Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels en richtlijn bijzondere bijstand gemeente Alkmaar

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels en richtlijn bijzondere bijstand gemeente Alkmaar

Inleiding

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat het inkomen van een belanghebbende niet (volledig) toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Toekenning van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten geschiedt steeds op basis van beoordeling aan de hand van de individuele situatie. Dit laat echter onverlet dat voor de verstrekking van bijzondere bijstand beleidsregels kunnen worden opgesteld. Dergelijke beleidsregels dragen bij aan de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid voor de burger en zijn mede van belang voor een doelmatige uitvoering.

De gemeente Alkmaar streeft een transparant bijzondere bijstandsbeleid na, met als uitgangspunt dat iedereen krijgt waar hij recht op heeft, waarbij het recht wordt vastgesteld op basis van doorzichtige en duidelijke regels. In verband daarmee heeft het college van de burgemeester en wethouders de navolgende Beleidsregels en richtlijn bijzondere bijstand gemeente Alkmaar vastgesteld. Deze beleidsregels legt geen beleid vast voor het toekennen van bijzondere bijstand voor concrete kosten, maar schept een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 WWB neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand, vooral het beleid omtrent de aanvraag en de draagkracht. Daarnaast regelt deze beleidsregels de categoriale bijzondere bijstand voor extra kosten die ouderen (65+), chronisch zieken en gehandicapten hebben. De categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van maatschappelijke participatie van kinderen is geregeld in de op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel g WWB vastgestelde Verordening participatie schoolgaande kinderen gemeente Alkmaar. In deze beleidsregels zijn nadere bepalingen opgenomen voortvloeiend uit deze verordening.

Voor de uitvoering van de beleidsregels is hieraan als bijlage de Richtlijn bijzondere bijstand toegevoegd, waarin de aanspraak op diverse concreet benoemde kostensoorten wordt beschreven.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE UITGANGSPUNTEN

Artikel 1. Moment van aanvragen

  • 1.

    Een verzoek om toekenning van bijzondere bijstand moet worden aangevraagd binnen 12 maanden nadat de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid moet de bijzondere bijstand worden aangevraagd voordat de kosten zijn gemaakt wanneer het betreft:

    • a.

      duurzame gebruiksgoederen, verhuis- en/of inrichtingskosten;

    • b.

      elektrische apparatenregeling;

    • c.

      baby-uitzet.

Artikel 2. Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand

Het recht op individuele bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de volgende hoofdvragen:

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag (zoals bedoeld in artikel 4 lid 9), het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Artikel 3. Bepaling van het inkomen

  • 1.

    Het inkomen van de belanghebbende die geen (aanvullende) uitkering ingevolge de WWB, de IOAZ of de IOAW ontvangt, wordt vastgesteld aan de hand van de inkomensspecificaties van de maand voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 2.

    Heeft belanghebbende een wisselend inkomen dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen genoten in de drie maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 3.

    Wordt de aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voordat de kosten zich daadwerkelijk hebben voorgedaan dan wordt het inkomen vastgesteld aan de hand van de inkomensspecificatie van de maand, dan wel het gemiddelde inkomen van de drie maanden, voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend.

Artikel 4. Draagkracht

  • 1.

    Het inkomen wordt als draagkrachtloos aangemerkt, voor zover dit gelijk is aan of minder bedraagt dan 120% van de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het hangt van de kostensoort af welk percentage van het meerinkomen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht. Deze percentages zijn in de Richtlijn bijzondere bijstand, zoals die aan de beleidsregels zijn gehecht, opgenomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 3 tot en met 6 WWB in verbinding met artikel 35 lid 9 WWB, dat daarop in ieder geval geen recht bestaat indien het inkomen meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering en de kosten van de eigen bijdrage voor tweedelijns behandelingen GGZ gestart in 2012, een inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor bijzondere bijstand voor woonkosten een inkomensgrens van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 5.

    De hoogte van het inkomen wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 31 WWB.

  • 6.

    Buitengewone uitgaven die ten laste van de belanghebbende komen worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7.

    Het vermogen (vastgesteld in de maand dat de kosten zich voordoen) wordt, tot aan de op belanghebbende van toepassing zijnde grens als bedoeld in artikel 34 WWB buiten beschouwing gelaten. Het vermogen boven de grens wordt volledig in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 8.

    Het vermogen in de eigen woning wordt niet in aanmerking genomen, tenzij bezwaring of verdere bezwaring van de woning voor noodzakelijke kosten in redelijkheid verlangd kan worden.

  • 9.

    Langdurigheidstoeslag van de afgelopen 12 maanden wordt als reserveringscapaciteit in aanmerking genomen voor de elektrische apparatenregeling, duurzame gebruiksgoederen, inrichtings- en verhuiskosten zoals omschreven in de bijgevoegde Richtlijn.

Artikel 5. Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt voor een periode van twaalf maanden vastgesteld. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 2.

    Als gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht aan te vragen als bedoeld in artikel 1, dan vangt de draagkrachtperiode aan op de eerste dag van de maand waarin de eerste kosten zich hebben voorgedaan.

  • 3.

    Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet gewijzigd tijdens de draagkrachtperiode.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid worden, als er geen sprake is van draagkracht, de volgende periodes aangehouden:

    • a.

      10 jaar voor belanghebbenden van 65 jaar of ouder;

    • b.

