Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz; Bijzondere bijstand Albrandswaard 2015

Geldend van 11-06-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz; Bijzondere bijstand Albrandswaard 2015

BELEIDSREGELS

PARTICIPATIEWET, IOAW,IOAZ, Bbz

Onderdeel Bijzondere Bijstand

BIJZONDERE BIJSTAND

INLEIDING

De gemeente Albrandswaard heeft een goed en uitgebreid armoedebeleid. Bij het lokale bestuur is er altijd het besef geweest dat een goed armoedebeleid nodig is om mensen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen in de samenleving. Mee kunnen doen betekent dat iemand voldoende middelen heeft om in zijn bestaan te kunnen voorzien, maar bijvoorbeeld ook om lid te worden van een sportvereniging en deel te nemen aan culturele en sociale activiteiten. Meedoen is vooral voor kinderen heel belangrijk. Kinderen moeten kunnen meedoen met hun leeftijdsgenoten. De situatie waarin hun ouders verkeren, mag daar geen belemmering in vormen.

De bijzondere bijstand is een onderdeel van het sociaal domein. En dat sociaal domein van zorg, onderwijs, werk en inkomensondersteuning is volop in beweging. ‘Meedoen in de samenleving’ heeft een nieuwe betekenis gekregen. Participatie via werk wordt als het hoogste goed gezien. Maar ook de deelname aan de samenleving op allerlei andere terreinen is van wezenlijk belang.

De gemeente is daarnaast niet langer vanzelfsprekend verantwoordelijk voor het oplossen van problemen en vragen van haar inwoners, en doet een beroep op de eigen kracht van mensen en de samenleving.

Het Rijk geeft via de nieuwe wetgeving (Participatiewet) en het verstrekken van financiële middelen de gemeente meer ruimte om ondersteuning te geven aan verschillende doelgroepen met een laag inkomen. Waar bijvoorbeeld in de WMO sprake is van een “algemene voorziening” waarbij de kosten voor eigen rekening gaan komen van de zorgvrager, zal er een beroep moeten kunnen worden gedaan op de bijzondere bijstand als er sprake is van een laag inkomen.

Deze ontwikkelingen vormen redenen om oude denkpatronen los te laten en tot nieuwe werkwijzen te komen. We bekijken samen met onze maatschappelijke partners hoe we mensen met een laag inkomen al in een vroeg stadium kunnen ondersteunen, zodat zij grip krijgen en houden op hun situatie om uiteindelijk weer zelfredzaam te kunnen zijn. In dit uitvoeringsbeleid is uitgewerkt hoe wij dat de komende jaren gaan doen.

Bijzondere bijstand is maatwerk

Generiek inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Periodiek wordt door het ministerie van SZW het sociaal minimum vastgesteld. Deze bijstandsnorm geldt voor alle burgers van Nederland. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat deze uitkeringsnorm niet volledig toereikend is om bepaalde noodzakelijke, bijzondere uitgaven te doen. Als een persoon voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening (zoals huurtoeslag of studiefinanciering), kan de gemeente bijzondere bijstand verstrekken. Hierbij moet worden vastgesteld of de uitgaven noodzakelijk zijn, daadwerkelijk gemaakt zijn en voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Bij het vaststellen levert de gemeente maatwerk. Dit betekent dat de gemeente die voorziening biedt die past bij de hulpvraag van de burger, de hele situatie waarin de burger zich bevindt bekijkt en een inschatting maakt over wat het individu op dat moment nodig heeft. Gemeenten moeten dit efficiënt doen, geen willekeur laten bestaan en de juiste juridische kaders hanteren.

Met de wet maatregelen WWB/Participatiewet 2015 wil de wetgever de bijstand meer activerend maken. Bijzondere bijstand is financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd aan gemeenten, omdat op lokaal niveau – dichtbij de burger – maatwerk kan worden geboden rekening houdend met individuele en lokale omstandigheden. Dit vraagt redelijk en consistent beleid met een flexibele uitvoering waarin de dienstverlening telkens afgestemd wordt op de individuele situatie van de burger.

UITGANGSPUNTEN EN NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN EN RONDOM DE PARTICIPATIEWET

Maatwerk

Het Rijk wil dat gemeenten gerichtere inkomensondersteuning (maatwerk) gaan bieden zodat de middelen meer terecht komen bij de mensen die echt ondersteuning nodig hebben. Daarom komt de beleidsruimte voor de gemeente om categoriale regelingen te hanteren voor chronische zieken en gehandicapten, ouderen en ouders met schoolgaande kinderen per 1 januari 2015 te vervallen. Gemeenten kunnen deze regelingen vanaf deze datum niet meer hanteren. Voor de categoriale regelingen geldt wel een overgangsrecht van 6 maanden.

Categoriale bijstand vanaf 1 januari 2015

Oude situatie

Vanaf 1 januari 2015

·Een instrument om een bepaalde groep te ondersteunen waarbij het aannemelijk is dat er meerkosten zijn.

·De kosten hoeven niet per se gemaakt te zijn of gemaakt te worden.

·Centrale inkomensnorm van maximaal 110%. Beschikbaar voor kinderen, ouderen en chronisch zieken en gehandicapten

·Een instrument om collectief maatwerk te leveren.

·Geen centrale inkomensnorm.

·Mag wel in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering.

·Andere vormen van categoriale bijzondere bijstand zijn niet meer mogelijk.

In het vergelijken van de oude en nieuwe situatie valt op dat gemeenten meer ruimte krijgen om maatwerk te bieden: centrale inkomensnormen vervallen, toetsingscriteria zijn algemeen geformuleerd en er is meer keuzevrijheid. Dit plaatst gemeenten voor belangrijke keuzes, bijvoorbeeld in de wijze waarop de maatwerkvoorziening voor chronisch zieken en gehandicapten wordt uitgevoerd, en hoe de criteria voor de individuele langdurigheidstoeslag te vertalen naar toetsingscriteria op de werkvloer. Maar maatwerk is ook een individuele afweging maken binnen de kaders die de wet geeft.

Wijkgericht werken in de gemeente;

Via de wijkteams wordt er laagdrempelige hulp geboden, wordt de eigen kracht en het sociaal netwerk van de hulpvrager optimaal ingezet en wordt er beter samengewerkt door de professionals.

Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De beleidsruimte voor de gemeente om een collectieve ziektekostenverzekering te bieden blijft bestaan en wordt verruimd. De inkomensgrens voor het bieden van een collectieve ziektekostenverzekering, die nu op 110% van het sociaal minimum is gesteld, vervalt. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om de collectieve ziektekostenverzekering aan te bieden aan een bredere doelgroep.

Chronisch zieken

Mensen met een chronische ziekte of handicap hebben vaak hogere zorgkosten door bijvoorbeeld medicijngebruik, extra waskosten of het gebruik van hulpmiddelen. Ter compensatie van die hogere zorgkosten ontvingen chronisch zieken en gehandicapten op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Regeling compensatie eigen risico (CER) tot 1 januari 2014 automatisch één of meerdere tegemoetkomingen van het Rijk. Deze tegemoetkomingsregelingen werden uitgekeerd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De Eerste Kamer heeft op 3 juni 2014 de Wet tot afschaffing van de Wtcg en CER aangenomen. Daarmee zijn de Wtcg en CER met terugwerkende kracht op 1 januari 2014 afgeschaft. Het Rijk veronderstelt dat gemeenten beter in staat zijn om gerichte inkomensondersteuning te leveren aan chronisch zieken en gehandicapten. Ter vervanging van de Wtcg en CER krijgen gemeenten daarom de bevoegdheid om een nieuwe compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten te organiseren. Zij krijgen daarvoor ongeveer één derde van het budget dat het CAK in 2013 kreeg voor de uitvoering van de Wtcg en CER. Op het beschikbare budget wordt dus een forse korting toegepast.

Individuele inkomenstoeslag

De langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2015 vervangen door een individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor mensen tussen de 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van hun inkomen. Voor de individuele inkomenstoeslag geldt geen wettelijke inkomensgrens. Gemeenten mogen de hoogte van deze inkomensgrens zelf bepalen.

Studietoeslag

Nieuw onderdeel van de Participatiewet is de individuele studietoeslag. Dit is een inkomensondersteuning voor jongeren met een arbeidshandicap tijdens het volgen van een opleiding. De gemeente maakt een verordening waarin de hoogte en de frequentie van de betaling zijn vastgelegd.

INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Eén van de belangrijkste gemeentelijke instrumenten voor inkomensondersteuning is de bijzondere bijstand. Bijzondere bijstandsverlening is geregeld in artikel 35 van de Participatiewet.

Door bijzondere individuele omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat de toepasselijke bijstandsnorm (of een ander inkomen op dat niveau) niet toereikend is om noodzakelijke uitgaven te doen. Het gaat dan bijvoorbeeld om extra kosten door ziekte, verhuizing of een echtscheiding. Als de gemeente vindt dat deze uitgaven wel noodzakelijk zijn en niet uit de toepasselijke bijstandsnorm of andere middelen kunnen worden betaald, kan bijzondere bijstand worden verleend.

De bijzondere bijstand gaat uit van maatwerk. De gemeente moet bij elke aanvraag vaststellen:

  • -

    Doen de kosten zich voor?

  • -

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • -

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?

  • -

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, vermogen of het inkomen boven de bijstandsnorm?

  • -

    Is er geen sprake van een uitsluitingsgrond (artikel 13 Participatiewet)?

  • -

    Is er sprake van een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet)?

Gemeenten toetsen aanvragen aan de hand van bovenstaande toetsingscriteria. Hierin heeft de gemeente beleidsvrijheid en kunnen er kaders worden gesteld voor maatwerk. Deze kaders moeten in de beleidsregels worden vastgesteld. Echter teveel kaders werken belemmerend op het uitgangspunt “maatwerk bieden” en moeten daarom zeer beperkt worden beschreven. De mogelijkheid tot het maken van een uitzondering moet altijd aanwezig zijn. Hiermee wordt duidelijk dat er sprake kan zijn van een dilemma: aan de ene kant duidelijke regels en geen willekeur, aan de andere kant vrijheid voor het leveren van maatwerk. In deze beleidsregels wordt getracht hier een middenweg in te vinden.

Uit de memorie van toelichting van artikel 35 van de WWB/Participatiewet blijkt dat de volgende overwegingen een rol spelen bij het vaststellen van dergelijke criteria: de aard van de kosten, eventueel aanwezige buitengewone lasten en overige persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Vorm van de bijstand

1. Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet.

2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48 lid 2 Participatiewet, en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 Participatiewet.

Artikel 2: Tijdstip van de aanvraag

1. Voor kosten, waarvan op voorhand de noodzaak niet vaststaat, dient voorafgaande aan het maken van de kosten, bijzondere bijstand te worden aangevraagd, om voor een mogelijke vergoeding van de kosten in aanmerking te kunnen komen.

2. Voor kosten, waarvan de noodzaak op voorhand aangenomen kan worden, mag de aanvraag voor bijzondere bijstand na het maken van de kosten ingediend worden.

3. Er wordt in geen geval bijstand verstrekt voor kosten die langer dan 6 maanden voor de bijstandsaanvraag zijn gemaakt.

Artikel 3: Hoogte bijzondere bijstand

Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten, wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van Nibud, tenzij in dit beleid anders is bepaald. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de meest recente prijzengids van het Nibud, tenzij in dit beleid anders is bepaald.

Artikel 4: Algemeen gebruikelijke kosten

Op de verstrekking van de bijzondere bijstand worden kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.

