Regeling vervallen per 04-07-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Achtkarspelen 2018)

Geldend van 01-01-2020 t/m 03-07-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Achtkarspelen 2018)

(zoals laatst gewijzigd bij raadsbesluit op 12 december 2019)

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Achtkarspelen 2017;

    • c.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk besluit);

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders;

    • e.

      melding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

    • f.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Achtkarspelen;

    • g.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • h.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • i.

      maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en beschermd wonen en opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • j.

      persoonsgebondenbudget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

    • k.

      algemeengebruikelijkevoorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

    • l.

      collectievevoorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen – tegelijk - kan worden gebruikt;

    • m.

      gebruikelijkehulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • n.

      hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

HOOFDSTUK 2. MELDING EN ONDERZOEK

artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college registreert het tijdstip van de melding, bevestigt (schriftelijk) de ontvangst van de melding en maakt zo snel mogelijk een afspraak voor een gesprek.

Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat er kosteloze cliëntondersteuning beschikbaar is.

  • 2. Voordat het onderzoek plaatsvindt, wijst het college de cliënt en/of zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen. De cliënt heeft na de melding zeven dagen de tijd om dit plan in te leveren.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek.

Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt of zijn vertegenwoordiger verstrekt het college de gegevens en stukken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Onderzoek en verslag

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

  • 2. De omstandigheden, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet (persoonlijk plan) maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek en de vervolgprocedure waaronder de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen.

  • 4. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke taal uitgelegd welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5. Na afsluiting van het onderzoek, verstrekt het college een gespreksverslag aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Wil de cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, dan wordt dit opgenomen in het gespreksverslag.

  • 6. De cliënt ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt binnen 2 weken na toezending van het verslag een ondertekend exemplaar naar het college.

Advisering

  • 1. Voor zover dit nodig is voor het onderzoek kan het college degene door of namens wie een melding of aanvraag is gedaan of in het geval van gebruikelijke hulp de van belang zijnde huisgenoten:

    • a.

      oproepen voor een gesprek;

    • b.

      oproepen voor een gesprek en/of onderzoek door een of meer aangewezen deskundigen.

  • 2. Wanneer nodig kan het college bij de aanvraag, in aanvulling op het onderzoek, een door hem aangewezen adviesinstantie om advies vragen in het geval van:

    • a.

      een melding/aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad;

    • b.

      gewijzigde (medische) omstandigheden, of;

    • c.

      wanneer het college dit wenselijk vindt.

HOOFDSTUK 3. MAATWERKVOORZIENING

Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 3. Een gespreksverslag dat binnen 2 weken na toezending wordt ondertekend en verstuurd naar het college, wordt beschouwd als aanvraagformulier.

Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, waardoor cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie. Dit voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • I.

        op eigen kracht;

      • II.

        met gebruikelijke hulp;

      • III.

        met mantelzorg;

      • IV.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • V.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • VI.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • Rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, levert de maatwerkvoorziening een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; en/of

    • b.

      ter compensatie van psychische of psychosociale problemen, waardoor cliënt niet voldoende in staat is zich te handhaven in de samenleving en de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Dit voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • I.

        op eigen kracht;

      • II.

        met gebruikelijke hulp;

      • III.

        met mantelzorg;

      • IV.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

      • V.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    • Rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, levert de maatwerkvoorziening een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kan handhaven in de samenleving.

  • 2. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb in aanmerking komen wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, of een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 3. Recht op een maatwerkvoorziening bestaat alleen voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 4. Voor ondersteuning bij beschermd wonen en opvang volgt het college de verordening van de gemeente Leeuwarden.

artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      wanneer de voorziening voor cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      wanneer het om een voorziening gaat die cliënt na de melding en vóór de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Deze bepaling geldt niet wanneer de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van cliënt om, of wanneer cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op een individuele cliënt is gericht.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening , met uitzondering van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen en opvang, wordt verstrekt:

    • a.

      wanneer cliënt geen ingezetene is van de gemeente Achtkarspelen;

    • b.

      in afwijking van lid 2 a kan een woonvoorziening worden getroffen voor het bezoekbaar maken van de woning wanneer de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een verzorgingsinstelling (Wet langdurige zorg). Het gaat hier in beginsel om de woning van de ouder(s) of partner. Voor het bezoekbaar maken gelden de volgende regels:

      • de aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

      • de bezoekbaar te maken woning staat in de gemeente Achtkarspelen;

      • er wordt maximaal één woning bezoekbaar gemaakt. In het geval er sprake is van ouders die niet samenwonen kunnen er maximaal twee woningen bezoekbaar worden gemaakt;

      • onder bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woning en de woonkamer kan bereiken en het toilet kan bereiken en gebruiken;

    • d.

      voor het adres waar het kind niet staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens wanneer de ouders niet samenwonen. Bovenstaande geldt niet voor het bezoekbaar maken van de woning.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte zoal hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers. Dit geldt niet voor een voorziening voor verhuizing en inrichting wanneer de cliënt verhuist van een niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte naar een voor permanente bewoning geschikte woonruimte;

    • c.

      voor specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, of voorzieningen die zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen bij (nieuw)bouw, verbouw, of renovatie.