      3 jaar voor belanghebbenden jonger dan 65 jaar die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid wordt, indien bij de beoordeling van een aanvraag binnen een eerder vastgestelde draagkrachtperiode blijkt dat er een wijziging in de middelen heeft plaatsgevonden, aan de hand van de individuele situatie beoordeeld of dit reden geeft om de draagkracht opnieuw vast te stellen.

Artikel 6. Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie. Tenzij nadrukkelijk anders bepaald, gelden hierbij de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    goedkoopste adequate voorziening;

  • 2.

    de NIBUD-Prijzengids.

Hoofdstuk 2 CATEGORIALE REGELINGEN

Artikel 7. Algemeen

  • 1.

    Op grond van artikel 35 lid 9 WWB geldt voor de in dit hoofdstuk opgenomen categoriale regelingen dat hiervan uitgesloten zijn alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met een inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm en die geen vermogen (bijvoorbeeld spaargeld) hebben dat hoger is dan het maximaal vrij te laten vermogen in het kader van de WWB.

  • 2.

    Voor de aanvullende zorgverzekering gemeenten (AZG) zoals bedoeld in artikel 11 geldt een inkomensgrens van 120%. Dit betekent dat voor deze regeling uitgesloten zijn alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen met een inkomen dat meer bedraagt  dan 120%  van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm en die geen vermogen (bijvoorbeeld spaargeld) hebben dat hoger is dan het maximaal vrij te laten vermogen in het kader van de WWB.

Artikel 8. AlkmaarPas en Sportpaspoort

  • 1.

    Alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen vanaf 18 jaar met een inkomen en vermogen als bedoeld in artikel 7 hebben recht op een gratis AlkmaarPas met een persoonsgebonden budget. Kinderen van 4 tot en met 11 jaar worden kosteloos bijgeschreven op de AlkmaarPas van de ouder. Inwonende partner en kinderen in de

  • 2.

    Kinderen van 4 tot en met 17 jaar ontvangen via de AlkmaarPas een korting op het lidmaatschap van een vereniging (zie Normenlijst).

  • 3.

    Alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen vanaf 18 jaar met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm hebben via de AlkmaarPas recht op een Sportpaspoort tegen een gereduceerd tarief.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid tot en met het vierde lid worden studenten (uit Rijkskas bekostigd onderwijs) uitgesloten voor een gratis AlkmaarPas en de reductie op het Sportpaspoort.

Artikel 9. Regeling meedoen met een beperking

  • 1.

    Belanghebbenden die langer dan 12 maanden een inkomen en vermogen hebben als bedoeld in artikel 7 en 65 jaar of ouder zijn, dan wel chronisch ziek of gehandicapt, hebben recht op een bijdrage in de extra uitgaven die zij door hun beperking of leeftijd worden geacht te hebben.

  • 2.

    De hoogte van de in het eerste lid genoemde bijdrage is als genoemd in bijgevoegde Normenlijst, onderverdeeld in de norm voor een alleenstaande (ouder) en de norm van een gezin.

  • 3.

    Belanghebbende wordt als chronisch ziek of gehandicapt aangemerkt indien hij/zij aan één van de volgende voorwaarden voldoet:

    • a.

      belanghebbende maakt langer dan 12 maanden gebruik van thuiszorg en/of Wmo hulp bij het huishouden;

    • b.

      belanghebbende heeft in principe een indicatie voor thuiszorg en/of hulp bij het huishouden, maar krijgt niet daadwerkelijk thuiszorg en/of hulp bij het huishouden omdat er een gezonde partner of inwonend kind is;

    • c.

      belanghebbende heeft een Wmo-voorziening in de vorm van hulpmiddelen voor wonen/werk, vervoer of lopen/rolstoel of vervoersvoorziening;

    • d.

      belanghebbende ontvangt een bijstandsuitkering en is om medische redenen langer dan 12 maanden volledig vrijgesteld van de arbeidsplicht.

  • 4.

    Indien één van de gezinsleden aan de voorwaarden van het derde lid voldoet, dan geldt de norm van een alleenstaande (ouder), bij meerdere rechthebbende gezinsleden geldt de norm van een gezin.

Artikel 10. Regeling maatschappelijke participatiekosten

  • 1.

    Alleenstaande ouders en gezinnen met een inkomen en vermogen als bedoeld in artikel 7 hebben ten behoeve van hun kinderen recht op een bijdrage in maatschappelijke participatiekosten.

  • 2.

    De hoogte van de in het eerste lid genoemde bijdrage is als genoemd in bijgevoegde Normenlijst, onderverdeeld in de norm voor een kind in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar en de norm van een kind in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar.

Artikel 11. Aanvullende zorgverzekering gemeenten (AZG)

Op grond van artikel 35 lid 6 WWB wordt belanghebbenden met een inkomen en vermogen als bedoeld in artikel 7 lid 2 een collectieve aanvullende zorgverzekering aangeboden, in de vorm van de AZG bij zorgverzekeraar Univé, waarmee zij voldoende verzekerd worden geacht voor de voorziening in medische en paramedische kosten.

Artikel 12. Indexering

  • 1.

    Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, wordt bij categoriale verstrekkingen in beginsel aangesloten bij de consumentenprijsindex van het Centraal bureau voor de Statistiek (met een afronding op € 1 naar boven).

