrag dat daarmee gemoeid is, wordt bereikt dat de ernst van de gedraging ook tot uitdrukking komt in de hoogte van de verlaging.

Naast de mogelijkheid om de uitkering in het kader van deze verordening te verlagen bij wijze van sanctionering, zijn uiteraard de mogelijkheden van opschorting (onder aanbieding van een hersteltermijn), herziening of intrekking van de inkomensvoorziening zoals bedoeld in artikel 40 van de WIJ onverkort van kracht.

Artikel 6

Dit artikel vormt de basis voor de vaststelling van de verlaging, onverlet de nadere afstemming van artikel 7. In het tweede lid worden de gevolgen van recidive (herhaling van het verwijtbare gedrag) beschreven.

Artikel 7

Dit artikel is een nadere uitwerking van het individualiseringsbeginsel, dat ook voor het toepassen van verlagingen geldt. In lid 2 is ten aanzien van de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid een nadere aanwijzing gegeven. Het derde lid is een ontsnappingsclausule wanneer er sprake is van ontoereikend aantal maanden waarop een verlaging kan worden toegepast. In die situatie kan er voor worden gekozen de verlaging over de "beschikbare" maand te verdubbelen of te verdrievoudigen. Ook wordt in dit artikel uitdrukkelijk verwezen naar artikel 11 van deze verordening omdat voorkomen moet worden dat er verlagingen worden toegepast op maanden waarin geen sprake is geweest van verwijtbare gedragingen.

Artikel 8

Evenals het kunnen afstemmen van de verlaging, zoals bedoeld in artikel 7, dient in het kader van de individualisering tevens de mogelijkheid te worden ingebouwd om op grond van dringende redenen te kunnen afzien van het toepassen van een verlaging.

Artikel 9

Vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvoorbereiding is het goed om, alvorens de negatieve beschikking te versturen, belanghebbende in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen. Tevens worden in dit artikel de gronden genoemd, op basis waarvan van het horen van belanghebbende kan worden afgezien.

Artikel 10

Het is in het kader van "Lik op stuk", maar evenzeer in het kader van de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur, van belang dat belanghebbende zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de gevolgen van zijn verwijtbare handelen. Aangezien het hier gaat om een (hernieuwde) vaststelling van het recht op bijstand, danwel inkomensvoorziening, wordt een verlaging bij beschikking medegedeeld. Uiteraard dient het besluit en de daaruit voortvloeiende beschikking te voldoen aan de Algemene beginselen van Behoorlijk Bestuur.

Artikel 11

Bij het toepassen van verlagingen wordt het Lik op Stuk-principe toegepast. Dat betekent dat verlagingen, voor zover dat wettelijk mogelijk is, in principe worden toegepast op de maand waarin het verwijtbare handelen is geconstateerd. Indien dit op belemmeringen stuit wordt de verlaging toegepast op de daarop volgende maand. In het tweede lid is bepaald dat wanneer het voorgaande niet mogelijk is, bijvoorbeeld doordat de uitkering reeds is beëindigd, dit ook door middel van herziening (en terugvordering) van de uitkering kan worden bereikt. De beperking die hier geldt is dat er over de maanden waarin geen sprake was van verwijtbaar handelen ook geen verlaging mogelijk is.

Artikel 12

Dit artikel bepaalt dat een samenloop van verschillende verwijtbare gedragingen er toe leidt dat de percentages van de verlagingen in principe bij elkaar worden opgeteld. Natuurlijk kan door gebruik te maken van artikel 7 een nadere afstemming plaatsvinden.

Artikel 13

In dit artikel wordt de zogenaamde heroverweging genoemd. Een dergelijke heroverweging zou tot gevolg kunnen hebben dat een besluit tot verlaging op grond van individuele omstandigheden of een gewijzigd gedrag van belanghebbende alsnog zou kunnen worden herzien in die zin dat de verlaging ongedaan wordt gemaakt. In de verordening is er echter voor gekozen om deze mogelijkheid niet nader in te vullen. De reden hiervoor is dat bij het besluit tot verlaging is geconstateerd dat het verwijtbare gedrag een feit is en daarbij de individuele omstandigheden reeds in de beoordeling zijn meegenomen. De gemeentelijke invulling op dit punt behelst veel meer een beoordeling van het gedrag in relatie tot het mogelijk moeten toepassen van recidive als bedoeld in artikel 4, lid 2 en artikel 6, lid 2.

Artikel 14

Artikel 7 van de WWB en artikel 11 van de WIJ schrijven voor dat de uitvoering van de wet berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren. Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.

Artikel 15

Bij besluit B&W van 10 oktober 2008 is besloten om de uitvoering van de (aanvullende) algemene bijstandsverstrekking op grond van de WWB aan personen ouder dan 65 jaar met een onvolledig AOW-pensioen te mandateren aan de Sociale Verzekeringsbank. Deze bevoegdheid omvat ook het eventueel bij gelegenheid afstemmen van de uitkering als gevolg van verwijtbaar handelen. Omdat het inkomen van de uitkeringsgerechtigden in eerste instantie en veelal hoofdzakelijk uit een AOW-pensioen bestaat is hierbij het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing. De bepaling genoemd in dit artikel regelt formeel het van kracht worden van dit maatregelenbeleid.

Artikel 16

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.