Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) gemeente Alkmaar

Geldend van 22-05-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) gemeente Alkmaar

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar;

    • b.

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • c.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • e.

      Bbz 2004 levensonderhoud: een periodieke uitkering, verstrekt als voorlopige lening, voor levensonderhoud ter hoogte van de geldende bijstandsnorm. Als het inkomen bekend is over het afgelopen jaar, bepaalt de gemeente welk deel van de lening terugbetaald moet worden;

    • f.

      Bbz 2004 bedrijfskrediet: een rentedragende geldlening ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal voor een gevestigde zelfstandige met een levensvatbaar bedrijf waarvan het voortbestaan gevaar loopt en die geen overige (bancaire)financiering kan krijgen. Onder bepaalde voorwaarden wordt aan een oudere zelfstandige, met een inkomen dat duurzaam lager is dan het sociaal minimum een gering bedrijfskrediet (om niet) verstrekt noodzakelijk voor de voortzetting van het bedrijf;

    • g.

      Bbz 2004 starterskrediet: een rentedragende geldlening voor een startende ondernemer met een (naar verwachting) levensvatbaar bedrijf, die geen andere (bancaire)financiering kan krijgen;

    • h.

      gevestigde zelfstandige: zelfstandig ondernemer die minimaal anderhalf jaar zelfstandige is en voldoet aan de bepalingen genoemd in artikel 1 van het Bbz 2004;

    • i.

      oudere zelfstandige: een zelfstandige van 55 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die minstens 10 jaar aaneengesloten ondernemer is;

    • j.

      adviesbureau: bureau gespecialiseerd in het uitvoeren van onderzoeken over de levensvatbaarheid van een bedrijf in het kader van het Bbz 2004;

    • k.

      begeleidingsorganisatie: organisatie gespecialiseerd in het begeleiden, opleiden en coachen van belanghebbenden die een eigen bedrijf willen starten of daar onlangs mee zijn gestart.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • 2.

    De bevoegdheden genoemd in het eerste lid onder a tot en met c gelden voor het college als algemene verplichtingen behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Hoofdstuk 2 doelgroep voorbereidingsperiode

Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode

  • 1.

    Onverminderd het gestelde in artikel 4 van deze beleidsregels komt een bijstandsgerechtigde in aanmerking voor de voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      de belanghebbende is voldoende vakbekwaam en heeft de persoonlijke vaardigheden, die noodzakelijk zijn om (op termijn) zelfstandig ondernemer te kunnen worden; en b. de arbeidsmarktsituatie van de belanghebbende geeft daartoe aanleiding.

  • 2.

    De belanghebbende heeft bij deelname aan de voorbereidingsperiode de verplichting om mee te werken aan het voorbereidingstraject.

  • 3.

    Indien uit de entreetoets blijkt dat de vakbekwaamheid en/of persoonlijke vaardigheden nog onvoldoende is, beoordeelt het college of belanghebbende na het begeleidings- en opleidingstraject van maximaal één jaar naar verwachting wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal beschikken.

Artikel 4 Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode

Een bijstandsgerechtigde komt niet in aanmerking voor de voorbereidingsperiode indien:

  • a.

    surseance van betaling is aangevraagd;

  • b.

    belanghebbende in staat van faillissement verkeert;

  • c.

    belanghebbende te hoge schulden heeft, waardoor het starten van een eigen bedrijf of zelfstandig beroep niet mogelijk is;

  • d.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het te starten bedrijf of beroep niet aan de wettelijke eisen zal kunnen voldoen;

  • e.

    uit onderzoek van het adviesbureau blijkt dat er belemmeringen in de persoon aanwezig zijn die het zelfstandig ondernemerschap uitsluiten;

  • f.

    een aanvraag al eerder is afgewezen en er thans geen sprake is van gewijzigde omstandigheden;

  • g.

    de aard van het te starten bedrijf of zelfstandig beroep onvoldoende basis biedt voor enige levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep.

Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

  • 1.

    Aan een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 wordt begeleiding aangeboden, met inachtneming van het gestelde in artikel 3 en artikel 4 van deze beleidsregels, door een door het college aangewezen begeleidingsorganisatie.

  • 2.

    In bijzondere gevallen wijkt het college af van het gestelde in voorgaand lid.

  • 3.

    De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 4.000,00.

