Regeling vervallen per 01-01-2017

Legesverordening Alkmaar 2016

Geldend van 23-12-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Legesverordening Alkmaar 2016

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlage nr. 2015-1633;

gelet op het advies van de commissie Bestuur en Middelen;

gelet op de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet en de artikelen 2, tweede lid , en 7 van de Paspoortwet  

b e s l u i t:

vast te stellen de Legesverordening Alkmaar 2016

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ’dag’: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • b.

    ’week’: een aaneengesloten periode van zeven dagen, beginnend met maandag;

  • c.

    ’maand’: het tijdvak dat loopt van 1e dag in een kalendermaand tot en met de laatste dag van die kalendermaand;

  • d.

    ’jaar’: het tijdvak dat loopt van de 1e dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar;

  • e.

    'kalenderjaar': de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:

  • a.

    het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;

  • b.

    het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;

een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.

Artikel 4 Vrijstellingen

Leges worden niet geheven voor:

  • a.

    diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald;

  • b.

    diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , voor zover het een activiteit betreft bedoeld in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (omgevingsvergunning beperkte milieutoets);

  • d.

    het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wijzigen rijksmonument);

  • e.

    het in behandeling nemen van een aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (veranderen provinciaal/gemeentelijk monument);

  • f.

    het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (kappen bomen, vellen houtopstanden) voor zover noodzakelijk als gevolg van stormschade, ouderdom of ziekte, en indien op gemeentegrond voor zover noodzakelijk;

  • g.

    het afgeven van stukken, nodig voor de ontvangst van pensioenen, lijfrenten, wachtgelden, loon of bezoldiging;

  • h.

    de aan belanghebbenden uit te reiken beschikkingen of afschriften daarvan, voortvloeiende uit de rechtstoestandsregelingen voor het personeel van de gemeente;

  • i.

    het verstrekken aan de publiciteitsmedia van de voorstellen aan de raad en van de gemeentebegroting met de daarbij behorende bijlagen;

  • j.

    het afgeven van een verklaring omtrent inkomen en vermogen (verklaring van onvermogen);

  • k.

    inzage van de gegevens vermeld in de basisregistratie personen (op de wijze als bedoeld in artikel 255, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen;

  • l.

    een vergunning voor het gebruik van de openbare weg dan wel openbare groenvoorziening voor een wijkfeest, buurtfeest, straatfeest en buurt- of straatrommelmarkt;

  • m.

    een ontheffing op grond van de Zondagswet voor een wijkfeest, buurtfeest, straatfeest en buurt- of straatrommelmarkt;

  • n.

    een ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet voor een wijkfeest, buurtfeest, straatfeest en buurt- of straatrommelmarkt;

  • o.

    een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening;

  • p.

    het houden van collectes, inzamelingsacties en een klein kansspel door liefdadigheidsorganisaties en verenigingen zonder winstoogmerk;

  • q.

    een vergunning voor het van gemeentewege plaatsen van bloembakken op de openbare weg;

  • r.

    het voor ten hoogste van twee dagen op de openbare weg plaatsen van een container in gebruik voor de afvoer van afvalstoffen of de opslag van goederen;

  • s.

    het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verkrijgen van een verklaring omtrent gedrag zoals bedoeld in titel I hoofdstuk 7 van de Tarieventabel behorende bij deze verordening, indien deze verklaring noodzakelijk is voor de uitvoering van vrijwilligerswerk;

  • t.

    voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een exploitatieverklaring voor een kinderdagverblijf of een gastoudergezin.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

  • 1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet bedraagt het tarief de som van de bedragen die op grond van deze verordening verschuldigd zouden zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, ontheffing, afwijking of enig ander besluit in het kader van de ontwikkeling en verwezenlijking van het project, voor zover het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van deze besluiten, zoals bedoeld in artikel 2.10, derde lid, van de Crisis- en herstelwet

  • 3. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.

Het gevorderde bedrag wordt

  • 1.

    mondeling,

  • 2.

    dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald ingeval de kennisgeving bedoeld in artikel 6:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen veertien dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 8 Kwijtschelding

  • 1. Bij de invordering van de leges wordt, met uitzondering van het onder lid 2 bepaalde, geen kwijtschelding verleend.

  • 2. Voor zover het Kwijtscheldingbeleid Alkmaar 2016 daarin voorziet wordt alleen voor de leges voor het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap van maandag tot en met vrijdag buiten de raadszaal als bedoeld in hoofdstuk 1 onder 1.1.1.1, b en c, het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in hoofdstuk 1 onder 1.2.1.1 onder b en 1.2.1.2 onder b, of het verkrijgen dan wel verlenging van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in hoofdstuk 1 onder 1.11.12.1 en 2 van de tarieventabel bij de invordering van de leges vermindering of kwijtschelding verleend. In genoemde situaties is van toepassing het Kwijtscheldingsbeleid Alkmaar 2016.

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

  • 1 Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst wordt alleen verleend overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in die tarieventabel opgenomen bepaling.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 28, vierde lid, van de Invorderingswet 1990 wordt de teruggaaf van leges, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als een vermindering van de belastingaanslag.

