Regeling vervallen per 09-07-2010

WMO-Verordening

Geldend van 01-01-2007 t/m 08-07-2010

Intitulé

WMO-Verordening

WMO-Verordening

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    wet:Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • c.

    persoon met beperkingen: een persoon die als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • d.

    mantelzorger: een persoon die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de wet;

  • e.

    zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiëlevermogen van de aanvrager om zelf voorzieningen te treffen en de algemeen dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren;

  • f.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten:- het voeren van een huishouden;- het normale gebruik van de woning;- het zich in en om de woning verplaatsen;- het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;- het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • g.

    algemene voorziening:een voorziening die direct beschikbaar is en wordt verleend na een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een aanvrager ondervindt;

  • h.

    individuele voorziening:een voorziening die individueel wordt verleend indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • i.

    Besluit: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, waarin het college nadere regels stelt over de voorzieningen die op grond van de verordening verleend kunnen worden;

  • j.

    pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de bepalingen van deze verordening en het Besluit van toepassing zijn;

  • k.

    eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verlening van een voorziening in natura of een pgb betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn;

  • l.

    financiële tegemoetkoming:een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die wordt afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • m.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, bruikleen of huur, dan wel in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verleend;

  • n.

    algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover deze kosten meer bedragen dan de als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening voor de aanvrager;

  • p.

    huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • q.

    budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een pgb is verleend en die aan het college verantwoording schuldig is over de besteding van het pgb;

  • r.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie staat of wordt ingeschreven, of het feitelijke woonadres indien de aanvrager een briefadres heeft;

  • s.

    gemeenschappelijke ruimte:gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om te betreden om de woning van de aanvrager te kunnen bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan de aanvrager gebruik moet kunnen maken;

  • t.

    hulp bij het huishouden:ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de aanvrager dan wel van de leefeenheid waartoe de aanvrager behoort;

  • u.

    gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1 Een voorziening wordt verleend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of te verminderen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich verplaatsen in en om de woning, het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • b.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      in het kader van het beleid maatschappelijke ondersteuning geen of onvoldoende collectieve voorziening geboden wordt.

  • 2 Geen voorziening wordt verleend:

    • a.

      indien deze voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Albrandswaard heeft;

    • c.

      voorzover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voorzover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voorzover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager heeft gemaakt voordat het college op zijn aanvraag heeft besloten;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verleend en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan in bijzondere omstandigheden hulp bij het huishouden en deeltaxivervoer voor korte duur worden verleend.

Hoofdstuk 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verleend worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als pgb.

Artikel 2.2 Pgb

  • 1 Een pgb wordt alleen verleend voor individuele voorzieningen.

  • 2 De omvang van het pgb is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verlenen voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, minus de eigen bijdrage.

  • 3 Het besluit tot verlening van een pgb bevat een program van eisen waarin staat vermeld aan welke eisen de met het pgb te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4 Het college gaat steekproefsgewijs na of het verleende pgb besteed is aan de voorziening(en) waarvoor het is verleend. Op verzoek van het college verstrekt de budgethouder de hiervoor noodzakelijke stukken per omgaande aan het college.

  • 5 Op grond van de in het vorige lid bedoelde bescheiden kan het college besluiten een pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 2.3 Eigen bijdrage

Bij het verlenen van individuele voorzieningen kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen.

Hoofdstuk 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    het in natura verlenen van hulp bij het huishouden;

  • b.

    het verlenen van een pgb voor hulp bij het huishouden.

Artikel 3.2 Recht op hulp bij het huishouden

  • 1 De aanvrager kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden indien aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek deze voorziening noodzakelijk maken voor het voeren van een huishouding.

  • 2 Bij de bepaling van de omvang van hulp bij het huishouden wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg.

  • 3 De aanvrager kan voor hulp bij het huishouden een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel 3.3 Respijtzorg

  • 1 De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan uitvoeren komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college te verlenen woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

  • b.

    een pgb of zorg in natura verstrekking voor woningaanpassing;

  • c.

    een pgb of zorg in natura verstrekking voor woonvoorzieningen van nietbouwkundige of woontechnische aard en aanpassingen daaraan;

  • d.

    een pgb voor onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    een pgb voor tijdelijke huisvesting.