Artikel 5: Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 Participatiewet biedt de gemeente de mogelijkheid tot het hanteren van een drempelbedrag. Het college heeft besloten om geen gebruik van deze mogelijkheid te maken. De winst in de uitvoering is bij het hanteren van een drempelbedrag gering. Er moet nog steeds een beoordeling worden gemaakt of de kosten voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen en op de aanvraag moet nog altijd beslist worden. Een andere reden is dat het zelf betalen van een drempelbedrag niet voor iedereen mogelijk is. Inwoners komen niet voor niets bij de gemeente met hun hulpvraag.

Artikel 6: Reserveringscapaciteit

De reserveringscapaciteit wordt gesteld op 6% van de toepasselijke (theoretische) bijstandsnorm inclusief vakantiegeld per maand. Bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke theoretische bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld per maand, wordt de reserveringscapaciteit gesteld conform de aflossingsregels van het beleid terugvordering.

Artikel 7: Draagkracht

Uitgangspunt draagkracht

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening gehouden te worden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van de aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen, het inkomen en de reserveringscapaciteit.

Artikel 8: Vaststelling draagkrachtperiode

1. De draagkracht wordt telkens voor de periode van 12 maanden vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

2. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 9: Vaststelling van het vermogen en draagkracht

  • 1. Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.

  • 2. Aangesloten wordt bij de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 Participatiewet.

  • 3. Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100%).

  • 4. Indien sprake is geweest van sparen tijdens de bijstand, wat bijvoorbeeld bij personen die in een instelling verblijven, veelvuldig voorkomt, wordt ook het gespaarde vermogen tijdens de bijstand aangemerkt als draagkracht, voor zover dit boven de vermogensgrens van artikel 34 lid 3 Participatiewet uitkomt.

Artikel 10: Vaststelling van het inkomen en draagkracht

  • 1. Inkomen: het inkomen zoals genoemd in artikel 32 Participatiewet inclusief toeslagen (zoals vakantietoeslag, overwerktoeslag, 13e maand), alsmede inkomen uit vermogen. Uit artikel 31 lid 1 vloeit voort dat alleen maar rekening gehouden kan worden met het inkomen waarover een belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2. Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen bij vaste inkomsten wordt uitgegaan van de hoogte van het inkomen over de laatste periode voorafgaande aan de maand van aanvraag, maal twaalf maanden. (Bijvoorbeeld het inkomen in de maand of 4 weken voorafgaand aan de maand van aanvraag).

  • 3. Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen bij onregelmatige inkomsten wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de zes maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag, maal twaalf maanden.

  • 4. Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen van zelfstandigen die geen uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz), wordt uitgegaan van:

    • a.

      de som van de inkomsten over het jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de draagkrachtperiode aanvangt,

    • b.

      waarbij een bruto-netto berekening wordt gehanteerd conform artikel 6 lid 2 Bbz: Van de som van de netto-inkomsten over het jaar voorafgaand, dient een bedrag van 20% in mindering gebracht te worden als zijnde de verschuldigde belastingen.

Artikel 11: Niet in aanmerking te nemen middelen bij vaststelling draagkracht

Als draagkracht wordt in aanmerking genomen: het netto inkomen over een periode van 12 maanden, verlaagd met de volgende middelen en aftrekposten:

1. Individuele studietoeslag

2. Individuele inkomenstoeslag, voor zover het niet gaat om een aanvraag bijzondere bijstand voor de aanschaf en/of vervanging van duurzame gebruiksgoederen bedoeld in artikel 51 Participatiewet

3. Het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet;

4. Het deel dat niet tot de middelen wordt gerekend, zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 Participatiewet;

5. De verhoging van het kindgebondenbudget voor de alleenstaande ouder (ALO-kop);

6. Buitengewone kosten in verband met wonen, als door het hogere inkomen geen volledige huurtoeslag wordt ontvangen;

7. Buitengewone kosten in verband met zorg, als door het hogere inkomen geen volledige zorgtoeslag wordt ontvangen;

8. Alle voorkomende wettelijke eigen bijdragen, waarvoor het recht op een voorliggende voorziening ontbreekt (bijvoorbeeld eigen bijdrage Wet Kinderopvang, eigen bijdrage WMO, eigen bijdrage AWBZ/Zvw/Wlz);

9. Het (deel) van het inkomen waarop executoriaal beslag is gelegd, en waarover de belanghebbende dus redelijkerwijs niet kan beschikken, tenzij sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

10. Indien een belanghebbende in de wettelijke schuldsaneringsregeling zit (WSNP), de middelen die binnen de boedel vallen. In de praktijk komt dit over het algemeen neer op een beschikbaar inkomen van 90% van de bijstandsnorm.

Ad 5.

Met de invoering van de Participatiewet en de Wet hervorming Kindregelingen komt de alleenstaande ouder niet meer in aanmerking voor een hogere bijstandsnorm ten opzichte van de alleenstaande, maar wel voor de ALO-kop van de Belastingdienst. Het stukje bijstand wat de alleenstaande ouder kwijtraakt per 1 januari 2015, wordt grotendeels gecompenseerd door de Belastingdienst. Het feitelijke inkomen van de alleenstaande ouder blijft dus nagenoeg gelijk aan de situatie voor 1 januari 2015. Ten opzichte van de bijstandsnorm die geldt voor de alleenstaande ouder, bestaat er echter direct draagkracht. Draagkracht die volgt uit de wetswijziging (normwijziging), maar niet op zich zelf staat. De feitelijke inkomenssituatie is immers nauwelijks gewijzigd.

Vanaf 1 januari 2015 bedraagt het ‘extraatje’ aan ALO-kop ten opzichte van het voormalige Kindgebondenbudget maximaal € 3.050,00 op jaarbasis. Dit komt neer op een bedrag van € 254,17 per maand, wat nagenoeg overeenkomt met de 20% extra norm die alleenstaanden tot 1 januari 2015 vanuit de bijstand ontvingen.

De door de normwijziging ontstane draagkracht die volgt uit de wet is is een ongewenst effect en het college heeft dan ook besloten om bij de beoordeling van de draagkrachtberekening bij een alleenstaande ouder, de ALO-kop buiten beschouwing te laten.

Artikel 12: Draagkrachtpercentages

1. Onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm, worden de bijstandsnormen, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 Participatiewet - zonder toepassing van de kostendelersnorm - verstaan.

2. Onverminderd artikel 10 is in het inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht aanwezig.

3. Van het inkomen tussen 110% en 140% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt 35% als draagkracht in aanmerking genomen;

3. Van het inkomen vanaf 140% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt 50% als draagkracht in aanmerking genomen;

4. In geval van bijzondere bijstand voor woonkosten en kosten levensonderhoud: Van het inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 Participatiewet, wordt het meerdere voor 100% als draagkracht in aanmerking genomen.

Toelichting toepassing kostendelersnorm

In de Participatiewet is de kostendelersnorm opgenomen (artikel 22a Participatiewet) Als gevolg daarvan is de geldende bijstandsnorm voor kostendelers lager dan voorheen, waardoor men bij toepassing van de kostendelersnorm in de draagkrachtberekening, ook sneller op ‘draagkracht’ uitkomt.

De kostendelersnormen zijn bedoeld om optredende schaalvoordelen ten aanzien van de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te verdisconteren. Met de toepassing van de kostendelersnorm voor de algemene bijstand worden die schaalvoordelen afdoende verrekend.

Niet-uitkeringsgerechtigden die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen met medebewoners, hebben eveneens te maken met dit schaalvoordeel, zonder dat hiermee echter rekening wordt gehouden in hun inkomen. Hierdoor houden ze feitelijk meer middelen over voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan.

Ondanks dit hebben de colleges besloten om bij niet-uitkeringsgerechtigden, voor het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand, bij de draagkrachtberekening geen rekening te houden met het eventuele schaalvoordeel dat niet-uitkeringsgerechtigden hebben.

Het wel toepassen van de kostendelersnorm bij niet-uitkeringsgerechtigden zou namelijk ten eerste leiden tot een grote belasting in de uitvoering van de aanvragen bijzondere bijstand. Ten tweede heeft het niet toepassen van de kostendelersnorm als voordeel dat het financieel nog aantrekkelijker wordt om uit te stromen uit de bijstand. Ten derde heeft het niet toepassen van de kostendelersnorm als voordeel dat hiermee de armoedeval verder beperkt wordt.

Artikel 13: Draagkrachtverrekening

  • 1. De draagkrachtruimte wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend;

  • 2. In afwijking van het bovenstaande kan ingeval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 14: Aflossing leenbijstand

1. De gebruikelijke duur van de aflossing van de geldlening voor duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting is gesteld op maximaal 36 maanden (zie artikel 11 lid 3 van het Terugvorderingsbeleid).

2. In afwijking van het gestelde onder lid 1, dient de verstrekte leenbijstand volledig te worden terugbetaald:

a. indien geconstateerd is dat de verstrekte leenbijstand niet (volledig) is besteed aan het doel waarvoor deze is verstrekt, ter hoogte van het bedrag dat niet is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt;

b. indien de bijzondere bijstand is verstrekt op grond van artikel 48 lid 2 Participatiewet.

3. De grondslag voor de afwijking van de gestelde termijn van 36 maanden in de in lid 2 genoemde gevallen ligt besloten in artikel 11 lid 5 van het Terugvorderingsbeleid.

Artikel 15: Terugvordering bijzondere bijstand

Indien de bijstand die om niet is verstrekt, niet besteed wordt aan het doel waarvoor deze is verstrekt, besluit het college de bijstand terug te vorderen, ter hoogte van het bedrag dat niet is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt;

SPECIFIEKE KOSTENSOORTEN BIJZONDERE BIJSTAND

In deze beleidsregels wordt de mogelijkheid van bijzondere bijstand voor de meest voorkomende kosten nader uiteengezet. Het karakter van de bijzondere bijstand brengt echter met zich mee dat niet alle voorkomende kosten en situaties in beleid kunnen worden ondervangen. Er bestaat immers aanspraak op bijzondere bijstand, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, waarin niet op andere wijze voorzien kan worden. Het betekent dus niet dat, als bepaalde kostensoorten niet in dit beleid zijn opgenomen, voor deze kosten nooit bijzondere bijstand verstrekt kan worden.

In de situaties waarin dit beleid niet voorziet, gelden altijd de verplicht te beantwoorden vragen voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand, zoals hierboven ook reeds is vermeld:

  • -

    Doen de kosten zich voor?

  • -

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • -

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden?

  • -

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, vermogen of het inkomen boven de bijstandsnorm?

  • -

    Is er geen sprake van een uitsluitingsgrond (artikel 13 Participatiewet)?

  • -

    Is er sprake van een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet)?

MEDISCHE KOSTEN

De grondslag voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten is neergelegd in een aparte regeling, te weten de Regeling ‘Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’. Zoals ook in artikel 4.1 van de Regeling Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015 is opgenomen, geldt dat voor medische kosten in principe geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, omdat de Wlz, Zvw en een passende aanvullende zorgverzekering als passende en toereikende voorliggende voorzieningen worden aangemerkt, tenzij….

In bijzondere omstandigheden kan maatwerk worden geboden! Het is en blijft de verantwoordelijkheid van een ieder om een passende zorgverzekering en aanvullende verzekering te kiezen. De gemeente biedt voor mensen met een inkomen tot 130% van de bijstandsnorm een collectieve zorgverzekering met een uitgebreide aanvullende verzekering waarvan de premie ook deels wordt vergoed. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat een aanvrager voornemens is om over te stappen naar de collectieve zorgverzekering, maar sprake is van een wachttijd. Bijzondere bijstand is dan alleen mogelijk tijdens de wachttijd, tot maximaal 1 jaar.

