Regeling vervallen per 01-01-2016

Maatschappelijke participatieregeling

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Maatschappelijke participatieregeling

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Gemeente Achtkarspelen

Verordening Maatschappelijke Participatieregeling 2015

Gemeente Achtkarspelen

Januari 2015

Gemeente Achtkarspelen

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

gelet op het bepaalde in artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet,

overwegende dat het wenselijk is financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten te verminderen of zoveel mogelijk op te heffen, met name voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen;

besluit

vast te stellen:

de verordening Maatschappelijke Participatieregeling 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de PW: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met “hij” en “hem” en welke in de categorie aanduiding in artikel 2 nader is omschreven;

  • c.

    de maatschappelijke participatie: het zo mogelijk in groepsverband deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard met als doel sociale uitsluiting tegen te gaan, zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • d.

    de tegemoetkoming: de bijdrage die op grond van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

  • e.

    Leergeld: de landelijke organisatie die met behulp van vrijwilligers binnen lokale vestigingen verstrekkingen in natura op het gebied van onderwijs, sport, cultuur en welzijn geeft ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar uit gezinnen met een laag inkomen met het doel kinderen te kunnen laten meedoen;

  • f.

    Jeugdsportfonds: de landelijke organisatie die sportkansen geeft aan kinderen van 4 tot 18 jaar die leven in gezinnen waar niet voldoende geld aanwezig is om lid te worden van een sportvereniging. Voor die kinderen betaalt Jeugdsportfonds de contributie en in bepaalde gevallen de sportattributen.

  • g.

    Jeugdcultuurfonds: de landelijke organisatie die zich ten doel stelt om financiële drempels weg te halen waardoor kinderen in achterstandsposities de kans krijgen om mee te doen door middel van actieve kunstbeoefening.

  • h.

    het toetsinkomen: een inkomen als bedoeld in artikel 31 en 32 van de PW, alsmede een uitkering voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub b van de PW, dat over de voorgaande onafgebroken drie jaar voor de peildatum niet meer heeft bedragen dan 130% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de PW voor de belanghebbende als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening. Voor de belanghebbende als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening geldt een inkomensgrens van 120% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm als bedoeld in paragraaf 3.2 en 3.3 van de PW.

Voor de beoordeling van het inkomen in het kader van artikel 32 PW is onderdeel b van het eerste lid van dat artikel niet van toepassing;

i.het vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de PW;

j. de peildatum: de eerste van de maand waarin de aanvraag in ingediend;

  • k.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen;

  • l.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen.

Artikel 2 Categorieën

Voor belanghebbenden aan, of ten behoeve van wie een tegemoetkoming voor deelname maatschappelijke participatie kan worden verleend geldt een categorie-aanduiding. De categorieën worden aangeduid als:

  • a.

    de persoon ouder dan 18 jaar met hun eventuele kinderen jonger dan 4 jaar en;

  • b.

    het ten laste komende kind van 4 tot 18 jaar dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt.

Artikel 3Maatschappelijke participatie

  • 1.

    Onder kosten van maatschappelijke participatie worden in ieder geval verstaan de in Nederland gemaakte of te maken kosten van:

    • a.

      lidmaatschap van verenigingen op het gebied van sport, cultuur of ontspanning, alsmede bijkomende kosten die direct verband houden met dit lidmaatschap;

    • b.

      lidmaatschap van een volkstuinvereniging, alsmede bijkomende kosten die

direct verband houden met dit lidmaatschap; c. internetabonnement, abonnement krant of kabel TV;

  • d.

    lidmaatschap van een ouderenvereniging;

  • e.

    bijdrage peuterspeelzaal;

  • f.

    abonnement bibliotheek;

  • g.

    muzieklessen en huur van een muziekinstrument;

  • h.

    zwembadbezoek;

  • i.

    museumbezoek;

  • j.

    volgen van cursussen, niet zijnde beroepsgerichte cursussen;

  • k.

    overige kosten welke naar het oordeel van het college bijdragen aan

    maatschappelijke participatie.

    • 2.

