Regeling vervallen per 18-02-2016

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging

Geldend van 18-02-2016 t/m 17-02-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging

1. Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop de lijkbezorging kan en moet plaatsvinden. Ondermeer zijn regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden. Door middel van een wetswijziging is geregeld dat die termijn per 1 januari 2010 maximaal zes werkdagen bedraagt (artikel 16 Wlb).

In de Wlb is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is en dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb.

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld moet de gemeente zelf invulling geven aan het werkproces rondom de lijkbezorging. De gemeente zal daarbij ondermeer moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt gerealiseerd en in hoeverre de gemeente maatregelen neemt om de bezittingen van de overledene te beheren en de belangen van nabestaanden te behartigen. Daarover is niets geregeld in de Wlb en moet eigen beleid worden gevoerd.

Het is aan de gemeente zelf om op deze punten keuzes te maken, rekening houdend met wettelijke kaders, die het erfrecht ter zake op enkele punten stelt. Deze keuzes worden in het navolgende benoemd en nader toegelicht. Tevens zijn deze beleidskeuzes in bijlage 1 op een rij gezet.

Meestal is de burgemeester bevoegd tot het stellen van beleidsregels. In voorkomende gevallen is dit aan het College. Waar gemeente staat vermeld in de beleidsregel betreft het een bevoegdheid van de burgemeester en anders staat het College met name genoemd.

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. Om die reden is er nadrukkelijk niet voor gekozen om een specifieke persoon aan te wijzen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging. Evenmin is bepaald wie de meest aangewezen nabestaande zou zijn om de uitvaart te regelen.

Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorg dragen. Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten daarvan komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorg draagt en dat nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

De gemeente heeft wel als plicht de akte van overlijden op te maken (burgerlijke stand). De aangifte van overlijden vindt in de regel door de uitvaartverzorger plaats.

De uitvaartondernemer dient voor de uitvaart ook schriftelijk ‘verlof’ te vragen van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 11 Wlb). Hoewel de burgemeester opdracht geeft is dit ook in dat geval vereist.

1.2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

Als niemand zorg draagt voor de lijkbezorging is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21 eerste lid Wlb). Het komt voor dat eerst wordt nagegaan welke burgemeester feitelijk verplicht is over te gaan tot de lijkbezorging. Het is immers denkbaar dat de overledene ingeschreven stond in een bepaalde gemeente maar in een andere gemeente overleden is.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente, waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis elders is overleden).

Voor de uitvoering heeft dit wel gevolgen met name als een bezoek aan de woonruimte van de overledene nodig wordt geacht om te achterhalen of er nabestaanden zijn dan wel in het kader van het treffen van beheersmaatregelen. Voor het binnentreden van een woning moet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden worden voldaan. De burgemeester van de gemeente, waar de overledene woonachtig was, moet machtiging verlenen voor het bezoek aan de woonruimte aldaar. De machtiging wordt per geval door de burgemeester verleend.

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

Doorgaans zal de huisarts of behandelend arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft de burgemeester uitvoering aan zijn wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt of het overlijden niet evident als natuurlijk of niet-natuurlijk bestempelt (zgn. ‘onverklaard overlijden’). In dat geval dient een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, te worden verzocht onderzoek te doen naar de doodsoorzaak. Door het college van burgemeester en wethouders is een aantal forensisch artsen werkzaam bij de GGD Hollands Noorden benoemd tot gemeentelijk lijkschouwer en zij hebben tot taak vast te stellen of het overlijden ingetreden is door een natuurlijke doodsoorzaak.

2. Van melding tot uitvaart

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen dient de gemeente te zetten en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is meestal afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers e.d. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

  • -

    vaststellen identiteit overledene;

  • -

    overbrengen overledene naar mortuarium;

  • -

    onderzoek naar nabestaanden;

  • -

    nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

  • -

    eventuele beheersmaatregelen;

  • -

    onderzoek naar testament.

Beleidsregel 1:

De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Omdat na het overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus binnen die termijn verricht om daarin te kunnen slagen.

Hoe bindend is de termijn van zes werkdagen?

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af te wijken. De burgemeester is bevoegd om een andere termijn te stellen na raadpleging van een arts. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een vermoeden van een niet-natuurlijke dood of bij ontbrekende duidelijkheid over de identiteit van de overledene.

De mogelijkheid van de wettelijke termijn af te wijken is niet bedoeld voor die gevallen waarbij het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de termijn. Om die reden is de wettelijke termijn juist (per 1 januari 2010) verlengd tot zes werkdagen (was vijf dagen).

Mandaat

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb. Deze uitvoering wordt gemandateerd. Het gemeentelijk bevoegdhedenregister is hierop aangepast. Overigens betreft het bij de uitvoering van de Wlb niet alleen het nemen van besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht), maar ook om het verrichten van feitelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen, waarvoor machtiging c.q. volmacht moet worden verleend. Deze machtigingen en volmachten zijn verleend.