Eigen bijdragemedische kosten

Indien er sprake is van vergoeding van medische kosten vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) maar wel een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht (niet zijnde het wettelijk eigen risico), is voor deze eigen bijdrage wel bijzondere bijstand mogelijk, voor zover er aan het opleggen van de eigen bijdrage geen besparingsmotief ten grondslag heeft gelegen.

Denk bijvoorbeeld aan de eigen bijdrage die geldt voor orthopedisch schoeisel. De wetgever heeft hier een eigen bijdrage gehanteerd, omdat men – zou men geen orthopedisch schoeisel nodig hebben – wel kosten voor gewoon schoeisel moet maken. Omdat men orthopedisch schoeisel nodig heeft, ‘bespaart’ men dus op de kosten van gewoon schoeisel, waar geen vergoeding voor mogelijk is. Door het invoeren van een eigen bijdrage in verband met dit besparingsmotief, worden de normale algemene kosten van het bestaan (te weten de aanschaf van schoenen) dus buiten de vergoeding vanuit de Wlz en Zvw gehouden. De kosten van een dergelijke eigen bijdrage komen in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Zie meer over dit onderwerp hieronder.

Bij medische kosten kan onder andere gedacht worden aan:

- kosten van brillen/lenzen;

- kosten van diëten/voedingssupplementen;

- kosten van geneesmiddelen;

- kosten van tandheelkundige hulp;

- kosten voor een hoortoestel;

- kosten voor orthopedisch schoeisel;

- kosten voor GGZ;

- kosten voor fysiotherapie;

Brillen/lenzen

1. Door de wetgever is een bewuste keuze gemaakt door de kosten van brillen/lenzen niet in het verstrekkingenpakket van de Wlz en Zvw op te nemen, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten op grond van artikel 15 lid 1 niet mogelijk is, nu de kosten als ‘niet noodzakelijk’ zijn aangemerkt.

2. Bril- en lens dragende personen worden om die reden geacht een passende en aanvullende verzekering voor deze kosten af te sluiten, waarbij ze kunnen kiezen voor de aanvullende verzekering vanuit de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

3. Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in het individuele geval bijzondere bijstand mogelijk zijn.

4. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand, dient in dat geval uitgegaan te worden van de vergoedingen die gelden vanuit de ‘extra uitgebreide aanvullende verzekering’ van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

Diëten/voedingssupplementen

1. Voor de kosten van dieetpreparaten en dieetadvisering is vergoeding mogelijk vanuit de Wlz en Zvw, welke voorzieningen als passend en toereikend worden aangemerkt. Deze kosten komen dan ook niet in aanmerking voor bijzondere bijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

2. Indien de kosten genoemd onder lid 1 niet voor vergoeding vanuit de voorliggende voorzieningen in aanmerking komen, omdat belanghebbende niet onder de doelgroep valt die voor vergoeding in aanmerking komt, worden de kosten als niet noodzakelijk aangemerkt, en komen ze dus eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

3. Voor de meerkosten van een speciaal noodzakelijk dieet en voedingssupplementen gelden de Wlz en Zvw niet als voorliggende voorziening, omdat deze kosten niet behoren tot het zorgpakket van de wettelijke verzekering. Deze kosten kunnen in het individuele geval voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

4. Om voor bijzondere bijstand voor de kosten van een dieet of voor voedingssupplementen in aanmerking te kunnen komen, dient het volgende vastgesteld te worden:

a. Er bestaat een medische noodzaak voor het betreffende dieet, welke noodzaak vastgesteld dient te worden middels een medisch advies, op te vragen bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie;

b. Het dieet dient meerkosten met zich mee te brengen ten opzichte van normale voeding, wat eveneens moet blijken uit het medisch advies;

c. De kosten vloeien voort uit bijzondere individuele omstandigheden, en

d. De kosten kunnen niet voldaan worden uit de aanwezige middelen.

5. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand voor de meerkosten van een noodzakelijk dieet, dient aangesloten te worden bij de meest recente Prijzengids van Nibud.

Geneesmiddelen

1. Voor de kosten van geneesmiddelen is vergoeding mogelijk vanuit de Wlz en Zvw, welke voorzieningen als passend en toereikend worden aangemerkt. Bijzondere bijstand voor de kosten van medicatie is op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet dus niet mogelijk.

2. Kosten van geneesmiddelen die niet vanuit de Wlz en Zvw worden vergoed, zijn bewust uit het verstrekkingenpakket van de Wlz en Zvw gehouden, en worden om die reden als ‘niet noodzakelijk’ aangemerkt.

3. De eventuele eigen bijdrage die betaald moet worden voor medicatie, kan eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, aangezien de eigen bijdrage wordt opgelegd op grond van het feit dat er een goedkoper alternatief aanwezig is voor de betreffende medicatie. Indien uit medische noodzaak gekozen wordt voor een duurdere variant, dan wordt er geen eigen bijdrage in rekening gebracht.

4. Een aanvullende zorgverzekering, op grond waarvan voor deze kosten mogelijk wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt eveneens als voorliggende voorziening.

5. Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan bijzondere bijstand mogelijk zijn.

6. De hoogte van de bijzondere bijstand dient in dat geval gebaseerd te worden op de feitelijke kosten.

Tandheelkundige hulp

1. Voor de kosten van een tandheelkundige behandeling dient de Zvw in beginsel als een passende en toereikende voorliggende voorziening te worden beschouwd. In de gevallen waarin deze zorg niet voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komt, omdat deze is aangemerkt als ‘niet noodzakelijk’, is bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet.

2. Een aanvullende zorgverzekering, op grond waarvan voor deze kosten wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt eveneens als voorliggende voorziening.

3. Voor de kosten die vanuit de Zvw wel als noodzakelijk worden aangemerkt, maar waarvoor een eigen bijdrage geldt, die niet vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, kan voor de kosten van de eigen bijdrage wel bijzondere bijstand worden verstrekt (denk hierbij aan de eigen bijdrage die geldt voor een uitneembare volledige prothese).

4. Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 bijzondere bijstand mogelijk zijn.

5. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand, dient in dat geval uitgegaan te worden van de vergoedingen die gelden vanuit de ‘extra uitgebreide aanvullende verzekering’ van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

Hoortoestel

1. De kosten van een hoortoestel komen in aanmerking voorvergoeding vanuit de Zvw, Besluit zorgverzekering en Regeling zorgverzekering, welke voorzieningen als passend en toereikend worden aangemerkt. Op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet is bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook niet mogelijk, ondanks de mogelijkheid dat de zorgverzekering slechts een deel van de kosten vergoed.

2. Een aanvullende zorgverzekering, op grond waarvan voor deze kosten wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt eveneens als voorliggende voorziening.

3. Indien er echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.

4. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand, dient in dat geval uitgegaan te worden van de maximale vergoedingen die gelden vanuit de ‘extra uitgebreide aanvullende verzekering’ van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

Orthopedisch schoeisel

1. Voor de kosten van orthopedisch schoeisel worden de Zvw en de Regeling Zorgverzekering als passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten in principe niet mogelijk is (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

2. De eigen bijdrage die voor deze kosten vanuit de Zwv en Regeling Zorgverzekering in rekening wordt gebracht, is ingevoerd vanuit het besparingsmotief, en komt dus op grond van het feit dat dit algemene bestaanskosten zijn, in principe ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

3. In afwijking van het gestelde onder lid 2, besluit het college om desondanks bijzondere bijstand toe te kennen voor het verschil tussen de wettelijke eigen bijdrage, en de kosten die volgens de meest recente Prijzenlijst Nibud worden gerekend voor de aanschaf van ‘normaal’ schoeisel.

4. De bijzondere bijstand wordt gemaximeerd op het verschil tussen de wettelijke eigen bijdrage en de kosten van aanschaf van ‘normaal’ schoeisel, voor twee paar schoenen per kalenderjaar.

Voorbeeld ad. 3

In 2015 gelden de volgende wettelijke eigen bijdragen voor orthopedisch schoeisel:

- € 140,50 per paar voor iemand van 16 jaar en ouder

- € 70,00 per paar voor iemand jonger dan 16 jaar

Deze bedragen worden dus als eigen bijdrage in rekening gebracht, omdat mensen dit ook kwijt zouden zijn aan een paar ‘gewone’ schoenen. Voor mensen met een minimum inkomen zijn dit echter forse bedragen voor de aanschaf van schoeisel. Het college heeft dan ook besloten om aan te sluiten bij de bedragen die in de meest recente Prijzengids Nibud worden genoemd voor schoeisel.

Voorbeeld Nibudnorm; In 2015 zijn die kosten voor herenschoenen gesteld op € 60,00, voor damesschoenen op € 40,00 en voor kinderschoenen op € 30,00.

Een jongeheer van 16 jaar of ouder die bijzondere bijstand aanvraagt voor de kosten van de eigen bijdrage van orthopedisch schoeisel, kan een bedrag van € 140,50 - € 60,00 = € 80,50 aan bijzondere bijstand verstrekt worden voor één paar, met een maximum van twee paar schoenen per kalenderjaar.

Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

1.Voor de kosten van geestelijke gezondheidszorg geldt dat de AWBZ, Zvw en het besluit Zorgverzekering als toereikende voorliggende voorzieningen worden beschouwd, waardoor er geen recht bestaat op bijzondere bijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

2. Een aanvullende zorgverzekering, op grond waarvan voor deze kosten mogelijk wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt eveneens als voorliggende voorziening.

3. Indien er echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.

4. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand, dient in dat geval uitgegaan te worden van de vergoedingen die gelden vanuit de ‘extra uitgebreide aanvullende verzekering’ van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

Fysiotherapie

1. Voor de kosten van fysiotherapie gelden de Wlz en Zvw als passende en toereikende voorliggende voorzieningen, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten in beginsel is uitgesloten (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

2. Indien de kosten genoemd onder lid 1 niet voor vergoeding vanuit de voorliggende voorzieningen in aanmerking komen, omdat belanghebbende niet onder de doelgroep valt die voor vergoeding in aanmerking komt, worden de kosten als niet noodzakelijk aangemerkt, en komen ze dus eveneens niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

3. Een aanvullende zorgverzekering, op grond waarvan voor deze kosten mogelijk wel een vergoeding kan worden verstrekt, dient ook als voorliggende voorziening te worden aangemerkt.

4. Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3 bijzondere bijstand mogelijk zijn.

5. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand, dient in dat geval uitgegaan te worden van de vergoedingen die gelden vanuit de ‘extra uitgebreide aanvullende verzekering’ van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima bij CZ (CZM).

Chronisch zieken

Per 1 januari 2015 is de tegemoetkoming voor chronisch zieken op grond van de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (WTCG) afgeschaft. Ook is per 1 januari 2015 de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken komen te vervallen, als gevolg van de wijziging in artikel 35 in de Participatiewet. Vanaf 1 januari 2015 dient het recht op bijzondere bijstand voor chronisch zieken individueel vastgesteld te worden.

De grondslag voor het verstrekken van bijzondere bijstand voor chronisch zieken ligt eveneens besloten in een aparte regeling, te weten de Regeling ‘Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’.

Bij de kosten voor chronisch zieken moet onder andere gedacht worden aan:

- extra stookkosten

- extra bewassingskosten

- extra kledingkosten als gevolg van slijtage

- extra kosten van communicatie & signalering

- extra kosten voor maaltijdvoorziening

Voor deze kosten is bijzondere bijstand in principe alleen mogelijk in de volgende gevallen:

1. Belanghebbende heeft aangetoond daadwerkelijk extra kosten te hebben (gemaakt), en

2. De zorgverzekering kan niet als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt voor de extra gemaakte kosten, en

3. Middels een medisch advies, of anderszins verifieerbare medische gegevens, is vastgesteld dat er sprake is van noodzakelijke meerkosten als gevolg van een ziekte of handicap, en

4. De extra kosten kunnen niet uit het inkomen worden betaald.

Extra stookkosten

1. Stookkosten behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten in principe niet mogelijk is (artikel 35 lid 1 Participatiewet).