      Bij een eventueel verlenen van individuele bijzondere bijstand voor deze kosten houdt het college rekening met de ontvangen tegemoetkoming voor deze kosten.

Hoofdstuk 2. Personen ouder dan 18 jaar met hun eventuele kinderen tot 4 jaar

Artikel 4 Tegemoetkoming kosten maatschappelijke participatie

Het college verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een belanghebbende van 18

jaar en ouder voor de kosten van maatschappelijke participatie die hij ten behoeve van

zichzelf en/of zijn ten laste komend kind jonger dan 4 jaar maakt of wil maken.

Hoofdstuk 3. Het ten laste komende kind van 4 tot 18 jaar dat onderwijs of eenberoepsopleiding volgt

Artikel 5Tegemoetkoming via Leergeld (in samenwerking met Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds)1. Het college draagt de verstrekkingen van tegemoetkomingen ten behoeve van ten laste komende kinderen van 4 tot 18 jaar, die onderwijs of een beroepsopleiding volgen, over aan Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds die door middel van in natura verstrekkingen activiteiten voor kinderen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur of welzijn mogelijk maken.

  • 2.

    Leergeld treedt op als intermediair voor het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en kan aanvragen naar deze fondsen doorsturen, wanneer het om sport of cultuur gaat.

  • 3.

    Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds kunnen aanvragen doorsturen naar Leergeld, wanneer deze aanvragen niet passen binnen de doelstellingen van deze fondsen.

  • 4.

    Toetsing aan de toelatingscriteria gebeurt door Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds. 5. Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds werken samen volgens een samenwerkingsovereenkomst.

Hoofdstuk 4. Aanvraag en onderzoek, hoogte van de tegemoetkoming, betaling

en terugvordering

Artikel 6 Aanvraag en onderzoek

  • 1.

    De aanvraag voor een tegemoetkoming Maatschappelijke Participatie voor personen van 18 jaar en ouder als bedoeld in Hoofdstuk 2 wordt schriftelijk ingediend. Indien belanghebbende telefonisch aanvraagt, wordt de aanvraag op schrift gesteld.

  • 2.

    Een aanvraag kan eenmaal per jaar worden ingediend.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een ander inkomen heeft dan een bijstandsuitkering moeten door hem bewijsstukken van het inkomen en het vermogen worden overgelegd.

  • 4.

    Het college kan de belanghebbende vragen aanvullende bewijsstukken te overleggen.

  • 5.

    De aanvraag ten behoeve van het ten laste komende kind van 4 tot 18 jaar dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in Hoofdstuk 3 moet gebeuren via de website www.leergeld.nl, danwel via een intermediair, wanneer de aanvraag direct bij het Jeugdsportfonds of het Jeugdcultuurfonds wordt ingediend.

Artikel 7Hoogte van de tegemoetkoming

1.De tegemoetkoming voor een belanghebbende van 18 jaar of ouder als bedoeld in Hoofdstuk 2 bedraagt per kalenderjaar:

€ 93,00 (prijspeil 1-1-2015).

2.De in het eerste lid genoemde bedragen worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande kalenderjaar, afgerond naar boven op hele euro’s.

Artikel 8 Betaling

  • 1.

    Betaling van de tegemoetkoming vindt plaats op een bankrekening ten name van de belanghebbende.

  • 2.

    Betaling van de tegemoetkoming vindt zo snel mogelijk na de toekenning van de tegemoetkoming plaats.

  • 3.

    Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de tegemoetkoming kan het college de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk aan derden of in natura betalen. Het college kan de tegemoetkoming ook op verzoek van de belanghebbenden geheel of gedeeltelijk aan derden betalen.

Artikel 9 Verantwoording en terugvordering

  • 1.

    Het college kan de belanghebbende na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Hij dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college te overleggen.

  • 2.