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

  • 1.

    De in artikel 29 van het Bbz 2004 bedoelde bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten bedraagt ten hoogste € 2.718,00.

  • 2.

    Als in aansluiting op de voorbereidingsperiode een bedrijf of zelfstandig beroep wordt gestart, wordt de renteloze geldlening uit voorgaand lid rentedragend. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 opgenomen rentepercentage.

Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten na de start

  • 1.

    Aan een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van het Bbz 2004, wordt voor de duur van ten hoogste 12 maanden begeleiding aangeboden door een door het college aangewezen begeleidingsorganisatie tijdens de opstart van zijn bedrijf. De begeleiding wordt aangeboden in de vorm van adviezen over promotie, klantenwerving, voeren van administratie en het verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.

  • 2.

    De bijstand in de begeleidingskosten na de start van het bedrijf bedraagt ten hoogste € 1.750,00.

Artikel 8 Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

  • 1.

    Een krediet op grond van artikel 26 van het Bbz 2004 wordt eenmaal verstrekt aan een oudere zelfstandige ter hoogte van de kredietbehoefte.

  • 2.

    Het krediet uit voorgaand lid wordt niet toegekend indien de kredietbehoefte hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag.

  • 3.

    Voor het vaststellen van de kredietbehoefte wordt door het college een adviesbureau ingeschakeld.

Hoofdstuk 4 Urencriterium

Artikel 9 Verlaagd urencriterium

Gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die volgens de Wet Inkomstenbelasting 2001 fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen worden als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 aangemerkt.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen, die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) gemeente Alkmaar’.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders op 22 april 2014.

Artikelsgewijze toelichting

Inleiding

Voor de uitvoering van de bijstandsverlening aan zelfstandigen worden de uitvoeringsregels rechtstreeks ontleend aan de grondslagen uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Wet werk en bijstand (WWB). Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bevat grotendeels regelgeving dat dwingendrechtelijk is opgelegd.

Op een aantal terreinen heeft de gemeente echter de bevoegdheid en daarmee de keuzevrijheid om nadere invulling te geven aan deze regelgeving. De bevoegdheden aan het verstrekken van bijstand op grond van het Bbz 2004 worden in deze beleidsregels nader ingevuld. Invulling vindt plaats om de voorwaarden te verduidelijken voor toelating tot de voorbereidingsperiode, de bijstand voor onderzoek en begeleiding te maximeren, de maximale hoogte te bepalen van voorbereidingskrediet aan een starter en bedrijfskapitaal aan een oudere zelfstandige, en wanneer een zelfstandige met een verlaagd urencriterium in aanmerking komt voor het Bbz 2004.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen, die in de beleidsregels worden aangehaald, gedefinieerd.

Dit artikel spreekt voor zich.

In het tweede lid onder j maakt het college voor adviesbureaus onder andere gebruik van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, Van Winsen Consultancy en Bouman bedrijfsadvisering.

In het tweede lid onder k schakelt het college als begeleidingsorganisaties onder andere in het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf en Startwijzer BV.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

In het eerste lid onder a maakt het college gebruik van de bevoegdheid die het Bbz 2004 geeft voor het verlenen van algemene bijstand dan wel van een bedrijfskrediet.

In het eerste lid onder b maakt het college gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de WWB toegekende algemene bijstand nog maximaal 12 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode ondermeer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf.

In het eerste lid onder c maakt het college gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 te verlenen voor de gehele of gedeeltelijke betaling van een of meer bedrijfsschulden. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, tenzij de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting. Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering. Herfinanciering van een lening verstrekt door familie en/of vrienden ter overbrugging van de periode tussen een aanvraag en de uitbetaling van de bijstandsuitkering voor levensonderhoud is mogelijk. Deze lening dient aantoonbaar direct opeisbaar te zijn. Herfinanciering van leningen verstrekt door familie en/of vrienden voor een ander doel dan de hier genoemde overbrugging is niet mogelijk.

Hoofdstuk 2 doelgroep voorbereidingsperiode

Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode

De zogenaamde voorbereidingsperiode houdt in dat personen die in de periode vóór de start van een bedrijf of zelfstandig beroep algemene bijstand ontvangen, zich gedurende een voorbereidingsperiode (artikel 2, derde 3 van het Bbz 2004) van maximaal één jaar kunnen oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. In deze periode wordt de bijstandsuitkering voortgezet. Het aanbieden van een voorbereidingsperiode is een bevoegdheid van het college en kan niet met beroep op een wettelijk voorschrift worden afgedwongen. Het college stelt criteria vast voor toelating tot de voorbereidingsperiode.