2.1 Vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt celmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

2.2 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

Beleidsregel 2:

Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren en nog niet de volledige uitvaart.

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weeromstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte zal het vaak gewenst zijn om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk te verplaatsen naar een discretere locatie. Als na melding niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, wordt met de uitvaartverzorger de afspraak gemaakt zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en conserveren in mortuarium) te realiseren en nog niet de volledige uitvaart. Dat geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

2.3 Binnendringen woning

Het is denkbaar dat de burgemeester wordt verhinderd om uitvoering te geven aan de lijkbezorging, omdat de overledene zich in een afgesloten ruimte bevindt waar geen toegang toe bestaat. Om daarin te voorzien is in artikel 21, tweede lid Wlb bepaald, dat als de overledene zich bevindt in een woning en de afgifte en/of de toegang tot die woning wordt geweigerd, de burgemeester (of een ambtenaar van politie) zich zonder toestemming van de bewoner de toegang kan verschaffen.

De formulering van artikel 21, tweede lid Wlb is in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden. De weigering tot afgifte van een stoffelijk overschot is strafbaar ingevolge artikel 81, aanhef en onderdeel 2 Wlb. Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing, dan wel een poging daartoe, is strafbaar ingevolge artikel 80, aanhef en onderdeel 8 Wlb.

2.4 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een ‘vangnet’ als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus nagegaan of er nabestaanden zijn voordat de gemeente een taak heeft. Met behulp van de sector PUZA en aan de hand van bijvoorbeeld de registers van de burgerlijke stand, wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden zoveel mogelijk telefonisch benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

Beleidsregel 3:

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich bij de gemeente Alkmaar niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap. Dit in tegenstelling tot het gestelde onder punt 4.2.

Het onderzoek naar nabestaanden kan een tijdrovende klus zijn. Per geval wordt bepaald welke inspanningen daar voor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek dat wordt gerealiseerd. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van

behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband met name het zorgvuldigheidsbeginsel.

Beleidsregel 4:

De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Van de gemeente mogen geen bovenmatige inspanningen worden verwacht om nabestaanden op te sporen. Blijkt uit de inspanningen van de gemeente en het onderzoek na de melding dat er vermoedelijk geen opdracht zal worden gegeven door een nabestaande, dan geeft de gemeente zelf opdracht in het kader van de Wlb. De inspanningen die worden geleverd voor het opsporen en benaderen van nabestaanden worden geregistreerd, zodat het mogelijk is achteraf verantwoording af te leggen aan bijvoorbeeld alsnog opduikende nabestaanden over de geleverde inspanningen.

2.5 Hoe de nabestaanden te vinden?

Naast het GBA en de burgerlijke stand staan de gemeente andere middelen ter beschikking om nabestaanden op te sporen. Ontving de overledene een uitkering of een voorziening van de gemeente, dan kan het uitkeringsdossier wellicht aanknopingspunten opleveren.

Andere bronnen zijn: politie, maatschappelijk werk, Centraal testamentenregister, andere uitkeringsinstanties, werkgever, buurtonderzoek, etc.

Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

2.6 Onderzoek naar testament

Beleidsregel 5:

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap.

Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan (gratis) worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd. De hiervoor benodigde aanvraagformulieren worden opgevraagd bij het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken. Bij het aanvraagformulier moet een akte van overlijden worden bijgevoegd. Zie ook: www.centraaltestamentenregister.nl.

2.7 Inschakelen notaris?

Beleidsregel 6:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Als er een testament is, wordt een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook met zich meebrengen dat de notaris de uitvaart verzorgt en zorg draagt voor de afwikkeling van de nalatenschap. Kosten, die de gemeente dan heeft gemaakt, kunnen bij de notaris worden ingediend. Blijkt dat de overledene een vermogen nalaat, zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris besloten hem te belasten met afwikkeling van de nalatenschap en/of de uitvaart.

2.8 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Beleidsregel 7:

Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Als na onderzoek blijkt dat er wel nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart ter hand te nemen. De gemeente tracht alle nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap telefonisch dan wel schriftelijk te benaderen.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

Beleidsregel 8:

In afwijking van beleidsregel 7 benadert de gemeente geen nabestaanden, die gedetineerd zijn of in het buitenland wonen.

Soms is het echter niet realistisch nabestaanden te vragen de uitvaart op zich te nemen. Nabestaanden kunnen gedetineerd zijn of in het buitenland woonachtig zijn. De gemeente benadert in dergelijke gevallen de nabestaanden niet en gaat zelf over tot lijkbezorging.

Aarzelen nabestaanden om de uitvaart te verzorgen vanwege de financiële consequenties, dan kan eventueel bijzondere bijstand in het vooruitzicht worden gesteld als het gaat om mensen met een laag inkomen (zie beleidsregels Bijzondere Bijstand in werking getreden per 1 januari 2009).