    • d.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • e.

      wanneer de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • f.

      wanneer de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4. Voor zover de cliënt in zijn vervoersbehoefte kan voorzien door middel van collectief vervoer, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

artikel 11. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verstrekt geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die voorafgaand aan de indiening van de aanvraag gemaakt zijn en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2. De hoogte van het pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een (indien aanwezig) door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden of het gespreksverslag;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een hulpmiddel: op basis van de kostprijs van het hulpmiddel dat de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel, door de gemeente, in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp:

      • 1.

        een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % van het (laagste) tarief per resultaat of uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2.

        een persoon uit het sociaal netwerk: op basis van 60 % van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • c.

      individuele begeleiding:

      • 1.

        basis individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2.

        specialistische individuele begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in het bezit van bijzondere deskundigheid in dienst bij een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % van het (laagste) tarief per resultaat of uur dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 3.

        individuele begeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk: op basis van 60% van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • d.

      groepsbegeleiding en dagbesteding:

      • 1.

        uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2.

        andere vormen van dagbesteding, die niet onder 1 vallen: op basis van 60 % van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

    • e.

      kortdurend verblijf en respijtzorg:

      • 1.

        uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder of zelfstandig werkend: op basis van 80 % van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • 2.

        uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk: op basis van 60 % van het (laagste) toepasselijke tarief per resultaat of etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • f.

      vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van een bij de inkoop vastgesteld bedrag;

    • g.

      taxi- en rolstoelvervoer: op basis van een het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 1500 kilometer per jaar;

    • h.

      een autoaanpassing: op basis van minimaal twee offertes, waarbij de offerte met de laagste kosten als uitgangspunt dient;

    • i.

      verhuishulp: op basis van minimaal twee offertes, waarbij de offerte met de laagste kosten als uitgangspunt dient;

    • j.

      aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • k.

      het bezoekbaar maken van de woning: op basis van minimaal twee offertes, waarbij de offerte met de laagste kosten als uitgangspunt dient. Rekening houdend met de keus van de cliënt om de aanpassing binnen het sociaal netwerk uit te laten voeren, waarbij de materiaalkosten het uitgangspunt zijn.

  • 4. De korting die de gemeente bij haar leveranciers heeft bedongen, wordt doorberekend naar het pgb. Voorwaarde daarbij is dat belanghebbende tegen dezelfde kortingsvoorwaarden bij deze leverancier kan inkopen. Het staat belanghebbende vervolgens vrij om bij een andere leverancier in te kopen. De extra kosten komen dan voor eigen rekening van belanghebbende.

  • 5. Is er geen sprake is van een vaste leverancier van de gemeente, dan levert belanghebbende voor de vaststelling van de tegenwaarde minimaal twee offertes in. De goedkoopst compenserende voorziening is het uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van het pgb. Naast de ingeleverde offertes, kan het college eigen onderzoek doen naar de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 6. Voor een woonvoorziening gelden op onderdelen andere regels. Deze heeft het college vastgelegd in beleidsregels.

  • 7. Het college legt in beleidsregels vast wanneer een pgb wordt verstrekt in het geval de cliënt niet in zijn vervoersbehoefte kan voorzien door middel van collectief vervoer.

  • 8. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

artikel 12. Voorwaarden pgb

Een pgb wordt verstrekt wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    De cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoordelijke wijze uit te voeren. Is de cliënt zelf niet voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen, dan kan iemand uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger hem daarin bijstaan.

  • b.

    de cliënt geeft gemotiveerd aan dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wil ontvangen;

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

artikel 13. Verplichtingen pgb

Bij de verlening van een pgb gelden de volgende verplichtingen:

  • 1.

    De cliënt sluit een schriftelijk overeenkomst af met de door hem ingeschakelde zorgverlener en geeft wijzigingen en beëindiging door aan de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    De budgethouder besteedt het pgb binnen zes maanden na toekenning aan het doel waarvoor het is verstrekt, tenzij het college schriftelijk heeft ingestemd met een langere periode.

  • 3.

    De budgethouder zorgt voor een goede en controleerbare administratie en bewaart deze 3 jaar vanaf de ingangsdatum van de toekenning van het pgb.

  • 4.

    De budgethouder verantwoordt op verzoek de besteding van het pgb. In de beschikking wordt vermeld wat de budgethouder, voor zover van toepassing, aan het college verstrekt, zoals:

    • a.

      de offerte voor de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een opdrachtbevestiging;

    • c.

      de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • d.

      een urenverantwoording;

    • e.

      een kopie van de arbeidsovereenkomst;

    • f.

      overige bescheiden die het college noodzakelijk vindt voor de verantwoording.

  • 5.

    Het volledige pgb moet worden verantwoord; er is geen sprake van een verantwoordingsvrij bestedingsbedrag.

artikel 14. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Daarnaast wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening in natura wordt verstrekt;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten is verschuldigd.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      dat de cliënt schriftelijk een overeenkomst afsluit met de door hem ingeschakelde zorgverlener en wijzigingen en beëindiging doorgeeft aan de Sociale Verzekeringsbank;

    • b.

      aan welk resultaat het pgb kan worden besteed;

    • c.

      dat cliënt binnen zes maanden na toekenning het budget moet gebruiken ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • e.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • f.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het pgb ziet;

    • g.

      wijze van verantwoording van de besteding van het pgb zoals bepaald in artikel 13 lid 3 en 4 van de verordening;

    • h.

      dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd en welke uitgangspunten het college hierbij hanteert, zoals de kostprijs van de voorziening.

artikel 15. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

artikel 16. Beëindiging

Het college beëindigt een voorziening wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening.

artikel 17. Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke taal over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld, maar in ieder geval binnen 10 werkdagen uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging de beslissing tot toekenning van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb.

  • 3. Het college kan toekenning van de maatwerkvoorziening in natura of het pgb herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is;

    • d.

      de cliënt langer dan 4 weken verblijft in een instelling zoals bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Trekt het college een beslissing in op grond van het derde lid, onder a, en heeft de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt, dan kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening of het ten onrechte ontvangen pgb.

  • 6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

artikel 17a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 17 derde lid onder d.

artikel 17b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid daar van.

HOOFDSTUK 4. BIJDRAGE IN DE KOSTEN

artikel 18. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

  • 2. Een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd zolang er gebruikt wordt gemaakt van de voorziening. Het gaat om de volgende voorzieningen:

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      persoonlijke verzorging;

    • c.

      individuele begeleiding;

    • d.

      dagbesteding;

    • e.

      kortdurend verblijf;

    • f.

      beschermd wonen;

    • g.

      opvang.

