Regeling vervallen per 01-01-2024

PROTOCOL HUISBEZOEKEN(PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ, Bbz 2004)

Geldend van 10-08-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

PROTOCOL HUISBEZOEKEN(PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ, Bbz 2004)

Paragraaf 1. INLEIDING

Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en per die datum is de Wet Werk en Bijstand (WWB) vervallen. Deze wetswijziging is de aanleiding tot aanpassing van dit protocol.

De Verzamelwet van 4 oktober 2012, houdende een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek, kort gezegd Wet “Huisbezoeken”, is opgenomen in de Participatiewet. Dit geldt ook voor de IOAW en de IOAZ. De uitvoering van de Bbz 2004 is gekoppeld aan de Participatiewet.

Dit onderdeel van deze wetten gaat om vaststelling van de leefsituatie van belanghebbenden die een uitkering of voorziening ontvangen of om aanvragen waarbij de leefsituatie van belang is.

Onder leefsituatie wordt zowel de woonsituatie (woont belanghebbende feitelijk op het aangegeven adres; is er sprake van een zelfstandige woonruimte) als de leefvorm (alleenstaand of gehuwd/gezamenlijke huishouding) verstaan.

Vervolgens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in haar verzamelbrief van

25 april 2014 vermeld dat op grond van een motie van de Tweede Kamer de Wet “Huisbezoeken” in het jaar 2016 wordt geëvalueerd en dat dan wordt bezien in welke mate gemeenten inmiddels openbare protocollen hebben opgesteld. Indien dit in overwegende mate onvoldoende is gebeurd, dan heeft de Minister aan de Tweede Kamer toegezegd het protocol in de vorm van een beleidsregel bij AMvB verplicht op te leggen. Hierop vooruitlopende wordt het protocol daarom thans ter vaststelling aan het college (eerder betrof het een interne richtlijn) aangeboden, waarna publicatie zal plaatsvinden. Als openbaar protocol biedt het protocol de burger een transparant inzicht in zijn/haar rechten/plichten omtrent deze wetgeving, hoe er door de gemeente uitvoering aan wordt gegeven en welke waarborgen daarvoor zijn opgesteld.

In het protocol wordt vastgelegd hoe en op welke momenten een huisbezoek wordt toegepast binnen de kaders van de wet- en regelgeving. Tevens wordt daarin vastgelegd hoe en wanneer de belanghebbende wordt geïnformeerd over de verschillende aspecten van het huisbezoek. Ook worden de gevolgen voor de uitkering ingeval de belanghebbende niet meewerkt aan een huisbezoek benoemd.

Separaat wordt door het management van Halte Werk, dat belast is met de uitvoering van onderhavige wetten, een aparte werkinstructie vastgesteld met richtlijnen en vuistregels voor het uitvoeren van het huisbezoek.

In april 2007 oordeelde de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat als er geen sprake is van een gegrond vermoeden (lees: concrete verdenking én afwezigheid van andere, minder ingrijpende middelen) én ook geen toestemming in de zin van 'informed consent', de belanghebbende zonder nadelige consequenties mag weigeren aan het huisbezoek mee te werken. Indien hij wel meewerkte dan moest de uit het huisbezoek verkregen bewijs buiten beschouwing worden gelaten. Voorheen kon een huisbezoek dan ook alleen plaatsvinden als er sprake was van een bezoek in het kader van dienstverlening of bij een gegrond vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik.

De Wet “Huisbezoeken” is een aanvulling op voornoemde beperktere mogelijkheid tot onderzoek bij verdenking van oneigenlijk gebruik/misbruik door middel van een huisbezoek. Het gaat in de nieuwe wet om het feit dat er nu ook nadelige gevolgen voor de belanghebbende kunnen zijn als de belanghebbende een aanbod tot een huisbezoek weigert zonder dat er sprake is van een concrete verdenking (het zogeheten ongegronde vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik).

De Wet “Huisbezoeken” welke per 1 januari 2013 in werking is getreden en de daaropvolgende reparatiewetgeving omtrent het onderdeel leefvorm uit de verzamelwet “Huisbezoeken”, welke

per 1 juli 2013 in werking is getreden, zijn dan ook opgenomen in dit protocol.

In beginsel is een huisbezoek toegestaan met toestemming van de bewoner. Vragen staat immers vrij, net zoals het de burger vrij staat op deze vraag vanuit de overheid in te gaan of niet.

Het is een controleambtenaar nooit toegestaan een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dat kan namelijk alleen via het wetboek van strafvordering en/of in bijzondere situaties waarbij toegang met behulp van de sterke arm kan worden afgedwongen (bijvoorbeeld gerechtsdeurwaarders). Laatstgenoemde situaties vallen niet onder dit protocol.