2. In afwijking van het gestelde onder lid 1, kan in het geval van buitenproportioneel verbruik, als gevolg van een ziekte of handicap toch bijzondere bijstand mogelijk zijn voor de meerkosten.

3. Van buitenproportioneel verbruik kan gesproken worden, als het verbruik aanzienlijk hoger ligt dan het gemiddelde verbruik voor het betreffende woningtype, zoals aangegeven in de meest recente Prijzengids Nibud.

4. Het buitenproportionele verbruik moet bij aanvraag blijken uit bijvoorbeeld de meest recente eindafrekening.

5. De medische noodzaak van de extra te maken kosten dient te blijken uit een op te vragen medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie.

6. Voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand, dient aangesloten te worden bij de meest recente Prijzengids Nibud, tabel 25 van het hoofdstuk Energieverbruik.

7.De periodieke bijstand wordt voor de duur van één jaar verstrekt.

8. In de beschikking dient te worden opgenomen dat de periodieke bijstand een voorwaardelijk karakter draagt, totdat de volgende eindafrekening is ontvangen, op welk moment de hoogte van de bijzondere bijstand definitief wordt vastgesteld.

Kleding(slijtage) en bewassingskosten

1. De kosten van bewassing en kleding behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten in principe niet mogelijk is (artikel 35 lid 1 Participatiewet).

2. In afwijking van het gestelde onder lid 1, kunnen lichamelijke gebreken leiden tot extra kosten van bewassing en daardoor versnelde slijtage van kleding, welke extra kosten niet tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden beschouwd. Denk hierbij aan personen die vanwege gezondheidsredenen niet meer zelf de was kunnen doen en zijn aangewezen op een wasserij, of aan personen die door bijvoorbeeld incontinentie veel vaker moeten wassen dan gebruikelijk.

3. Indien er voor de situaties benoemd onder punt 2 sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of een voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan voor de extra kosten bijzondere bijstand mogelijk zijn.

4. Bij het beoordelen van de bijzondere omstandigheden dient aandacht besteed te worden aan een mogelijk beroep wat gedaan kan worden op familieleden, indien sprake is van het zelf niet meer in staat zijn te wassen.

5. Voor het beoordelen of sprake is van medisch noodzakelijke extra kosten kan gebruik gemaakt worden van het opvragen van een medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie, tenzij op voorhand middels andere verificatiemiddelen duidelijk is dat er sprake is van enige aandoening, die logischerwijs extra kosten met zich meebrengt.

6. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de meest recente GMD-lijst.

7. De normale aanschaf/vervanging van kleding behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit geldt voor zowel confectie- als maatkleding. Een afwijkende lichaamsbouw (bijv. dwerggroei) is op zich geen aanleiding voor bijstandsverlening. Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe kunnen dat wel zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene vanwege ziekte/gebrek een andere garderobe aan moet schaffen vanwege een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang.

8. Wanneer het gewichtsverlies deel uitmaakt van een al dan niet op medisch advies gevolgd dieet, is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor transseksualiteit. De wijziging van de garderobe vindt in deze gevallen immers geleidelijk plaats.

Extra kosten van communicatie & signalering

1. Onder de kosten van hulpmiddelen ter communicatie en alarmering worden geschaard:

a. Alarmeringsapparatuur;

b. Telefoons en telefoneerhulpmiddelen;

c. Wek- en waarschuwingsinstallaties

2. Voor de kosten van hulpmiddelen ter communicatie en alarmering gelden de Zvw en de Regeling zorgverzekering als passende en toereikende voorliggende voorzieningen, waardoor bijstand voor deze kosten niet mogelijk is (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

3. Indien er ondanks bovenstaande echter sprake is van bijzondere omstandigheden die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen of de voorliggende voorziening kunnen worden bekostigd, kan in afwijking van het gestelde in lid 1 bijzondere bijstand mogelijk zijn.

4. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand dient uitgegaan te worden van de daadwerkelijke extra kosten.

Extra kosten voor maaltijdvoorziening

1. Voor de extra kosten van gebruik van een maaltijdvoorziening kan geen beroep gedaan worden op een passende en voorliggende voorziening.

2. Bijzondere bijstand voor deze kosten is in het individuele geval mogelijk, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, die niet verwijtbaar zijn, en sprake is van noodzakelijke kosten in het individuele geval die niet uit het inkomen kunnen worden bekostigd.

3. De noodzaak van het gebruik maken van een maaltijdvoorziening dient – voor zover dit niet duidelijk is - vastgesteld te worden middels een op te vragen medisch advies bij een door de gemeente gecontracteerde adviesinstantie.

4. Voor het vaststellen van de maximale hoogte van de bijzondere bijstand dient aangesloten te worden bij de meest recente Prijzengids Nibud, waarbij de meerkosten die voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen, worden berekend door op de kosten van de maaltijdvoorziening, de normale referentiekosten in mindering te brengen.

Begrafenis/Crematiekosten

1. De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloedverwanten te voldoen, heeft voor zover het zijn aandeel in de kosten betreft, recht op bijzondere bijstand indien hij geen draagkracht heeft om zelf in deze kosten te voorzien.

2. De kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage betreffen de kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de meest goedkope adequate mogelijkheid voor de verzorging van de teraardebestelling. Het uitgangspunt is om de prijslijst van Nibud hierin te volgen, tot een maximum bedrag van € 5.000,00.

3. Bij de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten zal individueel worden gekeken naar de te maken kosten. De volgende kosten kunnen in principe als noodzakelijk worden aangemerkt:

a. crematie, dienst in aula, condoleanceruimte / begrafenis kosten algemeen graf

b. akte van overlijden

c. basistarief uitvaartverzorger

d. 50 rouwkaarten

e. overbrengen van overledene naar rouwcentrum of woonhuis

f. laatste verzorging overledene

g. eenvoudige kist

h. opbaren

i. standaard condoleanceregister

j. laatste vervoer overledene per rouwauto

k. eenvoudige grafbedekking / verstrooiing as bij crematorium / as-bus bewaren in algemene nis

3. Op de bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 worden uitkeringen uit uitvaartverzekeringen, middelen uit de nalatenschap, slottermijnen en dergelijke volledig in mindering gebracht.

Kosten Bewindvoering

1. Bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind kan worden verstrekt aan de belanghebbende, waarvan door de kantonrechter de noodzaak van deze bewind voering is vastgesteld, voor zover de kosten van bewind voering niet uit het onder bewind gestelde vermogen kan worden voldaan.

2. Uit de uitspraak van de kantonrechter moet blijken welke kosten als noodzakelijk worden aangemerkt.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriële regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’. Voor kosten die nog voor 1 januari 2015 zijn gemaakt, dienen de tarieven van het LOVCK nog toegepast te worden.

4. In afwijking van het gestelde onder lid 3, bedraagt de bijzondere bijstand in het geval de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, het door de kantonrechter vastgestelde bedrag.

5. Voor de kosten van bewindvoerders WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) is geen bijzondere bijstand mogelijk. Deze kosten dienen namelijk met voorrang uit de boedel betaald te worden. Is de boedel niet toereikend voor de kosten van de bewindvoerder, dan kan de bewindvoerder subsidie aanvragen, waardoor alsnog in de kosten is voorzien.

6. De bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind wordt uitbetaald na het overleggen van:

- de beschikking van de kantonrechter;

- de factuur van de aangestelde bewindvoerder.

7. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.

8. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden

Kosten Mentorschap

1. Bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap kan worden verstrekt aan de belanghebbende, waarvan door de kantonrechter de noodzaak van dit mentorschap is vastgesteld, voor zover belanghebbende onvoldoende draagkracht heeft om zelf in deze kosten te voorzien.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriële regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’. Voor kosten die nog voor 1 januari 2015 zijn gemaakt, dienen de tarieven van het LOVCK nog toegepast te worden.

3. In afwijking van het gestelde onder lid 2, bedraagt de bijzondere bijstand in het geval de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, het door de kantonrechter vastgestelde bedrag.

4. De bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind wordt uitbetaald na het overleggen van:

- de beschikking van de kantonrechter;

- de factuur van de aangestelde mentor.

5. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.

6. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden.

Kosten Curatele

1. Bijzondere bijstand voor de kosten van curatele kan worden verstrekt aan de belanghebbende, waarvan door de kantonrechter de noodzaak van deze curatele is vastgesteld, voor zover de kosten van curatele niet uit het onder bewind gestelde vermogen kan worden voldaan.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriële regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’. Voor kosten die nog voor 1 januari 2015 zijn gemaakt, dienen de tarieven van het LOVCK nog toegepast te worden.

3. In afwijking van het gestelde onder lid 2, bedraagt de bijzondere bijstand in het geval de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, het door de kantonrechter vastgestelde bedrag.

4. De bijzondere bijstand voor de kosten van curatele wordt uitbetaald na het overleggen van:

- de beschikking van de kantonrechter;

- de factuur van de aangestelde curator.

5. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de eerste helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de eerste dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst - ingaande de eerste dag van de maand toegekend worden.

6. Indien het tijdstip van benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter is ingegaan in de tweede helft van de maand, dan mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen ingaande de 16e dag van de maand. In dat geval kan het recht op bijstand ook – op zijn vroegst – ingaande de 16e dag van de maand toegekend worden.

Kosten Budgetbeheer

1.Het college beschouwt in het geval van budgetbeheer de dienstverlening die geboden wordt door de door de gemeente aangewezen schuldhulpverleningsinstantie als een passende voorliggende voorziening, waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk is.

Kosten Rechtsbijstand

1. De Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is een aan de Participatiewet passende en toereikende voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet), met uitzondering van de kosten van de eigen bijdrage en griffierechten.

2. Een aanwezige rechtsbijstandverzekering wordt eveneens aangemerkt als een voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand.

3. De Wet griffierechten in burgerlijke zaken kent de mogelijkheid van een lager griffierecht voor onvermogen, welke regeling als een aan de Participatiewet voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

4. Voor de kosten van rechtsbijstand die niet vanuit de Wrb als noodzakelijk worden aangemerkt, kan op grond van artikel 15 Participatiewet geen bijzondere bijstand worden verleend, tenzij sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16 Participatiewet.

5. De noodzaak van de kosten van rechtsbijstand kan worden aangenomen, als de rechtsbijstand is verleend op grond van een Toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand.

6. In afwijking van het gestelde onder lid 5 wordt er geen noodzaak voor bijzondere bijstand aangenomen in geval van een gerechtelijke procedure met betrekking tot de genoemde zaken in artikel 14 Participatiewet, met uitzondering van geleden lichamelijke schade.

7. Het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, strekt zich onder andere uit tot de volgende kosten:

- eigen bijdrage;

- griffierechten;

- kosten van uittreksels

8. Voor bijkomende kosten in een bestuursrechtelijke procedure (zoals bijvoorbeeld reiskosten voor het bijwonen van een zitting, kosten van uittreksels, kosten van een deskundige etc.) geldt bij herroeping van de uitspraak waartegen bezwaar is ingesteld, het Besluit Proceskosten Bestuursrecht als een passende en toereikende voorliggende voorziening, waardoor deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

9. Indien de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten heeft veroordeeld, kan het college de eventueel verleende bijzondere bijstand voor deze kosten van belanghebbende terugvorderen, op grond van artikel 58 lid 2 sub f onderdeel 2 Participatiewet.