    • h.

      De cliënt is maximaal 39 perioden (3 jaar) een eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in de vorm van bijvoorbeeld hulpmiddelen en woningaanpassingen (alle niet genoemde voorzieningen onder voorgaand lid).

  • 3. De bijdrage in de kosten is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. Daarbij geldt dat de ontvanger van een maatwerk-voorziening als bijdrage de maximale bijdrage per vier weken, zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, betaalt.

  • 4. De bijdragen in de kosten worden door het Centraal Administratiekantoor vastgesteld en geïnd.

  • 5. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 7. De kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 8. De eigen bijdrage voor het collectief vervoer is uitgezonderd van het abonnementstarief. De gebruiker van het collectief vervoer betaalt een opstaptarief en een tarief per kilometer aan de vervoerder. De hoogte van het opstap- en kilometertarief is vastgelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Achtkarspelen 2018.

HOOFDSTUK 5. KWALITEIT

artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van informele en professionele ondersteuning;

    • d.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college houdt bij het verlenen van een opdracht voor het leveren van maatwerkvoorzieningen in het bijzonder rekening met kwaliteit van de voorzieningen, daaronder begrepen eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Aanbieders die de cliënt op basis van een pgb ondersteunen, voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als de aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn voor zorg in natura.

  • 4. Wanneer de cliënt met een pgb mensen uit hun eigen sociale netwerk of een ongekwalificeerde ondersteuner (waaronder werkstudenten, ZZP’ers zonder gespecialiseerde opleiding) inschakelt voor de benodigde ondersteuning, voldoet deze ondersteuning aan de volgende kwaliteitseisen:

    • a.

      budgethouder en dienstverlener stellen jaarlijks een persoonlijk ondersteuningsplan op waaruit afstemming als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met c blijkt; en

    • b.

      de ondersteuning naar het oordeel van het college veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

  • 5. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en, zo nodig in overleg met de cliënt, het ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Om een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college:

    • a.

      een vaste prijs vast; of

    • b.

      een reële prijs vast, die geldt als ondergrens voor de vaste prijs.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit van de hulpverlening.

  • 3. Het college baseert de vaste of reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, kan het college de eis aan inschrijvende partijen stellen om een prijs voor de dienst te hanteren. Deze prijs is gebaseerd op het tweede en derde lid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Ten aanzien van het eerste lid en vierde lid beschrijft het inkoopbeleid welke kaders gelden voor de prijs van de te leveren dienst. Bij het inkopen en/of aanbesteden van de te leveren dienst wordt bij het bepalen van de inkoopstrategie per inkoopactie een keuze gemaakt voor de te hanteren prijs overeenkomstig het gestelde in dit artikel.

artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen drie werkdagen, iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6. MANTELZORGERS, KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK

artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college stelt beleidsregels over de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de jaarlijks blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders moeten beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

artikel 24. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders moeten beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning. Dit op de wijze zoals is vastgelegd in artikel 150 van de Gemeentewet.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid over maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij hierbij worden voorzien van de benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt beleidsregels ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 7. OVERGANGSRECHT EN SLOTBEPALINGEN

artikel 26. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

artikel 27. Indexering

Het college past jaarlijks per 1 januari de bedragen aan die in deze verordening of het besluit worden genoemd. Dit gebeurt op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek of op basis van de vastgestelde referentiebedragen en contractbepalingen. Om praktische redenen wordt hierbij het jaargemiddelde genomen van de periode september tot en met augustus voorafgaand aan de datum van aanpassing.

Artikel 28. Intrekking Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Achtkarspelen 2015 en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015 of een oudere regeling, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Wanneer het nieuwe besluit als bedoeld in lid 2 negatieve rechtsgevolgen heeft, behoudt de cliënt de aanspraak op grond van een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015 of een oudere regeling gedurende 6 maanden na verzending van het nieuwe besluit.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015.

  • 5. Van het in lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 6. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015, vindt plaats op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2015.

  • 7. Van het in lid 6 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Achtkarspelen 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 14 december 2017.

De griffier,

mw. J. van Hoppe MPM

De plv. voorzitter,

mw. A.G. Zandbergen-Beishuizen

TOELICHTING OP DE VERORDENING

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad. a Wet

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. b Besluit

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. c Uitvoeringsbesluit

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. d College

Deze definitie spreekt voor zich.

Ad. e Melding

Iedereen kan zich melden bij zijn/haar gemeente met een hulpvraag. Hiermee maakt de cliënt de hulpvraag bekend. Na deze melding wordt zo snel mogelijk een afspraak gemaakt met de cliënt voor een onderzoek. Informeert een cliënt alleen naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of wil de cliënt alleen gebruik maken van een algemene voorziening, dan is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.

Ad. f Ingezetene

De cliënt kan als hij ingezetene is van de gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie. Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Een ingezetene moet zich voor een maatwerkvoorziening melden bij het college van de gemeente waar hij woont. Uit de jurisprudentie1 blijkt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. Inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens is belangrijk maar niet doorslaggevend.

Ad. g Persoonlijkplan

In het plan kan de cliënt – al dan niet samen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden zoals genoemd in de wet2 en de maatschappelijke ondersteuning die hij graag wil, beschrijven. Doordat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek een persoonlijk plan inlevert, is direct bekend op welke manier de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren.

Ad. h Algemenevoorziening

Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om in beginsel vrij toegankelijke zorg. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor de gehele bevolking.

Dit betekent dat deze zorg beschikbaar is zonder dat eerst een diepgaand onderzoek moet worden gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. In de praktijk kan het gebeuren dat iemand een melding doet voor een maatwerkvoorziening maar na het onderzoek naar een algemene voorziening wordt verwezen.