Artikel 4.2 Kosten woningaanpassing

Bij de vaststelling van het pgb bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende kosten:

  • a.

    de aanneemsom voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA;

  • d.

    de kosten van het toezicht op de uitvoering, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • e.

    de leges;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terug te vorderen omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies in verband met betaling aan derden voordat het pgb is uitbetaald, voorzover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van bouwrijpe grond, als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, tot een door het college vast te stellen maximum;

  • i.

    de kosten in verband met technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • j.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • k.

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

  • l.

    administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor een gehandicapte;

  • m.

    verwijderen van voorzieningen.

Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing

  • 1 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het normale gebruik of de bereikbaarheid van de woning belemmeren.

  • 2 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen b en c, indien:

    • a.

      de in artikel 4.1, onderdeel a genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopste adequate voorziening is;

    • b.

      de kosten van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen b en

    • c.

      lager zijn dan een door het college in het Besluit vast te stellen bedrag.

  • 3 De aanvrager kan voor een woonvoorziening een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel 4.4 Uitraaskamer

Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, indien sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag als gevolg van een ziekte of gebrek, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij tot rust kan komen.

Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit

Het college kan een herplaatsbare losse woonunit als woonvoorziening verstrekken indien:

  • a.

    een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, waarvan de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning; en

  • b.

    daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 4.6 Pgb voor bezoekbaar maken woning

  • 1 Indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt, kan het college een pgb verlenen voor het bezoekbaar maken van die woning.

  • 2 Onder het in het vorige lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Artikel 4.7 Weigeringsgronden woonvoorziening

Een woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare en meest geschikte woning, tenzij het college vooraf schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, tenzij sprake is van voorzieningen genoemd in artikel 4.11;

  • d.

    geruime tijd voor de aanvraag op grond van de medische situatie, leeftijd en gezins- of woonsituatie voorzienbaar was dat de woonvoorziening noodzakelijk zou worden en om die reden geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag besloten heeft, tenzij het college vooraf schriftelijke toestemming voor de verhuizing heeft gegeven;

  • f.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning werden ondervonden, tenzij het een ADL-woning (Algemeen Dagelijkse Levensbehoefte) betreft;

  • i.

    de aanvrager verhuisd is op een moment dat op grond van leeftijd en gezins- en woonsituatie de verhuizing ook zonder beperkingen algemeen gebruikelijk zou zijn;

  • j.

    de aanvrager niet zijn hoofdverblijf zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen, tenzij artikel 4.6 van toepassing is;

  • k.

    de woning waaraan de voorziening wordt getroffen niet behoort tot het grondgebied van de gemeente Albrandswaard.

Artikel 4.8 Terugbetaling bij verkoop

  • 1 De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop onverwijld aan het college te melden.

  • 2 Het college kan besluiten de meerwaarde van de woning terug te vorderen.

Artikel 4.9 Gereedmelding

  • 1 Zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de werkzaamheden in verband met een woningaanpassing, doch uiterlijk binnen twaalf maanden na de verzenddatum van het besluit waarbij het college de voorziening heeft verleend, meldt de budgethouder aan het college dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op een pgb waarbij de aanvrager huurder is van de woning en hij van de verhuurder toestemming heeft gekregen om de woningaanpassing zelf te regelen, tenzij het bedrag van de woningaanpassing hoger is dan een door het college in het Besluit vast te stellen bedrag.

  • 3 De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het pgb bij bedragen hoger dan het bedrag dat het college heeft vastgesteld in het Besluit en bij een pgb voor aanpassing van een woning waarvan de aanvrager de huurder is.

  • 4 De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorschriften die aan het pgb zijn verbonden.

  • 5 De gereedmelding gaat vergezeld van alle rekeningen en betalingsbewijzen.

Artikel 4.10 Het verwerven van grond

  • 1 Het college kan een pgb verlenen voor extra te verwerven grond indien de woningaanpassing betreft:

    • a.

      het uitbreiden van een bestaande woning; of

    • b.

      het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn.

  • 2 Het pgb, bedoeld in het vorige lid, kan nooit groter zijn dan het pgb voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, als vastgesteld door het college in het Besluit.