10. Indien belanghebbende wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, dan is voor deze kosten bijzondere bijstand niet mogelijk (artikel 13 lid 1 sub g Participatiewet).

11. De bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet, ter hoogte van de daadwerkelijke kosten. Er wordt dus niet afgestemd op het niet benutten van de mogelijkheid tot het verkrijgen van een korting, door eerst naar het Juridisch Loket te gaan, alvorens doorverwezen te worden naar een advocaat.

Kosten Babyuitzet

1. De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.

2. Reservering voor deze kosten kan vanaf de 3e maand van de zwangerschap als redelijk worden beschouwd.

3. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, kan van de hoofdregel in artikel 1 afgeweken worden.

4. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand en de hoogte hiervan, dient rekening gehouden te worden met eventueel nog aanwezige uitzet van eerdere kinderen. Indien er redelijkerwijs nog babyuitzet aanwezig had moeten zijn, maar er feitelijk niet meer is, dient een beoordeling van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid plaats te vinden.

5. Het bedrag wat aan bijzondere bijstand kan worden verstrekt, bedraagt maximaal 70% van het bedrag wat in de Nibud-prijslijst voor een basispakket babyuitzet wordt aangehouden (tabel 18).

6. De bijzondere bijstand voor babyuitzet wordt conform artikel 51 verstrekt in de vorm van een lening. Als er echter bijzondere omstandigheden zijn, waardoor het verstrekken van de bijstand in de vorm van een lening niet redelijk is, kan de bijstand om niet worden verstrekt.

7. De kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Bijzondere bijstand levensonderhoud 18,19 en 20-jarigen

1. Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm, én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

- de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of

- de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken.

2. Bijzondere bijstand op grond van artikel 12 Participatiewet wordt slechts dan verleend indien de jongere beschikt over zelfstandige huisvesting én zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Een noodzaak wordt aanwezig geacht indien:

a. de belanghebbende ‘officieel’ uit huis is geplaatst;

b. de belanghebbende al gedurende minimaal 12 maanden zelfstandig woont;

c. de belanghebbende ouders heeft die in het buitenland wonen;

d. de ouders van belanghebbende zijn overleden;

e. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders.

3. De aanvullende bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar. In geval van gehuwden die beide jonger zijn dan 21 jaar, wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden waarvan één persoon jonger is dan 21 jaar. Is dit fair?

4. Er wordt geen verhaal gepleegd op de ouders van jong meerderjarigen van 18 tot 21 jaar.

Ouderbijdrage Jeugdwet

1. Voor de kosten van de door het CAK vastgestelde ouderbijdrage voor uit huis geplaatste kinderen geldt de Algemene Kinderbijslag Wet (AKW) in principe als passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat de ouderbijdrage onderdeel uitmaakt van de onderhoudskosten voor het minderjarige kind.

2. Indien belanghebbende(n) geen kinderbijslag ontvangt / ontvangen voor het uit huis geplaatste kind, omdat ze niet aan kan / kunnen tonen dat ze het minimum gestelde bedrag aan kosten van onderhoud voor het uit huis geplaatste kind betalen, en niet geschaard kunnen worden onder de situaties benoemd in lid 4 en 5, kan de AKW niet als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd.

3. In de gevallen waarin de AKW niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden beschouwd, en buiten invordering stelling van de eigen bijdrage – op de gronden zoals benoemd in lid 4 en 5 – niet mogelijk is, is bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage mogelijk, voor zover de kosten van de eigen bijdrage niet bekostigd kunnen worden uit het inkomen en/of het vermogen van belanghebbende(n).

4. Geen bijzondere bijstand is mogelijk voor personen, die aanspraak kunnen maken op een buiten invordering stelling van de verschuldigde ouderbijdrage. Dit betreft de volgende personen:

a. degene die algemene bijstand ontvangt, norm alleenstaande (zonder kinderen);

b. de asielzoeker die een verstrekking ontvangt op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005;

c. de tbs'er die zak- en kleedgeld ontvangt;

d. degene die rechtens van zijn vrijheid is benomen.

5. Indien inning van de opgelegde ouderbijdrage zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het CAK hier op grond van artikel 8.2.3 lid 5 van de Jeugdwet van afwijken.

6. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de hoogte van de opgelegde eigen bijdrage.

7. Voor zover de belanghebbende(n) voor het uit huis geplaatste kind achteraf alsnog kinderbijslag toegekend krijgt/krijgen, dient de verstrekte bijzondere bijstand teruggevorderd te worden op grond van artikel 58 lid 2 sub f, onderdeel 2 Participatiewet.

8. Aan de toekenning van de bijzondere bijstand dient dan ook de verplichting verbonden te worden dat belanghebbende(n) inlichtingen verstrekt/verstrekken indien zij alsnog kinderbijslag voor het uit huis geplaatste kind gaat/ gaan ontvangen.

Bijzondere bijstand schoolkosten kinderen tot 18 jaar

1. Voor de direct met het volgen van een studie samenhangende kosten voor kinderen tot 18 jaar, worden de WTOS en het kindgebondenbudget als passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd, waardoor bijzondere bijstand niet mogelijk is (artikel 15 lid 1 Participatiewet).

2. Onder de direct met het volgen van een studie samenhangende kosten, worden naast boeken, schoolspullen en de onderwijsbijdrage, eveneens een computer en huiswerkbegeleiding begrepen.

3. Voor reiskosten van schoolgaande kinderen tot 18 jaar kan de WTOS en het kindgebondenbudget niet als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd, en is bijzondere bijstand - indien sprake is van bijzondere omstandigheden - mogelijk. Zie hiervoor het gestelde onder het kopje Reiskosten.

4. Voor indirecte schoolkosten voor kinderen tot 18 jaar die deelnemen aan het basis- of voortgezet onderwijs, kan geen aanspraak gemaakt worden op een voorliggende voorziening, en kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

5. De mogelijkheden en voorwaarden hiertoe zijn opgenomen in de Verordening Maatschappelijke Participatie 2012.

6. De uitbetaling van de bijzondere bijstand vindt plaats na inlevering van een recent bewijs van inschrijving bij de onderwijsinstelling van het schoolgaande kind, en na inlevering van de nota(‘s) van de gemaakte kosten.

Bijzondere bijstand 18, 19 en 20-jarigen in AWBZ-instelling

1. In artikel 13 lid 2 sub a Participatiewet is bepaald dat voor personen jonger dan 21 jaar die in een inrichting verblijven, geen recht op algemene bijstand bestaat.

2. Voor zover de persoon jonger dan 21 jaar, verblijvend in een inrichting, geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders, kan bijzondere bijstand worden verleend.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de normen algemene bijstand die gelden voor personen van 21 jaar of ouder, die in een inrichting verblijven (artikel 23 Participatiewet).

4. Er wordt geen verhaal gepleegd op de ouders van jong meerderjarigen van 18 tot 21 jaar.

Bijzondere bijstand doorbetaling vaste lasten verblijf in AWBZ-instelling

1. Bij tijdelijk volledige of gedeeltelijke opname in een inrichting of ziekenhuis kan bijstandsverlening voor het doorbetalen van de vaste lasten noodzakelijk zijn voor:

a. Een belanghebbende van 21 jaar of ouder zonder partner, waarvan de noodzaak tot verblijf in een inrichting is vastgesteld, en wel vanaf de datum omzetting bijstandsnorm naar norm zak- en kleedgeld.

b. Een belanghebbende jonger dan 21 jaar zonder partner, waarvan de noodzaak tot verblijf in een inrichting is vastgesteld, en wel vanaf de einddatum van de algemene bijstand.

2. Indien bijstandsverlening voor het doorbetalen van de vaste lasten noodzakelijk is bevonden, dan wordt de bijzondere bijstand verstrekt ‘om niet’.

3. Bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten is in beginsel mogelijk voor de duur van zes maanden. Daarna moet bezien worden wat de intentie van belanghebbende is, en moet eventueel de huur opgezegd worden. Afhankelijk van de omstandigheden, kan de bijzondere bijstand na zes maanden nog eenmalig met zes maanden verlengd worden.

4. Indien op voorhand bekend is dat de opname langer dan 12 maanden zal duren, dan is er doorgaans geen noodzaak aanwezig om voor de vaste lasten bijzondere bijstand te verlenen. In een dergelijk geval kan doorgaans namelijk niet gesteld worden dat de belanghebbende nog zijn woonstede binnen de gemeente heeft.

5. Bij de verstrekking van bijzondere bijstand voor doorbetaling van de vaste lasten, mogen de volgende lasten – naar rato van het aantal dagen dat betrokkene in de inrichting verblijft - worden meegenomen:

a. indien een huurwoning wordt bewoond de geldende huurprijs, minus het recht op huurtoeslag

b. indien een eigen woning wordt bewoond de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud – minus het belastingvoordeel in verband met het recht op aftrek van de hypotheekrente.

c. kosten van vastrecht voor energie

d. kosten van vastrecht voor water

e. onroerend zaakbelasting

f. kosten van aan de woning gerelateerde verzekeringen, zoals een inboedel- of opstalverzekering

g. abonnementen van bijvoorbeeld huistelefoon, kabeltelevisie, voor zover niet maandelijks opzegbaar

6. Bij de eventuele toekenning van bijzondere bijstand voor woonlasten moet rekening gehouden worden met de eigen draagkracht uit vermogen en inkomen. Niet alle inkomstenbronnen worden immers verlaagd bij opname in een AWBZ-instelling.

7. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk voor de doorbetaling van de vaste lasten van een woning die zich binnen de gemeente bevindt.

Bijzondere bijstand levensonderhoud bij dwangopname AWBZ-instelling / Penitentiaire inrichting

1.Op grond van artikel 13 lid 1 sub a Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand voor een ieder ‘aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen’. Hier vallen zowel belanghebbenden in detentie, als belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen onder.

2. Voor de categorie ‘gedwongen opname’ kan in een aantal gevallen wel recht op periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud bestaan, te weten:

a. Voor belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ);

b. Voor belanghebbenden die door de rechter onvrijwillig zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.);

c. Voor belanghebbenden die door de rechter, na ontslag van alle rechtsvervolging, op grond van artikel 37a, 37b lid 1 of 38a Sr onvrijwillig zijn geplaatst in een TBS-inrichting.

3. Voor het vaststellen van het recht op bijstand aan een belanghebbende die gedwongen is opgenomen , dient er bij de aanvraag een verklaring van de (geneesheer-)directeur van de instelling bijgevoegd te zijn, waaruit blijkt op grond van welke wettelijke grondslag belanghebbende is opgenomen. In deze ‘opnameverklaring’ dient eveneens de opnamedatum, de eventuele verlofdata en indien bekend, de ontslagdatum vermeld te staan.

4. De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2a en 2b vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 en 2 Participatiewet).

5. De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2c vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 Participatiewet). Deze categorie belanghebbenden heeft geen recht op de verhoging uit artikel 23 lid 2 Participatiewet, omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie door het Ministerie van Justitie wordt betaald.

6. De bijzondere bijstand wordt inclusief vakantietoeslag uitbetaald. Er wordt geen bedrag aan vakantiegeld gereserveerd.

7. Voor de eventuele kosten van doorbetaling vaste lasten eigen woonruimte binnen de gemeente tijdens de gedwongen opname, zie het kopje ‘Bijzondere bijstand doorbetaling vaste lasten verblijf in AWBZ-instelling’.

Bijzondere bijstand voor kosten in verband met (ontslag uit) detentie

1.De belanghebbenden die gedurende maximaal 6 maanden gedetineerd is, en die niet voor de kosten van het aanhouden van de eigen woning heeft kunnen reserveren, en ook geen tijdelijke verhuurregeling heeft kunnen treffen, kan eventueel voor bijzondere bijstand voor doorbetaling van de woonlasten in aanmerking komen.