Ad. i Maatwerkvoorziening

Kan iemand niet op eigen kracht of met hulp van zijn sociale netwerk zelfredzaam zijn of maatschappelijk participeren en lost gebruikmaken van een algemene voorziening dit probleem ook niet of onvoldoende op? Dan moet de gemeente zorgvuldig bekijken

welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of ander maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid te bevorderen, betrokkene maatschappelijk te laten participeren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Hierbij moet de gemeente rekening houden met de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de persoon.

Ad. j Pgb

Dit is een budget (bedrag) waarmee cliënt bepaalde diensten/zaken kan inkopen. Het gaat om hulpverleners die de cliënt diensten leveren ter ondersteuning of die hem zaken leveren of zijn woning verbouwen met het oog op zijn zelfredzaamheid- of participatieprobleem. De Sociale verzekeringsbank (SVB) verzorgt voor alle gemeenten de uitvoering van de pgb’s.

Ad. k Algemeengebruikelijkevoorziening

Het is niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt aan personen, waarbij aannemelijk is dat zij ook zonder beperkingen, over deze voorziening zouden (hebben kunnen) beschikken3 .

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt4 . Hierbij zijn de volgende vragen van belang:

  • -

    Is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Ad. l Collectievevoorziening

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen - tegelijk - worden gebruikt. Een voorbeeld hiervan is collectief vervoer.

Ad. m Gebruikelijkehulp

Uitgangspunt is dat voor gebruikelijke hulp geen maatschappelijke ondersteuning mogelijk is. Het gaat dan om hulp van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Van de echtgenoot of partner en van inwonende kinderen mag in het algemeen een bijdrage in de huishouding worden verwacht. Het gaat dan om de normale werkzaamheden die gedaan worden in een huishouden, die ook gedaan worden als er geen persoon met beperkingen onderdeel uitmaakt van het huishouden. De definitie van gebruikelijke hulp heeft geen betrekking op niet-inwonende kinderen.

Ad. n Hoofdverblijf

Uit de jurisprudentie5 blijkt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats. Inschrijving in de Basisregistratie Personen belangrijk is maar niet doorslaggevend.

HOOFDSTUK 1: Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

De cliënt doet een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, de hulpvraag. De melding is niet gebonden aan een vorm of locatie. Dit betekent dat de melding elektronisch, schriftelijk of telefonisch kan worden gedaan, zowel op het gemeentehuis als bijvoorbeeld op locatie bij het dorpenteam. De melding kan door of namens de cliënt worden gedaan. Dit houdt in dat ook iemand uit de omgeving van de cliënt als vertegenwoordiger kan optreden.

In het tweede lid is bepaald dat het college de ontvangst van de melding bevestigt en het tijdstip van de melding registreert. Uit wet en de toelichting op de wet blijkt niet dat de ontvangstbevestiging van de melding schriftelijk moet. Cliëntondersteuners en medewerkers van het KCC bevestigen de melding mondeling. De melding wordt schriftelijk bevestigd wanneer de cliënt dit wenst of wanneer de cliëntondersteuner dit nodig vindt.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Vóór het onderzoek moeten de cliënt en/of zijn mantelzorger erop worden gewezen dat zij gebruik kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Gemeenten hebben de opdracht een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Het gaat om ondersteuning van de verminderd zelfredzame cliënt met informatie en advies om de cliënt zo nodig in staat te stellen tot het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning (preventieve zorg, zorg, jeugd, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen). Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Het kan voorkomen dat de inzet van een cliëntondersteuner (in de vorm van kortdurende ondersteuning) al toereikend blijkt te zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee maatwerkvoorzieningen niet meer nodig zijn.

Artikel 4. Persoonlijk plan

Voorafgaand aan het gesprek bestaat de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te leveren. Met dit plan kan de cliënt zelf zijn situatie beschrijven. In de wet staat dat volgende zaken in het plan aan bod moeten komen:

  • welke problematiek wordt ervaren in het dagelijks leven;

  • wat zijn de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren;

  • welke mogelijkheden zijn er binnen het sociaal netwerk en welke mogelijkheden en/of algemene voorzieningen zijn al ingezet om het probleem op te lossen of te verminderen;

  • de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger.

Een persoonlijk plan betekent niet dat wat de cliënt aanvraagt ook wordt toegekend. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend. Het persoonlijk plan is een omschrijving van de situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden die de cliënt ervaart bij het oplossen van zijn probleem en wordt meegenomen bij het opstellen van het ondersteuningsplan.

Het persoonlijk plan moet uiterlijk binnen 7 dagen na de melding worden ingediend, maar voordat een aanvraag tot stand is gekomen. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek.

Artikel 5. Informatie en identificatie

De gemeente beoordeelt of alle informatie die nodig is voor een onderzoek, beschikbaar is. De cliënt heeft hierbij een actieve rol en kan eventueel aanvullende informatie aandragen die van belang is voor een goede beoordeling van de beperkingen, mogelijkheden en eventueel noodzakelijke ondersteuning. De gemeente moet de cliënt informeren over de persoonsgegevens die zij voor het onderzoek nodig heeft en wanneer nodig toestemming vragen om relevante informatie waarover zij op een andere manier beschikt, te mogen gebruiken of deze van derden te mogen betrekken. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om het advies in te winnen van een deskundige die vertrouwd is met de problematiek van de cliënt met een psychiatrische geschiedenis of een specifieke beperking die nadere toelichting vraagt. Wanneer dat aan de orde is, moet de gemeente een dergelijk advies afwachten. Dat is noodzakelijk in het kader van een zorgvuldig onderzoek en voor het totale beeld dat de gemeente zich moet vormen van de cliënt en zijn ondersteuningsvraag. Op grond van de wet moet de cliënt of zijn vertegenwoordiger het college alle gegevens en bescheiden verstrekken die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Bij het onderzoek moet de identiteit van de cliënt worden vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Dit onderwerp is nader uitgewerkt in beleidsregels.