Paragraaf 2. SOORTEN HUISBEZOEK

De volgende soorten huisbezoeken kunnen in het kader van de sociale zekerheid binnen het bestuursrecht worden onderscheiden:

  • 1.

    HUISBEZOEK IN HET KADER VAN DIENSTVERLENING

  • 2.

    HUISBEZOEK BIJ GEGROND VERMOEDEN VAN ONEIGENLIJK GEBRUIK/MISBRUIK

  • 3.

    HUISBEZOEK BIJ ONGEGROND VERMOEDEN VAN ONEIGENLIJK GEBRUIK/MISBRUIK

Hieronder wordt verstaan:

1. HUISBEZOEK IN HET KADER VAN DIENSTVERLENING

Er zijn huisbezoeken in het kader van de dienstverlening. Hierbij kan gedacht worden aan huisbezoeken bij de burger die door fysieke problemen niet de mogelijkheid heeft om de gemeente te bezoeken. In dergelijke gevallen zal het huisbezoek niet het doel hebben om een leefsituatie te verifiëren of op misbruik of oneigenlijk gebruik te controleren. In deze situaties wordt het huisbezoek altijd vooraf schriftelijk of telefonisch aangekondigd, waarbij datum en tijdstip en wie er langskomen worden aangegeven. Tevens wordt de aanleiding van het huisbezoek gemeld en een algemene uitleg over wat een huisbezoek inhoudt.

De Algemene wet op het binnentreden (AWBI) is wel van toepassing, waardoor legitimatie en toestemming voorafgaand aan het betreden van de woning altijd een vereiste is.

Het huisbezoek in het kader van dienstverlening zal niet nader toegelicht worden in dit protocol.

Proportionaliteit

Bij de navolgende aanleidingen tot een huisbezoek heeft het plegen van een huisbezoek de functie van een belangrijke doch laatste verificatiemiddel om de woonsituatie en/of leefvorm van de belanghebbende te onderzoeken.

Dit houdt in dat de gegevens eerst op een andere, minder ingrijpende wijze verkregen dienen te worden door de gemeente dan wel dat de belanghebbende eerst in de gelegenheid gesteld dient te worden dit op andere, minder ingrijpende wijze zelf aan te tonen.

Pas indien dat niet mogelijk blijkt te zijn, kan het verificatiemiddel huisbezoek worden ingezet.

Dit geldt zowel bij situatie 2 als 3, waarbij sprake kan zijn van een (vooraf) aangekondigd huisbezoek of van een onaangekondigd huisbezoek.

2. HUISBEZOEK BIJ GEGROND VERMOEDEN VAN ONEIGENLIJK GEBRUIK/MISBRUIK

Indien er op basis van objectieve (aantoonbare), concrete feiten en omstandigheden een gegrond vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik is ontstaan omtrent de leefsituatie, dan bestaat de mogelijkheid deze bewijslast/de door de belanghebbende verstrekte gegevens als laatste verificatiemiddel bevestigd of weerlegd te krijgen aan de hand van het plegen van een huisbezoek. De belanghebbende heeft volgens artikel 17, eerste lid van de Participatiewet/artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ een “inlichtingenplicht”. Daarnaast heeft de belanghebbende volgens artikel 17, tweede lid van de Participatiewet/artikel 13, tweede lid van de IOAW/IOAZ een “meewerkplicht”.

Het niet meewerken aan een huisbezoek bij een gegrond vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik, al dan niet na een geboden hersteltermijn, leidt tot het afwijzen van een aanvraag of het intrekken van het recht op uitkering.

3. HUISBEZOEK BIJ ONGEGROND VERMOEDEN VAN ONEIGENLIJK GEBRUIK/MISBRUIK

De “Wet Huisbezoeken” richt zich specifiek op het huisbezoek ter verificatie van door de belanghebbende verstrekte inlichtingen, waarbij geen gegrond vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik aanwezig is. Er is geen sprake van een objectieve, concrete aanwijzing dat er sprake is onjuiste gegevensverstrekking.

Dit middel wordt dan ook alleen ingezet indien er getwijfeld wordt aan de rechtmatige verstrekking van de uitkering/voorziening zonder dat deze twijfel onderbouwd kan worden met verifieerbare bewijsstukken. Hierbij kan gedacht worden aan een signaal in de vorm van een anonieme melding die een bepaald vermoeden versterkt maar waarvoor geen aantoonbare bewijzen voor handen zijn. Of er ontstaat bij de klantmanager een vermoeden van oneigenlijk gebruik/misbruik de doordat de belanghebbende zich op bepaalde manier gedraagt of uit zonder dat dit vermoeden onderbouwd kan worden met bewijsstukken.