2. Bij een detentieperiode van niet langer dan 6 maanden, wordt het aanhouden van de woning als noodzakelijk beoordeeld.

3. Indien ten tijde van de aanvang van detentie reeds sprake is van een ‘onoplosbare’ huurschuld, die zal leiden tot woningontruiming, welke procedure niet meer opgeschort kan worden, is bijzondere bijstand voor doorbetaling van de woonlasten niet mogelijk.

4. Als de detentie slechts van zeer korte duur is, en reeds lang van te voren bekend was, wordt belanghebbende geacht voor de kosten van doorbetaling woonlasten te hebben gereserveerd. Bijzondere bijstand voor doorbetaling van de woonlasten is dan niet mogelijk.

5. De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit de geldende huurprijs – minus de huurtoeslag en het vastrecht voor water en energie.

6. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening.

7. Indien belanghebbende uit de strafinrichting komt, en te maken krijgt met kosten van aansluiting van het energiebedrijf, dan kan voor deze kosten wel bijzondere bijstand worden verstrekt, in de vorm van een lening.

8. Indien er gezien de duur van de detentie geen recht bestaat op doorbetaling van de woonlasten, maar er wel sprake is van een inboedel met een ‘aanzienlijke’ waarde, kan in bijzondere omstandigheden voor de opslagkosten van de inboedel bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 12 maanden.

9. Om vast te stellen of er sprake is van een inboedel met een ‘aanzienlijke waarde’, zoals genoemd onder punt 8, dient de belanghebbende een schriftelijke opgave van zijn inboedel te doen. Ter verificatie hiervan kan een huisbezoek afgelegd worden.

10. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de meest gangbare tarieven voor opslag van inboedel in de regio van de gemeente.

11. De bijzondere bijstand voor kosten van opslag worden verstrekt in de vorm van een lening.

12. Voor de kosten van aanschaf van een geldig legitimatiebewijs na detentie, kan een voorschot op de aan te vragen bijstandsuitkering voor levensonderhoud worden verstrekt, maar geen bijzondere bijstand.

13. Indien belanghebbende in de situatie onder punt 12 geen bijstandsuitkering aan wil vragen, maar een ander inkomen, en vanuit dit andere inkomen is de mogelijkheid tot betaling van een voorschot afwezig, dan kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van aanschaf van een geldig legitimatiebewijs, in de vorm van een lening.

Bijzondere bijstand voor reguliere woonkosten

Definitie woonkosten

1. Bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen, zijn de woonkosten de op de aanvraagdatum geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag.

2. Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen, zijn de woonkosten de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

Voorliggende voorzieningen woonkosten

1. De tegemoetkoming van de Belastingdienst in de vorm van huurtoeslag geldt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, in relatie tot bijstandsverlening voor de woonkosten van een huurwoning.

2. In afwijking van het gestelde in lid 1, kan de huurtoeslag voor de woonkosten van de eerste gebroken huurmaand niet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, als de huur is ingegaan ná de eerste van de maand, en er nog geen sprake was van recht op huurtoeslag in verband met een oude woning. De wetgever heeft het gebrek aan recht op huurtoeslag over de woonkosten van de eerste gebroken maand niet op grond van een bewuste keuze buiten de voorliggende voorziening gehouden.

3. De eventueel aanwezige Nationale Hypotheekgarantie bij eigen woningbezit, kan als een passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt worden, in relatie tot bijstandsverlening voor woonkosten.

4. De Voorlopige aanslag Belastingdienst inzake het recht op hypotheekrente-aftrek geldt als een middel voor de betaling van de hypotheeklasten, welke volledig in mindering gebracht dient te worden op de bijstandsverlening voor woonkosten.

5. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een illegale huisgenoot kan niet op de bijstand worden afgewenteld.

6. Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur hebben geen recht op woonkostentoeslag.

7. In afwijking van het gestelde in lid 6 kan een jongere die zijn huurlasten niet meer kan betalen als gevolg van een inkomensdaling, terwijl hij dat voorheen – ondanks het ontbreken van het recht op huurtoeslag – wel kon, toch voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Hierbij gelden de voorwaarden zoals hieronder vermeld onder het kopje ‘Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens’.

Woonkosten lager dan de maximale huurgrens

1. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een woning of een woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.

2. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek.

Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens

1. Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen.

2. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek. Het meerdere boven het grensbedrag zoals genoemd in het eerste lid wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsverlening.

3. Aan de verstrekking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak bestaat op huurtoeslag, of waarbij sprake is van woonkosten die uit het inkomen kunnen worden bestreden.

4. De bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt gedurende maximaal 12 maanden verstrekt.

5. In afwijking van het gestelde in lid 4, kan de bijzondere bijstand nog met een periode van maximaal 12 maanden verlengd worden, indien belanghebbende er naar het oordeel van het college alles aan heeft gedaan om passende en betaalbare woonruimte te krijgen.

Kosten rondom verhuizing

De kosten die samenhangen met een verhuizing en woninginrichting komen in principe niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Verhuizingen zijn over het algemeen namelijk voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing samenhangen dient dan ook gereserveerd te worden. Verder zijn verhuizingen over het algemeen gewenst, maar een wens is geen bijzondere omstandigheid. Voor gewenste verhuizingen had immers gereserveerd kunnen worden.

Er zijn echter bijzondere situaties, bijvoorbeeld medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, zonder dat er voor de kosten rondom de verhuizing een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is. Omdat er sprake is van een plotselinge verhuizing, kan ook niet gesteld worden dat er voor de kosten die met de verhuizing samenhangen, gereserveerd had kunnen worden / voldoende gereserveerd had kunnen worden.

Hierbij kun je denken aan:

- een noodzakelijke, onvoorzienbare verhuizing als gevolg van ziekte of handicap

- een noodzakelijke, onvoorzienbare verhuizing vanuit een crisisopvang

- een noodzakelijke, onvoorzienbare verhuizing op grond van een sociale indicatie

- een noodzakelijke verhuizing voor mensen die langdurig in detentie hebben gezeten

- een noodzakelijke verhuizing voor mensen die afkomstig zijn uit het AZC en een woning toegewezen hebben gekregen.

In dit soort gevallen kan bijzondere bijstand verstrekt worden, voor zover er geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden. Mogelijke voorliggende voorzieningen voor kosten rondom een verhuizing zijn:

1. De werkgever

2. De verhuurder

LET OP!

Voor de kosten van een onvoorziene verhuizing als gevolg van ziekte of handicap, kan ingaande 1 januari 2015 de WMO niet meer als passende en toereikende voorliggende voorziening worden beschouwd. Tot 1 januari 2015 konden belanghebbenden, die geconfronteerd werden met een verhuizing, als gevolg van ziekte of handicap, een bedrag krijgen voor alle kosten die gepaard gingen met de verhuizing. Vanaf 1 januari 2015 is er v anuit de WMO alleen nog een algemene voorziening voor de kosten van een noodzakelijke verhuizing mogelijk , die belanghebbenden zelf moeten betalen. Als dan niet kan omdat belanghebbende n een laag inkomen he bben is er een mogelijkheid tot vergoeding van de kosten vanuit de bijzondere bijstand, op grond van hoofdstuk 3 van de ‘Regeling Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’

Kosten WMO-geïndiceerde verhuizing

Zie voor de mogelijkheid voor, en de vereisten die gelden bij het verstrekken van bijzondere bijstand voor door de WMO geïndiceerde onvoorziene verhuizingen, de regeling ‘Ziektekosten, huishoudelijke ondersteuning en verhuiskosten 2015’.

Kosten rondom verhuizing in overige gevallen

De kosten die met een onvoorziene verhuizing gepaard gaan, anders dan in verband met medische beperkingen, kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, indien:

a. de verhuizing noodzakelijk is, en;

b. de verhuizing onvoorzienbaar was, waardoor niet voor de kosten gereserveerd had kunnen worden, en;

c. er voor de kosten die gepaard gaan met de verhuizing geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, en;

d. er geen / onvoldoende draagkracht is om zelf in deze kosten te voorzien.

De richtlijnen die gelden voor de verschillende kosten die gepaard gaan met een verhuizing, zijn hieronder per categorie beschreven.

Verhuiskosten

1. Indien sprake is van een onvoorzienbare, noodzakelijke verhuizing, waarvoor voor de verhuiskosten naar de nieuwe woning geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, en er geen mogelijkheid was tot reservering van deze kosten, kan bijzondere bijstand worden verleend.

2. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand, dient te worden uitgegaan van de meest goedkope en adequate mogelijkheid voor verhuizing van de noodzakelijke goederen (bijvoorbeeld het huren van een busje of boedelbak).

3. De bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet.

4. De gemeente waaruit belanghebbende vertrekt, is de gemeente waar de aanvraag voor verhuiskosten moet worden ingediend.

Opknapkosten

1. Indien sprake is van een onvoorzienbare, noodzakelijke verhuizing, waarvoor voor de opknapkosten van de woning geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, en er geen mogelijkheid was tot reservering van deze kosten, kan bijzondere bijstand worden verleend.

2. Onder opknapkosten worden verstaan de kosten van verf en/of behang om de woning op te knappen.

3. De bijzondere bijstand voor opknapkosten bedraagt maximaal € 300,00.

4. De bijzondere bijstand wordt verstrekt om niet.

Eerste maand huur / dubbele huur / administratiekosten / waarborgsom

1. Indien sprake is van een noodzakelijk beoordeelde verhuizing, waarvoor voor de kosten van eerste huur / dubbele huur / administratiekosten / waarborgsom geen beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, en er geen mogelijkheid was tot reservering van deze kosten, kan bijzondere bijstand worden verleend.

2. De hoogte van de bijzondere bijstand bij kosten van dubbele huur, bedraagt maximaal het huurbedrag van de nieuwe woning voor één volledige maand, plus de eventuele administratiekosten.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bij kosten van eerste huur, bedraagt maximaal het huurbedrag voor één volledige maand, plus de eventuele administratiekosten, minus het eventuele recht op huurtoeslag over de eerste maand.

4. De bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur/ dubbele huur en administratiekosten worden verstrekt om niet.

5. De bijzondere bijstand voor de eventuele kosten van de waarborgsom wordt verstrekt ter hoogte van de volledig in rekening gebrachte waarborgsom, in de vorm van een lening.

6. De verstrekte bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt teruggevorderd op het moment dat belanghebbende de woning verlaat.

Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

1. Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren de inrichtingskosten voor het inrichten en stofferen van een woning alsook de aanschaf, vervanging of reparatie van losse gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Indien men tenminste beschikt over een inkomen op bijstandsniveau, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om voor deze kosten te reserveren, dan wel achteraf gespreid te betalen.

2. De reserveringscapaciteit bedraagt in principe 6% van de toepasselijke bijstandsnorm of het daadwerkelijke inkomen.

3. In afwijking van het gestelde in lid 1 kunnen er bijzondere individuele omstandigheden zijn, waardoor er de noodzakelijke kosten niet voldaan (hadden) kunnen worden uit het inkomen. In die gevallen kunnen de noodzakelijke kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

4. Onder bijzondere individuele omstandigheden, zoals genoemd in lid 3, wordt niet de situatie van gezinshereniging geschaard die gepaard gaat met kosten van woninginrichting, nu deze kosten voorzienbaar waren, en daarvoor gereserveerd had kunnen worden.

5. Onder inrichtingskosten wordt verstaan: Alle noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden om een woning te stofferen en in te richten.