Artikel 6. Onderzoek

Na de melding vindt er zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen zes weken een onderzoek plaats.

In lid 1 is opgenomen dat een gesprek onderdeel uitmaakt van het onderzoek. Het past in het stelsel van de Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente / dorpenteam en cliënt plaatsvindt. Het gesprek vindt zo mogelijk plaats bij de cliënt thuis. Wanneer woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden. Gaat het om een melding van een bij de gemeente 'bekend' persoon die eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek, dan kan het gesprek ook telefonisch plaatsvinden.

In het tweede lid is bepaald welke onderwerpen in het onderzoek aan de orde moeten komen. Dit zijn dezelfde onderwerpen als genoemd onder de toelichting op artikel 4 (persoonlijk plan).

In lid 3 is vastgelegd dat het college de cliënt moet informeren over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen. Doet de cliënt een aanvraag voordat het onderzoek heeft plaatsgevonden? Dan wordt de aanvraag als melding beschouwd (zie ook toelichting artikel 8). Ongeacht de uitkomst van het onderzoek, kan de cliënt na het onderzoek een aanvraag doen. Dit met het oog op rechtsbescherming van de cliënt (mogelijkheden van bezwaar en beroep).

In lid 5 en 6 is bepaald dat de weergave van het onderzoek ook een verslag van het gesprek bevat. Dit kan een beknopte weergave zijn van wat is besproken. Geeft de cliënt aan geen prijs te stellen op het ontvangen van de weergave van het onderzoeksresultaat en/of het verslag, dan hoeft dit niet naar de cliënt te worden verstuurd. In het kader van de zorgvuldigheid moet hiervan niet te snel worden uitgegaan en is het van belang de gang van zaken goed vast te leggen in de rapportage. Stuurt de cliënt het verslag niet binnen 2 weken na toezending ondertekent terug dan is er geen sprake van een aanvraag (zie artikel 8 lid 3).

Artikel 7. Advisering

Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de persoon die of namens wie een melding of aanvraag is gedaan op te roepen voor een gesprek en/of (medisch) onderzoek. Wanneer nodig worden zijn huisgenoten opgeroepen om bij dit gesprek en/of (medisch) onderzoek aanwezig te zijn. Dit onder de voorwaarde dat dit in het belang moet zijn van de beoordeling van de aanspraak op een voorziening.

In de wet is niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal met het oog op de uitvoering van de wet natuurlijk wel nodig zijn. De gemeente moet één of meer adviseurs aanwijzen om advies uit te brengen. In de verordening is niet opgenomen wie de adviseur(s) is/zijn. Er kunnen immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties nodig zijn.

HOOFDSTUK 2: Maatwerkvoorziening

Artikel 8. Aanvraag

De aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Andere oplossingen die tot tevredenheid bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet. Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een ondertekend gespreksverslag hoeft niet in behandeling genomen te worden. In het derde lid is bepaald dat een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag kan worden beschouwd.

Een schriftelijke aanvraag is niet nodig als:

  • De voorziening gewijzigd moet worden zonder dat daarvoor nieuwe aspecten aan de voorziening worden toegevoegd. Voorbeeld: het verstellen van een rolstoel of vertraging van een scootmobiel.

  • Op de voorziening een nieuw onderdeel nodig is dat geen onderdeel uitmaakt van de hoofdvoorziening. Voorbeeld: een anti-decubitus kussen voor een rolstoel of een stokhouder.

  • Cliënt training nodig heeft om de toegekende voorziening te kunnen gebruiken, bijvoorbeeld rijlessen op de scootmobiel. Dit wordt rechtstreeks door de leverancier of betrokken ergotherapeut met de cliëntondersteuner overlegd.

Artikel 9. Criteria voor maatwerkvoorziening

In de wet is bepaald dat de raad bij verordening criteria moet vastleggen om vast te stellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening uitputtend wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In lid 1 is deze verplichting uitgewerkt.

In lid 2 heeft de voorziening collectief vervoer een grondslag gekregen.

In het derde artikellid is bepaald dat er alleen recht bestaat op een maatwerkvoorziening als deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden beschouwd.

De voorzieningen die worden verstrekt moeten naar objectieve maatstaven worden gemeten (zowel compenserend als de meest goedkope). De begrippen “goedkoopst” en “compenserend” moeten in onderlinge samenhangt worden bekeken. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat de voorziening hierdoor passender wordt, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau moet worden aangesloten, maar ook niet meer dan dat. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, wanneer de cliënt bereid is het prijsverschil zelf te betalen. Uit de voorbeelden hierboven blijkt dat het begrip goedkoopst compenserend de mogelijkheid geeft om te sturen binnen het beleid.

De gemeente Leeuwarden is centrumgemeente voor de ondersteuning bij beschermd wonen en opvang. In lid 4 is daarom bepaald dat het college voor de ondersteuning bij beschermd wonen en opvang de verordening van de gemeente Leeuwarden volgt.

Artikel 10. Weigeringsgronden

Eerste lid

Ad. a

Bestaat er een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling waarop de cliënt aanspraak kan maken, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Dat wil niet zeggen dat de cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening wanneer deze voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of vaststaat dat de cliënt hiervoor niet in aanmerking komt

Wordt de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk vergoed? Ook dan is er sprake van een voorliggende voorziening. De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.

Ad. b

Deze afwijzingsgrond herhaalt het algemene toetsingskader zoals dat in de wet centraal staat.

Ad. c

Een algemene voorziening gaat voor op het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet.

Ad. d

Het is niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt aan personen, waarbij aannemelijk is dat zij ook zonder beperkingen, over deze voorziening zouden (hebben kunnen) beschikken6.