  • 2.

    In de bijlage wordt op de Normenlijst aangegeven welke manier en wanneer de indexering plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13. Overgangsbepaling

  • 1.

    Op een bezwaarschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop deze beleidsregels van kracht worden en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, zijn de bepalingen van de beleidsregels bijzondere bijstand, laatstelijk gewijzigd op 15 december 2009 van toepassing zoals deze luidden voor de vaststelling van de onderhavige beleidsregels.

  • 2.

    Voor uitwonende alleenstaande jongeren van 18 tot 21 jaar die voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels bijzondere bijstand ontvingen, wordt tot en met 30 juni 2012 de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald aan de hand van de norm van studiefinanciering voor een uitwonende student.

  • 3.

    Belanghebbenden die voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels een toeslag voormalig alleenstaande ouder genoten kunnen hierop nog aanspraak maken tot en met 30 juni 2012.

  • 4.

    Belanghebbenden die voor inwerkingtreding van deze beleidsregels bijzondere bijstand kregen voor de eigen bijdrage LBIO kunnen hierop nog aanspraak maken tot en met 30 juni 2012.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De beleidsregels en bijbehorende Richtlijn treden in werking met ingang van 1 mei 2012 en worden aangehaald als: “Beleidsregels en richtlijn bijzondere bijstand gemeente Alkmaar”.

  • 2.

    De beleidsregels bijzondere bijstand vastgesteld bij besluit van college van burgemeester en wethouders d.d. 24-2-2009 en de wijzigingen vastgesteld bij besluit van college van burgemeester en wethouders d.d. 15-12-2009 worden ingetrokken.

BIJLAGE RICHTLIJN BIJZONDERE BIJSTAND

Richtlijn bijzondere bijstand, behorend bij de beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeente Alkmaar.

Inleiding

Er is gekozen voor het opstellen van een Richtlijn voor de uitwerking van de beleidsregels bijzondere bijstand. Deze Richtlijn bevat een uitwerking van kostensoorten waarover het college van burgemeester en wethouders uitdrukkelijk stelling heeft genomen en is daarom geen instrument voor de beoordeling van aanvragen betreffende andere kosten. Iedere aanvraag om bijzondere bijstand dient in behandeling te worden genomen en te worden beoordeeld aan de hand van de vier hoofdvragen. Een aanvraag om bijzondere bijstand kan niet worden afgewezen om reden dat de kosten niet voorkomen in deze gemeentelijke Richtlijn.

I Medische en paramedische kosten

  • 1.

    De verplichte zorgverzekering (basispakket) op grond van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ wordt geacht een passende en toereikende voorliggende voorziening te zijn voor noodzakelijke medische kosten. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor medische en paramedische kosten die niet door de zorgverzekeraar worden vergoed.

  • 2.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voor rekening van een belanghebbende blijven op grond van een vrijwillig of verplicht eigen risico.

  • 3.

    Op grond van artikel 35 lid 6 WWB wordt belanghebbenden een collectieve aanvullende zorgverzekering aangeboden, in de vorm van de AZG bij zorgverzekeraar Univé, waarmee zij voldoende verzekerd worden geacht voor de voorziening in medische en paramedische kosten.

II Elektrische apparatenregeling

  • 1.

    Onder elektrische apparatenregeling wordt een vervangingsvergoeding verstaan voor:

    • a.

      Wasmachine;

    • b.

      Kookplaat;

    • c.

      Koelkast;

    • d.

      Stofzuiger.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid behoort een computer tot de elektrische apparatenregeling als tot het gezin kinderen behoren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar.

  • 3.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      belanghebbende heeft aantoonbaar een inkomen gehad dat langer dan drie jaar niet meer heeft bedragen dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      belanghebbende heeft, gelet op de levensduur van de gebruiksgoederen, in de voorliggende acht jaren geen bijstand aangevraagd voor deze kosten.

  • 4.

    Ontvangen langdurigheidstoeslag wordt voor de reserveringscapaciteit in aanmerking genomen (artikel 4 lid 9 van de Beleidsregels bijzondere bijstand).

III Duurzame gebruiksgoederen, inrichtings- en verhuiskosten

  • 1.

    Duurzame gebruiksgoederen zijn alle goederen die een duurzaam karakter hebben en met restwaarde als bedoeld in artikel 51 WWB.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid gelden voor een limitatieve lijst elektrische apparaten de regels als genoemd in II Elektrische apparatenregeling.

  • 3.

    Kosten van duurzame gebruiksgoederen en (eerste) inrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten dient vooraf te worden gereserveerd door middel van sparen of achteraf door middel van een geldlening. Er bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid geldt voor bijzondere situaties (bijvoorbeeld voormalige asielzoekers) dat voor de eerste inrichting bijzondere bijstand mogelijk is.

  • 5.

    Als belanghebbende geen of onvoldoende middelen heeft om in de kosten te voorzien en een krediet bij een kredietbank of andere kredietverstrekker niet mogelijk is, wordt bijzondere bijstand in beginsel toegekend in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 51 WWB. Hiervoor geldt het volgende:

    • a.

      de lening mag niet meer bedragen dan wat er in 36 maanden kan worden afgelost. Het meerdere wordt om niet verstrekt;

    • b.

      als een belanghebbende (gedeeltelijk) heeft kunnen reserveren dan wordt individueel afgewogen wat dit voor gevolgen heeft voor de geldlening.