  • 3 De hoogte van het pgb, bedoeld in het eerste lid, is mede afhankelijk van de prijs van de extra te verwerven grond.

Artikel 4.11 Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten

  • 1 Het college kan een pgb verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien deze zonder de voorzieningen ontoegankelijk is voor de aanvrager.

  • 2 Het pgb, bedoeld in het vorige lid, kan slechts worden verleend voor:

    • a.

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • d.

      drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning.

Artikel 4.12 Financiële tegemoetkoming achterblijver

Degene die samen met een persoon met beperkingen als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voerde, kan na het vertrek of overlijden van die persoon in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting indien hij op verzoek van het college de woning verlaat zodat deze beschikbaar komt voor de doelgroep.

Artikel 4.13 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1 Het college verleent slechts een voorziening, als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel d, indien de voorziening waarvoor onderhoud, keuring en reparatie nodig is, is verleend op grond van deze verordening of de Verordening voorzieningen gehandicapten.

  • 2 De voorziening als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel d, wordt vastgesteld op de werkelijke kosten tot een maximum dat door het college wordt vastgesteld in het Besluit.

Artikel 4.14 Kosten in verband met huurderving

  • 1 In geval van huurbeëindiging kan het college de eigenaar/verhuurder van aangepaste woonruimte een financiële tegemoetkoming verlenen in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2 De hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in het vorige lid, wordt vastgesteld op de werkelijke kosten per maand tot maximaal het bedrag van de maximale subsidiabele huur op grond van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3 Bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming, blijft de eerste maand huurderving buiten beschouwing.

  • 4 De tegemoetkoming wordt verleend voor maximaal vijf maanden huurderving.

Artikel 4.15 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel e, indien sprake is van kosten voor tijdelijke huisvesting in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woning;

    • b.

      de nog te betrekken woning.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorziening wordt uitsluitend verleend indien de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele huurlasten heeft.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde voorziening wordt voor maximaal zes maanden verleend.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde voorziening wordt uitsluitend verleend voor kosten gemaakt in verband met:

    • a.

      het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte;

    • b.

      het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte;

    • c.

      het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 5 Het pgb bedraagt even veel als de werkelijke huurkosten van de aanvrager voor de door hem bewoonde of nog te betrekken woning minus de huurtoeslag, doch maximaal het bedrag van de maximale huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Hoofdstuk 5 VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1 De door het college te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van:1° een scootmobiel;2° een ander vervoermiddel;3° een aanpassing aan een onder 1° en 2° genoemde voorziening;

    • c.

      een pgb voor de kosten van:aanpassing van een eigen vervoermiddel;2° aanschaf van een ander vervoermiddel;3° reparatie en onderhoud van een ander vervoermiddel;4° gebruik van een taxi of eigen auto;5° gebruik van een rolstoeltaxi;

    • d.

      een pgb waarvan de hoogte door het college in het Besluit is vastgesteld voorhet aanschaffen van een scootmobiel of een ander vervoermiddel;

    • e.

      een combinatie van de onder a,b en c genoemde voorzieningen

    • f.

      een combinatie van de onder a, c en d genoemde voorzieningen.

  • 2 Bij het vaststellen van het pgb en het verstrekken van een voorziening in natura, wordt rekening gehouden met de meerkosten als vastgesteld door het college in het Besluit.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a, voorzover:

    • a.

      aantoonbare beperkingen of problemen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken;

    • b.

      sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

  • 2 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen b, c, d en e voorzover:

    • a.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a gelet op persoonlijke omstandigheden niet adequaat is;

    • b.

      een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a gelet op de vervoersbehoefte niet toereikend is.

  • 3 De aanvrager kan voor een vervoersvoorziening een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

Artikel 5.3 Primaat collectief vervoer

Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen b en c, indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onderdeel a onmogelijk maken;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a niet aanwezig is.

Artikel 5.4 Omvang gebied vervoersvoorziening

  • 1 Bij het verlenen van de vervoersvoorziening houdt het college uitsluitend rekening met verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2 Het college kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid, indien het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden en het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om vereenzaming te voorkomen. In deze uitzonderingssituatie wordt tevens beoordeeld of het Rijksvervoer Valys een adequate passende oplossing kan bieden.