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt 7. Hierbij zijn de volgende vragen van belang:

  • -

    Is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Ad. e

Hiermee wordt de situatie bedoeld dat de cliënt een melding heeft gedaan en nog voordat een besluit is genomen de voorziening zelf al realiseert of heeft aangekocht. Omdat er dan geen mogelijkheden meer zijn om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken en er geen invloed meer bestaat op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze bepaling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Wanneer achteraf wel is vast te stellen dat de voorziening onontkoombaar/noodzakelijk is, geldt deze weigeringsgrond niet. De toets ‘goedkoopst compenserend’ moet dan nog wel plaatsvinden. Mocht hieraan niet worden voldaan, dan komen de meerkosten voor rekening van de cliënt.

Onder deze bepaling valt niet de situatie waarin een cliënt de voorziening heeft aangeschaft of gerealiseerd voordat een melding is gedaan. In dat geval is immers ten tijde van de melding geen te compenseren situatie aanwezig.

Ad. f

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die eerder heeft plaatsgevonden, terwijl het de cliënt te verwijten is dat het middel verloren is gegaan. Dit geldt dus niet wanneer het middel verloren is gegaan buiten de schuld van de cliënt om. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Wanneer bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Wanneer vervolgens bij brand of een andere calamiteit blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad. g

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past niet om voorzieningen voor een bepaalde categorie personen of groep personen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

Tweede lid

Ad. a

Alleen personen die ingezetene zijn van de gemeente Tytsjerksteradiel en daar dus hoofdverblijf hebben, komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

Ad. b

Deze bepaling is opgenomen om aan te geven dat een woning van de ouder(s) of partner bezoekbaar kan worden gemaakt wanneer de aanvrager verblijft in een instelling in het kader van de Wet langdurige zorg.

Ad. c

In het geval van ouders die niet samenwonen (bijv. co-ouderschap/omgangsregeling) wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt voor het adres waar het kind niet staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens. Dit geldt niet voor het bezoekbaar maken van de woning.

Op grond van het Burgerlijk Wetboek volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over het kind uitoefent. Dit heet ook wel ‘afgeleide woonplaats’. Bij co-ouderschap ligt het ouderlijk gezag in de praktijk vaak bij beide ouders. Het juridische hoofdverblijf wordt meestal door de rechter bepaald en vastgelegd in het ouderschapsplan. Als het hoofdverblijf niet is vastgesteld, dan kan gekeken worden naar het feitelijk verblijf. In de praktijk kan het voorkomen dat het feitelijk verblijf evenredig is verdeeld. De CRvB heeft geoordeeld dat een cliënt niet in meerdere gemeenten (en dus meerdere adressen) tegelijkertijd woonplaats kan hebben. De interpretatie van deze jurisprudentie is dat de inschrijving van het kind in Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBP) doorslaggevend is.

Derde lid

Ad. a

Er hoeft geen voorziening te worden verstrekt als de belemmeringen het gevolg zijn van de aard van de gebruikte materialen. Ook als de beperkingen voortkomen uit achterstallig onderhoud van de woning hoeft er geen woonvoorziening te worden verstrekt. Dit geldt niet als is voldaan aan de volgende twee eisen8:

  • cliënt heeft goede pogingen ondernomen om de gebreken door de verhuurder te laten wegnemen; en

  • met het oog op de gezondheidstoestand van cliënt is er binnen redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht op opheffing van de gebreken.

Ad. b

Een maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt voor woonruimten die als zelfstandige woonruimte worden beschouwd in het kader van de Wet op de huurtoeslag. Het gaat dan om voor permanente bewoning geschikte woonruimte. Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt ten behoeve van niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte zoals hotels en vakantie- en recreatiewoningen.

Uit jurisprudentie blijkt dat het niet is toegestaan om woonvoorzieningen voor bepaalde woonruimten categoriaal uit te sluiten 9. Het uitsluiten van woonvoorzieningen voor niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte is wel aanvaardbaar, maar dan moet het college een andere compenserende voorziening verstrekken zoals een verhuiskostenvergoeding. In deze bepaling is dit geregeld door een voorziening voor verhuizing en inrichting te verstrekken wanneer de cliënt verhuist van een niet voor permanente bewoning geschikte woonruimte naar een voor permanente bewoning geschikte woonruimte.

Ad. c

Een woonvoorziening wordt geweigerd wanneer een voorziening in een gebouw voor een specifieke doelgroep algemeen gebruikelijk is. Het college moet aantonen dat de voorziening algemeen gebruikelijk is. Een voorziening in een gebouw speciaal bedoeld voor gehandicapten of ouderen is in principe algemeen gebruikelijk als10 :

  • op grond van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een sociale huurwoning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners duidelijk niet voldoet aan de geldende eisen voor een dergelijke woning:

    • op grond van wettelijke voorschriften;

    • algemeen aanvaarde regels; of

    • contractuele bepalingen

  • wordt aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die eisen niet nodig zou zijn.

Bovenstaande geldt ook voor gebouwen die niet speciaal bestemd zijn voor een bepaalde groep bewoners, maar die in de praktijk wel grotendeels door ouderen of gehandicapten wordt bewoond.

Ad. d

Voorzieningen die niet in dit artikellid worden genoemd, worden niet verstrekt in gemeenschappelijke ruimten. Wordt een aanvraag op grond van deze bepaling afgewezen, dan bestaat er nog wel een compensatieplicht, bijv. in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte wordt een verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Ad. e

Als er in de te verlaten woning geen problemen bij de zelfredzaamheid werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering op deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

De beoordeling of sprake is van een belangrijke reden is afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Ad. f

Als een cliënt verhuist, dan moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente haar burgers goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat sprake is van een verhuizing naar de voor de situatie van cliënt meest geschikte woning. Er is sprake van een omkering van de bewijslast wanneer cliënt verhuist vanuit een andere gemeente en zich niet vooraf bij de gemeente meldt om alternatieven te bespreken of om toestemming te vragen. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning voor cliënt beschikbaar was.

