Regeling vervallen per 01-01-2017

Toeslagenverordening WWB gemeente Alkmaar

Geldend van 20-12-2012 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB gemeente Alkmaar

Raadsbesluit

Nr.

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlage nr. 65;

gelet op het advies van de Algemene raadscommissie;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit:

vast te stellen de Toeslagenverordening WWB gemeente Alkmaar.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

HOOFDSTUK 2 CATEGORIEEN

Artikel 2 Categorieaanduiding

  • 1.

    Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder, of

    • c.

      gehuwden.

  • 3.

    De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar en op gehuwden waarvan beide partners 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Verhogingscriteria

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen;

    • b.10%

      van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft en daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: kinderen van 18 jaar en ouder voor zover zij studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en hun verdere inkomsten dusdanig beperkt zijn dat zij in combinatie met de studiefinanciering het bedrag genoemd in artikel 3.18 WSF2000 niet overschrijden.

  • 3.

    Een dak- of thuisloze heeft geen recht op een toeslag.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid heeft een alleenstaande van 21 jaar geen recht op een toeslag.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar 10% van de gehuwdennorm indien in de woning van de alleenstaande geen ander zijn hoofdverblijf heeft en hij daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen. Indien de alleenstaande zijn hoofdverblijf met één of meer anderen in dezelfde woning heeft en daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, heeft hij geen recht op een toeslag.

  • 6.

    In afwijking van het gestelde onder het derde lid kan een dak- en thuisloze in aanmerking komen voor een toeslag van 10 % van de gehuwdennorm als hij aantoonbare woonkosten heeft.

HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM

Artikel 4 Verlagen norm gehuwden

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden, die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die daarom de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2.

    Het tweede lid van artikel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Verlaging wegens woonsituatie

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorrang toegepast op de toeslag als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van de verordening geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65% van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    De Toeslagenverordening van 30-09-2004 wordt ingetrokken.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB gemeente Alkmaar.

Artikel 10. Overgangsrecht

Op belanghebbende op wie op grond van artikel 78w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast, gelden tot 1 januari 2013 de bepalingen van de Toeslagenverordening WWB gemeente Alkmaar zoals dezen golden vóór de inwerkingtreding van de Verordening tot wijziging van de Toeslagenverordening.

Ondertekening

Alkmaar, 15-03-2012.
De raad voornoemd,
P.M. Bruinooge, voorzitter.
drs. A.P.A. Koolen, griffier.

Toelichting op de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (verder de wet) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 van de wet.

Hoofdstuk 3 van de wet kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 30 van de wet.

Burgemeester en wethouders verhogen in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en passen in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een belanghebbende concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn of haar situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 21 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen

  • a.

    gezin: 100% van het wettelijk minimumloon (de gezinsnorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gezinsnorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

  • -

    90% van de gezinsnorm voor alleenstaande ouders;

  • -

    70% van de gezinsnorm voor alleenstaanden.

Burgemeester en wethouders houden echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Burgemeester en wethouders stellen in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De wet kent de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 26 van de wet);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de wet);

  • -

    verlaging in verband met lager minimum jeugdloon voor 21- en 22-jarige (artikel 29 van de wet)

De wet kent ook de verlaging o.g.v. artikel 28!

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Burgemeester en wethouders kunnen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 van de wet afwijkend vast stellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot belanghebbenden van 21 jaar tot 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot en 21 is deze verordening niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De gezinsnorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 eerste lid van de wet. Voor het hanteren van de gezinsnorm is gekozen, omdat dit artikel de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 van de wet.

Het begrip ‘woning’, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. “

Er wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid van de wet, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Categorieaanduiding

De regels van deze verordening zijn van toepassing voor de uitkeringsgerechtigden van 21 jaar doch jonger dan 65 jaar. Voor jongeren van 18 tot en 21 is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 3 Verhogingscriterea

Lid 1

Op grond van artikel 30, tweede lid, onder a, van de wet is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20% van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel 3 van deze verordening.

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (niet zijnde een gezinslid of ander persoon die tot de gezamenlijke huishouding kan worden gerekend), wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbende de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf.

Omdat de belanghebbende niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag zoals genoemd in het eerste lid en bedraagt 10% van de gezinsnorm. De toeslag is ook 10% als meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de belanghebbende.

Lid 2

Dit lid sluit bepaalde personen uit als degene die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft zoals inwonende kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar waarvan niet verwacht kan worden dat ze bijdragen in de kosten vallen onder deze bepaling.

Lid 3

De gemeente Alkmaar is centrumgemeente waar het gaat om het toekennen van een inkomensvoorziening aan dak- of thuislozen. Dit geldt ook voor jongeren.

Het beleid van de gemeente Alkmaar is geldend voor de regio Noord-kennemerland, waaronder ook de gemeente Castricum valt.

Een dak- of thuisloze ontvangt als gevolg van het ontbreken van woonkosten geen toeslag. Wanneer het geen echte dak- en thuisloze is maar iemand die op verschillende adressen verblijft dan wordt ook geen toeslag verstrekt..

Lid 4

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om op grond van artikel 29 van de wet een verlaging toe te passen als het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. De 21 jarige heeft geen recht op een toeslag.

Lid 5

De 22-jarige heeft recht op een toeslag van 10 %.

Lid 6

Van artikel 3, derde lid kan in het kader van het individualiseringsbeginsel worden afgeweken op het moment dat kan worden aangetoond dat er wel woonkosten worden betaald. In dat geval kan een toeslag van 10% worden verstrekt

Artikel 4 Verlaging norm gezin

Lid 1

Wanneer in de woning van de belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (niet zijnde een gezinslid of ander persoon die tot de gezamenlijke huishouding kan worden gerekend) wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de belanghebbende de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf.

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10% van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de belanghebbende .

Lid 2

Met de wijziging van de wet per 1 januari 2012 is de gezinsnorm ingevoerd. Dit betekent dat in voorkomende gevallen meer dan 2 meerderjarige gezinsleden van één bijstandsuitkering moeten leven. Het is niet redelijk om in een dergelijk geval de norm ook nog te verlagen, ook al kunnen de woonkosten gedeeld worden met een derde. Deze bepaling heeft ook betrekking op eventuele verlaging als bedoeld in artikel 5.

Lid 3

De inhoud van het derde lid van artikel 4 van deze verordening is overeenkomstig die van artikel 3, tweede lid van deze verordening.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Lid 1

Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 van de wet als de belanghebbende lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Uitgangspunt is dat belanghebbende een normale huurprijs betaalt, zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag.

Als aan een door de belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten zijn verbonden voor de belanghebbende zelf, dan verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gezinsnorm.

Onder de woonkosten van een huurwoning wordt verstaan de op de aanvangsdatum van het lopende tijdvak huurtoeslag geldende huurprijs per maand. Indien een eigen woning wordt bewoond wordt onder de woonkosten het volgende verstaan: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dat zijn de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten.

Lid 2

Wanneer de belanghebbende geen woonkosten heeft kan de norm verlaagd worden. De verlaging van de norm zal bij voorrang plaatsvinden op de toeslag die belanghebbende op grond van artikel 3 van deze verordening ontvangt.

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in deze verordening zien toe op verschillende omstandigheden bij de belanghebbenden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de norm vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, eerste lid van de wet de bijstandsnorm moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in deze verordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: BD2698).

Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.