In dergelijke situaties dient altijd eerst nagegaan te worden of deze twijfel niet toch objectief kan worden onderbouwd. Pas indien dit niet mogelijk is, wordt het middel van aanbod tot een huisbezoek ingezet als de twijfel blijft bestaan.

Ook kan dit middel worden ingezet indien een rechtmatigheidsonderzoek onder een willekeurig deel van het klantenbestand wordt gedaan.

Artikel 53a, tweede lid van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:

  • hij/zij alleenstaande (ouder) is;

  • hij/zij feitelijk verblijft op het aangegeven adres en eender voor zijn/haar evt. echtgenote/noot en evt. kind;

  • op hem/haar artikel 22a, eerste lid van de Participatiewet niet van toepassing is;

  • er niet meer dan het door hem/haar gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Voor de belanghebbenden, die op grond van artikel XVIII van de Wet Maatregelen WWB onder het overgangsrecht vallen, is artikel 53a, tweede lid van de Wet werk en bijstand nog van toepassing, Op grond daarvan heeft het college tot 1 juli 2015 de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:

  • hij/zij de algemeen noodzakelijke kosten niet geheel of gedeeltelijk kan delen met een ander.

Voor deze belanghebbenden treedt artikel 22a van de Participatiewet dan ook pas per 1 juli 2015 in werking.

Artikel 14, tweede lid van de IOAW/IOAZ geeft het college de bevoegdheid om de belanghebbende te verzoeken om aan te tonen dat:

  • hij feitelijk verblijft op het aangegeven adres;

  • hij een werkloze werknemer is (IOAW);

  • hij een gewezen zelfstandige is (IOAZ).

Het college kan in deze situaties als laatste verificatiemiddel een aanbod doen tot het plegen van een huisbezoek.

Wanneer iemand een huisbezoek ter verificatie van de verstrekte inlichtingen weigert en niet op andere wijze zijn leefsituatie (woonsituatie en/of leefvorm) aantoont zijn de gevolgen:

Indien de belanghebbende niet aantoont dat hij alleenstaande (ouder) is

a.De uitkering wordt vastgesteld op 30 % van de in artikel 22a, tweede lid van de Participatiewet bedoelde rekennorm.

b.Wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid en 9a van de Participatiewet niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Indien belanghebbende niet aantoont dat hij/zij, zijn/haar evt. echtgenote/echtgenoot en evt. kind feitelijk woont op het opgegeven adres.

De uitkering/voorziening wordt opgeschort met het verzoek binnen de gestelde termijn alsnog op andere wijze aan te tonen aldaar feitelijk te verblijven. Indien betrokkene dit nalaat wordt het recht op uitkering ingetrokken vanaf datum opschorting.

Indien belanghebbende niet aantoont dat op hem/haar artikel 22a, eerste lid van de Participatiewet niet van toepassing is.

a.De uitkering wordt vastgesteld op 30 % van de in artikel 22a, tweede lid van de Participatiewet bedoelde rekennorm.

b.Wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid en 9a van de Participatiewet niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Indien belanghebbende niet aantoont dat er niet meer dan het door hem/haar gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

a.De uitkering wordt vastgesteld op 30 % van de in artikel 22a, tweede lid van de Participatiewet bedoelde rekennorm.

b.Wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid en 9a van de Participatiewet niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Indien belanghebbende, vallende onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel XVIII van de Wet Maatregelen WWB niet aantoont dat hij zijn kosten niet met een ander kan delen.

De toepasselijke norm wordt verlaagd op grond van het overgangsrecht inzake artikel 26 van de WWB (oud) tot maximaal 1 juli 2015. Dit geldt voor zowel de alleenstaande en de alleenstaande ouder als voor het gezin.

Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde of vijfde lid onder a of b van de IOAW.

a.De voorziening wordt toegekend of herzien naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid onder a van de IOAW

b.Wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a, tweede lid en 38 van de IOAW niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder b of c van de IOAZ.

a.De voorziening wordt toegekend of herzien naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid onder a van de IOAZ

b.Wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a, tweede lid en 38 van de IOAZ niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

Paragraaf 3. LAATSTE VERIFICATIEMIDDEL

Het subsidiariteitsbeginsel

Als het beoogde doel door inzet van een ander middel, dat minder ingrijpend is, gerealiseerd kan worden, dient voor dat middel te worden gekozen.

De gemeente verifieert altijd eerst de verstrekte inlichtingen aan de hand van de voor haar beschikbare authentieke bronbestanden.