  • 6.

    Is een geldlening niet mogelijk of zijn er andere dringende redenen, dan kan de bijstand om niet worden verstrekt.

  • 7.

    Langdurigheidstoeslag van de afgelopen 12 maanden wordt voor de reserveringscapaciteit in aanmerking genomen (artikel 4 lid 9 van de Beleidsregels bijzondere bijstand).

  • 8.

    Voor de geldlening als bedoeld onder het vijfde lid gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, verminderd met de gereserveerde vakantietoeslag. De bedragen worden steeds per 1 januari en 1 juli geïndexeerd;

  • b.

    de hoogte van de geldlening bedraagt maximaal 36 maal de vastgestelde aflossingscapaciteit;

  • c.

    maandelijks dient de belanghebbende een bedrag gelijk aan 1/36 van de verstrekte geldlening op de lening af te lossen. Indien en zolang de belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt geschiedt dit door inhouding op de bijstand.

  • Indien

    het bedrag bedoeld onder b. niet toereikend is wordt het meerdere om niet verstrekt.

  • 9.

    Voor verhuiskosten en inrichtingskosten die geen duurzaam karakter hebben (kosten dubbele huur, verhuisdozen, huur verhuiswagen, verf, behang etcetera), gelden de Wmo en een lening bij een kredietverstrekkende instelling als een voorliggende voorziening. Als er geen voorliggende voorziening (mogelijk) is, kan op grond van bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand worden verstrekt. In dat geval wordt de bijstand om niet verstrekt.

  • 10.

    Voor de hoogte van de bijdrage als bedoeld in dit artikel, wordt de Nibud prijzengids aangehouden. Uitzondering hierop zijn de kosten van volledige stoffering en inrichting waarvoor een maximale bijdrage geldt als genoemd in de Normenlijst (zie bijgaand). Dit bedrag is inclusief de kosten bedoeld onder II Elektrische apparatenregeling.

  • 11.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld in dit artikel bedraagt 100%.

IV Woonkosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor woonkosten is mogelijk in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld na verbreking van een relatie. Er zijn twee varianten wanneer dit verstrekt kan worden:

    • a.

      de huur ligt boven de subsidiegrens;

    • b.

      er is sprake van een eigen huis.

  • 2.

    Als woonkosten voor een eigen huis worden in aanmerking genomen:

    • a.

      hypotheekrente;

    • b.

      zakelijke lasten in verband met het hebben van een eigendom;

    • c.

      onderhoudskosten eigen huis (zie Normenlijst).

  • 3.

    De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de huurprijs en/of hypotheekrente plus aanverwante kosten koopwoning en wordt vastgesteld conform de systematiek van de berekening van de huurtoeslag.

  • 4.

    De woonkostentoeslag is tijdelijk (in principe 6 maanden) en aan de bijstandsverlening wordt een verhuisplicht gekoppeld.

  • 5.

    In bijzondere situaties kan van de verhuisplicht worden afgezien (bijvoorbeeld bij gehandicapten die in een aangepaste woning wonen of zelfstandigen die bij hun bedrijf wonen).

  • 6.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld in dit artikel bedraagt 100%.

V Verzorging, hulp en ondersteuning

  • 1.

    Voor de volgende kosten in verband met verzorging, hulp en ondersteuning bestaat recht op bijzondere bijstand voor:

    • a.

      de eigen bijdrage thuiszorg (AWBZ verzorging, verpleging en/of begeleiding) en/of Wmo hulp bij het huishouden.

    • b.

      bijzondere extra kosten door een ziekte of beperking. Bijvoorbeeld extra kosten voor ontwikkeling en ontspanning (inclusief seksuele hulpverlening),

    • c.

      de eigen bijdrage alarmeringskosten.

    • d.

      de eigen bijdrage ziekenvervoer.

    • e.

      de eigen bijdrage thuisadministratie verzorgd door De Wering.

    • f.

      de beloning van de bewindvoerder beschermingsbewind, de curator van een onder curatele gestelde belanghebbende, mits de kantonrechter in de beschikking is afgeweken van de wettelijke beloning, dan wel als de kantonrechter algemene toestemming heeft verleend aan de bewindvoerder of diens kantoor om een afwijkende beloning in rekening te brengen.

    • g.

      de kosten van rekening en verantwoording bij de start en aan het einde van het bewind of de curatele, mits de kantonrechter akkoord is gegaan met deze kosten.

    • h.

      de beloning van een mentor, mits deze beloning is vastgesteld door de kantonrechter.

    • i.

      de eigen bijdrage, het griffierecht en overige noodzakelijk te maken kosten als er een toevoeging voor rechtsbijstand is afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand, waaronder mede wordt verstaan de licht advies toevoeging (LAT). Vertalingkosten komen echter enkel voor bijzondere bijstand in aanmerking als de advocaat geen of onvoldoende beroep kan doen op de Uitvoeringsregeling subsidie vertaaldiensten.

    • j.

      de kosten van budgetbeheer als dit noodzakelijk blijkt en er geen sprake is van een voorliggende voorziening. Als in het minnelijke traject budgetbeheer ingezet wordt, dan staat de noodzaak in ieder geval vast.