Artikel 10 Voorlopige aanslag

Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of een wijzigingsvergunning wordt ingediend en de bouwkosten, genoemd in titel 2, hoofdstuk 2 van de tarieventabel, op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag niet tot het definitieve bedrag kunnen worden vastgesteld, wordt een voorlopige vordering opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de vordering, rekening houdend met de bijzonderheden van de betreffende aanvraag, vermoedelijk zal worden vastgesteld. De voorlopige vordering moet bij gereed melding van het gebouwde op eerste verzoek van het bevoegd gezag gevolgd worden door een kennisgeving van het definitief gevorderde bedrag. Ter bepaling van de hoogte van die definitieve vordering kunnen de definitieve bouwkosten door de gemeente opgevraagd worden bij vergunninghouder. Opgave van de definitieve bouwkosten dient, wanneer de kosten van een verbouwing de € 50.000 overstijgen, door een registeraccountant akkoord te zijn bevonden, dan wel te zijn afgedekt door een verklaring die daaraan door het college van burgemeester en wethouders gelijk te stellen is

Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden

Het college is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien de wijzigingen:

  • a.

    van zuiver redactionele aard zijn;

  • b.

    een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant en het de volgende hoofdstukken of onderdelen van Titel I van de tarieventabel betreft:

    • hoofdstuk 1 onderdeel 1.1.6 (akten burgerlijke stand);

    • hoofdstuk 2 (reisdocumenten);

    • hoofdstuk 3 (rijbewijzen);

    • hoofdstuk 4 onderdeel 1.4.5 (verstrekking uit de basisregistratie personen);

    • hoofdstuk 7 onderdeel 1.7.1.1 (verklaring omtrent het gedrag);

een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1. De Legesverordening Alkmaar 2015 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 13, tweede lid, opgenomen datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de leges hiervoor in die periode plaatsvindt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Legesverordening Alkmaar 2016

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 december 2015 te Alkmaar.
De raad voornoemd,
P.M. Bruinooge, voorzitter.
drs. A.P.A. Koolen, griffier.

Bijlage 1 Tarieventabel

Tarieventabel behorende bij Legesverordening Alkmaar 2016

Nota-toelichting 1 Toelichting op de Legesverordening Alkmaar 2016

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De leges worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet. De legesheffing voor reisdocumenten en de Nederlandse identiteitskaart berust niet op artikel 229 van de Gemeentewet, maar op artikel 7 van de Paspoortwet, in samenhang met artikel 2, tweede lid, van die wet (wijziging Paspoortwet per 9 maart 2014).

In 1995 is het begrip “leges” komen te vallen onder het begrip “rechten” (artikel 229 Gemeentewet). In de verordening is ervoor gekozen de rechten ‘leges’ te blijven noemen, omdat het hier gaat om een ingeburgerd en herkenbaar begrip. Bovendien gaat het in vrijwel alle gevallen om het in behandeling nemen van aanvragen voor vergunningen e.d. en om het verstrekken van documenten.

In de verordening en tarieventabel is gekozen is voor een zogenaamd ‘aangekleed’ model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen. Daarmee kan de aanvrager de wettelijke grondslag direct natrekken.

In verband met artikel 11 van de Legesverordening Alkmaar 2016 (overdracht van bevoegdheden) is in de aanhef eveneens artikel 156, eerste en tweede lid, onder h, van de Gemeentewet genoemd.

2 Opzet

De Legesverordening Alkmaar bestaat uit twee gedeelten, namelijk de verordening zelf met de formele en materiële bepalingen en de tarieventabel met een omschrijving van de belastbare feiten, de heffingsmaatstaven en de tarieven.

Zowel voor de verordening als voor de tarieventabel is de gemeenteraad het bevoegd gezag.

Voordeel van deze opzet is dat wijzigingen van tarieven op eenvoudige wijze in de tarieventabel zijn te verwerken zonder dat de onderlinge samenhang van de artikelen in de verordening verloren gaat.

De indeling van de tarieventabel is als volgt:

Titel I, Algemene dienstverlening.

Hieronder vallen alle diensten op verzoek van aanvragers te verstrekken voor zover niet vallend onder de navolgende titels

Titel II. Dienstverlening op grond van de Wet Algemene bepalingen omgevingsvergunning, de fysieke leefomgeving.

Dit behoeft geen verdere toelichting. In Alkmaar is voor de eenduidigheid daaraan toegevoegd de dienstverlening op grond van de Brandbeveiligingsverordening, materieel gelijk te stellen aan onderdelen van de Wabo, feitelijk een vangnet.

Titel III dienstverlening vallend onder de Europese Dienstenrichtlijn.

De mogelijkheden tot kruissubsidiëring zijn door de komst van de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) beperkter geworden.

De EDR maakt kruissubsidiëring binnen een cluster van samenhangende vergunningstelsels mogelijk. Dit betreft alleen de diensten aan dienstverrichters waarop de EDR van toepassing is. De wetgever heeft hierin geen aanleiding gezien om artikel 229b van de Gemeentewet te wijzigen. De EDR doorkruist daarmee de wettelijke regeling van artikel 229b Gemeentewet.