    Als de belanghebbende de besteding van de ontvangen tegemoetkoming naar het oordeel van het college niet of niet volledig aantoont kan het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terugvorderen. Hierbij zijn de bepalingen van paragraaf 6.4 van de Wet Werk en Bijstand van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5.Slotbepalingen

Artikel 10 Uitvoering en bevoegdheid college

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11 Citeertitel

Deze Verordening kan worden aangehaald als: Verordening Maatschappelijke Participatieregeling 2015.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    De Verordening Maatschappelijke Participatieregeling, van kracht vanaf 1 januari 2014, wordt gelijktijdig ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 26 maart 2015.

De griffier,

mr. R. van der Heide

De voorzitter,

G.Gerbrandy

Toelichting Verordening Maatschappelijke Participatieregeling 2015

Algemeen

Sinds januari 2012 bestaat een Maatschappelijke Participatieregeling als vervolg op de oorspronkelijke Lauwerspas. De regeling stelt mensen van 18 jaar en ouder met een minimuminkomen door middel van een jaarlijkse bijdrage in staat om mee te kunnen doen aan activiteiten die liggen op het gebied van sport, cultuur, sociale activiteiten en educatie.

Voor het vastleggen van het beleid hieromtrent is gekozen voor de wettelijke basis uit de Gemeentewet, te weten artikel 108, die gemeenten de bevoegdheid geeft om regels te stellen en artikel 149, waarin gemeenten de bevoegheid krijgen om regels in verordeningen vast te stellen.

Met het verdwijnen van de mogelijkheid van categoriale bijzondere bijstandsverstrekking ten behoeve van schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar en de verordeningsplicht daaromtrent moet nu ook deze groep onder het gemeentelijk minimabeleid op grond van de artikel 108 van de Gemeentewet worden gebracht. Hiermee is het onderscheid in financiering van de twee doelgroepen verdwenen.

De groep schoolgaande kinderen van 4 tot 18 jaar worden, net als voorheen, bediend door Leergeld. Nieuw per 1 januari 2015 is echter de aansluiting met het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds ten behoeve van deze groep.

Leergeld heeft als missie het voorkomen van sociale uitsluiting van kinderen uit gezinnen met minimale financiële middelen. Leergeld biedt kansen aan kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar om te kunnen deelnemen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten. Hierdoor kunnen deze kinderen hun sociale vaardigheden en kennis zo optimaal mogelijk ontwikkelen en later als volwassenen volwaardig participeren in de samenleving. Door deze kinderen niet buiten te sluiten, wordt bovendien voorkomen dat de maatschappij er later duur "leergeld" voor gaat betalen. Het motto van Leergeld is: Alle kinderen mogen meedoen, want nu meedoen is straks meetellen. Doordat Stichting Leergeld ook andere financieringsbronnen weet aan te boren, zijn over het algemeen hogere vergoedingen mogelijk, terwijl daarnaast sprake is van een meer gerichte aanpak. Voorts geeft Stichting Leergeld geen geld maar doet het de verstrekkingen in natura, waardoor het 100% zeker is dat de verstrekking bij het desbetreffende kind terecht komt.

Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds hebben soortgelijke doelstellingen, zij het dat deze zich met name richten op sport en cultuur. De 3 fondsen zullen op basis van een samenwerkingsovereenkomst intensief samenwerken, waardoor de fondsen zich onderling versterken, met als doel een nog betere bediening van kinderen van 4 tot 18 jaar

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Participatiewet, belangrijke begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a.de PW:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b.de belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c.de maatschappelijke participatie:

In deze beschrijving is aangegeven wat wettelijk gezien onder dit begrip mag vallen.

d.de tegemoetkoming:

Duidelijk is aangegeven dat tegemoetkomingen in geld alleen plaatsvinden ten aanzien van de doelgroep genoemd onder Hoofdstuk 2. Ten aanzien van de doelgroep als bedoeld in Hoofdstuk 3 zijn immers slechts verstrekkingen in natura mogelijk.

e.Leergeld:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

f.Jeugdsportfonds:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

g.Jeugdcultuurfonds:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

h.het toetsinkomen:

Voor deze omschrijving is gekozen om duidelijk aan te geven dat belanghebbenden ook met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet in aanmerking kunnen komen. Wel is voor belanghebbenden als bedoel in Hoofdstuk 2 ingebouwd dat dit inkomen in ieder geval enige tijd (3 jaar direct voorafgaand aan de peildatum) beneden 130% van het toepasselijke normbedrag moet hebben gelegen. De reden hiervoor is dat er wel gesproken moet kunnen worden van burgers die als gevolg van een laag inkomen in hun maatschappelijke participatie worden bedreigd. Van iemand die vorige maand werkloos is geworden en sedertdien een laag inkomen heeft (en wellicht zelfs beschikt over enige reserves) kan niet worden gezegd dat er al sprake is van het gevaar van sociale uitsluiting, etc. Overigens geldt deze toets niet voor de verstrekkingen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur of welzijn die Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar verzorgt. Genoemde instellingen maken eigen afwegingen en gaan uit van 120% van het toepasselijke normbedrag.

i.het vermogen:

Deze omschrijving is opgenomen om aan te geven dat het wenselijk is om bij de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming ook het vermogen in ogenschouw te nemen. Anders zou het kunnen dat een vermogend iemand, met toevallig een laag inkomen, recht zou hebben op een tegemoetkoming.

Overigens geldt deze toets niet voor de verstrekkingen op het gebied van onderwijs, sport, cultuur of welzijn die Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar verzorgt. Genoemde instellingen maken eigen afwegingen.

j. de peildatum:

Deze omschrijving moet worden gezien in relatie tot het gestelde bij het toetsinkomen.

k.het college:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

l.de gemeenteraad:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

De categorie-indeling is gebaseerd op de doelgroepen die met deze verordening moeten worden bediend. Hier wordt het onderscheid gemaakt in enerzijds burgers van 18 jaar en ouder en kinderen van 4 tot 18 jaar.

Artikel 3

Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken.

In dit artikel staan de kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage. Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden. Er is gekozen voor een algemene beschrijving van de kosten. Op deze wijze wordt de discussie of bepaalde kosten wel of niet uit de tegemoetkoming voldaan kunnen worden zoveel mogelijk beperkt. De ontvangers van de tegemoetkoming hebben hierdoor een zekere vrijheid in de besteding van de tegemoetkoming waarbij dit tevens leidt tot lagere uitvoeringskosten voor de gemeente.

Het volgen van beroepsgerichte cursussen worden niet vergoed op basis van de regeling maatschappelijke activiteiten. Als er een noodzaak is voor het volgen van een beroepsgerichte cursus kan immers een beroep worden gedaan op het Participatiebudget. Dit geldt zowel voor niet-uitkeringsgerechtigden als voor uitkeringsgerechtigden. Daarom kan alleen een vergoeding worden verstrekt voor niet beroepsgerichte cursussen, zoals hobby-cursussen.

Artikel 4

Uit deze omschrijving wordt nogmaals duidelijk wie rechthebbenden kunnen zijn voor een financiële tegemoetkoming in het kader van de maatschappelijke participatie.

Artikel 5

Dit artikel beschrijft de doelgroep die wordt bediend door Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds.

Artikel 6

Een aanvraag kan eenmaal per jaar schriftelijk worden ingediend.

Bij de aanvraag hoeft de belanghebbende, als hij geen bijstandsuitkering van de gemeente ontvangt, zich in principe alleen te identificeren en bewijsstukken van zijn gezinsinkomen over te leggen. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt. In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.

Aanvragen ten behoeve van kinderen van 4 tot 18 jaar worden rechtstreeks bij Leergeld, of eventueel bij Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds ingediend.

Artikel 7

In dit artikel ligt de hoogte van de verstrekking vast.

De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande jaar zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt bekendgemaakt.

Artikel 8

De tegemoetkoming wordt ineens uitbetaald.

Artikel 9

Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft, namelijk maatschappelijke participatie van zichzelf en zijn gezinsleden. Het college gaat uit van vertrouwen, maar controleert na afloop van het kalenderjaar steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen overleggen. Het college bepaalt de omvang van deze steekproef.

Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen vordert het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terug.

Artikel 10

De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. De verordening kent een hardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze verordening kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de verordening niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden.

Artikel 11

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.