    • k.

      de eigen bijdrage voor tweedelijns behandelingen GGZ, voor zover de behandelingen zijn gestart in 2012 en vervolgens ononderbroken hebben plaatsgevonden en er geen sprake is van een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld

    • a.

      in het eerste lid a tot en met d en k bedraagt 35%.

    • b.

      in het eerste lid e tot en met j bedraagt 100%.

VI Kinderopvang

  • 1.

    In zoverre er geen sprake is van een voorliggende voorziening kan in bijzonder noodzakelijke gevallen (zoals bij beperking ouder of kind) bijzondere bijstand voor kosten van niet arbeidsgerelateerde kinderopvang worden verstrekt voor:

    • a.

      tussenschoolse opvang;

    • b.

      noodzakelijke informele kinderopvang buiten de reguliere opvangtijden of als er nog geen plaats is in de formele kinderopvang;

  • 2.

    In aanvulling op de aanspraak op kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de ouderbijdrage in de kosten van noodzakelijke kinderopvang voor de doelgroepen als bedoeld in artikel 1.6 eerste lid onderdelen c, e, k en l van de Wko, te weten:

    • a.

      ouders in een re-integratietraject of inburgeringstraject of die (gedeeltelijk) werkzaam zijn, en een aanvullende uitkering ontvangen op grond van de  WWB/IOAW/IOAZ of ANW;

    • b.

      minderjarigen die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen

    • c.

      ouders met een sociaal medische indicatie kind of ouder.

  • 3.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld

    • a.

      in het eerste lid bedraagt 35%.

    • b.

      in het tweede lid bedraagt 100%.

VII Jongeren tot 21 jaar, algemeen

  • 1.

    In bepaalde situaties kan een jongere van 18 tot 21 jaar geen beroep doen op de onderhoudsplicht van de ouders en bestaat er recht op bijzondere bijstand voor levensonderhoud of studie. Deze bijzondere bijstand op grond van artikel 12 WWB is een aanvulling op de basisnorm.

  • 2.

    Dit is noodzakelijk als:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn;

    • b.

      de jongere kan zijn aanspraak op de onderhoudsplicht jegens de ouders redelijkerwijs niet te gelde maken.

  • 3.

    De hoogte van de in het eerste lid bedoelde bijzondere bijstand is de aanvulling tot de bijstandsnorm voor een 21-jarige, waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele verlaging conform de Toeslagenverordening gemeente Alkmaar.

  • 4.

    Geen recht op bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB heeft de uitwonende studerende jongere die studiefinanciering ontvangt ingevolge de WSF 2000. Deze studiefinanciering wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

VIII Jongeren tot 18 jaar, in een instelling

  • 1.

    Voor kosten verbonden aan een verblijf van een minderjarig kind in een instelling of inrichting zoals bedoeld in het tweede lid en het vierde lid van dit artikel, kan bijzondere bijstand verstrekt worden voor zover de kosten noodzakelijk zijn en door de instelling hiervoor geen vergoeding wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een minderjarig kind geheel of gedeeltelijk is opgenomen in een instelling kan dit reiskosten met zich meebrengen in verband met noodzakelijk periodiek contact. De bijstandsnorm en de kinderbijslag voorzien niet in deze kosten. Om die reden is bijzondere bijstand mogelijk voor deze kosten.

  • 3.

    Voor de hoogte van de in het tweede lid genoemde kosten geldt dat voor reiskosten:

    • a.

      binnen Alkmaar geen vergoeding mogelijk is tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • b.

      buiten Alkmaar vergoeding mogelijk is voor kosten van openbaar vervoer of ter hoogte van de jaarlijks door de belastingdienst vastgestelde onbelaste vergoeding.

  • 4.

    Er is voor overige extra kosten verbonden aan verblijf in een instelling bijzondere bijstand mogelijk als de ouder(s) geen kinderbijslag voor het betreffende kind ontvangen. Bijzondere bijstand is dan mogelijk voor:

    • a.

      maaltijden thuis tijdens vakantie of weekendbezoek;

    • b.

      ontspanning (de instelling kan kosten van ontspanning en uitjes in rekening brengen bij de ouder);

    • c.

      kleding in geval van langdurige opname.

  • 5.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld in dit artikel bedraagt 100%.

IX Uitvaartkosten

  • 1.

    Voor kosten verbonden aan een uitvaart kan aan de nabestaanden bijzondere bijstand worden verstrekt;

  • 2.

    Het draagkrachtpercentage voor de kosten als bedoeld in dit artikel bedraagt 35%.