3 De tarieven

Het staat elke gemeente in beginsel vrij voor haar diensten zelf de tarieven vast te stellen. Alleen voor een aantal taken die de gemeente in medebewind voor bijvoorbeeld de provincie of het rijk uitvoert, kan bij of krachtens de wet de hoogte van de te heffen tarieven zijn bepaald. Daar is de vrijheid van de gemeente dus ingeperkt. Bijvoorbeeld reisdocumenten of legitimatiebewijzen, maar ook de kosten van kadastrale uittreksels als die door de gemeente worden verstrekt.

Maar de heffingsvrijheid zoals in de eerste zin beschreven is ook overigens niet onbeperkt. Het ministerie van Binnenlandse zaken heeft in de “Handleiding model kostentoerekening leges” aangegeven binnen welke marges de gemeente haar tarieven kan en mag vaststellen.

Een basisuitgangspunt is maximaal kostendekkend. Een gemeente is geen commerciële onderneming maar monopolist voor te verlenen diensten. De legestarieven mogen dus niet meer dan kostendekkend worden berekend. Die berekening van de kostendekkendheid vindt niet plaats per geleverde dienst maar voor clusters van geleverde diensten. Binnen door het rijk gedefinieerde samenhangende clusters van diensten kan zelfs sprake zijn van zogenoemde kruissubsidiëring. Dat wil zeggen dat als voor de ene dienst niet kostendekkend wordt geheven, het tekort op de uitvoering dan in een méér dan kostendekkend tarief binnen hetzelfde cluster mag worden gecompenseerd. Maar ook daar zijn weer grenzen aan. De op te leggen leges moet wel in enige redelijke verhouding staan tot de geleverde dienst en het individuele voordeel dat een aanvrager met deze dienst kan bereiken.

Stel dat de behandeling van een aanvraag voor een collecte en een aanvraag voor een optreden als straatartiest allebei € 75,= aan behandelingskosten hebben. Voor de collecte wordt € 10 geheven maar voor de vergunning straatartiest € 140, zodat het totaal bij gelijke aantallen nog kostendekkend is. Maar de opbrengst die de straatartiest met zijn vergunning denkt te kunnen behalen zal waarschijnlijk voor 100% door de leges worden afgeroomd. En dat zal niet de bedoeling zijn. Het uitgangspunt van kostendekkendheid kan dus haaks staan op het maatschappelijk doel dat met het verstrekken en gebruik maken van een vergunning wordt nagestreefd. Vaak is duidelijk dat de voor deze zaken vastgestelde tarieven voor < 20% kostendekkend zijn terwijl kruissubsidiëring niet echt voor de hand ligt. Feitelijk is er dan sprake van een vorm van indirecte subsidie. Door echter van te voren per product te berekenen wat de kosten zijn die met vergunningverlening gepaard gaan, wordt de hoogte van de verborgen subsidie ook duidelijk.

Voorafgaand aan de verlening van diensten moet ook worden meegenomen of de deregulering niet tot de mogelijkheid behoort. Daarmee kan er zowel bij de gemeente kosten worden bespaard als bij de potentiële aanvrager.

Titel 2 van de tarieventabel, alle diensten voortvloeiend uit de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning, wordt door het ministerie als één cluster aangemerkt. Daarin kan de gemeente geen wijziging brengen.

Als er voor dienstverlening wettelijk vastgestelde maximumtarieven zijn, staan deze in de tarieventabel vermeld. Deze tarieven zijn niet alleen niet kostendekkend, ook kan er sprake zijn van een rijkskostendeel dat de gemeente aan het rijk moet afdragen. In dergelijke situaties geldt in theorie dat de gemeente voor het deel dat niet kostendekkend is in de Algemene uitkering gemeentefonds is of wordt gecompenseerd. In ieder geval mag voor de legesheffing op deze taken geen kruissubsidiëring worden toegepast ten laste van andere heffingen.

Voor diensten waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Legesverordening géén leges wordt geheven geldt dat deze voor de berekening kostendekkendheid volledig buiten beschouwing moeten blijven. Het gemis aan opbrengsten mag niet worden gecompenseerd met andere legesheffingen.

Zie ook de toelichting op artikel 5 en de tarieventabel.

4 Het begrip ‘dienst’

Er kan leges worden geheven voor door de gemeente verstrekte diensten (artikel 229 eerste lid, onderdeel b van de Gemeentewet). Als de gemeente op verzoek van een aanvrager een dienst verleent, moet er in beginsel sprake zijn van een individueel belang van aanvrager bij die dienst. Voor een dienst die de gemeente uit eigen initiatief verleent kan geen leges worden geheven.

Een ander kenmerk is dat leges geheven wordt voor het louter in gang zetten van de dienstverlening (het in behandeling nemen van een aanvraag), dus voor de inspanningsverplichting en niet voor een resultaatverplichting. Dus ook als de dienst uiteindelijk wordt geweigerd blijft er leges verschuldigd. Er kan dan wel sprake zijn van een gedeeltelijke restitutie.

Leges kunnen dus uitsluitend geheven worden voor door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Dit blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1987 (nr. 24.892, BNB 1988/117, Belastingblad 1988, blz. 65).

Het begrip ‘dienst’ is niet nader gedefinieerd in de wet. Wel is in de jurisprudentie invulling gegeven aan het begrip ‘dienst’. Op grond van de jurisprudentie is het antwoord op de vraag of er sprake is van een dienst dat doorslaggevend is of degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend een individueel belang heeft bij die dienst. Dit individuele belang is in beginsel altijd aanwezig indien de dienstverlening wordt gevraagd.