Vierde lid

In lid 4 is bepaald dat geen pgb voor collectief vervoer wordt verstrekt, omdat dit het voortbestaan van het systeem van collectief vervoer in gevaar brengt 11. Zie in dit verband ook artikel 11 lid 5.

Artikel 11. Pgb

Het college kan op grond van de wet een pgb (pgb) verstrekken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de cliёnt dit gemotiveerd vraagt. Daarnaast is de toets of de cliënt met het pgb de vastgestelde ondersteuning ook daadwerkelijk kan inkopen van belang.

In lid 2 en 3 is opgenomen hoe de hoogte van de pgb’s bepaald wordt. Hierbij wordt het ingediende (pgb)plan meegenomen (voor zover aanwezig) anders wordt het gespreksverslag daarvoor gebruikt, de kostprijs en de tarieven die de gemeente betaald voor maatwerkvoorzieningen in natura.

Hierin is de differentiatie van de pgb’s opgenomen. Er is een onderverdeling gemaakt naar twee groepen:

  • 1.

    een opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder of een zzp-er en

  • 2.

    een persoon uit het sociaal netwerk.

Onder de 2de groep worden ook de niet gekwalificeerde personen verstaan die een vertrouwensrelatie met een klant hebben. En op basis daarvan gekwalificeerd geacht worden om de ondersteuning te kunnen bieden.

Uitgangspunt in alle gevallen is het pgb-plan waarin de te behalen resultaten zijn beschreven.

Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo 2015).

  • Huiselijke kring

    Hiertoe worden gerekend familieleden, huisgenoten, echtgenoot of voormalige echtgenoot of mantelzorgers.

  • Andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoud

    Dit zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

In lid 4 is opgenomen dat de gemeente de korting die zij bij haar aanbieders heeft bedongen, mag doorrekenen in de hoogte van het pgb. Met andere woorden, de hoogte van het pgb kan worden afgestemd op de kosten die de gemeente kwijt is aan de voorziening in natura met de bedongen korting. Het pgb hoeft namelijk niet een zodanige hoogte te hebben dat het de keuze uit meerdere aanbieders of leveranciers mogelijk maakt 12. Voorwaarde is wel dat de cliënt met het pgb bij aanbieders terecht kan voor de benodigde maatschappelijke ondersteuning. Wanneer de cliënt met het pgb de benodigde zorg bij in ieder geval één aanbieder kan inkopen, dan is dit afdoende. Wil de cliënt duurdere zorg inkopen bij een niet gecontracteerde aanbieder dan is dat mogelijk. De extra kosten zijn dan voor de cliënt.

Artikel 12. Voorwaarden pgb

Volgens artikel 2.3.6 lid 2 Wmo 2015 moet het college een pgb verstrekken als:

  • de cliënt in staat is om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen zelf in te kopen;

    Het is voldoende dat de cliënt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan inkopen met behulp van zijn sociale netwerk. Dit kunnen bijvoorbeeld de ouders van een minderjarige zijn, een buurman, een voogd etc. Ook de vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die misschien niet tot het sociale netwerk van de cliënt behoort, kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoord inkopen van de diensten hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen. De cliënt hoeft hier dus niet alleen toe in staat te zijn.

  • de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij een pgb wenst;

    Met deze eis wordt duidelijk dat het de beslissing is van de cliënt om een pgb aan te vragen.

  • de dienst, hulpmiddel, woningaanpassing en/of andere maatregel veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

    Het college moet bij het verzoek van de cliënt om een pgb beoordelen of degene die de ondersteuning biedt, dat veilig, doeltreffend en cliëntgericht doet.

Artikel 13. Verplichtingen pgb

In het eerste lid is bepaald dat de cliënt een schriftelijk overeenkomst afsluit met de zorgverlener.

In het tweede lid is vastgelegd welke termijn geldt voor de besteding van het pgb. Dit met het oog op rechtszekerheid en het voorkomen van een situatie waarin het recht oneindig open staat.

Het derde tot en met het vijfde lid bevat bepalingen over de budgetverantwoording.

Artikel 14. Inhoud Beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de onderdelen genoemd die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Artikel 15. Controle

Op grond van deze bepaling moet het college, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt en besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder.

Artikel 16. Beëindiging

Een voorziening wordt beëindigd als niet meer aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening wordt voldaan. Een voorziening kan ook op verzoek van de cliënt zelf worden beëindigd. In beide gevallen ontvangt de cliënt een beschikking.

Artikel 17. Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Deze bepaling is een uitwerking van de wet13, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van wat al in de wet is opgenomen 14. Het overnemen van deze wettekst in de verordening heeft als doel een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Daarnaast is in lid 3 onder d opgenomen dat een toekenning herzien of ingetrokken kan worden als iemand langer dan 4 weken verblijft in een instelling, zoals bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat hiermee een voorziening wordt getroffen. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, dan heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder e. Zie in dit verband ook artikel 14, derde lid, onder b van deze verordening.

In de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. In het vijfde en zesde lid zijn bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 17a. Opschorting betaling uit het pgb

Opschorten is in sommige gevallen een betere oplossing dan herzien of intrekken. Opschorten geeft ruimte om herstelmaatregelen in te zetten of een nader onderzoek te doen.

Artikel 17b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houders als op de ondersteuning geboden door een aanbieder. Het onderzoek kan bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek cliënt, bezoek locatie waar de cliënt de ondersteuning geboden krijgt en gesprekken met aanbieders.

HOOFDSTUK 3: Bijdrage in de kosten

Artikel 18. Bijdrage in de kosten

  • De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura, in de vorm van een pgb en algemene voorzieningen.