6. Onder duurzame gebruiksgoederen wordt verstaan: Gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn in een huishouden, die een duurzaam karakter hebben. Duurzame gebruiksgoederen worden in het algemeen geacht gemiddeld 10 jaar mee te gaan.

7. Als duurzame witgoederen die noodzakelijk in een huishouden aanwezig behoren te zijn, heeft het college aangemerkt:

- Wasmachine

- Koelkast met vriesvak

- Kookplaat gas 4-pits met oven

- Stofzuiger

- Strijkijzer

- Laptop/computer/tablet;

8. De individuele inkomenstoeslag wordt als voorliggende voorziening aangemerkt bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen/woninginrichting.

9. Ingeval van echtscheiding bij een huwelijk in gemeenschap van goederen, wordt als richtlijn 50% van de huwelijksgoederengemeenschap (of de waarde hiervan in geld) als voorliggende voorziening aangemerkt bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen/woninginrichting.

10. De hoogte van de bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting is afhankelijk van de samenstelling en omvang van het gezin en bedraagt maximaal 50% van de meest actuele Prijzengids Nibud.

11. De hoogte van de bijzondere bijstand voor witgoederen bedraagt maximaal 75% van de meest actuele Prijzengids Nibud. Voor de overige duurzame gebruiksgoederen bedraagt de bijzondere bijstand maximaal 50% van de meest actuele Prijzengids Nibud.

12. De hoogte van de bijzondere bijstand voor stoffering bedraagt:

a. Voor vloerbedekking maximaal 100% van de meest actuele Prijzengids Nibud

b. Voor laminaat maximaal 75% van de meest actuele Prijzengids Nibud

c. Voor gordijnen maximaal 75% van de meest actuele Prijzengids Nibud

13. Indien bij een aanvraag voor een duurzaam gebruiksgoed blijkt dat reparatie nog mogelijk is – waarbij de reparatiekosten niet meer dan 30% van de nieuwprijs van het duurzame gebruiksgoed bedragen – wordt bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van reparatie in plaats van voor de kosten van vervanging.

14. De bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting, duurzame gebruiksgoederen en reparatie daarvan, en stoffering wordt verstrekt in de vorm van een lening.

15. Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsbedragen zijn voldaan, wordt de resterende geldlening omgezet in bijstand om niet. Dit geldt niet als sprake is van omstandigheden zoals benoemd in artikel 14 lid 2 van deze beleidsregels, met betrekking tot de algemene regels omtrent bijzondere bijstand.

Percentages Nibud Prijslijst ad. lid 10, 11 en 12

Het college heeft besloten om bij het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, stoffering en woninginrichting de hoogte van de bijzondere bijstand te maximeren op een percentage van de Nibud Prijslijst. Dit omdat het uiteindelijk nog steeds gaat om de noodzakelijke goederen die in een huishouden aanwezig moeten zijn, waaronder ook goede tweedehands spullen vallen. Tegenwoordig zijn er ook heel veel goede spullen tweedehands te koop, bijvoorbeeld via de kringloopwinkels, gewone winkels en via internet. De reden dat er door het college voor verschillende percentages is gekozen, is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de marktprijzen, het aanbod en de kwaliteit van goederen.

Overbruggingsbijstand

1. Indien een belanghebbende vanuit een niet-verwijtbare inkomens loze situatie niet beschikt over voldoende draagkracht voor de betaling van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan tot aan de eerste uitbetaling van de bijstand, komt hij in aanmerking voor bijzondere bijstand voor deze kosten.

2. Tot de in het eerste lid genoemde categorie behoren in ieder geval personen die afkomstig zijn van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een woning krijgen in onze gemeente.

3. Overbruggingsbijstand wordt verstrekt voor de duur van één maand, ter overbrugging van de periode naar de uitbetaling van het nieuwe inkomen.

4. De hoogte van de overbruggingsbijstand wordt vastgesteld op maximaal de hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag.

5. Eventuele kosten die inbegrepen zijn in de overbruggingsbijstand, maar waarin reeds is voorzien, worden op de overbruggingsbijstand in mindering gebracht.

6. Eventuele inkomsten die zijn genoten in de periode waarover de overbruggingsbijstand betrekking heeft, worden op de overbruggingsuitkering in mindering gebracht.

7. De overbruggingsbijstand wordt verstrekt om niet.

8. Naast de bepalingen over overbruggingsbijstand genoemd in lid 1 tot en met 6, kan zo nodig nog overbruggingsbijstand toegekend worden in de vorm van een lening op grond van artikel 48 lid 2 sub a Participatiewet, in het geval de kosten van de eerste huur nota een periode omvatten die langer is dan een maand.

9. De hoogte van de overbruggingsbijstand genoemd onder lid 8 bedraagt maximaal de huurprijs voor de periode die een maand overstijgt. De kosten van de huur voor één volledige maand kunnen immers als eerste maand huur in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om niet.

10. Indien op grond van lid 8 overbruggingsbijstand wordt verstrekt aan een belanghebbende die algemene bijstand, IOAW, IOAZ of uitkering op grond van het Bbz 2004 ontvangt/gaat ontvangen, dan wordt de overbruggingsbijstand verrekend met de uitkering van de maand waarop de overstijgende huurkosten betrekking hebben.

Legeskosten

1. De legeskosten van de aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voorziet. Hierdoor is bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk.

2. De legeskosten van naturalisatie worden niet aangemerkt als noodzakelijke kosten, nu het belanghebbende vrij staat zich te laten naturaliseren of niet. Dit is geen ‘moeten’. Hierdoor is bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk.

3. De legeskosten voor de eerste aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning kunnen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Dit in verband met het feit dat belanghebbende nog niet over een geldig verblijfsdocument beschikt, en dus niet een met een Nederlander gelijkgesteld persoon (artikel 11 lid 2 en 3 Participatiewet) persoon is. De kosten vinden hun oorsprong buiten Nederland en komen op grond van het territorialiteitsbeginsel voor rekening van de belanghebbende.

4. De legeskosten voor de eerste aanvraag in het kader van gezinshereniging of verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan. Deze kosten zijn voorzienbaar, er is dus geen sprake van kosten die door bijzondere individuele omstandigheden bepaald kunnen worden.

Reiskosten ziekenvervoer

1. Voor de reiskosten die gemaakt moeten worden in verband met medische behandelingen wordt het besluit Zorgverzekering aangemerkt als passende en toereikende voorliggende voorziening. Op grond van artikel 15 lid 1 Participatiewet is bijzondere bijstand voor deze kosten dan ook niet mogelijk.

2. Het gestelde onder lid 1 geldt niet voor de eigen bijdrage die voor deze kosten geldt. Deze kosten kunnen wel voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking komen, voor zover er voor de eigen bijdrage geen vergoeding mogelijk is vanuit de aanvullende zorgverzekering.

3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de hoogte van de opgelegde eigen bijdrage.

Overige reiskosten

1. Reiskosten behoren in principe tot de algemene kosten van het bestaan, en komen dus voor bijzondere bijstand niet in aanmerking. In de algemene bijstandsnorm zit namelijk een bedrag voor ‘deelname aan het maatschappelijk verkeer’.

2. Niet alle reiskosten kunnen echter als ‘algemene’ kosten van het bestaan worden bestempeld, en komen om die reden – als sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor die reiskosten noodzakelijk zijn, maar niet worden vergoed vanuit een voorliggende voorziening – in aanmerking voor bijzondere bijstand. Het gaat hier in ieder geval om:

a. reiskosten voor het volgen van een methadonprogramma;

b. reiskosten in verband met opname in een inrichting in de zin van artikel 1 sub f Participatiewet van een familielid tot en met de tweede graad;

c. reiskosten in verband met opname in detentie van een familielid tot en met de tweede graad;

d. reiskosten in verband met scholing van een minderjarig inwonend studerend kind, voor wie de Wtos niet als passende en toereikende voorziening kan worden aangemerkt, omdat het kind genoodzaakt is om buiten de gemeente te studeren door het feit dat er voor het volgen van vergelijkbaar onderwijs binnen de eigen woonplaats geen mogelijkheid bestaat.

3. Reiskosten in verband met re-integratie komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Deze kosten kunnen mogelijk op grond van de Re-integratieverordening voor vergoeding in aanmerking komen.

4. Aansluitend bij de reisaftrek openbaar vervoer voor particulieren, die de Belastingdienst hanteert, kan bij een reisafstand van voordeur tot voordeur vanaf 10 kilometer, bijzondere bijstand worden toegekend. Dat komt overeen met de afstand die redelijkerwijs met de fiets kan worden afgelegd.

5. Indien belanghebbende (tijdelijk) niet in staat is om een afstand van 10 kilometer zelfstandig te overbruggen, en ook geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening, dan wordt de belanghebbende geconfronteerd met extra kosten. In dat geval dient er bij de verstrekking van bijzondere bijstand maatwerk te worden geleverd.

6. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het gehele traject. Bij periodieke reiskosten kan dit ook betekenen dat uitgegaan moet worden van de kosten voor een maandabonnement.

7. Indien geen gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer, bedraagt de maximale vergoeding €0,19 per kilometer voor het gehele traject, waarvan het aantal kilometers wordt berekend op grond van de ANWB routeplanner voor de kortste route. Het bedrag kan wijzigen, als de maximale kilometervergoeding door de Belastingdienst wordt aangepast.

8. De noodzaak voor de frequentie van de reizen dient individueel beoordeeld te worden.

9. Aan de bijzondere bijstand wordt de verplichting verbonden om ter controle van de besteding, de vervoers- of bezoekbewijzen te overleggen.

10. Voor bijzondere bijstand voor reiskosten genoemd onder punt 2a, dient tevens aangetoond te worden dat belanghebbende een methadonprogramma volgt, en dient eveneens iedere 3 maanden bij de hulpverleningsinstantie te worden gecontroleerd of het programma nog steeds wordt gevolgd.

Bijzondere bijstand eigen bijdrage peuterspeelzaal / voorschool

1.Aangezien peuterspeelzalen niet geschaard worden onder de kinderopvangcentra, zijn er voor de kosten hiervan geen mogelijkheden voor een beroep op de Wet Kinderopvang en de gemeentelijke regeling Compensatie Kinderopvang.

2. Gezien het ontbreken van een passende en voorliggende voorziening, kunnen belanghebbenden zonder draagkracht in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage peuterspeelzaal, in de volgende gevallen:

a. Belanghebbende heeft een indicatie voor zijn of haar kind van een arts van het consultatiebureau of een sociaal verpleegkundige van het CJG, waaruit blijkt dat er een noodzaak bestaat voor het kind tot het deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie (VVE).

b. Er is sprake van een sociaal-medische indicatie die opvang van het kind noodzakelijk maken, zonder dat de mogelijkheid van een beroep op een voorliggende voorziening hiervoor open staat. Denk hierbij aan de Wet Kinderopvang; een voorziening vanuit de AWBZ zoals dagopvang; de SMI-regeling of een voorziening vanuit een PGB zoals een medisch kinderdagverblijf.

3. Indien er gebruik gemaakt wordt van de peuterspeelzaal voor opvang in verband met re-integratietaken, terwijl de mogelijkheid van reguliere kinderopvang openstaat, dan is bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage niet mogelijk. Voor deze kosten staat mogelijk nog wel een beroep op het re-integratiebudget open.

4. In het geval van een medische of sociale indicatie van de ouder(s), moet er een sociaal-medisch advies aanwezig zijn waarin wordt aangegeven voor hoeveel dagdelen per week (maximaal 4) peuterspeelzaalbezoek noodzakelijk is.