Indien de dienst ambtshalve wordt verleend, is er naar het oordeel van de wetgever geen sprake van een dienst (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 21 591, nr. 3, blz. 78). Dit betekent dat vanaf 1 januari 1995 voor het ongevraagd verlenen van diensten geen legesheffing meer mogelijk is.

Is het algemene belang groter dan het individuele belang van de aanvrager dan wel van degene te wiens behoeve de dienst wordt verleend, dan is er geen sprake van een dienst die legesheffing rechtvaardigt.

Ten slotte merken wij op dat het ‘verlenen’ van een dienst, zoals geformuleerd in de legesverordening, uitsluitend betrekking heeft op het in gang zetten van de dienstverlening, dus van een inspanningsverplichting.

Geen leges kan worden geheven voor het in behandeling nemen van een verzoek om informatie gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur. De openbaarheid van gemeentelijke informatie is immers geen individualiseerbaar belang maar rust op het algemene belang. Wel kan de gemeente leges heffen voor het maken van kopieën, voor de tijdsbesteding die nodig is voor het opzoeken van de informatie. Daarmee is immers een particulier belang gediend.

Leges kan evenmin worden geheven voor het afdoen van meldingen, van kennisgevingen die als gevolg van enige wettelijke regeling bij de gemeente worden ingediend. Er volgt immers geen te leveren dienst, geen besluit. De afgelopen jaren is juist vanwege de insteek van vermindering van administratieve lasten een aantal vergunningen omgezet in een melding, voor aanvragers een veel lichtere procedure.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de tarieventabel voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

Artikel 2 Belastbaar feit

De omschrijving van het belastbaar feit valt in tweeën uiteen. Enerzijds betreft het belastbaar feit het genot van verleende diensten, anderzijds betreft het belastbaar feit het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een reisdocument of een Nederlandse identiteitskaart.

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor leges worden geheven. Daarom is naast de in artikel 2 opgenomen algemene omschrijving van het belastbare feit voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit in de tarieventabel opgenomen. Dat is dan ook de reden dat in artikel 2 wordt gesproken van ‘een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel’. Omdat artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat het voorwerp van de belasting en het tarief moeten zijn vermeld in de belastingverordening, mag er geen twijfel over bestaan dat de tarieventabel deel uitmaakt van de verordening. Vandaar dat de woorden ‘daarbij behorende’ zijn gebruikt. In de tarieventabel en in de bij de verordening en de tarieventabel behorende bijlagen wordt dit eveneens uitdrukkelijk aangegeven.

De omschrijving van het belastbare feit is van belang voor de vraag of en wanneer de materiële belastingschuld ontstaat..

In deze verordening is het belastbare feit in het algemeen het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning. Dit heeft als voordeel dat leges al verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag. Niet bepalend is het moment waarop de vergunning wordt verleend. Ook is niet van belang of de vergunning wordt verleend of geweigerd. Zou het belastbare feit zijn ‘het verlenen van de vergunning’ dan heeft op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag het belastbare feit zich nog niet voorgedaan. Ook kan dan niet worden geheven als de vergunning wordt geweigerd, hoewel de gemeente wel op verzoek van aanvrager de kosten van behandeling heeft gemaakt. En deze kosten kunnen, met name bij een aanvraag Omgevingsvergunning, aanzienlijk zijn. Alleen bij diensten zoals benoemd onder hoofdstuk 11 van Titel I is sprake van een resultaatsverplichting

Overigens kan op grond van wettelijke bepalingen niet in alle gevallen het belastbare feit worden omschreven als ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Zo kan alleen voor het voltrekken van een huwelijk, en niet voor het in behandeling nemen van de aanvraag daarvan, leges geheven worden, dit op grond van de Wet rechten burgerlijke stand.

Artikel 3 Belastingplicht

De belastingverordening moet vermelden wie de belastingplichtige is (artikel 217 van de Gemeentewet). Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht, om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Het gebruik van de woorden ‘dan wel’ is bedoeld om te voorkomen dat voor dezelfde dienst van twee belastingplichtigen, te weten de aanvrager en degene te wiens behoeve de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht, leges worden geheven.

Vanuit de systematiek van de verordening ligt het voor de hand in eerste instantie de aanvrager in de heffing te betrekken. Als het niet mogelijk is een aanvrager als belastingplichtige aan te wijzen, bijvoorbeeld als de aanvrager duidelijk niet de belanghebbende is, dan kan degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht als belastingplichtige aangemerkt worden. Dit laatste zal zich niet snel voordoen omdat, zoals al eerder is geconstateerd, de aanvrager per definitie een belang heeft bij de dienstverlening of de handelingen.

 

Artikel 4 Vrijstellingen

 

Onderdeel a

In onderdeel a is een (verplichte) vrijstelling opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 (grondexploitatie) van de Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald. Deze vrijstelling houdt verband met de zogenaamde Grondexploitatiewet die op 1 juli 2008 in werking is getreden en onderdeel uitmaakt van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt is dat er voor een en dezelfde zaak maar één keer kan worden geheven.

