Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2016

Geldend van 30-12-2016 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 28-06-2016

Intitulé

Verordening individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2016

De raad van de gemeente Albrandswaard;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders gemeente Albrandswaard (1128040) d.d.6 september 2016;

Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, tweede en derde lid, van de Participatiewet;

BESLUIT:

vast te stellen de:

Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

P-wet:Participatiewet

inkomen:totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

bijstandsnorm:de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet;

WML:Wettelijk Minimumloon (bruto) geldend voor de leeftijd van de aanvrager;

peildatum:datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

referteperiode:periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

te laste komend kind;is een kind dat voldoet aan de bepalingen van artikel 4 sub e P-wet;

WSF 2000:Wet studiefinanciering 2000;

WTOS;Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet, wordtingediend middels een door de gemeente beschikbaar gesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kaneen aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen is hetvereist dat de belanghebbende op de datum van aan aanvraag aan de volgende voorwaarden voldoet,belanghebbende:

  • a.

    is 18 jaar of ouder;

  • b.

    heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of heeft recht opeen tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrageen schoolkosten;

  • c.

    heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, en

  • d.

    is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap niet in staat is tot hetverdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering2000/WTOS.

  • g.

    geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

  • 1. De hoogte van de toeslag bedraagt 10% van het bruto WML dat voor hen geldt.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een jaar toegekend. Na afloop van het jaar kaneen nieuwe aanvraag worden gedaan zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinancieringop grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grondvan hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

Uitbetaling van de toeslag vindt maandelijks plaats.

HOOFDSTUK 3 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 6. Algemene voorwaarden

  • 1. Als één van de gehuwden op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de Participatiewetgeen recht heeft op bijstand, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande oudergeldt.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum leidend.

  • 3. Niet voor individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WSF 2000/WTOS.

Artikel 7. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode van 36 maanden het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 8. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt;

    • a.

      voor een alleenstaande; € 367 (2016)

    • b.

      voor een alleenstaande ouder; € 471 (2016)

    • c.

      voor gehuwden: € 557 (2016)

    • d.

      voor een alleenstaande en alleenstaande ouder in een inrichting: € 132 (2016)

    • e.

      voor gehuwden in een inrichting € 254 (2016)

  • 2. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd op 1 januari, overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistieken op hele euro’s afgerond naar boven.

  • 3. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, geven met betrekking tot de individuele studietoeslag in ieder geval aan wanneer een persoon niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en hebben voor de individuele inkomenstoeslag in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de P-wet.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indienonverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

De Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2015 is ingetrokken per datumvaststelling van de Verordening Individuele studie- en inkomenstoeslag Albrandswaard 2016

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking na vaststelling en met terugwerkende kracht 28 juni 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als:

Ondertekening

Albrandswaard, 24 oktober 2016

de griffier,
Elbert JanSmeulers
de voorzitter,

drs. Jan Pieter J. Lokker

Bijlage: Toelichting Individuele studietoeslag

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuelestudietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5 onderdeeld Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaaldegroepen studerenden. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheidvan het college (dit volgt uit artikel 36b lid 1 Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicaptestudenten.

Wijziging 2016; In de ‘Kaders minimabeleid’ is opgenomen dat de inkomensgrens wordt verhoogd van110% naar 120%. Dit is de enige wijziging in artikel 7 van deze verordening.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van eenindividuele studietoeslag (artikel 8 lid 1 onderdeel c Participatiewet). Deze regels moeten in ieder gevalbetrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicapvan belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma.Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dienst tenemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgeverziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleertmensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afrondenvan een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgeversdat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Ook biedt het een financiële compensatie voorhet feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

Uit de Memorie van Antwoord blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dateen student niet in staat is het Wettelijk Minimum Loon te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten diewel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is omstudenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit eenbijbaan.

Achtergrond

De gemeente is niet verplicht om een studietoelage te verstrekken. Hiertoe het volgende: Bijna zevenop de 10 studerenden hebben een bijbaantje naast hun studie. Er is geen verschil naar geslacht enleeftijd. Thuiswonenden werken net iets vaker dan uitwonende studenten (73% tegen 69%). Gemiddeldverdienen studenten € 354 euro per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe(gemiddeld van 241 euro per maand voor studerenden van 19 jaar of jonger, tot 570 euro voor studentenvan 24 jaar of ouder. (Bron: Nibud.studentenonderzoek 2011-2012)

Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

Prognose aantallen aanvragen

Het is niet goed te voorspellen hoeveel mensen uiteindelijk gebruik zullen gaan maken van deze regelingomdat het een nieuwe regeling betreft. Het is daarom verstandig om na het eerste jaar het gebruik teevalueren.