Hoofdstuk 6 ROLSTOELVOORZIENINGEN

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    verstrekking van een rolstoel voor verplaatsing binnen of buiten de woning en aanpassing van de rolstoel;

  • c.

    een pgb voor aanschaf van een rolstoel;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel, dan wel een aanpassingdaaraan.

Artikel 6.2 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

  • 1 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, indien hij zich vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, incidenteel zittend in en om de woning moet kunnen verplaatsen en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, indien hij zich vanwege aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, meerdere malen per week zittend moet verplaatsen en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ niet toereikend zijn.

Artikel 6.3 Rolstoel in bruikleen

  • 1 Het college verleent een voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b door een rolstoel in bruikleen te verstrekken.

  • 2 Onderhoud, reparatie en aanpassing van de in bruikleen verstrekte rolstoel geschiedt in opdracht en voor rekening van het college.

Artikel 6.4 Sportrolstoel

  • 1 Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel e, indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 2 Bij de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zijn inbegrepen de kosten van onderhoud, service en reparatie.

Artikel 6.5 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Een aanvrager die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling of op de wachtlijst staat voor een dergelijke instelling, komt uitsluitend in aanmerking voor een rolstoelvoorziening indien hij niet in aanmerking komt voor een rolstoel op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Procedures

Artikel 7.1 Gebruik aanvraagformulier

De aanvraag om een voorziening wordt ingediend met een door het college vastgesteld en volledig ingevuld aanvraagformulier.

Artikel 7.2 Relatie met AWBZ

De aanvraag wordt ingediend bij de Vraagwijzer waar ook aanvragen zorg op grond van de AWBZ kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 Advies

Bij de behandeling van de aanvraag van een voorziening kan het college om advies vragen aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of andere Indicatieorgaan indien:

  • a.

    er een relatie is met intramurale zorg;

  • b.

    het college dat om andere redenen wenselijk vindt.

Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.5 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1 Een besluit tot verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken indien:

    • a.

      de omstandigheden van de aanvrager zodanig gewijzigd zijn, dat de noodzaak als omschreven in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel a, is komen te vervallen;

    • b.

      de omstandigheden van de aanvrager zodanig gewijzigd zijn, dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een andere voorziening, mede gelet op het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c;

  • 2 Een besluit tot verlening van een voorziening in natura of een pgb wordt ingetrokken indien de aanvrager niet langer zijn hoofdverblijf in de gemeente Albrandswaard heeft;

  • 3 Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken, indien binnen zes maanden na verlening van het pgb blijkt dat het niet is gebruikt voor de voorziening(en) waarvoor het is verleend.

  • 4 Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing indien een pgb is verleend voor woningaanpassing en het pgb hoger is dan een door het college in het Besluit vastgesteld bedrag.

  • 5 Een besluit tot verlening van een voorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als blijkt dat de aanvrager de eigen bijdrage niet heeft voldaan.

Artikel 7.6 Terugvordering

  • 1 Bij intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening, worden de ten onrechte gemaakte kosten teruggevorderd van de aanvrager.

  • 2 Een in eigendom verstrekte voorziening wordt teruggevorderd indien de verstrekking is geschied op grond van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de bepalingen van de verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Beleidsregels

In het Besluit stelt het college nadere regels ten aanzien van de verlening van voorzieningen genoemd in de verordening.

Artikel 8.4 Indexering

Het college kan jaarlijks de bedragen genoemd in het Besluit aanpassen conform de ontwikkelingen van de prijsindex.

Artikel 8.5 Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt voor het eerst in oktober

  • 1 Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt voor het eerst in oktober 2007 geëvalueerd en daarna eenmaal per 2 jaar.

  • 2 Het college brengt elke twee jaar verslag uit aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.6 Overgangsbepalingen

  • 1 De Verordening voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken.

  • 2 Op aanvragen die voor 1 januari 2007 zijn ingediend op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten, is de Verordening voorzieningen gehandicapten van toepassing.

  • 3 Besluiten die zijn genomen op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten, blijven van kracht tot ten hoogste twee jaar na deinwerkingtreding van de verordening.

Artikel 8.7 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo-verordening gemeente Albrandswaard.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeenteAlbrandswaard, op 25 september 2006.De griffier,                     De voorzitter,