Het verplichtende karakter van het kostenverhaal op grond van 6.4 Wro houdt ook in, dat het niet toegestaan is voor de gemeente om af te zien van het kostenverhaal van verleende diensten via het stelsel van 6.4 Wro, om deze kosten vervolgens alsnog via de leges te verhalen. De gemeente heeft dus geen keuzevrijheid om de kosten voor verleende diensten via 6.4 Wro, dan wel via de leges te verhalen, maar moet verplicht het stelsel van 6.4 Wro gebruiken.

Per 1 november 2010 zijn op bovengenoemde verplichting tot kostenverhaal via het exploitatieplan drie uitzonderingen van kracht geworden De gemeente hoeft geen exploitatieplan vast te stellen en kan, als het kostenverhaal ook niet heeft plaatsgehad via een privaatrechtelijke overeenkomst, alsnog overgaan tot het heffen van leges voor de geleverde diensten (Stb. 2010, 684; artikel 6.2.1a Besluit ruimtelijke ordening).

 

Onderdeel b

Onderdeel b heeft betrekking op het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een (milieu-)inrichting of mijnbouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiervoor kunnen geen leges worden geheven op grond van artikel 2.9, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Dit is dus ook een wettelijke vrijstelling, die voor een goed begrip is opgenomen in de legesverordening. Dat heeft tot gevolg dat de voor het in behandeling nemen van een dergelijke aanvraag de te maken kosten niet in de berekening van kostendekkendheid voor Titel 2 mogen worden meegenomen. Ook hier geldt dat deze te maken kosten in theorie destijds via een verhoging van de Algemene uitkering gemeentefonds zijn verdisconteerd.

 

Onderdeel c.

De vrijstelling onder c heeft betrekking op de zogenaamde ‘omgevingsvergunning beperkte milieutoets’ (OBM). Dit is een toestemming van het bevoegd gezag die bedrijven sinds 1 januari 2011 voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit (officiële naam: 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer') nodig hebben om met deze activiteiten op een specifieke locatie te kunnen starten. De OBM is van toepassing op twee typen activiteiten:

- activiteiten waarvoor een m.e.r-beoordeling verplicht is; en - activiteiten waarvoor het bevoegd gezag een lokale toets moet uitvoeren om te beoordelen of de activiteit ingepast kan worden in de lokale situatie.

De OBM is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het bevoegd gezag kan geen voorschriften aan de OBM verbinden (artikel 5.13a Besluit omgevingsrecht).

Zoals bekend bestaat er sinds 1998 een legesvrijstelling voor milieuactiviteiten, waarvoor gemeenten destijds een extra uitkering in het gemeentefonds hebben ontvangen. Omdat de OBM activiteiten betreft die voorheen ‘gewoon’ milieuvergunningplichtig waren en dus onder de wettelijke legesvrijstelling voor milieuvergunningen vielen, zou ook voor de OBM een wettelijke legesvrijstelling moeten gelden. De wetgever heeft bij de invoering van de Wabo verzuimd deze vrijstelling in artikel 2.9a van de Wabo te regelen, maar heeft artikel 2.9a, eerste lid, inmiddels aangepast (Stb. 2012, 114). Het wachten is nog op de amvb die de vrijstelling invult. In verband met een en ander hebben wij vooruitlopend op de wettelijke legesvrijstelling een vrijstelling in de modelverordening leges opgenomen. Er is geen sprake van een nieuwe of verzwaring van de taak van gemeenten (eerder het tegendeel), er hangt alleen een ander label op: de ‘i-vergunning’.

 

Onderdelen d en e.

Het algemeen belang is gediend bij het in stand houden van monumentale panden. Om die reden wordt in Alkmaar geen leges geheven voor aanvragen omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument, er rekening mee houdend dat voor een dergelijke wijziging al leges verschuldigd is voor de activiteit bouwen.

 

Onderdeel f.

Het kappen van bomen dient te worden gereguleerd. Om te voorkomen dat voor het aanvragen van een vergunning een te grote financiële drempel wordt opgeworpen waardoor het kappen mogelijk illegaal gebeurt is een zogenoemd nul tarief opgelegd voor de niet-particuliere bomen en houtopstanden, particuliere bomen en houtopstanden indien dit door stormschade, ouderdom of ziekte noodzakelijk is.

 

Onderdelen g en h.

Dit als gevolg van wettelijk voorschrift

 

Onderdeel i.

Het is in het belang van de gemeente om de communicatie met de media zonder financiële belemmeringen te laten verlopen.

Onderdelen j en k.

Op grond van wettelijk voorschrift

Onderdelen l, m en n

Het gaat hier om activiteiten die wel enige regulering behoeven maar waar legesheffing, mede in relatie tot het algemene belang dat met deze activiteiten, die vooral gericht zijn op het bevorderen van de sociale samenhang in buurten en wijken, is gediend, een nul tarief met zich meebrengt.

Onderdeel o.

De huisvestingsvergunning dient de toets op inkomen en maatschappelijke/economische gebondenheid van huurders van woningen onder de huurprijsgrens. Deze toets is noodzakelijk maar wordt gedaan door de sociale verhuurders. Vandaar een nul tarief.