Vanwege de vereiste spoed moeten de nabestaanden snel beslissen over het al dan niet regelen van de uitvaart. Dit dient schriftelijk te worden bevestigd of eventueel via de email en wel binnen twee dagen. Voor een dergelijk korte termijn wordt gekozen, omdat de overledene in beginsel uiterlijk op de zesde werkdag na overlijden begraven of gecremeerd moet zijn. Geven de nabestaanden niet ondubbelzinnig aan dat zij de uitvaart ter hand nemen, dan is de burgemeester verantwoordelijk. Als geen opdracht door de nabestaanden wordt gegeven, dan wordt daarover gerapporteerd. Duiken er na de uitvaart alsnog nabestaanden op, dan worden de kosten waar mogelijk op deze nabestaanden verhaald voor zover de nalatenschap niet toereikend is.

3. Fase 2 - Rondom de uitvaart

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht dit ter hand te nemen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

3.1 Welke uitvaartondernemer?

Beleidsregel 9:

De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

Aan de keuze van een uitvaartondernemer kan een onderhandse aanbesteding vooraf gaan, indien de hoogte van deze kosten vallen onder de toets van het inkoopbeleid van de gemeente Alkmaar.

3.2 Uitvaartverzekering overledene

Beleidsregel 10:

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Het is mogelijk dat uit de administratie van de overledene, bijv. bij een huisbezoek in het kader van het veiligstellen van de nalatenschap (zie punt 4.1), blijkt dat de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten. Is dit een naturaverzekering, dan vraagt de gemeente de uitvaartonderneming deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap hetzij de nabestaanden.

De uitvaartondernemer heeft via het Register Uitvaartverzekeringen inzicht in het gegeven of iemand een uitvaartverzekering heeft. Het is dan ook de taak van de uitvaartondernemer de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden. De gemeente of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een rest nota indien de verzekering de uitvaartkosten niet geheel dekt.

3.3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

Beleidsregel 11:

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt (zie TK 1981/1982, 11 256, nr. 17, p. 7). Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil of testament kan de overledene aangeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden.

Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Ook dan zal met die wens rekening moeten worden gehouden.

Beleidsregel 12:

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven.

Zijn er geen concrete aanwijzingen over de wens van de overledene, dan wordt gekozen voor begraven. Ter beschikking stellen van de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb). Begraven is immers de meest voorkomende vorm van uitvaart. Dat is bovendien minder ‘onomkeerbaar’ dan cremeren.

Melden zich later alsnog nabestaanden, dan kunnen zij eventuele herbegraving of crematie regelen.

Beleidsregel 13:

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Voorts is van belang dat begraven veelal goedkoper zal zijn, omdat begraven kan plaatsvinden op een gemeentelijke begraafplaats. Daarmee doet die wijze van uitvaart recht aan het uitgangspunt van de Wlb: een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Als er gekozen wordt voor crematie, bijvoorbeeld omdat de overledene dit wenste, dan geldt ook hier het principe van ‘sobere’ uitvaart. Dat wil zeggen dat de as van de overledene uitgestrooid wordt en de asbus niet wordt bijgezet.

Het crematorium dient de as minimaal een maand te bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as ter beschikking worden gesteld aan nabestaanden of, als deze zich niet melden, worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan eerst plaatsvinden na een maand na crematie.

Dienen zich in deze tijd nabestaanden aan, dan kan de asbus aan hen ter beschikking worden gesteld op het moment dat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald.

3.4 Sobere uitvaart

Beleidsregel 14:

De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

  • -

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • -

    huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

  • -

    ‘kisten’ overledene;

  • -

    aanschaf eenvoudige kist;

  • -

    verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

  • -

    indien nodig rouwauto op de dag van de uitvaart;

  • -

    begraven in algemeen graf, zonder grafmonument;

  • -

    bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en asverstrooiing op het terrein van het crematorium.

Uitgangspunt van de Wlb is een uitvaart op basis van de minst kostbare, maar respectvolle wijze.

4. Fase 3 - Na de uitvaart

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het onderzoek naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en eventuele verdere beheersmaatregelen.

4.1 Onderzoek verhaalsmogelijkheden

Beleidsregel 15:

De gemeente pleegt een huisbezoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

Het huisbezoek is gericht op onderzoek naar geld en goederen waaruit de kosten van de uitvaart vergoed kunnen worden. Zo kan uit in de woning aangetroffen bankafschriften blijken waar betrokkene een bankrekening heeft en of daar een positief saldo op staat.