  • In het besluit (zie bij begripsbepalingen) is specifiek aangegeven wanneer er geen bijdrage verschuldigd is voor een voorziening.

  • De mogelijkheid om specifieke groepen korting te verlenen op de bijdrage is vastgelegd in het derde lid.

  • In het vierde lid is vastgelegd dat de cliënt maximaal 39 perioden (3 jaar) een eigen bijdrage is verschuldigd voor een voorziening.

  • Het vijfde lid noemt de voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd zolang er gebruik wordt gemaakt van de voorziening.

  • In het zesde lid is beschreven hoe de kostprijs tot stand komt. De bedragen en percentages van het uitvoeringsbesluit (zie bij begripsbepalingen) zijn van overeenkomstige toepassing verklaard.

  • In lid zeven is bepaald dat het Centraal Administratiekantoor (CAK) de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb voor opvang vaststelt en int.

  • In het achtste lid is vastgelegd dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen.

  • In lid negen is vastgelegd op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald.

  • In lid 10 is bepaald dat de kostprijs van een pgb gelijk is aan het verstrekte bedrag.

HOOFDSTUK 4: Kwaliteit

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel is vastgelegd welke eisen gelden voor de kwaliteit van voorzieningen. De wet schrijft voor dat deze eisen in de verordening moeten worden vastgelegd. Hieronder vallen ook eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

In het nieuwe15 artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is nadere invulling gegeven aan de verplichting om in de verordening regels op te nemen met als doel een goede verhouding te waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen tenminste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen.

Dit artikel is van toepassing op alle vormen van Wmo dienstverlening. Uitgezonderd zijn de verstrekking van hulpmiddelen en woningaanpassingen.

Eerste lid

In dit artikellid is geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde:

  • een vaste prijs vaststelt; of

  • een reële prijs vaststelt die als ondergrens geldt voor de vaste prijs.

In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Stelt het college een vaste prijs vast, dan is het tarief voor de inschrijvers gelijk aan de vaste prijs.

Tweede lid

Bij het vaststellen van de prijs moet het college rekening houden met de eisen aan de kwaliteit van de dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, en met de continuïteit in de hulpverlening16. De invulling van de continuïteit17 van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt, moet overleggen over het overnemen van personeel met de aanbieder die de opdracht tot dan toe uitvoerde. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt wanneer de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.

Derde lid

Het college moet de vaste of reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

Vierde lid

Dit artikellid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.

Vijfde lid

Dit artikellid bepaalt dat in het inkoopbeleid de kaders zijn opgenomen voor de prijs van de te leveren dienst. Per inkoopactie wordt een inkoopstrategie bepaald waarbij een keuze wordt gemaakt voor de te hanteren prijs voor de te leveren dienst.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In dit artikel is vastgelegd dat het college een regeling treft voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder. Het college wijst hiervoor een toezichthoudend ambtenaar aan. De toezichthoudend ambtenaar onderzoekt de meldingen en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 5: Mantelzorgers, klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college legt in beleidsregels vast hoe de jaarlijks blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten is geregeld.

Artikel 23. Klachtregeling

In het eerste lid is een bepaling opgenomen met betrekking tot klachten over aanbieders. De aanbieder is verplicht om een klachtregeling op te stellen met betrekking tot de in de verordening genoemde voorzieningen.

In het tweede lid is aangegeven dat het college toezicht houdt op de afhandeling van klachten door te overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Hierin is bepaald dat in ieder geval moet worden vastgelegd voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten nodig is over voorgenomen besluiten van aanbieders die voor de gebruikers van belang zijn.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder ingevuld via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten vaststellen. De aanbieder is voor de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen18 .

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Er geldt een inspraakprocedure voor alle ingezetenen op grond van artikel 150 van de Gemeentewet. Het is aan het college overgelaten om de invulling van de medezeggenschap vorm te geven. In onze gemeente is hiervoor de Wmo Adviesraad in het leven geroepen.

HOOFDSTUK 6: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. We sluiten aan bij de evaluatietermijn van het algemene Wmo beleidsplan dat vierjaarlijks wordt geëvalueerd.

Artikel 27. Indexering

Dit artikel regelt dat jaarlijks per 1 januari de bedragen genoemd in de verordening of het besluit worden geïndexeerd. Om praktische redenen wordt hierbij het jaargemiddelde (voortschrijdend 12-maandsgemiddelde) genomen van de periode september tot en met augustus voorafgaand aan de datum van aanpassing.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het vierde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening worden beoordeeld. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vijfde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt moet worden, als dit voordeliger is voor de cliënt. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zevende lid.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening moet worden aangehaald.


Noot
1

CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO

Noot
2

artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet

Noot
3

zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Noot
4

zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO

Noot
5

CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO

Noot
6

zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Noot
7

zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO

Noot
8

zie CRvB 03-07-2013, nr. 11/4346 WMO, zie ook Rechtbank 's-Hertogenbosch 07-06-2010, nr. AWB 09/2976 WMO

Noot
9

zie Rechtbank Arnhem 19-12-2008, nr. AWB 08/1131

Noot
10

CRvB 03-06-2009, nr. 07/4237 WVG en CRvB 09-03-2010, nr. 08/1537 WVG)

Noot
11

Zie CRvB 14-07-2010, nr. 08/5298 WMO en CRvB 19-10-2011, nrs. 09/4322 WMO

Noot
12

Zie CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO

Noot
13

Artikel 2.1.3, vierde lid Wmo 2015

Noot
14

Artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1 Wmo 2015

Noot
15

M.i.v. 1 juni 2017 inwerking getreden.

Noot
16

Zie art. 2.1.3, tweede lid, onderdeel c Wmo 2015

Noot
17

Zie art. 2.6.5, tweede lid Wmo 2015

Noot
18

Artikel 3.2 eerste lid, onder b Wmo 2015