Onderdeel p.

Er moet getoetst worden of inzamelingen/collectes rechtmatig geschieden maar het maatschappelijke doel prevaleert.

Onderdeel q.

De aankleding van de openbare ruimte moet wel worden gereguleerd maar het belang is groter dan dat van zeer beperkt mogelijke legesheffing

Onderdeel r.

Met het ordentelijk afvoeren van incidenteel groot afval is een aanzienlijk maatschappelijk (milieu)belang gediend. Vandaar een nul tarief voor leges, overigens wel precario voor het gebruik van de openbare weg.

Onderdeel s.

Het beleid is gericht op het bevorderen van vrijwilligerswerk. Financiële drempels moeten daarbij zo veel mogelijk worden voorkomen.

In onderdeel d en eventueel volgende onderdelen kan de gemeente andere vrijstellingen opnemen. Een aantal vrijstellingen vloeien rechtstreeks voort uit hogere wet- en regelgeving en hoeven formeel niet in de verordening te worden opgenomen. Voor de volledigheid staan ze wel vermeld. Vrijstellingen passen in beginsel niet bij de aard van de legesheffing. Het gaat immers om een heffing voor dienstverlening die op verzoek plaatsvindt en dient ter bestrijding van de gemeentelijke kosten. Het is wel mogelijk om voor algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende instellingen vrijstellingen van legesheffing te verlenen voor vergunningen/vrijstellingen uit de Algemene Plaatselijke Verordening te verlenen, bijvoorbeeld voor collectes waarbij de opbrengst bestemd is voor het goede doel of voor buurt- en straatfeesten. Maar ook voor diensten en activiteiten die het algemeen belang anders dienen, zoals het belang van het in standhouden van monumenten, het belang van een goede leefomgeving etc. In al deze situaties is er een generiek nul tarief.

Het is in beginsel niet toegestaan om vrijstelling te verlenen als deze het karakter heeft van inkomenspolitiek, tenzij het gaat om een dienst die aangevraagd moet worden als gevolg van wetgeving. Hiervan is bijvoorbeeld sprake van bij het aanvragen van legitimatiebewijzen. Hierover dient iedereen onder voorwaarden te beschikken. In het kader van het minima beleid kan hiervoor wel individuele vrijstelling van legesheffing worden verleend.

Onderdeel t.

Het belang dat wordt gehecht aan voldoende en kwalitatief hoogwaardige opvang voor jongere kinderen, juist vanwege het positieve effect dat een dergelijke opvang heeft voor het bevorderen van toetreding tot de arbeidsmarkt van vrouwen, achten wij dermate groot dat wij om die reden geen financiële belemmering willen opwerpen voor de ondernemers in de betreffende branche danwel de particulieren die als gastoudergezin optreden. Daarbij speelt in niet geringe mate mee dat de kinderopvang, niet alleen als gevolg van de voortdurende recessie, maar ook anderszins, sterk onder druk staat. Verhogen van die druk kan er toe bijdragen dat er te weinig plaatsen worden gerealiseerd waarmee afbreuk kan worden gedaan aan onze primaire doelstelling.

Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven

Eerste lid

Voor de maatstaven van heffing en tarieven wordt in dit artikel verwezen naar de bij de verordening behorende tarieventabel die, zoals in de toelichting op artikel 2 reeds is opgemerkt, integraal deel uitmaakt van de verordening.

Tweede lid

Voor woningbouwprojecten en voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen projecten kan de gemeenteraad op verzoek of ambtshalve een projectuitvoeringsbesluit nemen (artikel 2.9 en 2.10 Crisis- en herstelwet). Het projectuitvoeringsbesluit vervangt de bestaande vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen of andere besluiten die zonder de Crisis- en herstelwet (Chw) voor de ontwikkeling en verwezenlijking voor het project nodig zouden zijn. In veel gevallen zal sprake zijn van grondexploitatie, waarop afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is.

In verband hiermee is bij de tariefstelling aangesloten bij de in de tarieventabel opgenomen tarieven die voor de vergunningen, ontheffingen en dergelijke verschuldigd zouden zijn geweest als de Chw niet zou gelden. Voor de overzichtelijkheid is de tariefbepaling in artikel 5 opgenomen.

Derde lid

In het tweede lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor die diensten, waarbij als maatstaf van heffing het aantal uren, bladzijden en dergelijke is gehanteerd. Door deze bepaling behoeft in de tarieventabel niet steeds te worden vermeld dat gedeelten van bijvoorbeeld uren of bladzijden voor een geheel uur of een gehele bladzijde zullen worden gerekend.

Artikel 6 Wijze van heffing

Op grond van artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wijze van aanslag, bij wijze van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de belastingverordening zal moeten worden geregeld welke wijze van heffing geldt.

In deze verordening is in beginsel gekozen voor de heffing op andere wijze, omdat deze wijze van heffing wordt gekenmerkt door een grote mate van vorm vrijheid, wat goed aansluit bij het karakter van de heffing van leges. Bij heffing moet worden gewezen op de bezwaarmogelijkheid.

Er zijn grosso modo twee wijzen van heffing:

  • 1.

    Direct aan het (digitale) loket als er sprake is van een zogenaamde transactiehandeling, dan gaat het om vormen van contante betaling, waartoe ook gerekend elektronisch betalen;

  • 2.