Het huisbezoek

In de Wlb staan geen regels over het bezoek aan de woonruimte van de overledene. Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als ‘huisvredebreuk’ in de zin van artikel 138 WvSr. Voor het strafrecht geldt immers, dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog ‘in gebruik’ is (HR 14 april 1981, NJ 1982, 421). Vaak wordt als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen, zoals sluiting van een woning en afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt dan wel als een dergelijke ‘noodmaatregel’ aangemerkt, gebaseerd op artikel 172 Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, dient in dat geval een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het plegen van een huisbezoek wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden. De genoemde belangenafweging is al bij voorbaat gemaakt. De Algemene wet op het binnentreden blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan.

In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht moeten worden genomen bij het binnentreden van een woonruimte. Dit betekent onder andere dat:

  • -

    een schriftelijke machtiging door de burgemeester moet zijn afgegeven; (Dat is niet vereist bij voorkoming of bij bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en/of goederen.)

  • -

    terstond in de woning moet worden binnengetreden;

  • -

    enkel kan worden binnengetreden door personen die bevoegd zijn verklaard;

  • -

    binnentreden gebeurt met inachtneming van de overige ter zake geldende regels, zoals de legitimatieplicht en de verplichting om van het binnentreden een verslag op te maken.

Beleidsregel 16:

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder (voor de sleutel). De ambtenaren van de gemeente Alkmaar, die dergelijke huisbezoeken afleggen, zijn hiertoe gemachtigd door de burgemeester. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd.

4.2 Beheersmaatregelen

Beleidsregel 17:

De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Het beheer beperkt zich tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd, zoals

  • -

    belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, verzekeringspolissen e.d.);

  • -

    waardepapieren;

  • -

    sieraden;

  • -

    kostbare verzameling (munten, postzegels e.d.);

  • -

    antiek;

  • -

    contant geld.

Beleidsregel 18:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

In de regel wordt een notaris ingeschakeld als de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5.000,00, als bijvoorbeeld uit bankafschriften blijkt dat er gelden zijn die dat bedrag te boven gaan. Een notaris kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen (tot de zesde graad) en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen, die de afwikkeling verzorgt.

4.3 Verhaal van kosten

De kosten van de uitvaart worden verhaald. Dat geschiedt allereerst op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan anderen toebehoren.

Beleidsregel 19:

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

Vervolgens wordt er op zijn nalatenschap verhaald. Is zijn nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

De kosten worden verhaald op geld en goederen bij de overledene. Maar de kosten kunnen ook worden verhaald op de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaalsparagraaf 6.5 in de Wwb is van overeenkomstige toepassing. De gemeente Alkmaar heeft besloten om van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten op de nalatenschap en de nabestaanden gebruik te maken.

Beleidsregel 20:

Het College ziet af van verhaal op nabestaanden indien verhaal een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande teweegbrengt.

De beleidsvrijheid om al dan niet te verhalen impliceert dat onder bijzondere omstandigheden kan/moet worden besloten niet tot verhaal over te gaan. Deze omstandigheden zijn bijvoorbeeld situaties, waarin verhaal op de nabestaanden een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn onverminderd van toepassing.

4.4 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

Naast de directe kosten van de uitvaart (zie hiervoor), maakt de gemeente vaak extra kosten, zoals de kosten, die gemaakt worden voor het veiligstellen van de nalatenschap. Kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden (artikel 22 Wlb).

Beleidsregel 21:

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Uitgangspunt daarbij moet wel zijn: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag.

Kosten i.v.m. uitvaart

Kosten, die moeten worden gemaakt om een sobere uitvaart, rekening houdend met de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking. Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in zijn algemeenheid van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt. Daaronder kunnen ook allerlei ‘regelkosten’ en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te kunnen betreden, etc.

Uitvoeringskosten worden niet in rekening gebracht. Dit zijn immers kosten die samenhangen met de uitvoering van een wettelijke taak, waarvoor de gemeente gecompenseerd wordt via een algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

4.5 Verhaal op geld en goederen bij overledene

Geld en goederen, die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging (tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat ze aan een ander toebehoren), zoals contanten in een portemonnee, die de overledene bij zich droeg op het moment van overlijden. Ook tot de geld en goederen van de overledene behoren de contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen, die na de uitvaart bij een eventueel huisbezoek in de woning van de overledene zijn aangetroffen. Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegd ambtenaar meegenomen en in bewaring gegeven aan de beheerder van de gemeentekluis. Er wordt rapport opgemaakt wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen. Persoonlijke bezittingen die een vermoedelijke waarde van meer dan € 1.500,00 per stuk vertegenwoordigen en qua omvang te groot zijn om in de kluis gelegd te worden, worden door tussenkomst van de rechter in bewaring gegeven.

4.6 Verhaal op de nalatenschap

Beleidsregel 22:

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Als bij de overledene aangetroffen geld en goederen ontoereikend zijn om in de kosten van de uitvaart te voorzien dan verhaalt de gemeente in eerste instantie de kosten op de nalatenschap.