NORMENLIJST

Beleidsregels

Artikel 8 lid 1 en lid 2

AlkmaarPas

Persoonsgebonden budget € 80,00

Korting op lidmaatschap vereniging € 100,00

Artikel 9 lid 2

Regeling meedoen met een beperking*

Alleenstaande (ouder) € 208,00

Gezin € 311,00

Artikel 10 lid 2

Regeling maatschappelijke participatiekosten**

Kinderen in de leeftijd van 4 t/m 11 jaar € 82,00

Kinderen in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar € 236,00

Richtlijn

Hoofdstuk III lid 10

Volledige stoffering en inrichting*

Maximale bedragen stofferingskosten

Alleenstaande € 1.222,00

2 of 3 personen € 1.368,00

4 of 5 personen € 1.760,00

6 personen of meer € 1.953,00

Maximale bedragen inrichtingskosten

Alleenstaande € 1.775,00

1 volwassene, 1kind € 2.239,00

1 volwassene, 2 kinderen € 2.603,00

Per extra kind € 345,00

2 volwassenen € 2.603,00

2 volwassenen, 1 kind € 3.080,00

2 volwassenen, 2 kinderen € 3.425,00

Per extra kind € 345,00

Hoofdstuk IV lid 2 sub c

Onderhoudskosten woning***

Onderhoudskosten eigen woning Per jaar

Woning gebouwd voor 1945 € 283,00

Woning gebouwd na 1945 € 498,00

Toeslag installatie voor centrale verwarming € 78,00

Toeslag liftinstallatie € 74,00

Toeslag algemeen beheer en administratie € 142,00

Hoofdstuk IX lid 1

Uitvaartkosten*

Max. bedrag begrafenis of crematie

(naar rato aandeel nalatenschap) € 3.146,00

* deze bedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast met de consumentenprijsindex van het Centraal bureau voor de Statistiek met een afronding op € 1 naar boven.

** deze bedragen worden jaarlijks op 1 juli aangepast met de consumentenprijsindex van het Centraal bureau voor de Statistiek met een afronding op € 1 naar boven.

*** deze bedragen worden jaarlijks op 1 juli aangepast en zijn gebaseerd op de “Rendementen gesubsidieerde woningbouw" die in de staatscourant worden gepubliceerd. Het gaat dan om het percentage 'Kosten van onderhoud, algemeen beheer en administratie'.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Op grond van artikel 44 lid 1 WWB is het niet toegestaan bijstand toe te kennen tegen een eerdere datum dan waarop belanghebbende zich voor een aanvraag heeft gemeld. Gelet op de doelstellingen van de bijzondere bijstand (het bestrijden van armoede) moet aangenomen worden dat gemeentelijk beleid op basis waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt verleend niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Het toekennen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan het niet-gebruik ervan terugdringen.

Er zijn ook situaties dat een aanvraag vooraf niet mogelijk was, vanwege bijzondere omstandigheden van de aanvrager of bijvoorbeeld voor een koelkast in de zomer. Wat betreft inrichtingskosten bij verhuizing is van belang dat de aanvraag gedaan wordt voordat de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn.

Artikel 2

Uitdrukkelijk zijn de vier hoofdvragen opgenomen in de beleidsregels. Er is op dit punt geen beleidsvrijheid en het college is gedwongen deze vragen, in deze volgorde te beantwoorden om het recht op individuele bijzondere bijstand vast te stellen. Dit artikel gaat dan ook meer over het algemene kader dan op een door het college gekozen beleidsuitgangspunt voor de individuele bijzondere bijstand. De vragen zien niet op eventueel toe te kennen categoriale bijzondere bijstand, omdat daarvan nu juist de noodzakelijkheid voortvloeit uit het behoren tot een doelgroep en niet uit de individuele situatie. Zoals uit de zinsnede 'naar het oordeel van het college' in artikel 35 lid 1 WWB blijkt, heeft het college bij de beantwoording van de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm een beoordelingsvrijheid. Bij de beantwoording van de vragen of er sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan en van bijzondere omstandigheden heeft het college daarentegen géén beoordelingsvrijheid.

Dit kan als volgt worden verduidelijkt. Hoewel het begrip 'noodzakelijke kosten van het bestaan' in artikel 35 lid 1 WWB een enigszins vaag begrip is en het college hierin zelf duidelijkheid zal moeten creëren, kan het daarbij niet voorbijgaan aan de objectiviteit van de norm 'noodzakelijke kosten van het bestaan'. Zo zijn kosten van een basale woninginrichting objectief noodzakelijke kosten van het bestaan: voor hun bestaan hebben mensen nu eenmaal een woning nodig die met basisgoederen, zoals een tafel met stoelen en een koelkast, is ingericht. Het college dient wél te beoordelen of er in het individuele geval ook daadwerkelijk sprake is van zulke kosten en, zo ja, of de vervanging van het desbetreffende goed noodzakelijk is. Het is onjuist om een aanvraag om bijzondere bijstand slechts te beoordelen in het kader van het ter zake gevoerde beleid, en na te laten om te beoordelen of er in de situatie van belanghebbende sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, in andere woorden, om na te laten vraag 2 en vraag 3 te beantwoorden. Bij artikel 35 lid 1 WWB is namelijk geen sprake van een discretionaire bevoegdheid maar van een gebonden bevoegdheid, hetgeen betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden de gemeente gehouden is bijzondere bijstand te verlenen. Zie CRvB 21-09-2004, nr. 02/2655 NABW en CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB.

Artikel 3

Vaststelling van het inkomen wordt gedaan aan de hand van specificaties van het inkomen direct voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich (voor het eerst) hebben voorgedaan. Uitdrukkelijk is ervoor gekozen om, voor de bijzondere bijstand die met terugwerkende kracht wordt aangevraagd, niet uit te gaan van de draagkracht op de aanvraagdatum. De draagkracht van belanghebbende ten tijde van de aanvraag kan immers afwijken van de draagkracht op het moment waarop de kosten zich voordeden.