    Via een aanslag/rekening, direct bij het in behandeling nemen van een aanvraag. Deze omschrijving leidt er bij aanvragen omgevingsvergunning en bij andere aanvragen op vergunning die niet onder het transactiemodel vallen, toe dat de leges verschuldigd zijn op het moment van het in behandeling nemen van de aanvraag. Betaling dient dan binnen veertien dagen na het uitbrengen van de rekening te hebben plaatsgevonden. In het algemeen mag bij niet of niet tijdig betalen de behandeling van de aanvraag niet worden gestaakt.

 

Artikel 7 Termijnen van betaling

Eerste lid

In de praktijk zullen aanvragers van diensten waarvoor leges geheven worden vaak aan het loket verschijnen. Kan de aanvraag onmiddellijk in behandeling worden genomen dan ligt het voor de hand dat de leges onmiddellijk worden betaald. Hierin voorziet het bepaalde in het eerste lid. Als de kennisgeving mondeling wordt gedaan, dan dient er betaald te worden op het moment van het doen van de kennisgeving. Wordt de kennisgeving (bijvoorbeeld een nota) uitgereikt, dan dient er betaald te worden op het moment van het uitreiken van de kennisgeving.

Wordt de kennisgeving toegezonden, dan kan in het eerste lid, onderdeel b, bepaald worden binnen hoeveel dagen betaald moet worden.

De dagtekening van de kennisgeving (bijvoorbeeld een stempelafdruk) is onder andere van belang voor de belastingplichtige in verband met de termijn waarbinnen hij bezwaar kan maken tegen het van hem gevorderde bedrag. Het tijdstip waarop uiterlijk betaald moet worden is van belang voor het eventueel in gang zetten van de dwanginvordering.

Het ontstaan van de (materiële) belastingschuld is overigens niet in de verordening geregeld. Dit hangt samen met het feit dat bij de leges het ontstaan van de belastingschuld samenvalt met het tijdstip waarop het belastbaar feit zich voordoet.

 

Tweede lid

Deze bepaling is van belang voor het einde van betaaltermijnen. Als de laatste dag voor de betaling een algemeen erkende feestdag, zondag of zaterdag is, schuift deze laatste betaaldag door het bepaalde in het tweede lid niet op naar de eerstvolgende werkdag.

 

Artikel 8 Kwijtschelding

In deze verordening is geregeld dat er in principe geen kwijtschelding van leges wordt verleend. Reden hiervan is dat het heffen van leges als een betaling voor een bepaalde prestatie van de gemeente is aan te merken, dat het een belasting is en dus een egalitair karakter heeft. Daarnaast is het de gemeente niet toegestaan om via belastingheffing inkomenspolitiek te bedrijven. Hierop is slechts in een beperkt aantal situaties een uitzondering mogelijk, mits daarin is voorzien in een gemeentelijk kwijtscheldingbeleid. Deze zijn genoemd in lid 2. In lid 2 gaat het om kwijtschelding op individuele basis in een limitatief aantal situaties. Dit in tegenstelling tot hetgeen in artikel 4 is bepaald over generieke nul tarieven. Daar is het algemeen belang aan de orde. Bij de beoordeling van de vraag of de legesheffing kan worden kwijtgescholden is het kwijtscheldingbeleid het bindend uitgangspunt.

 

Artikel 9 Vermindering of teruggaaf

De tarieventabel kent vermindering- en teruggaafbepalingen bij parkeer vergunningen en bij de omgevingsvergunning. Voor het parkeren zijn de teruggaafbepalingen opgenomen in hoofdstuk 11 van titel I. In hoofdstuk 4 van titel II zijn teruggaafbepalingen opgenomen voor de situaties dat de vergunningaanvraag voor een bouw-, aanleg- of sloopactiviteit tijdens de behandeling wordt ingetrokken, de vergunning op verzoek wordt ingetrokken zonder dat deze is gebruikt of de vergunning wordt geweigerd of door de rechter wordt vernietigd.

De vermindering of teruggaaf kan ambtshalve worden toegepast (artikel 65 AWR) of op aanvraag worden verleend (artikel 242 Gemeentewet). De verminderingsbeschikking leidt tot een verlaging/neerwaartse aanpassing van de legesschuld. De teruggaafbeschikking laat de legesbeschikking intact, maar leidt er ook toe dat men een deel van de leges terugkrijgt.

Hierin kiezen wij voor een pragmatische benadering. Als de legesrekening nog niet is betaald wordt de openstaande vordering verlaagd met het bedrag van vermindering van leges. Daarvan krijgt aanvrager bericht, hij betaalt dan de nieuwe verlaagde rekening, de eerste is dan vervallen. Is de heffing wel reeds betaald dan volgt er een teruggave van het te veel betaalde. Dat kan zowel ambtshalve of op verzoek van aanvrager.

 

Artikel 10. Voorlopige/definitieve aanslag.