Wat behoort tot de nalatenschap?

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden en dergelijke. De schulden, die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente ter zake van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap te worden voldaan.

Vervolgens worden bijvoorbeeld de uitvaartkosten uit de resterende nalatenschap betaald (zie artikel 4:7 eerste lid BW). De nalatenschap vormt, zolang deze niet is aanvaard, een van de erfgenamen afgescheiden vermogen.

Na zuivere aanvaarding vloeit de nalatenschap, inclusief de schulden, samen met het vermogen van de betreffende erfgenaam. Dan is denkbaar dat de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard is of er een onbeheerde nalatenschap is.

Of er sprake is van een beneficiair aanvaarde of van een verworpen nalatenschap, kan worden nagevraagd bij de griffie van de rechtbank. Een beneficiair aanvaarde nalatenschap brengt met zich mee dat de erfgenamen niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor schulden van de overledene als blijkt dat de nalatenschap ontoereikend is om de schulden te voldoen.

Is een nalatenschap beneficiair aanvaard of is er een onbeheerde nalatenschap (bijvoorbeeld omdat deze verworpen is door alle erfgenamen), dan wordt er vaak een vereffenaar benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap, waar onder ook de kosten van lijkbezorging. Bij een (beneficiair) aanvaarde nalatenschap, wordt deze taak ook wel uitgevoerd door een executeur testamentair (als er een testament is) of een erfgenaam.

Van een onbeheerde nalatenschap is sprake als er na het overlijden

  • -

    geen erfgenamen zijn, of

  • -

    als niet bekend is of er erfgenamen zijn, of

  • -

    als de wel bekende erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten en een executeur, die de nalatenschap wel beheert, ontbreekt.

4.7 De nalatenschap is aanvaard

Is de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgena(a)m(en) c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten bij hem worden ingediend. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW). Bezittingen, die door de gemeente in beheer zijn genomen (bijv. sieraden of waardepapieren), moeten aan de erfgenamen/notaris/vereffenaar overhandigd worden zodat ze te gelde kunnen worden gemaakt.

Het zuiver aanvaarden van een erfenis kan middels een notariële akte maar ook stilzwijgend, bijvoorbeeld door het gebruik van goederen van de nalatenschap. Beneficiaire aanvaarding (aanvaarding onder voorrecht boedelbeschrijving) en verwerping van de nalatenschap moeten middels een schriftelijke verklaring bij de rechtbank plaatsvinden. Gedurende drie maanden na het overlijden kan op goederen van de nalatenschap, die (nog) niet zuiver is aanvaard, geen verhaal worden genomen (artikel 4:185 eerste lid BW).

Bij beneficiaire aanvaarding en verwerping (door alle erfgenamen) kunnen de schulden van de nalatenschap slechts worden voldaan door een executeur testamentair (als er een testament is) of een vereffenaar, die door de rechtbank is benoemd (artikel 4:203 en artikel 204 BW).

Beleidsregel 23:

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente. De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt. Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, dat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelwijze beperkt is. De gemeente Alkmaar conformeert zich aan deze gedragslijn.

In dat geval worden vaak banksaldi opgevraagd en verzocht aanwezige positieve saldi over te boeken

naar de gemeente. Soms vindt nog nabetaling van uitkeringen plaats, bijvoorbeeld opgebouwde vakantietoelage of overlijdensuitkeringen. Als de gemeente zelf uitkeringsverstrekker is, vindt verrekening plaats. Gaat het om een andere instantie, dan wordt wel verzocht uitkeringen naar de gemeente over te boeken. Verzekeringspolissen waarbij de overledene als begunstigde is aangemerkt, kunnen soms te gelde worden gemaakt etc.

Voor verhaal op de nalatenschap is paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. Er wordt schriftelijk een verhaalsbeslissing opgesteld, met daarin een kostenopgaaf, die wordt verstuurd naar de nabestaande(n). Is iemand anders vereffenaar of executeur of is de afwikkeling in handen van een notaris gesteld, dan vindt toezending van de factuur aan hem plaats, met het verzoek tot uitbetaling over te gaan. Evenals voor verhaal van bijstand geldt dat de verhaalsbeslissing niet geëxecuteerd kan worden op geld en goederen van de nalatenschap, tenzij de rechtbank de verhaalsvordering heeft vastgesteld. In de Wlb is geen bijzonder voorrecht of titel vastgelegd ten aanzien van verhaal van kosten lijkbezorging.

De toepassing van paragraaf 6.5 Wwb ‘voor zover mogelijk’ brengt onder andere met zich mee dat artikel 62g, tweede lid Wwb van toepassing is. De gemeente gaat over tot verhaal in rechte, als de vordering door de nabestaanden, de executeur-testamentair of door de notaris bestreden wordt. Artikel 62h Wwb, dat de verzoekschriftprocedure regelt, is eveneens van toepassing.