Als een belanghebbende in aanvulling op zijn inkomen bijstand (of IOAW/IOAZ) ontvangt hoeft belanghebbende geen extra specificaties over te leggen. Het inkomen wordt geacht al in het kader van het recht op bijstand afdoende te zijn vastgesteld. Ontvangt de belanghebbende aanvullend IOAW of IOAZ dan dient het vermogen wel bezien te worden. De IOAW kent immers geen vermogenstoets en bij de IOAZ is het vermogen als zodanig niet relevant, enkel de inkomsten er uit. Om vast te stellen of de belanghebbende over meer vermogen beschikt dan op grond van artikel 34 WWB buiten beschouwing mag worden gelaten, dient de belanghebbende dan ook inlichtingen te verstrekken over zijn vermogen. Welk (deel van het) vermogen voor de bijzondere bijstand buiten beschouwing wordt gelaten regelt artikel 4.

Artikel 4

Het college is op grond van artikel 35 WWB volledig vrij in het bepalen van welk deel van het inkomen en welk deel van het vermogen voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Er is voor gekozen uit te gaan van het inkomens- en vermogensbegrip van de WWB.

Voor categoriale regelingen op grond van artikel 35 lid 9 WWB geldt een wettelijke maximale grens van 110% van de bijstandsnorm. Het inkomen tot 120% van de bijstandsnorm wordt voor de individuele bijzondere bijstand in ieder geval buiten beschouwing gelaten, met uitzondering van bewindvoering en de eigen bijdrage voor tweedelijns behandelingen GGZ, gestart in 2012 (inkomen tot 110%) en woonkosten (inkomen tot 100%).

Het percentage van het meerinkomen dat voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen verschilt per kostensoort. Omdat de beleidsregels kaderstellend zijn, worden deze draagkrachtpercentages bij de kostensoorten zelf in de Richtlijn bijzondere bijstand opgenomen.

Het vermogen in de eigen woning wordt in beginsel niet in aanmerking genomen, tenzij van belanghebbende in redelijkheid verlangd kan worden dat hij de woning voor die kosten (verder) bezwaart. Dit zal zich met name kunnen voordoen bij een verzoek om bijzondere bijstand voor aan de woning gerelateerde kosten.

Bij de vaststelling van het inkomen wordt rekening gehouden met voor belanghebbende voor eigen rekening komende buitengewone lasten. Hierbij moet worden gedacht aan:

  • De eigen bijdrage kosten noodzakelijke kinderopvang.

  • De extra vrijlating bij een particulier pensioen (zie norm artikel 33 lid 5 WWB).

  • De kosten van alimentatieverplichtingen. Dit lijkt in tegenspraak met artikel 14 WWB, dat bepaalt dat alimentatieverplichtingen niet tot de noodzakelijke kosten worden gerekend. Uit de toelichting op dit artikel blijkt evenwel dat hier wordt bedoeld dat alimentatieverplichtingen niet tot de noodzakelijke kosten worden gerekend voor belanghebbenden die algemene bijstand ontvangen. Op grond van de alimentatienormen (TREMA-normen) wordt het inkomen tot de voor de onderhoudsplichtige geldende bijstandnorm tot het draagkrachtloos inkomen gerekend. Dit betekent, dat iemand die algemene bijstand ontvangt, vanwege het ontbreken van draagkracht geen alimentatie verschuldigd is. Draagt belanghebbende toch bij in de kosten van het levensonderhoud van een ander, dan gebeurt dat op vrijwillige basis.

  • Een onderhoudsplichtige die een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm, is daarentegen verplicht bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de ex-echtgenoot en/of de kinderen voor zover zijn draagkracht toereikend is. Hij voldoet daarmee aan zijn wettelijke onderhoudsplicht. In dat verband wordt de alimentatieverplichting aangemerkt als buitengewone last, waarmee bij de vaststelling van de draagkracht rekening kan worden gehouden.

De volgende kosten worden in ieder geval niet aangemerkt als buitengewone lasten:

  • 1.

    Kosten die kunnen worden voldaan uit de algemene bijstand of een daarmee vergelijkbaar inkomen (bijvoorbeeld de premie voor een aanvullende zorgverzekering).

  • 2.

    Belastingaanslagen (tenzij er sprake is van ontvangen partneralimentatie).

  • 3.

    Rente en aflossingen in verband met leningen.

Bij vaststelling van het recht op bijzondere bijstand voor de elektrische apparatenregeling, duurzame gebruiksgoederen, inrichtings- en verhuiskosten zoals omschreven in de bijgevoegde Richtlijn wordt de in de afgelopen 12 maanden ontvangen langdurigheidstoeslag (LDT) in aanmerking genomen voor de draagkracht. Dit past in de lijn van de WWB waarbinnen de bijzondere bijstand is geregeld. Door het ontvangen van de toeslag ontstaat immers ruimte in het inkomen om vervangingsuitgaven te doen. Alleen als er sprake is van noodzakelijke uitgaven die hoger zijn dan het bedrag van de LDT, is bijzondere bijstand mogelijk. Er wordt dan bijstand verstrekt voor het bedrag, dat hoger is dan de LDT.

Artikel 5

De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de (eerste) kosten zich hebben voorgedaan. Dit vloeit voort uit artikel 3 van de beleidsregels, op grond waarvan de draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen direct voorafgaand aan het moment waarop de kosten zich voordoen dan wel hebben voorgedaan.