Toelichting individuele inkomenstoeslag

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in dealgemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginseltoereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijnaangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn omdoor inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werken bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datumeen bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebondenbevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individueleinkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het betekentniet dat in het geheel geen individuele inkomenstoeslag verstrekt mag worden. Het college kan in regelingen aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en inwelke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Vast te leggen regelsinverordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet opde omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerstelid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten op grond van artikel 8, tweede van de Participatiewetregels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waaropinvulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’.

Langdurig laag inkomen

Op grond van deze verordening is er sprake van een laag inkomen als het inkomen niet hoger is dan120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Langdurig wordt gesteld op 36 maanden oftewel 3 jaar. Dateen periode van drie jaar als ‘langdurig’ kan worden gezien wordt bevestigd in onderzoeken verrichtdoor het NIBUD.

Hoogte toeslag

Daarnaast moet in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.

Nieuwe voorwaarde

Het college moet vanaf 2015 ook aangeven wanneer er sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet teworden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomens-verbetering’ moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36,tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

–de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

–de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Dit zal worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ofde Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekendvan toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. Inafwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerkingworden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is hetniet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwingmoet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerderverstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewensteffect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij eente hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat vooreen eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrektelangdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft,geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, geletop de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatumkomt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dagwaarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij er sprakeis van bijzondere omstandigheden.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maandenvoorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Indienen verzoek

Door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet kan een verzoekom een individuele studietoeslag schriftelijk worden ingediend. Op grond van artikel 36 Participatiewetkan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag.

Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derdelid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Omonduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door de gemeente beschikbaargesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 vande Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekenddoor de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en eenaanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvragerverschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waaroverhij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoekkan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele studietoeslag of een in-dividuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Participatiewet.

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kaneen aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreektoverigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende – individuele inkomenstoeslag verlenen. Hiervooris vereist dat belanghebbende op de datum van de aanvraag:

a.18 jaar of ouder is;

b.recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft opeen tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrageen schoolkosten ontvangt;

c.geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

d.een persoon is van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap niet in staat is tot hetverdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

e.de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet kan combineren met arbeidsparticipatie

f.geen inkomsten ontvangt anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering2000 of WTOS.

g. geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening.

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van hetrecht op de individuele studietoeslag. Hoe de arbeidsbelemmering kan worden vastgesteld zal wordenopgenomen in de beleidsregels.

Artikel 4. De hoogte enduurvandetoeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaardenvoor een individuele toeslag wordt deze toegekend voor de periode van één jaar. De toeslag bedraagt10% van het wettelijk minimumloon dat voor de leeftijd van belanghebbende van toepassing is. Datstaat ongeveer gelijk aan één dag per week werken in een bijbaan. Hoe hoger de leeftijd, hoe hogerhet bedrag dat betrokkenen ontvangen.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beidengeldt. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerkingkomen voor de toeslag.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald. Daarbij wordt aangesloten bij de betalingvan algemene bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 6. Voorwaarden

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, lid 1 van de Participatiewet, dan komt derechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om eenpartner die op een van de in artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de Participatiewet genoemde grondengeen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komtdeze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte dievoor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dit is geregeld in het tweede lid.

Studenten zijn ook uitgesloten omdat er voor deze groep wel uitzicht is op een hoger inkomen.

Artikel 7. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’wordt verstaan. Langdurig; de periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening en is gesteld op 36 maanden.Laag inkomen; een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.Uit onderzoek van het Nibud is gebleken dat je na drie jaar leven van een minimum inkomen kuntspreken van een ‘langdurig laag inkomen’.

Artikel 8. Hoogte individueleinkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande,een alleenstaande ouder en gehuwden. Bij de hoogte van de inkomenstoeslag is aansluiting gezochtbij de langdurigheidstoeslag. Er is niet gekozen voor een percentage van de bijstandsnorm omdat erin de Participatiewet veel normen zijn door de invoering van de kostendelersnorm. De uitvoeringskostenmoeten zo laag mogelijk worden gehouden.

Bepalingen voor Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, danmoeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet.Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individueleinkomenstoeslag. Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag,anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag.Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewetgenoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele in-komenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslagnaar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld inhet tweede lid.

Indexering

In het tweede lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordeningtelkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belangde nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.

Artikel 9. Beleidsregels

Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening waarin devolgende onderdelen worden uitgewerkt:

–wanneer is een persoon niet in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen maar welmogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie;

–op welke wijze wordt rekening gehouden met de krachten en bekwaamheden van de persoon ende inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Behoeft geen toelichting.

Artikel 11. Intrekken oude verordening

Behoeft geen toelichting.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen toelichting.