4.8 Een onbeheerde nalatenschap

Als er sprake is van een onbeheerde nalatenschap, dan gaat de gemeente Alkmaar zelf over tot invordering en verhaal van kosten van lijkbezorging.

4.9 Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, worden deze kosten verhaald op de bloed- en aanverwanten tot in de 2e graad, die krachtens de artikelen 1:392, 1:394-396 BW tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Niet van belang is dat de nalatenschap eventueel beneficiair is aanvaard of verworpen.

Bloed- en aanverwanten zijn volgens artikel 1:392 BW:

  • -

    ouders;

  • -

    kinderen

  • -

    schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen.

Beleidsregel 24:

De gemeente Alkmaar maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwdkinderen.

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen (schoonzoon(s) of schoondochter(s)), omdat uit de praktijk blijkt dat die mogelijkheid zich nog nooit heeft voorgedaan. Daarnaast beschouwt de gemeente Alkmaar deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet de gemeente het dan ook niet als hun burgerplicht, het grondbeginsel zoals verwoord in de Wet op de Lijkbezorging, om de kosten van de uitvaart te betalen.

Paragraaf 6.5 van de Wwb is ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. Zie hetgeen daarover bij ‘5.6 Verhaal op de nalatenschap’ reeds is gesteld. In aanvulling daarop is nog van belang dat verhaal op bloed- en aanverwanten, anders dan bij verhaal van bijstand op onderhoudsplichtigen, niet plaatsvindt volgens de normen, die de burgerlijke rechter hanteert voor verplichting tot het verstrekken van alimentatie (TREMA-normen). Aansluiting moet worden gezocht bij verhaal van bijstand op de nalatenschap (artikel 62f onderdeel b Wwb), waarbij dit geen rol speelt.

Zie ook Rechtbank Alkmaar 28 mei 2008, LJN: BD 3885.

De gemeente kan de kosten van lijkbezorging verhalen op de bloed- en aanwanten naar de mate van hun erfrechtelijk aandeel. Dat betekent dat als er drie kinderen zijn, ieder kind voor een derde deel van de kosten verbonden is. Er geldt geen hoofdelijke aansprakelijkheid. Ieder is voor zijn deel verbonden. Zie uitspraak LJN: BD 3885. Voor dat deel kan evenwel bijzondere bijstand worden aangevraagd, als de erfgenaam over onvoldoende middelen beschikt.

4.10 Afronding beheersmaatregelen

Bij de afwikkeling worden ook de beheersmaatregelen afgerond. Bezittingen, die veilig zijn gesteld, worden verkocht.

5. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na datum publicatie van de beleidsregels in de rubriek Officiële Mededelingen van het Alkmaars Nieuwsblad.

Vastgesteld bij besluit van burgemeester/college van burgemeester en wethouders op <datum invullen>.

Bekend gemaakt in het gemeenteblad op <datum invullen>

Gepubliceerd in het Alkmaars Nieuwsblad op <datum invullen>.

Bijlage 1: alle 24 beleidsregels op een rij

Beleidsregel 1:

De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Beleidsregel 2:

Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren en nog niet de volledige uitvaart.

Beleidsregel 3:

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

Beleidsregel 4:

De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Beleidsregel 5:

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

Beleidsregel 6:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Beleidsregel 7:

Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Beleidsregel 8:

In afwijking van beleidsregel 7 benadert de gemeente geen nabestaanden, die gedetineerd zijn of in het buitenland wonen.

Beleidsregel 9:

De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

Beleidsregel 10:

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Beleidsregel 11:

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

Beleidsregel 12:

De gemeente gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot begraven.

Beleidsregel 13:

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Beleidsregel 14:

De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

  • -

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • -

    huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

  • -

    ‘kisten’ overledene;

  • -

    aanschaf eenvoudige kist;

  • -

    verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

  • -

    indien nodig rouwauto op de dag van de uitvaart;

  • -

    begraven in algemeen graf, zonder grafmonument;

  • -

    bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en asverstrooïng op het terrein van het crematorium.

Beleidsregel 15:

De gemeente pleegt een huisbezoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

Beleidsregel 16:

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

Beleidsregel 17:

De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Beleidsregel 18:

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

Beleidsregel 19:

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

Beleidsregel 20:

Het College ziet af van verhaal op nabestaanden indien verhaal een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande teweegbrengt.

Beleidsregel 21:

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Beleidsregel 22:

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Beleidsregel 23:

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Beleidsregel 24:

De gemeente Alkmaar maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders of behuwdkinderen.

Bijlage 2: relevante wetsartikelen

Artikel 11 Wlb

Geen begraving of crematie van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat kosteloos wordt afgegeven. Het formulier voor dit verlof wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld.

Artikel 16 Wlb

Begraving of crematie geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.

Artikel 20 Wlb

Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden.