In het eerste lid onder a worden de noodzakelijke vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden gebaseerd op een positieve entreetoets/quickscan. Deze wordt vóór de feitelijke begeleiding uitgevoerd door een deskundige, de organisatie die de begeleiding ter hand neemt of een extern bureau waarmee de organisatie samenwerkt op dit terrein. In deze toets kan worden beoordeeld of belanghebbende over voldoende vakbekwaamheid en vaardigheden beschikt.

In het eerste lid onder b wordt op basis van de entreetoets/quickscan een afweging gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Het traject dat naar verwachting het snelst en het goedkoopst, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden moet worden gevolgd. Indien uit de entreetoets/quickscan de verwachting blijkt dat zelfstandig ondernemerschap de beste resultaten zal kunnen behalen en de belanghebbende ook blijk geeft een bestaan als zelfstandig ondernemer te ambiëren kan het toch zo zijn dat zij een relatief grote afstand tot het zelfstandig ondernemerschap hebben. In de praktijk blijkt dat personen in deze groep in eerste instantie onvoldoende zicht hebben op de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, maar na begeleiding wel degelijk in staat zijn om door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te voorzien.

In het tweede lid is belanghebbende voor de duur van de voorbereidingsperiode verplicht begeleiding, waaronder de noodzakelijk geachte scholing, te aanvaarden van de door het college aangewezen deskundige organisatie en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.

In het derde lid blijkt uit de entreetoets/quickscan of belanghebbende naar verwachting na het begeleidings- en opleidingstraject wel over voldoende vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden zal gaan beschikken. Hierbij gaat het vooral om de verwachting dat de persoon met een goede voorbereiding in staat zal zijn een succesvolle onderneming te starten. Uit de toets kan ook blijken dat ondanks een goede voorbereiding, belanghebbende niet in staat zal zijn om een succesvolle onderneming te starten door financiële of persoonlijke belemmeringen.

Artikel 4 Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode

In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen het college bijstandsgerechtigden uitsluit van deelname aan de voorbereidingsperiode.

Onder c geldt dat bij de toekenning van de voorbereidingsperiode voorop staat dat het te starten bedrijf naar verwachting levensvatbaar zal zijn. Als belanghebbende te hoge schulden heeft, staat dat de levensvatbaarheid van het toekomstige bedrijf of beroep in de weg. Een schuldsanering moet met een schone lei zijn afgerond alvorens deel te kunnen nemen aan de voorbereidingsperiode.

Onder d gaat het om wettelijke eisen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de aard en locatie van het te starten bedrijf. Zoals plannen die in strijd zijn met milieueisen en/of bestemmingsplannen of de benodigde vergunningen die niet kunnen worden verstrekt.

Onder e valt onder belemmeringen te denken aan bijvoorbeeld een gebrek aan realiteitszin, een drugs- of alcoholverslaving en dergelijke. Voor het bepalen van de competenties van een belanghebbende en de eventuele belemmeringen die hij heeft tot het voeren van een eigen bedrijf beoordeelt het college of het op grond van de individuele omstandigheden nodig zal zijn om een deskundige of derde partij in te schakelen.

Onder f gaat het om de omstandigheden waaronder de belanghebbende een hernieuwde aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode. Gewijzigde omstandigheden zijn omstandigheden die tijdens de aanvraag niet bekend waren of (nog) niet bestonden. Indien deze wel bekend waren of wel hadden bestaan, hadden deze kunnen leiden tot een andere beslissing. De omstandigheden kunnen in de persoonlijke sfeer liggen, maar ook in wijzigingen van wet- en regelgeving, bestemmingsplannen en dergelijke. Indien de situatie echter onveranderd is gebleven, wordt het verzoek om toch toegelaten te worden tot de voorbereidingsperiode zonder verder onderzoek afgewezen.

Onder g beoordeelt het college op grond van de individuele omstandigheden of het nodig zal zijn een deskundige of derde partij in te schakelen voor de bepaling van de haalbaarheid/levensvatbaarheid van het ondernemersplan.

Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

In het eerste lid bestaat de te leveren prestatie door een begeleidingsorganisatie in beginsel uit:

  • een entreetoets. Met deze toets wordt vastgesteld of de belanghebbende in beginsel beschikt over de juiste kwalificaties;

  • een individueel trajectplan gericht op zelfstandig ondernemerschap;

  • één of meerdere voortgangsrapportages, waarin duidelijk tot uitdrukking dient te komen welke activiteiten tot op dat moment zijn ondernomen en tot welk resultaat deze hebben geleid.

  • Daarbij wordt aangegeven of het gestelde doel nog kan worden behaald;

  • het eindproduct: een bijstandsgerechtigde die in staat is ondernemer te worden, geconcretiseerd in een kwalitatief goed ondernemersplan, en goed is toegerust voor de taak waarvoor hij als ondernemer komt te staan.

In het tweede lid kan als voorbeeld van een bijzonder geval worden genoemd de klant die, naar het oordeel van het college, in staat is zonder ondernemersplan een onderneming te starten.

In het derde lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de begeleidingskosten tijdens de voorbereiding vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte hiervan duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 namelijk geen maximumbedrag voor deze bijstand.

In het derde lid vormen de kosten van een positief advies bij de entreetoetsing een onderdeel van het begeleidingstraject en worden dan ook opgenomen als begeleidingskosten.

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

In het eerste lid kan in de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen. Het college toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het college.

Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet wordt vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van dit krediet duidelijk te maken.

Het tweede lid gaat over de bevoegdheid van het college om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start. Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden. Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend. Het college heeft vastgesteld om het voorbereidingskrediet bij daadwerkelijk starten op te nemen in het Bbz-krediet en sluit daarmee aan bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 genoemde rentepercentage. Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz 2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.

Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten na de start

In het eerste lid maakt het college voor de begeleidingsorganisatie onder andere gebruik van Startwijzer BV. Onderzoek heeft aangetoond dat starters die gedurende de eerste tijd worden begeleid meer kans van slagen hebben. De vorm van de begeleiding bestaat in beginsel uit:

  • voortgangsgesprekken;

  • ondersteuning bij het maken van plannen en het invullen van formulieren;

  • het concept ondernemersplan beoordelen en voorzien van feedback;

  • workshops, zoals timemanagement en training verkoopgesprekken.

Het college als opdrachtgever ontvangt van de begeleidingsorganisatie gedurende het traject rapportages en melding van mogelijk ongewenst gedrag of belangwekkende zaken.

In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de kosten van de begeleiding na de start van het bedrijf vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van deze bijstand duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor deze bijstand.

Artikel 8 Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

In het eerste lid wordt vastgelegd dat aan een oudere zelfstandige eenmalig bedrijfskapitaal wordt verstrekt. Indien de kredietbehoefte zich vaker voordoet is er geen sprake van een levensvatbaar bedrijf. Omdat artikel 26 van het Bbz 2004 niet regelt hoe vaak een bedrijfskrediet voor een oudere zelfstandige aangevraagd kan worden, is deze beleidsregel opgesteld.

In het tweede lid wordt bedrijfskapitaal slechts verstrekt voor zover de kredietbehoefte niet hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 genoemde bedrag. Het heeft vanuit het oogpunt van bijstandsverlening weinig zin om een klein bedrijfskapitaal toe te kennen, indien de kredietbehoefte hoger is dan het in artikel 26 van het Bbz 2004 vastgelegde maximale bedrag.

In het derde lid maakt het college voor adviesbureaus onder andere gebruik van het IMK

Hoofdstuk 4 Urencriterium

Artikel 9 Verlaagd urencriterium

Als een zelfstandige vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start, dan bestaat recht op startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.7a Wet Inkomstenbelasting 2001). Deze regeling kent het verlaagde urencriterium van 800 uur. Het Bbz 2004 verwijst niet naar dit artikel van de Wet Inkomstenbelasting 2001, dus formeel kan deze arbeidsongeschikte zelfstandige voor de toepassing van het Bbz 2004 niet als zelfstandige worden aangemerkt. Het college bepaalt als buitenwettelijk begunstigend beleid dat gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen die fiscaal aan het verlaagde urencriterium voldoen wel als zelfstandigen in de zin van het Bbz 2004 worden aangemerkt.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.