De belanghebbende heeft altijd eerst het recht om de juistheid van de door hem verstrekte inlichtingen op een andere wijze dan door middel van het toelaten van een huisbezoek aan te tonen.

Het proportionaliteitsbeginsel

Voor al het overheidshandelen geldt dat het evenredig moet zijn in relatie tot de gestelde doelen. Het ingezette middel en met name de wijze waarop moet in verhouding staan tot het beoogde doel (=het verkrijgen van volledige en de juiste informatie om het recht op uitkering/voorziening vast te stellen).

Paragraaf 4. INFORMED CONSENT/Vastlegging instemming bewoner

Op grond van het Europese verdrag van de rechten van de mens (EVRM) is het noodzakelijk dat bij inbreuk op het huisrecht sprake is van een zogenaamd “informed consent”. Een huisbezoek betekent immers inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de overheid dient dan ook respectvol en zorgvuldig op te treden ten aanzien van het privéleven van de belanghebbende, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie (artikel 8 EVRM).

Het begrip “informed consent” houdt in dat:

  • 1.

    de belanghebbende zijn toestemming op basis van vrijwilligheid moet verlenen;

  • 2.

    deze toestemming moet gebaseerd zijn op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek;

  • 3.

    de rechten en plichten rondom het huisbezoek alsmede de gevolgen bij weigering van een huisbezoek voor de belanghebbende duidelijk moeten zijn.

Het huisbezoek moet gericht zijn op de vaststelling van de feitelijke situatie van de belanghebbende en om daar duidelijkheid in te krijgen en het recht op uitkering/voorziening te kunnen vaststellen is het huisbezoek een toegestaan middel.

De bewijslast dat er geen twijfel bestaat dat de belanghebbende toestemming heeft verleend voor medewerking aan een huisbezoek/het binnentreden van zijn woning, het zogenaamde “informed consent”, ligt bij de controlerende organisatie in casu het college.

Het is in alle gevallen dus van belang dat de toestemming van de belanghebbende deugdelijk wordt vastgelegd. Hiertoe wordt het formulier “informed consent” gebruikt. Pas na tekening daarvan door belanghebbende mag de woning betreden worden 1 .

Belanghebbende moet dus allereerst geïnformeerd worden over de redenen en het doel van het onderzoek. Aan hem wordt ingeval van weigering meegedeeld dat het niet meewerken aan het onderzoek wél directe consequenties zal hebben. Dit is van belang in verband met de zorgvuldigheid en transparantie zoals deze naar de belanghebbende moet worden betracht.

Welke consequenties is afhankelijk of het huisbezoek plaatsvindt naar aanleiding van een gegrond of een ongegrond vermoeden van fraude.

Paragraaf 5. HET UITVOEREN VAN EEN HUISBEZOEK

Als op basis van de analyse (on)gegronde vermoedens zijn gerezen met betrekking tot de woonsituatie en/of leefvorm van de belanghebbende, dan wordt daarvan een rapportage gemaakt. Deze rapportage is bepalend voor de verdere procedure. Immers, de rapportage vormt de aanleiding om de belanghebbende uit te nodigen voor een gesprek op het Werkplein of ten kantore van het Stadskantoor of Jongerenloket.

Tijdens het gesprek wordt de belanghebbende in kennis gesteld van (de inhoud van) de rapportage en de daarin opgenomen (on)gegronde vermoedens 2 . Hij/zij wordt in de gelegenheid gesteld om de (on)gegronde vermoedens weg te nemen.

Hij/zij beantwoordt de door de klantmanager en/of medewerkers handhaving vooraf geformuleerde vragen. Dit betreft de algemene vraagstelling. Uiteraard zijn niet alle exacte vragen uitgewerkt en kan worden doorgevraagd. Er kunnen zich dan twee situaties voordoen. De antwoorden geven wel of geen aanleiding om een huisbezoek uit te voeren.

Als er geen aanleiding is om een huisbezoek te doen dan wordt hiervan een rapportage op schrift gesteld. Op deze rapportage kan worden teruggegrepen in het geval van een mogelijk toekomstig onderzoek.

Als er wel aanleiding bestaat een huisbezoek uit te voeren dan wordt de belanghebbende hiervan in kennis gesteld. De klantmanager en de medewerker handhaving rijden samen met de belanghebbende(n) naar de woning. Uitgangspunt is dat de klant niet in de gelegenheid is om contact op te nemen met mensen thuis en de situatie te laten aanpassen.