Artikel 21 Wlb

  • 1.

    Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd.

  • 2.

    Indien de toepassing van het voorgaand lid wordt verhinderd, doordat het lijk zich in een woning bevindt en de afgifte van het lijk of de toegang tot de woning wordt geweigerd, heeft de burgemeester of een ambtenaar van politie toegang tot die woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3.

    Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen.

  • 4.

    Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het de burgemeester bekend is dat daarin genoemde handelingen al in opdracht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden.

  • 6.

    Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.

Artikel 22 Wlb

De kosten, verbonden aan de bezorging van lijken waarvoor de burgemeester zorg draagt, daaronder begrepen lijken die uit zee worden aangebracht, komen ten laste van de gemeente. Voor zover zij door de bij de lijken gevonden, niet klaarblijkelijk aan anderen toebehorende goederen of gelden niet kunnen worden gedekt, kan de gemeente die kosten verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, dan wel de reder indien en voor zover kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 416 Wetboek van Koophandel voor diens rekening komen. paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22a Wlb

  • 1.

    Indien een lijk is besmet met een infectueus of giftig agens of een infectueuze of giftige stof, of een gegrond vermoeden daarvan bestaat, waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan, kan de burgemeester, na advies van de gemeentelijke gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 17 van de Wet publieke gezondheid, maatregelen treffen om dit gevaar af te wenden.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in het eerste lid zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

Artikel 59 lid 1 Wlb

De houder van het crematorium draagt zorg voor de bewaring van een asbus gedurende minimaal een maand na het bergen van de as in de bus.

Artikel 80 lid 8 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe.

Artikel 81 lid 2 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: de weigering tot afgifte van een lijk als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Artikel 62g lid 2 Wwb

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.

Artikel 62h Wwb

  • 1.

    Verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte op grond van deze paragraaf, alsmede verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, worden ingediend bij de rechtbank.

  • 2.

    Op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op de procedure in hoger beroep, zijn de artikelen 799, tweede lid, en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het college kan op grond van deze paragraaf in rechte optreden zonder procureur

Artikel 1:392 BW

  • 1.

    Tot het verstrekken van levensonderhoud zijn op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden:

    • a.

      de ouders;

    • b.

      de kinderen;

    • c.

      behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.

  • 2.

    Deze verplichting bestaat, behalve wat betreft ouders en stiefouders jegens hun minderjarige kinderen en stiefkinderen en jegens hun kinderen bedoeld in artikel 395a van dit boek, slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde personen zijn niet verplicht levensonderhoud te verstrekken, voor zover dit van de echtgenoot of een vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner overeenkomstig het in de vijfde titel a, zesde, negende of tiende titel van dit boek bepaalde kan worden verkregen.

Artikel 1:394 BW

De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind.

Artikel 1:395 BW

Een stiefouder is, onverminderd het bepaalde in artikel 395a van dit boek, alleen verplicht gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner.

Artikel 1:395a BW

  • 1.

    Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt.

  • 2.

    Een stiefouder is gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap jegens de tot zijn gezin behorende meerderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt, verplicht te voorzien in de bij het vorige lid bedoelde kosten.

Artikel 1:395b BW

  • 1.

    Heeft de rechter het bedrag bepaald, dat een ouder of stiefouder dan wel, overeenkomstig artikel 394, de verwekker of de man die in artikel 394 daarmee gelijk is gesteld ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a van dit boek bedoeld.

  • 2.

    Hetzelfde geldt, indien met toepassing van Hoofdstuk XIII van de Wet op de jeugdzorg het bedrag is vastgesteld dat de ouder of stiefouder ter bestrijding van de kosten van de in artikel 69, eerste lid van die wet bedoelde maatregelen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen moet uitkeren.

Artikel 1:396

  • 1.

    De verplichting van behuwdkinderen en van schoonouders tot het verstrekken van onderhoud vervalt, wanneer het huwelijk van het behuwdkind is ontbonden.

  • 2.

    De verplichting bestaat niet jegens een behuwdkind, dat is gescheiden van tafel en bed en jegens een schoonouder, nadat deze is hertrouwd.

Artikel 4:7 BW

  • 1.

    Schulden van de nalatenschap zijn:

    • a.

      de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i;

    • b.

      de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;

    • c.

      de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;

    • d.

      de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur;

    • e.

      de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;

    • f.

      de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3;

    • g.

      de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt;

    • h.

      de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;

    • i.

      de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.

  • 2.

    Bij de voldoening van de schulden ten laste van de nalatenschap worden achtereenvolgens met voorrang voldaan:

    • 1°.

      de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e;

    • 2°.

      de schulden, bedoeld in lid 1 onder f;

    • 3°.

      de schulden, bedoeld in lid 1 onder g.

  • Ontbreken schulden als bedoeld in lid 1 onder f, dan worden eerst de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met c, en vervolgens de schulden, bedoeld in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

  • 3.