Met name bij aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waar de hoogte van de te heffen leges is gekoppeld aan de hoogte van de te realiseren bouwsom, is het ook voor aanvrager en/of de gemeente niet altijd mogelijk van te voren een correcte inschatting te maken van de feitelijke bouwkosten. Daarom kan er bij het indienen van de aanvraag een voorlopige heffing worden opgelegd. Die voorlopige heffing dient dan direct na gereed melding van het bouwwerk en de acceptatie daarvan door de gemeente, te worden gevolgd door een opgave door vergunninghouder van de definitief gemaakte bouwkosten De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag vervalt op grond van artikel 20, derde lid, van de AWR vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Ter verificatie zal daarvoor in de regel een accountantsverklaring of een daaraan door het college van burgemeester en wethouders gelijk te stellen verklaring moeten worden overgelegd. Daarna volgt de definitieve heffing. Als die hoger ligt dan de primaire volgt een navordering. Als die lager ligt dan de primaire vordering volgt een terugbetaling van het te veel betaalde. De teruggaaf wordt dan ambtshalve verleend (artikel 65 AWR). Van toepassing is dan de Legesverordening zoals die gold op het moment dat de aanvraag. Voor de toepassing van dit artikel ontstaat de belastingschuld vervolgens op het moment waarop aanvrager zijn afrekening indient, dan wel het moment waarop de gemeente deze afrekening, vanwege het in gebreke blijven van aanvrager, zelf vast stelt. Omdat een naheffing dan wel teruggave meestal geruime tijd tot aan meerdere jaren plaatsvindt nadat de primaire heffing heeft plaatsgevonden en het betreffende begrotingsjaar dan altijd is afgesloten in de jaarrekening, komen de naheffing ten gunste en de teruggave weer ten laste van het jaar waarin de naheffing plaatsvindt. Voor de berekening kostendekkendheid in het naheffing/teruggave jaar blijven deze zaken echter buiten beschouwing omdat anders de gegenereerde inkomsten een vertekend beeld zouden vertonen.

 

Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden

Bij wijzigingen in rijksregelgeving die gevolgen hebben voor de leges, kan de besluitvormingsprocedure voor belastingverordeningen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit) belemmerend werken. Ook kan het gewenst zijn een redactionele wijziging op korte termijn door te voeren. Om de gewenste flexibiliteit en de te betrachten spoed te bereiken, kan de raad de bevoegdheid tot vaststelling van de legesverordening onder strikte voorwaarden aan het college overdragen (delegeren). Artikel 156, eerste en tweede lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet maakt dit mogelijk. Artikel 11 van de verordening voorziet in een beperkte overdracht van die vaststellingsbevoegdheid aan het college. In verband met dit artikel hebben wij artikel 156 van de Gemeentewet in de aanhef van de verordening genoemd.

Op grond van artikel 11 is het college bevoegd tot wijziging van de legesverordening als sprake is van een zuiver redactionele wijziging (tekstuele wijzigingen die geen materiële gevolgen hebben) en bij wijzigingen in rijksregelgeving die direct moeten worden vertaald in de Verordening en/of de tarieventabel. Dan dient de implementatieperiode na bekendmaking in het Staatsblad of de Staatscourant korter te zijn dan drie maanden. Het moet bovendien gaan om tariefbepalingen waarbij een rijkskostendeel onderdeel uitmaakt van het tarief of waarvoor bij of krachtens een wet een (maximum)tarief is gesteld. Daarnaast moet de raad niet zelf al met deze wijzigingen rekening heeft gehouden.

 

Implementatieperiode gewijzigde rijksregelingen.

De implementatieperiode van drie maanden is de termijn die gemeenten doorgaans nodig hebben om een belastingverordening te wijzigen (van ambtelijke voorbereiding tot en met raadsbesluit). De implementatieperiode van drie maanden is ook opgenomen in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en in de zogenaamde Code Interbestuurlijke Verhoudingen (een afspraak tussen het kabinet, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over hoe overheden met elkaar willen samenwerken, januari 2005). Voor wijzigingen in rijksregelgeving die meer dan drie maanden voor de inwerkingtreding officieel worden bekendgemaakt, blijft de raad te allen tijde bevoegd.

De beperking tot de situaties waarin de centrale overheid de hoogte van de tarieven (mede) is opgenomen in de verordening zelf.

Een voorwaarde voor de uitoefening van de gedelegeerde bevoegdheid is verder dat de raad nog niet zelf bij het vaststellen van de verordening de wijziging heeft aangebracht of met de wijziging rekening heeft gehouden (‘een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden’).

 

Artikel 12. Overgangsrecht

Voor de vraag welke legesverordening van toepassing is geldt de algemene regel, “die van het jaar waarin een aanvraag die aan legesheffing onderworpen is ingediend”. Dat geldt dan tot aan de definitieve afwikkeling ( betaling, naheffing, bezwaar en beroep). Om dat een dergelijke zaak over de jaargrens heen kan schieten is dit overgangsrecht noodzakelijk.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding

.

Vanaf 1 januari 2014 is bekendmaking langs elektronische weg verplicht voor de decentrale overheden en dus voorwaarde voor de inwerkingtreding. Daarnaast geldt op grond van artikel 140 Gemeentewet en artikel 7, derde lid, van de Europese Dienstenrichtlijn dat de legesverordening elektronisch beschikbaar en raadpleegbaar moet zijn.

 

Artikel 14 Citeertitel

Behoeft geen verdere toelichting.