Ook kan de klantmanager en de medewerker handhaving besluiten op grond van een (on)gegrond vermoeden direct een huisbezoek af te leggen zonder dat de belanghebbende eerst is gesproken. Dan wordt alvorens gevraagd wordt om toestemming om de woning te betreden eerst weer het doel en de reden van het huisbezoek uiteengezet aan de belanghebbende alsmede de gevolgen van een eventuele weigering.

Naast het vastleggen dat de belanghebbende de toestemming heeft verleend en dat deze toestemming op een juiste wijze is verkregen is het tevens noodzakelijk dat de identiteit van de betrokkene wordt genoteerd en gecontroleerd aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. In de situatie waarin iemand zich niet bekend wil maken en/of géén geldig ID bewijs kan of wil tonen wordt daarvan eveneens notitie gemaakt. Daarbij wordt opgemerkt dat de identificatieplicht op grond van de Wet op de identificatieplicht (WID) niet geldt in de woning!

Paragraaf 6. AFZIEN VAN HUISBEZOEK WEGENS DRINGENDE REDENEN

Het kan zich voordoen dat de belanghebbende te kennen geeft een zeer dringende reden te hebben voor de weigering van het huisbezoek of voor de weigering tijdens het huisbezoek om bepaalde zaken te laten zien.

Er kan sprake zijn van zeer dringende redenen om de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek te weigeren. Hiervan zal, gezien de gebruikte beoordelingsnorm “zeer dringende redenen”, slechts zeer zelden sprake van zijn.

Belanghebbende dient de aangevoerde dringende reden ook controleerbaar te maken. Als klant dat weigert dan kan het huisbezoek worden uitgevoerd. Als dat geen doorgang kan vinden (bijvoorbeeld doordat de klant toch naar een afspraak gaat die niet verifieerbaar is), dan wordt de uitkering opgeschort op basis van artikel 54 Participatiewet wegens het niet meewerken aan het vaststellen van het recht op bijstand 3 .

Als voorbeeld zou kunnen gelden een afspraak van belanghebbende bij de dokter/met het ziekenhuis. Indien belanghebbende zich hierop beroept, wordt deze afspraak direct in het bijzijn van belanghebbende geverifieerd.

Paragraaf 7. INTREKKEN TOESTEMMING TIJDENS HUISBEZOEK

De bewoner kan zijn eenmaal gegeven toestemming op elk moment intrekken. Vanaf dat moment bevindt men zich zonder toestemming in de woning en zal men de woning direct dienen te verlaten. Wordt dit niet gedaan dan verblijft men wederrechtelijk in de woning en pleegt men een ambtsmisdrijf (ambtelijke huisvredebreuk) in de zin van artikel 370 Wetboek van Strafrecht.

Om schending van de inlichtingenplicht ten grondslag te kunnen leggen aan de besluitvorming moet het college aannemelijk maken dat belanghebbende zijn eenmaal gegeven toestemming heeft ingetrokken. De belanghebbende dient duidelijk te zijn gemaakt dat weigering om medewerking te verlenen aan voortzetting van het huisbezoek gevolgen heeft voor het recht op uitkering/voorziening.

Navolgend staat omschreven wat de uitgangspunten en aandachtsgebieden zijn bij het uitvoeren van het huisbezoek.

Bijlage RELEVANTE WETGEVING

Onderstaand staat een opsomming van flankerende wetgeving dus niet zijnde de door de gemeente uit te voeren sociale zekerheidswetgeving.

Artikel 10 Grondwet

  • 1.

    Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

  • 2.

    De wet stel regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen van persoonsgegevens.

  • 3.

    De wet stelt regels betreffende de aanspraken van personen op kennisgeving van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, evenals op verbetering van zodanige gegevens.

 

Artikel 12 Grondwet

  • 1.

    Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

  • 2.

    Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

  • 3.

    .Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.

Artikel 8 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

(EVRM)

 

  • 1.

    Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • 2.

    Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

 

Artikel 1 Algemene wet op het binnentreden (Awob) 

  • 1.

    Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

  • 2.

    Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

  • 3.

    Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

  • 4.

    De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.

  

Artikel 370 Wetboek van Strafrecht 

De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, desondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

 


Noot
1

Dit laat onverlet dat met slechte weersomstandigheden, het informed consent ook in de hal kan worden ondertekend.

Noot
2

De rapportage hoeft niet fysiek te worden overlegd, al heeft een klant te allen tijde recht om deze op te vragen en in te zien.

Noot
3

Als een klant in een later stadium alsnog meewerkt aan het onderzoek, en het recht gaat herleven dan is afstemming mogelijk op grond van artikel 12 lid 2 onder f de afstemmingsverordening (tekortschietend besef van verantwoordelijkheid)