    In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 20, en de stiefouder, bedoeld in artikel 22, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.

Artikel 4:10 BW

  • 1.

    De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:

    • a.

      de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;

    • b.

      de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;

    • c.

      de grootouders van de erflater;

    • d.

      de overgrootouders van de erflater.

  • 2.

    De afstammelingen van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen.

  • 3.

    Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot de in de vorige leden genoemde bloedverwanten.

Artikel 4:11 BW

  • 1.

    Degenen die tezamen uit eigen hoofde tot een nalatenschap worden geroepen, erven voor gelijke delen.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 is het erfdeel van een halfbroer of halfzuster de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zuster of een ouder.

  • 3.

    Wanneer het erfdeel van een ouder door toepassing van de leden 1 en 2 minder zou bedragen dan een kwart, wordt het verhoogd tot een kwart en worden de erfdelen van de overige erfgenamen naar evenredigheid verminderd.

Artikel 4:12 BW

  • 1.

    Plaatsvervulling geschiedt met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn of verwerpen of wier erfrecht is vervallen.

  • 2.

    Zij die bij plaatsvervulling erven, worden staaksgewijze geroepen tot het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen.

  • 3.

    Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet.

Artikel 4:184 BW

  • 1.

    Schuldeisers van de nalatenschap kunnen hun vorderingen op de goederen der nalatenschap verhalen.

  • 2.

    Een erfgenaam is niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:

    • a.

      zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust en onverminderd de artikelen 14 lid 3 en 87 lid 5;

    • b.

      de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt; of

    • d.

      vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 3.

    In ieder geval kunnen, wanneer uit de nalatenschap een uitkering heeft plaatsgevonden aan een erfgenaam die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, de schuldeisers van de nalatenschap zich op het vermogen van die erfgenaam verhalen tot de waarde van hetgeen hij uit de nalatenschap heeft verkregen. Artikel 223 lid 1 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Hij die ingevolge lid 2 onder b of c met zijn gehele vermogen aansprakelijk is geworden, blijft dit ook na verwerping van de nalatenschap.

  • 5.

    Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de verplichting van een erfgenaam tot nakoming van een last die bestaat uit een uitgave van geld of van een goed dat niet tot de nalatenschap behoort.

Artikel 4:185 BW

  • 1.

    Gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater kan op goederen van een nalatenschap die niet door alle erfgenamen zuiver is aanvaard, geen verhaal worden genomen, tenzij de schuldeiser hiertoe ook in geval van faillissement van de erflater had kunnen overgaan.

  • 2.

    Gedurende die tijd kan de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende de maatregelen voorschrijven die hij in diens belang nodig acht.

  • 3.

    De termijn kan voor de afloop daarvan door de kantonrechter ten aanzien van bepaalde schuldeisers een of meer malen op grond van bijzondere omstandigheden worden verlengd. De verlenging wordt in het boedelregister ingeschreven.

Artikel 4:203 BW

  • 1.

    Na een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving kan de rechtbank een vereffenaar benoemen:

    • a.

      op verzoek van een erfgenaam;

    • b.

      op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, wanneer hij die met het beheer der nalatenschap belast is in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet, daartoe ongeschikt is of niet voldoet aan een last tot zekerheidstelling, wanneer de schulden der nalatenschap de baten blijken te overtreffen, of wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat deze vereffend is.

  • 2.

    De door de rechter benoemde persoon treedt als vereffenaar in de plaats van de erfgenamen.

Artikel 4:204 BW

  • 1.

    Is een nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard, dan kan de rechtbank een vereffenaar benoemen:

    • a.

      op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, wanneer er geen erfgenamen zijn, wanneer het niet bekend is of er erfgenamen zijn, of wanneer de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen die bekend zijn haar geheel of ten dele onbeheerd laten;

    • b.

      op verzoek van een schuldeiser van de nalatenschap, wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat de opeisbare schulden daarvan zijn voldaan, of wanneer voor hem het gevaar bestaat dat hij niet ten volle of niet binnen redelijke tijd zal worden voldaan, hetzij omdat de nalatenschap niet toereikend is of niet behoorlijk beheerd en afgewikkeld wordt, hetzij omdat een schuldeiser zich op de goederen van de nalatenschap gaat verhalen;

    • c.

      op verzoek van een of meer andere schuldeisers van een erfgenaam, wanneer hun belangen door een gedraging van de erfgenamen of van de executeur ernstig worden geschaad.

  • 2.

    Indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13, is lid 1, onder b en c, van overeenkomstige toepassing op het geheel van de goederen die hebben behoord tot de huwelijksgemeenschap van de erflater en zijn echtgenoot, de in die gemeenschap gevallen of daarop verhaalbare schulden, alsmede hetgeen daarvoor in de plaats is getreden.