Rekening houden met elke wijziging in inkomen of vermogen tijdens de draagkrachtperiode betekent dat de bijstandsverlening beter aansluit bij de werkelijke draagkracht van belanghebbende. Het leidt echter ook tot grote administratieve lasten. Het is dan ook efficiënter een eenmaal vastgestelde draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode niet meer te wijzigen. Het feit dat een belanghebbende door vergroting van de draagkracht mogelijk (iets) te veel bijstand ontvangt wordt acceptabel geacht. In verband met armoedebestrijding is het echter niet acceptabel als een belanghebbende door daling van zijn draagkracht feitelijk te weinig bijstand ontvangt. In dat geval kan de belanghebbende op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) altijd om herziening van de vastgestelde draagkracht verzoeken. Bij het besluit tot vaststelling van de draagkracht en de draagkrachtperiode dient dit aan de belanghebbende te worden meegedeeld. Als het inkomen met meer dan 10% stijgt gedurende de draagkrachtperiode, dan kan de draagkracht opnieuw worden vastgesteld. Dit wordt gemotiveerd in een besluit aan de belanghebbende.

Afhankelijk van de kostensoort geldt een inkomensgrens van 110% of 120% van de bijstandsnorm. Als de draagkracht is vastgesteld op basis van een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm en er volgt later een aanvraag voor een kostensoort met een inkomensgrens van 110%, dan wordt de hoogte van de draagkracht opnieuw vastgesteld. Andersom is dit niet nodig. Bij de periode van de draagkracht sluiten we aan bij de al eerder vastgestelde periode en deze wijzigt daardoor niet.

Artikel 6

Om het risico van willekeur te voorkomen is hier uitdrukkelijk gekozen voor vergoeding van de goedkoopste adequate voorziening, doch in ieder geval aansluiting te zoeken bij de Nibud prijzengids.

Artikel 7

Op grond van artikel 35 lid 9 WWB zijn belanghebbenden met een inkomen dat meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm uitgesloten van de in dat artikel genoemde categoriale bijzondere bijstand. Dit artikel is daarmee in overeenstemming met de WWB en behoeft dan ook geen nadere toelichting.

Artikel 8

De gemeente Alkmaar kent een AlkmaarPas dat korting geeft op een groot aantal activiteiten. Voor minima, dat wil zeggen personen en gezinnen met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is deze pas gratis. Aan de AlkmaarPas is een sportpaspoort gekoppeld, dat recht geeft op reductie van de entreeprijs van verschillende sportinstellingen. Personen die recht hebben op een gratis AlkmaarPas krijgen korting op de aanschaf van dit sportpaspoort. Studenten worden uitgesloten vanwege hun perspectief op inkomensverbetering en te verkrijgen studentenkortingen.

Artikel 9

Artikel 35 lid 3 WWB geeft het college de bevoegdheid categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan door het college te benoemen categorieën van belanghebbenden van 65 jaar of ouder, chronisch zieken en gehandicapten. Deze categoriale bijzondere bijstand voorziet in een behoefte. Een regeling voor de extra kosten, die niet of onvoldoende door voorliggende voorzieningen worden gecompenseerd. Uitgangspunt is dat belanghebbenden met leeftijds- of lichamelijke beperkingen meer mogelijkheden krijgen om volwaardig aan de samenleving deel te nemen ('meedoen met een beperking').

In lid 3, sub a wordt met thuiszorg bedoeld AWBZ verpleging, verzorging en/of begeleiding.

Artikel 10

Schoolgaande kinderen brengen extra kosten met zich mee. Om kinderen van minima in staat te stellen maatschappelijk te participeren hebben hun ouders recht op een tegemoetkoming in deze extra kosten. Hierbij moet worden gedacht aan een tegemoetkoming voor bijvoorbeeld een internetabonnement, schoolreisje of rekenmachine. De regeling is tevens bedoeld als bijdrage in de kosten verbonden aan sport en cultuur. Er is onderscheid gemaakt tussen kinderen in het basisonderwijs (4 tot en met 11 jaar) en het voortgezet onderwijs (12 tot en met 17 jaar). Het voortgezet onderwijs brengt nog meer extra kosten met zich mee.

Artikel 11

Vanwege de vaak relatief hoge zorgkosten hebben gemeenten wettelijk wel een mogelijkheid om minima te ondersteunen voor medische kosten, door het aanbieden van een collectieve zorgverzekering. In Alkmaar is dat de Aanvullende zorgverzekering gemeenten (AZG) welke we samen met 20 andere gemeenten met Univé hebben afgesloten. De gemeente Alkmaar verstrekt een tegemoetkoming in de maandelijkse premie.

Artikel 13

Naar aanleiding van het besluit van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 januari 2012 zijn belanghebbende tijdig geïnformeerd over de wijzigingen van de inkomensgrens bewindvoering en gewijzigde beleid medische kosten.

Wat betreft de lopende uitkeringen ‘Alleenstaande jongeren van 18 tot 21 jaar, ‘Toeslag voormalig alleenstaande ouder’ en ‘Eigen bijdrage LBIO’ worden de klanten tijdig geïnformeerd over de wijzigingen welke voor hen met ingang van 1 juli 2012 inwerking zullen treden.

Artikel 14

Gelijktijdig met de inwerkingtreding worden de vigerende beleidsregels ingetrokken, inclusief de wijzigingen.