5. De duur van de vergoeding wordt individueel vastgesteld.

6. Als belanghebbende er voor kiest om gebruik te maken van een peuterspeelzaal, dan dient belanghebbende – voor zover mogelijk – gebruik te maken van de gesubsidieerde plekken in de eigen gemeente, waarvoor een lagere eigen bijdrage geldt.

7. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt de eigen bijdrage die de ouder(s) aan de peuterspeelzaal moet(en) betalen.

Individuele inkomenstoeslag

Voor de voorwaarden voor het recht op de individuele inkomenstoeslag wordt verwezen naar de Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag 2015. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten van belang.

Artikel 1: Begripsbepalingen

1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. Peildatum: de datum waarop belanghebbende individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

b. Referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

c. Uitzicht op inkomensverbetering: Een reële verwachting, gebaseerd op de krachten en bekwaamheden van belanghebbenden en de verrichtte inspanningen om tot inkomensverbetering te komen, dat het inkomen binnen 12 maanden na de peildatum verhoogd kan worden naar meer dan 110% van de geldende bijstandsnorm (inclusief toepassing van de kostendelersnorm, indien van toepassing);

d. De verordening: De Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag 2015;

e. UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

Artikel 2: Langdurig laag inkomen

Aan dit criterium wordt niet voldaan door:

a.belanghebbenden ten behoeve van wie in de referteperiode een benadelingsbedrag is vastgesteld (van meer dan 10% van de toepasselijke bijstandsnorm) door schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 lid 1 Participatiewet of WWB, als gevolg van het verrichten van arbeid of arbeid gerelateerde activiteiten waarbij middelen zijn ontvangen die vallen onder de strekking van artikel 31 tot en met 34 Participatiewet of WWB.

Artikel 3: Vaststelling in aanmerking te nemen vermogen

Voor het vaststellen of in de referteperiode sprake is geweest van in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 Participatiewet, kan worden volstaan met de jaaroverzichten van de bankrekeningen over de volledige referteperiode, en de volledige bankafschriften van de laatste drie maanden.

Artikel 4: Zicht op inkomensverbetering

1. De volgende belanghebbenden worden in ieder geval geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering, waardoor zij niet in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag:

a. belanghebbenden die op de peildatum onderwijs volgen;

b. belanghebbenden die in de laatste 12 maanden van de referteperiode een opleiding met goed resultaat hebben afgerond;

c. belanghebbenden die ingedeeld staan/kunnen worden op Trede 4 en 5 en groeipotentie hebben;

d. belanghebbenden die op de peildatum een WW-uitkering ontvangen van het UWV of korter dan 12 maanden voor de peildatum werkloos zijn geworden, tenzij: - belanghebbenden medisch urenbeperkt zijn en als gevolg daarvan niet in staat zijn om meer dan het wettelijk minimumloon te verdienen;

e. belanghebbenden die op de peildatum inkomsten uit arbeid genieten (met daarnaast eventueel een aanvullende bijstandsuitkering), tenzij:

- belanghebbenden medisch urenbeperkt zijn en reeds het maximaal haalbare aantal uren werken;

- is vastgesteld dat belanghebbenden naast deze inkomsten uit arbeid geen of een beperkt groeipotentieel hebben;

2. Als bij een ander geval dan benoemd onder lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen;

Lid 1 sub a

Van studenten kan over het algemeen gesteld worden dat juist zij uitzicht hebben op inkomensverbetering. Door het volgen van onderwijs groeien immers de kansen op de arbeidsmarkt. Gezien deze achterliggende gedachte dienen ook studenten die andersoortig onderwijs, als bedoeld in de WSF en WTOS, volgen (denk hierbij aan particulier onderwijs, deeltijdonderwijs) of in de laatste 12 maanden van de referteperiode met goed gevolg hebben afgerond, uitgesloten te worden van het recht op individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5: Geen zicht op inkomensverbetering

1. De volgende belanghebbenden worden geacht geen uitzicht te hebben op inkomensverbetering, waardoor zij wel in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag:

a. belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

b. belanghebbenden die op de peildatum nog minimaal gedurende 12 maanden een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling hebben op grond van artikel 9a Participatiewet;

c. belanghebbenden die op de peildatum nog minimaal gedurende 12 maanden een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling hebben op grond van artikel 9 lid 2 Participatiewet;

d. belanghebbenden die op grond van artikel 6b Participatiewet medisch urenbeperkt zijn, reeds het maximaal haalbare aantal uren werken en waarvan niet de verwachting is dat de medische beperking binnen 12 maanden na de peildatum ophoudt te bestaan;

e. belanghebbenden die op de peildatum ingedeeld zijn in Trede 1, 2, 3;

f. belanghebbenden waarbij is vastgesteld dat er uitzicht is op inkomensverbetering in de toekomst, die alle inspanningen hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen, maar waarbij desondanks niet de verwachting is dat de inkomensverbetering binnen 12 maanden tot stand zal komen.

Artikel 6: Inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen

1. Van personen die een beroep doen op deze regeling wordt aangenomen dat zij zich naar kracht en bekwaamheden inspannen om hun inkomen te verbeteren.

2. In afwijking van het eerste lid wordt in ieder geval van de volgende personen aangenomen dat zij onvoldoende inspanning hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen:

a. Degene bij wie in de laatste 12 maanden van de referteperiode sprake is geweest van het verwijtbaar niet nakomen van één of meer arbeids- en/of re-integratieverplichtingen, waarvoor een maatregel van 20% of meer is opgelegd;

b. Degene aan wie door het UWV in de laatste 12 maanden van de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van de arbeids- en re-integratieplicht op grond van de WW, WIA, Wajong, WAO en WAZ;

c. Degene aan wie door een andere instantie in de laatste 12 maanden van de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens schending van de arbeids- en re-integratieplicht.

Lid 2 sub a

Het college kiest er voor om alleen de schending van de zwaardere gedragingen (vanaf 20% maatregel) mee te nemen bij de beoordeling van ‘de inspanningen die zijn verricht om tot inkomensverbetering te komen’, omdat het bij deze gedragingen in de lijn der verwachtingen ligt dat belanghebbende zijn uitzicht op inkomensverbetering aanzienlijk heeft verminderd. Bij lichtere schendingen van de re-integratieverplichtingen is het minder evident dat een belanghebbende zijn uitzicht op inkomensverbetering heeft geschaad.

Artikel 7: Onderzoek naar inspanningen in andere gevallen

1. In de volgende gevallen hoeft geen onderzoek naar de inspanningen te worden verricht:

a. Bij personen die aantoonbare medische en/of sociale beperkingen hebben van duurzame aard, of die om andere redenen geen arbeidsperspectief hebben. Dit geldt zowel voor personen die algemene bijstand of een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangen, als voor niet-uitkeringsgerechtigden;

b. Personen met een WIA-, WAZ- of Wajong-uitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

2.In alle andere gevallen moet de aanvrager gegevens aanleveren waaruit blijkt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 8: Afwijking wegens bijzondere omstandigheden

Van het bepaalde in deze beleidsregels kan worden afgeweken als onverkorte toepassing van de beleidsregel in een concreet geval wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.

Individuele studietoeslag

Artikel 1: Begrippen

  • a. Verordening: Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag 2015;

  • b. WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

  • c. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d. Peildatum: de datum van aanvraag van de individuele studietoeslag.

Artikel 2: Recht op Individuele studietoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele studietoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36b van de Participatiewet en de verordening en niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels.

Artikel 3: Geen recht op individuele studietoeslag

Geen recht op individuele studietoeslag heeft de persoon die:

1. reeds het maximale recht op WSF/WTOS heeft ontvangen, of

2. op de peildatum inkomsten anders dan WSF/WTOS ontvangt, welke hoger zijn dan het recht op studietoeslag per maand.

Ad 2:

In de verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag 2015 staat in artikel 3 sub f opgenomen dat belanghebbenden die op de datum van aanvraag inkomsten, anders dan studiefinanciering/ WTOS ontvangen, geen recht hebben op de individuele studietoeslag. Het is echter niet de bedoeling geweest, om hiermee een ieder die inkomsten heeft uit een andere bron, welke minder bedragen dan de hoogte van de studietoeslag, uit te sluiten van het recht op studietoeslag. Het moet belanghebbenden, die ondanks hun beperkingen toch trachten hun inkomen te verhogen door te gaan werken, immers niet financieel duperen, ten opzichte van belanghebbenden, die deze moeite niet nemen.

Ook moet het belanghebbenden, die bijvoorbeeld tot hun 21e jaar nog een minimaal bedrag aan kinderalimentatie ontvangen, lager dan het maximale recht op individuele studietoeslag, niet financieel duperen ten opzichte van belanghebbenden die naast de WSF/WTOS niets aan inkomsten genieten. De bedoeling is dan ook om, indien er op de datum aanvraag minimale inkomsten zijn, welke lager zijn dan de hoogte van de studietoeslag, de studietoeslag te verstrekken onder verrekening van de aanwezige inkomsten. Mocht gedurende het jaar waarin de individuele studietoeslag is toegekend, blijken dat sprake is geweest van inkomsten die niet zijn opgegeven, dan dienen deze, voor zover mogelijk, verrekend te worden met het recht op individuele studietoeslag in de volgende maanden (mag maximaal gedurende zes maanden op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet). Voor zover de niet opgegeven inkomsten niet kunnen worden verrekend met de toegekende individuele studietoeslag, dienen de inkomsten op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet, teruggevorderd te worden.

Artikel 4: Aantoonplicht doelgroep

Belanghebbende dient aan te tonen dat hij tot de doelgroep behoort, middels het inleveren van de volgende bewijsstukken:

1. Een bewijs dat er op de peildatum recht bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; 2. Bewijsstuk van betaling collegegeld of schoolgeld;

3. Bewijsstuk van inschrijving bij een onderwijsinstelling;

2. Optioneel een bewijs dat de persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dit zou beoordeeld kunnen worden aan de hand van reeds beschikbare gegevens over de persoon vanuit bijvoorbeeld het UWV of de voormalige school. Deze gegevens mogen op de aanvraagdatum niet ouder zijn dan twee jaar. Bij het ontbreken van dit bewijs dient dit middels een intern of extern advies door de gemeente te worden vastgesteld;

3. Bewijzen waaruit blijkt dat er op het moment van aanvraag geen sprake is van in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

4. Bewijzen waaruit blijkt dat er naast de inkomsten uit WSF of WTOS geen andere inkomsten worden genoten, boven het maximale bedrag aan studietoeslag;

Ad. 1

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming.

De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO.

Ad. 2

Als belanghebbende zelf niet beschikt over bewijzen omtrent zijn arbeidshandicap, en zijn onvermogen om met arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, dient het college dit vast te stellen. Hiertoe maakt het college gebruik van de Wegwijzer van Dariuz. Mocht immers hieruit blijken dat de belanghebbende tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoort (een maximale arbeidsprestatie met een loonwaarde tussen 30% en 80% van het wettelijk minimumloon), zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 onder e van de Participatiewet, dan kan daaruit eveneens worden afgeleid dat belanghebbende niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon. Als belanghebbende geen medisch rapport kan overleggen dan wel niet meewerkt aan een dergelijk onderzoek, dan bestaat er geen recht op de studietoeslag. Indien het college heeft vastgesteld dat belanghebbende behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 36b lid 1d van de Participatiewet, dan kan het college maximaal 5 jaar bij vervolgaanvragen voor de studietoeslag ervan uitgaan dat er bij belanghebbende nog steeds sprake is van een arbeidshandicap.

Artikel 5: Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Algemene Hardheidsclausule Bijzondere Bijstand

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze richtlijnen, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen (artikel 16 lid 1 Participatiewet). Vast dient te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijzondere bijstand onvermijdelijk is.